Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 24 april 2013, over Noordzee en Wadden - Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 33450 - Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee; Verslag van een algemeen overleg; Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 24 april 2013, over Noordzee en Wadden
Document­datum 04-05-2013
Publicatie­datum 04-05-2013
Nummer KST334503
Kenmerk 33450, nr. 3
Commissie(s) Economische Zaken (ez) en Infrastructuur en Milieu (IenM)
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2012–2013

33 450

Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee

Nr. 3

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 juni 2013

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu en de vaste commissie voor Economische Zaken hebben op 24 april 2013 overleg gevoerd met minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus van Infrastructuur en Milieu, minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken over Noordzee en Wadden. (De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, P. Jansen

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Tijdink

Voorzitter: Paulus Jansen Griffier: Blacquière

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Paulus Jansen, Van Gerven, Ouwehand, Remco Dijkstra, Aukje de Vries, De Rouwe, Van Veldhoven, Dik-Faber en Jacobi,

en minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus van Infrastructuur en Milieu, minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

Aanvang 12.03 uur.

De voorzitter: Dames en heren. Ik open dit algemeen overleg over Noordzee en Wadden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu. Ik heet de bewindspersonen welkom. Wij zijn echter nog niet compleet, straks komt er nog een bewindspersoon bij. Dat is een grote luxe. Ik heet de belangstellenden op de tribune en uiteraard ook de leden welkom.

Voordat ik het woord geef aan de eerste spreker, meld ik dat tijdens de procedurevergadering van hedenochtend twee punten van de agenda zijn afgevoerd in verband met het behandelvoorbehoud dat bij de Kamer is aangemeld voor de richtlijn Maritieme ruimtelijke ordening. Ik ga ervan uit dat de leden hun inbreng over die punten schrappen. Dat is ook wel handig. Volgens de uitnodiging hebben zij vijf minuten spreektijd. Ik kan die iets verlengen als het aantal interrupties in eerste termijn worden beperkt. Ik stel voor dat wij er zes minuten spreektijd in totaal van maken met per blok één interruptie. Daarna kijken wij hoeveel tijd wij nog over hebben.

Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Gerven namens de fractie van de SP.

Blok 1: Problematiek van illegale olielozingen

De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Onlangs was er een bericht over olievervuiling in de Noordzee. Per jaar wordt een half miljoen liter olie illegaal geloosd. Dat is zorgelijk. Het is waar dat de hoeveelheid is afgenomen ten opzichte van twintig jaar geleden. Er is echter ook gemeld dat de pakkans bij illegaal lozen vrijwel nihil is. Mijn fractie steunt dan ook het voorstel om de handhaving in het kader van illegale lozingen te intensiveren. Is het kabinet bereid om de voorstellen over te nemen van Ben Vollaard die daarnaar onderzoek heeft gedaan? Dit betekent dat er meer controles uit de lucht zijn ’s avonds en ’s nachts en dat gebruik wordt gemaakt van nieuwe technieken als de uitwerpboei. Het tweede punt dat ik aan de orde wil stellen, is een rapport dat de SP heeft opgesteld. Het heet: Oliezwendel – het illegaal wegmengen van chemische afvalstoffen in stookolie. Ik zal dit rapport dadelijk graag via de voorzitter aan de leden van het kabinet aanbieden. Wij hebben dit rapport in samenwerking met het KLPD en andere handhavers gemaakt. De SP heeft al een behoorlijk lange traditie op dat terrein. Remi Poppe, bij de meesten nog goed bekend en afkomstig uit Rotterdam en contreien, heeft achttien jaar geleden een motie ingediend waarin de regering wordt gevraagd iets te doen aan het illegaal wegmengen van chemisch afval in stookolie. Die motie is aangenomen en het kabinet heeft destijds gezegd: «Dit heeft voor ons topprioriteit. Wij gaan eraan werken. Wij zijn het eigenlijk allemaal eens met elkaar.» Wij zijn nu bijna twintig jaar verder en wij zien dat het probleem niet is opgelost.

