Debat over Wet Regulering Prostitutiebranche

Met dank overgenomen van C.A. (Kees) de Lange i, gepubliceerd op woensdag 29 mei 2013, 2:30.

32211 Wet Regulering Prostitutiebranche

C.A. de Lange (OSF)

Voorzitter.

Op 30 oktober 2012 hebben we in eerste termijn gesproken over wetsvoorstel 32211, de regulering van de prostitutiebranche. Vanuit deze Kamer en ook vanuit mijn fractie waren er de nodige bedenkingen. Op verzoek van de minister werd het overleg opgeschort omdat de minister behoefte had aan een periode van ‘herbezinning’. Op 8 maart 2013 ontving de Kamer een ‘herbezinningsbrief’ en op 19 april 2013 ontving de Kamer een schriftelijke beantwoording van de minister op vragen in eerste termijn vanuit deze Kamer gesteld.

Vandaag zetten we het debat voort, en daarbij staat natuurlijk centraal of de schriftelijke beantwoording van de minister in eerste termijn adequaat is en wat die herbezinning heeft opgeleverd.

Wat waren de bezwaren tegen het wetsvoorstel in oktober 2012? Dat waren er nog al wat, en laat me de pijnpunten kort opsommen:

  • Het ontbreken van adequate cijfermatige onderbouwing over een reeks van beweerde misstanden in de prostitutiebranche;
  • De registratieplicht van prostituees;
  • Het seksbedrijf en de vergunningsplicht;
  • De strafbepalingen.

Ik zal de verleiding weerstaan om alle argumenten opnieuw aan de orde te stellen, hoewel ik niet onder de indruk ben van de schriftelijke reactie van de minister op de meeste punten. Het is wat erg veel welles-nietes naar mijn smaak. Voor nu wil ik vooral ingaan op de brief van de minister van 8 maart 2013 waarin het woord ‘herbezinning’ centraal staat. Wat voor nieuwe gezichtspunten levert deze brief op? Wel, als we even de mooie woorden laten voor wat ze zijn, mooie woorden dus, dan moet helaas geconstateerd worden dat deze brief helemaal niks nieuws bevat. Met veel omhaal van woorden worden de oude standpunten nog eens afgestoft, overgoten met een saus van herbezinning en opnieuw lauw opgediend. In feite was die herbezinning dus overbodig, en had dat dit alles reeds in 2012 kunnen en moeten plaatsvinden. ‘Herbezint eer gij begint’, dus eigenlijk.

Het is ook passend om kort in te gaan op de schriftelijke beantwoording van de minister van vragen gesteld door de Kamer in de eerste termijn. Dat is een procedure waar mijn fractie grote moeite mee heeft, omdat hiermee het feitelijk plenaire debat uitgekleed en geblokkeerd wordt. In een echt debat is er de mogelijkheid tot interruptie, tot het vragen om verduidelijking, het aandringen op nadere toelichting. Op de wijze die de minister gekozen heeft om de Kamer in eerste termijn tegemoet te treden, wordt het plenaire debat gereduceerd tot een soort schriftelijke afhandeling. Mijn fractie acht dit ongewenst en maakt zich zorgen over de mogelijke precedentwerking ervan.

Omdat de herbezinningsbrief geen nieuwe gezichtspunten biedt, en evenmin aan de in eerste termijn genoemde bezwaren tegemoet komt, heeft een uitstel van behandeling van ruim een half jaar in feite niets opgeleverd, behalve een herhaling van zetten. Het meest schrijnende is vooral en nog steeds het ontbreken van een deugdelijke cijfermatige onderbouwing. Helaas laat de minister zich hier leiden niet door voor iedereen controleerbare feiten, maar vooral door - en dat past in de sfeer van het wetsvoorstel- onderbuikgevoelens. En dat kan nooit een basis zijn voor adequate wetgeving.

Uiteraard is iedereen voorstander van het effectief bestrijden van mensenhandel. Dat het reguleren van de prostitutiebranche daarvoor de aangewezen weg is, is tot dusver nergens overtuigend aangetoond. Wel heeft de voorgestelde registratieplicht aanzienlijke onwenselijke bijverschijnselen zoals door sekswerkers in de branche bij diverse gelegenheden in detail uit de doeken gedaan. Dit aspect is in de herbezinningsbrief niet terug te vinden. Dit valt te betreuren, omdat zonder medewerking vanuit het veld het voorstel gedoemd is te mislukken. Een aanpak van ‘over ons maar zonder ons’ heeft nog nooit tot iets zinvols geleid. In dat verband is het uiterst verhelderend de folder te lezen van Soa Aids Nederland, een organisatie die zich niet verliest in academische beleidsbeschouwingen, maar verstandige meningen baseert op eerstehands eigen ervaring. Hoe denkt de minister over de in deze folder gepresenteerde voorstellen die grotendeels haaks staan op het nu voorliggende wetsvoorstel?

Wat het vergunningenstelsel betreft valt op dat enerzijds de wetgever de prostitutiebranche ziet als een bedrijfstak als elke andere. Anderzijds wordt gesteld dat allerlei vormen van regulering nodig zijn die voor geen enkele andere bedrijfstak gelden. De nuloptie die gemeenten in staat stelt prostitutiebedrijven te weren, is dan ook erg curieus. Niet alleen zet de vaagheid van de criteria de deur open voor het kiezen voor de nuloptie op oneigenlijke gronden. Bovendien is moeilijk in te zien dat bij bepaalde bedrijven, bijvoorbeeld in de horecasfeer, niet dezelfde gronden om een vergunning te weigeren zouden kunnen gelden. Het is naar de mening van mijn fractie van tweeën één: of wel prostitutie en seksuele dienstverlening is een bedrijfstak als een andere, of hij is dat niet. Ik ontkom er dan ook niet aan om een eerder gestelde vraag te herhalen: Graag hoor ik van de minister wat er nu zo bijzonder is aan een seksbedrijf om bij wet een dergelijke uitzonderingspositie in te voeren.

En dan de strafbepalingen. Het nut van strafbepalingen staat of valt met de mogelijkheden van handhaving. In het wetsvoorstel wordt ook de klant, die gebruik maakt van de diensten van een illegaal aanbod tot prostitutie, strafbaar gesteld. Van de klant wordt verwacht dat hij bij een zelfstandig werkende prostituee de combinatie van een registratienummer en telefoonnummer moet verifiëren bij het landelijk registratiesysteem. In feite wordt de hoerenloper tegen wil en dank bevorderd tot onbezoldigd opsporingsambtenaar. Dat seksuele lust en rationeel gedrag elkaar in het algemeen uitsluiten, is toch een biologische werkelijkheid die op beleidsniveau niet volledig onbekend zou moeten zijn. Stelt de minister zich voor om voor elk verdacht pand een straatagent te posteren die de komende en gaande man aan een ondervraging onderwerpt? Wetgeving die niet overtuigend te handhaven is, erger nog, wetgeving die vooral de lachlust opwekt, dient niet geïmplementeerd te worden.

Laat me afsluiten. De wijze van beantwoorden van de vragen van de Kamer in eerste termijn acht mijn fractie ongewenst. De herbezinning heeft slechts geleid tot een herhaling van zetten zonder enige aanpassing van het wetsvoorstel op al die punten waar ernstige kritiek bestond en dus nog steeds bestaat. Samenvattend heeft mijn fractie ernstige bedenkingen tegen de procedure en tegen de feitelijke inhoud van het wetsvoorstel. Tenzij het huidige debat nog heel nieuwe gezichtpunten oplevert, zal mijn fractie het voorstel niet steunen.

Den Haag, 28 mei 2013