Ik geef een paar cijfers. Het verstoken van die schadelijke stookolie levert volgens de rapporten wereldwijd ongeveer 60.000 doden op. Jaarlijks wordt twaalf miljoen ton stookolie door 20.000 schepen in de Rotterdamse haven gebunkerd. Per ton kan door illegaal bijmengen honderden euro’s winst worden gemaakt. Als je die getallen tot je laat doordringen, kun je maar tot één conclusie komen, namelijk dat het om ontzettend veel geld gaat. Het gaat om miljarden. Wij vinden dat dit keihard moet worden aangepakt. Daarom hebben wij dit rapport gemaakt. Het is gebaseerd op drie punten. Wij willen dat de regelgeving wordt aangescherpt opdat de handhavers betere wettelijke instrumenten hebben om op te treden. Het gaat dan met name om het concreet benoemen van de stoffen die wel mogen worden bijgemengd om de stookolie op te werken en de stoffen die niet mogen worden bijgemengd. Dat is nog steeds niet geregeld. Wij pleiten daarnaast voor een nauwere samenwerking tussen de douane, KLPD en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Die is nu niet op orde. Tot slot vragen wij het kabinet om de milieuzwendel of milieucriminaliteit echt tot topprioriteit te maken. Na mensenhandel en drugscriminaliteit is dit toch een van de grootste vormen van criminaliteit in Nederland. Ik vraag de voorzitter mij toe te staan dit rapport te overhandigen. Ik zal ook rapporten aan de leden uitreiken.

De voorzitter: De bode zal de rapporten doorgeleiden aan de bewindspersonen zodra hij klaar is met de koffie.

Ik geef nu het woord aan mevrouw Ouwehand namens de fractie van de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Het is mooi te zien dat oud-col-lega Remi Poppe nog steeds actief betrokken is bij het aanpakken van de oliezwendel. Ik heb het rapport natuurlijk nog niet gelezen, maar ik kan mij zomaar voorstellen dat de analyses houtsnijden en de voorgestelde oplossingsrichtingen ook. Ik ben dus benieuwd naar de reactie van het kabinet daarop.

Ik houd mijn spreektijd in dit blokje kort om iets te sparen voor de andere onderwerpen straks. Ik hoef de minister vast niet te vertellen dat de ergste dingen in het kader van de illegale lozingen op zee gebeuren. Het is heel erg moeilijk te controleren wat daar gebeurt. Dus is de verleiding groot om daar te lozen wat je kwijt wilt, of het nu om vis gaat waarvoor je liever een andere vis had gevangen of olie waar je vanaf wilt. Het gebeurt in alle gevallen.

De vraag is of het kabinet alle aanbevelingen overneemt uit het rapport van de Universiteit Tilburg. Ik heb de indruk dat het dat niet doet. Waarom niet?

Aanvullend vraag ik de minister om nadrukkelijk te kijken naar een afleverplicht en de mogelijkheid om digitaal te registreren en dus ook te controleren op de schepen. Volgens mij moet dit technisch mogelijk zijn. Wil hij ook nadrukkelijk kijken naar de samenhang met het visserijdossier, want daar speelt hetzelfde? Ook daarin zijn afspraken gemaakt over wat wel en niet mag. Wij hebben laatst echter opnieuw aangetoond gezien dat die afspraken niet worden nageleefd. Er worden grote hoeveelheden vis gevangen, maar als de schipper denkt dat hij toch nog een kansje heeft om beter verkoopbare vis te vangen, zet hij de hele handel overboord en begint hij opnieuw. Dat mag ook niet. Het is hetzelfde probleem waarmee in dit geval de staatssecretaris van EZ worstelt. Het lijkt mij dat wij de handhaving van de regels en afspraken op zee in samenhang moeten bekijken. Ik ben erg benieuwd naar de voorstellen van de minister op dat punt.

De heer Remco Dijkstra (VVD): Voorzitter. Het rapport over de preventie van illegale olielozingen op de Noordzee is ons bekend. De VVD vindt het een ernstig probleem. Zij wil daarom inzetten op een effectieve handhaving om die illegale olielozing op de Noordzee zowel overdag als ’s

nachts te voorkomen. Daarbij zijn twee zaken aan de orde: verhoging van de pakkans en fors hogere boetes. Daarom heb ik de volgende vragen. Hoe is de aansturing van de Kustwacht geregeld? Welke instanties zijn daarbij betrokken? Wie is verantwoordelijk voor wat? Hoe is de afstemming geregeld? Is daar winst te halen? Ik zou hiervan graag een totaaloverzicht hebben.

Hoe verhogen wij de pakkans? Bij de boetes is het belangrijk om berekenend gedrag van schippers te voorkomen. Een schipper die nu van zuid naar noord vaart of andersom, zal bij de Franse, Deense en Belgische kust netjes oppassen, maar hij kan voor de Nederlandse kust de luiken bijna openzetten vooral ook omdat onze boetes lager zijn. Er is in Nederland een zaak geschikt voor € 45.000 terwijl in België 1,5 miljoen werd geëist. Is de minister bereid de boetes tot een dergelijk bedrag te verhogen of een minimale boete in te voeren om te bereiken dat de schippers het wel uit hun hoofd laten? Er moet een afschrikwekkend voorbeeld worden gesteld dat een preventief effect kan hebben. Wat zal de minister hieraan doen?

De heer Van Gerven (SP): Dat is stoere taal van de VVD. Ik zou dan ook graag boter bij de vis krijgen. Hoe denkt de VVD de pakkans te verhogen, want die is nu bijna nihil, even los van het verhogen van de boetes want daarover heeft de heer Dijkstra al gesproken?

De heer Remco Dijkstra (VVD): Als wij het rapport goed lezen, blijkt dat dit op verschillende manieren kan worden bereikt. Je kunt werken met een uitwerpboei. Daar sprak de heer Van Gerven ook al over. De metingen van zo’n uitwerpboei zouden samen met radarbeelden voldoende juridische hardheid moeten hebben. Dat is nu niet het geval. Nu moet het een heterdaadje zijn. Er moet in de nacht daadwerkelijk uit een vliegtuig worden geconstateerd dat het een olievlek is van dat en dat schip. De pakkans is dan vrijwel nihil. Aan de juridische kant zijn dus zaken te doen, maar ook aan de controlekant. Je zou een aantal van de vluchten die nu overdag plaatsvinden, kunnen verplaatsen naar de avonduren om daarmee in ieder geval de pakkans te vergroten. Zo zijn er wellicht nog meer mogelijkheden. Een aantal wordt in het rapport genoemd.

De heer Van Gerven (SP): Mag ik dan concluderen dat de heer Dijkstra de voorstellen van Vollaard wil overnemen? Staat de VVD daarachter? De heer Vollaard stelt voor om ’s nachts extra vluchten in te zetten. De heer Dijkstra spreekt daar ook over, maar zou het niet beter zijn om de capaciteit uit te breiden om de pakkans te vergroten?

De heer Remco Dijkstra (VVD): Mijn eerste vraag was hoe de kustwacht is georganiseerd. Als daar nog winst te behalen is door een andere inzet of door een efficiënter gebruik, is dat een voordeel. Wij willen de pakkans vergroten en de boetes verhogen. Die boetes moeten niet alleen op papier hoger zijn, maar moeten ook werkelijk kunnen worden uitgedeeld. De kans op veroordeling moet er werkelijk in zitten.

De heer De Rouwe (CDA): Voorzitter. Ook ik heb met interesse vanochtend het rapport van de heer Vollaard gelezen en alle publicaties daarover. Het is goed dat opnieuw de vinger op de zere plek wordt gelegd. Tegelijkertijd stel ik vast dat het aantal lozingen sinds 1992 met driekwart is gedaald. Dat is heel goed, maar ik zeg er wel bij dat er nog altijd een half miljoen liter te veel in onze wateren terechtkomt. Het perspectief is echter heel goed, omdat wij sinds 1992 met een daling van driekwart te maken hebben. Op naar nul!

Er is een aantal opmerkingen gemaakt over hoge boetes en het vergroten van de pakkans. In de literatuur lezen wij dat het vergroten van de pakkans vaak meer effect heeft dan het verhogen van de boetes. Laten wij daarin dus prioriteiten stellen. Ik leg hier echter nog een andere suggestie bij. Ik geef het kabinet drie punten mee om na te gaan of het met een hernieuwd aanvalsplan kan komen waarin alles op een rijtje wordt gezet en het onderste uit de kan wordt gehaald om die laatste half miljoen vieze liters ook uit ons water te houden.

Het eerste voorstel betreft een ketenaanpak samen met de sector. Daarover heb ik nog niemand gehoord, maar ik denk dat de sector het ook anders wil. Laten wij die inzet gebruiken. Het tweede voorstel betreft een Europese aanpak. Het heeft geen zin om de criminelen hier weg te jagen terwijl zij een paar kilometer verderop nog gewoon de ruimte hebben, want dan komt de rotzooi toch nog onze kant op. Mijn derde voorstel is om bij recidive tot havenverboden te komen. Ik vraag het kabinet te onderzoeken of het mogelijk is schepen niet meer in de Nederlandse havens toe te laten als een overtreder voor een tweede keer binnen vijf jaar wordt gepakt. Ik krijg graag een reactie op deze drie voorstellen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): De heer De Rouwe zegt dat het vergroten van de pakkans het beste is wat je kunt doen. Ik ben het daarmee eens. Ik hoor dit echter niet terug in zijn voorstellen. Natuurlijk moet je kijken naar een Europese aanpak, het liefste wel, maar ik hoor nog geen voorstellen voor het vergroten van de pakkans. Ik ben daar benieuwd naar. Neemt het CDA bijvoorbeeld alle aanbevelingen over van de Universiteit Tilburg? Hoe denkt het CDA over het idee van een afleverplicht en digitale registratie op de schepen?

De heer De Rouwe (CDA): Het gaat mij en mijn fractie om een effectieve aanpak. Ik weet niet of de verplichting tot registratie zal leiden tot een effectieve aanpak. Ik weet ook niet welke effecten dat nog meer heeft zoals bureaucratische rompslomp die ik niet wil. Het gaat mij dus om een effectieve aanpak. De aanvliegroute heb ik wel aangegeven. Ik zal geen concrete oplossingen voorstellen. Eerlijk gezegd ben ik van mening dat het ook niet mijn taak als Kamerlid is om op een papiertje de oplossing aan te dragen. Dat zou een motie van wantrouwen zijn voor het kabinet, want als ik het wel zou weten en het kabinet niet, zou ik hier toch een heel ander debat voeren. De richting heb ik dus wel gegeven. Eén: een ketenaanpak, doe het met de betrokken partijen. Dat lijkt mij effectiever dan hier in Den Haag te roepen dat de boetes moeten worden verhoogd. Twee: een Europese aanpak. Als je het doet, doe het dan langs die wegen. Ik heb in het rapport ook gelezen over de Zweedse aanpak met nieuwe technieken zoals een boei die ’s nachts water opneemt. Dat vind ik allemaal prima, maar ik kan het niet beoordelen. Die suggesties kunnen wat mij betreft op tafel komen.

Ik heb het kabinet gevraagd om met een hernieuwd plan van aanpak te komen en alles wat kan, op een rijtje te zetten. Dit zijn de kaders die ik namens het CDA meegeef.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik begrijp dat voor het CDA wel duidelijk geldt dat de pakkans aantoonbaar en ook reëel omhoog moet. Ik begrijp dat de heer Rouwe het kabinet vraagt uit te zoeken wat werkt en wat niet, maar ook dat het CDA het kabinet zal afrekenen op een reëel verhoogde pakkans, dus op een forse stap en niet op maar één procentje.

De heer De Rouwe (CDA): Ik heb al gezegd dat een grotere pakkans meer effect heeft dan hogere boetes. Toen ik zei dat de literatuur laat zien dat juist een verhoogde pakkans meer effect heeft, zag ik mevrouw Ouwehand terecht ja knikken.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. Er is al veel gezegd. Het is mooi dat het aantal olielozingen afneemt, maar het gaat nog altijd om een half miljoen liter en een heel kleine pakkans. Ik heb hierover drie vragen.

In de eerste plaats over de vergelijking van de Nederlandse boetes met de Belgische en Franse boetes. Voorkomen moet worden dat dit een zone wordt waar je bij voorkeur je olie loost, omdat ’s nachts de boete bijna drie keer zo laag is als in België. Hoe gaat de minister daarmee om in relatie tot de andere Noordzeelanden? Hoe kan recidive worden aangepakt? Die vraag is al eerder gesteld in de context van chemische bedrijven, maar hij geldt hier ook.

De vorige staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zou op verzoek van D66 en andere partijen een zwarte lijst maken van stoffen die niet meer in de stookolie mogen worden bijgemengd, omdat er heel veel misgaat. De SP heeft daarover nu ook een mooi rapportje uitgebracht. Er is een heel scheve prikkel voor het bijmengen van die stoffen in stookolie, omdat je daarmee aan de ene kant incasseert voor het verwerken van het afval en aan de andere kant het volume dat je weer kunt verkopen, groter wordt. Die prikkel moet worden aangepakt en daarvoor zou zo’n zwarte lijst met stoffen die niet meer in stookolie mogen voorkomen, een goed middel zijn. Hoe staat het daarmee?

Tot slot de vraag hoe de vervuilde zee wordt schoongemaakt. Uit recente rapporten blijkt dat het middel dat BP in de Mexicaanse Golf heeft gebruikt om de olieramp letterlijk en figuurlijk van de tv-schermen te krijgen, allerlei heel zware bijeffecten heeft. Het heeft schadelijke effecten op de volksgezondheid. Kan de minister garanderen dat dit soort middelen niet zullen worden gebruikt om rotzooi op de Noordzee op te ruimen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter. Mijn excuses dat ik te laat ben binnengekomen. Ik begrijp dat wij in dit blokje alleen spreken over olielozingen op de Noordzee. Uit de inbreng die ik zojuist heb gehoord, maak ik op dat de leden zich grote zorgen maken. Ik sluit daarbij aan. De fractie van de ChristenUnie heeft geen aanvullende vragen. In de discussie tussen de woordvoerders van het CDA en de Partij voor de Dieren hoorde ik al vragen over de boeien. Dit zijn allemaal vragen die mijn fractie ook heeft, maar ik heb hier nu niets aan toe te voegen.

De voorzitter: Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer over blok 1. Ik geef als eerste het woord aan de minister van Veiligheid en Justitie.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor de vragen die zij aan mij hebben gesteld. Ik zal met name ingaan op de punten met betrekking tot de boetes, de hoogte daarvan en de handhaving.

Ik dank de heer Van Gerven voor het rapport dat ik heb ontvangen. Ik weet zeker dat mijn collega en ik daar gaarne schriftelijk op zullen reageren. Er is verwezen naar een rapport van de Universiteit Tilburg en de Politieacademie dat er nog niet is. Dit wordt in mei gepubliceerd. Ik heb het ook in mijn map zitten. Ik ben gaarne bereid om het onderzoek vooruitlopend daarop aan de Kamer toe te zenden, maar het wordt in mei gepubliceerd. Daar moeten wij rekening mee houden om het netjes te behandelen.

Een aantal woordvoerders, en dan met name de heer Dijkstra, heeft gevraagd naar een handhavingsplan Noordzee van de kustwacht. Mijn collega zal ingaan op het functioneren van de Kustwacht. Ik kan zeggen dat er jaarlijks een handhavingsplan wordt opgesteld. Ik ben verantwoordelijk voor de coördinatie van de voorbereiding van het handhavingsplan. De aansturing van de uitvoering daarvan geschiedt door de Kustwacht. Het voorzitterschap van het landelijk handhavingsplan is belegd bij mijn mensen.

De strafrechtelijke handhavingstaken hebben betrekking op de algemene politietaken en de handhaving van de nautische veiligheid, de milieuvei- ligheid en de grensveiligheid. Wij hebben een unit maritieme politie die nauw samenwerkt met de overige departementen.

De voorzitter: Ik onderbreek de minister even voor een punt van orde van de heer Van Gerven. Hij begrijpt dat er twee rapporten zijn waarvan er één al is gepubliceerd. Dat kan hier dan wel degelijk worden besproken.

De heer Van Gerven (SP): In mijn inbreng sprak ik over een rapport van 23 februari getiteld Preventie van illegale lozing op de Noordzee, een onderzoek naar strategisch gedrag van scheepvaartverkeer. Volgens mij komt er nog een tweede deel.

Minister Opstelten: U hebt gelijk. Ik weet dat in de onderzoeksfeer af en toe iets eerder naar buitenkomt. Er komt nog een tweede deel, daar ging het mij om.

De pakkans zal ook door mijn collega worden behandeld. De heer Dijkstra en anderen hebben gevraagd of ik het OM zal vragen hogere boetes te eisen, als ik het zo mag samenvatten. Dat is niet de normale gang van zaken in onze verantwoordelijkheid. Ik kan het er echter wel over hebben. Naar het oordeel van het OM is er reeds een stijgende tendens in de hoogte van de aangeboden boetes waar te nemen. Ik stel voor om deze tendens nadrukkelijk te volgen en bijvoorbeeld aan het eind van 2014 te bezien of het opportuun is om het strafvorderingsbeleid van het OM verder te verstevigen. Ik kom hier nog iets specifieker op terug. Wij moeten natuurlijk ervaringen hebben.

In België is de maximale boete 1 miljoen euro. Dit bedrag kan worden verdubbeld bij overtredingen begaan tussen zonsondergang en zonsopgang. De maximale boete in Nederland bedraagt € 780.000.

Daarnaast kan op basis van de Wet op de economische delicten een zogenaamde afroomboete worden opgelegd om het verkregen voordeel weg te nemen. Bovendien heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding – ik kom u op dit punt dus enigszins tegemoet – dat het mogelijk maakt om aan een rechtspersoon een geldboete op te leggen tot ten hoogste 10% van de omzet van deze rechtspersoon. Het wordt daardoor dus mogelijk om boetes op te leggen die hoger zijn dan € 780.000. Er loopt een vergelijkend onderzoek naar de boetes die in België, Nederland en Frankrijk worden opgelegd. Over de uitkomsten van dit onderzoek kan ik de Kamer na het zomerreces informeren. Er is geen concrete vraag over gesteld, maar ik zou toch willen zeggen dat het OM in Nederland in dit soort situaties vaak een schikking treft. Dat is effectief, want dan komt het in ieder geval tot een resultaat. Doe je dat niet, dan duurt het lang en moet je nog maar afwachten wat de rechter ervan vindt. Eerlijk gezegd is er wel een verschil tussen de hoogte van de schikkingen, € 45.000, en de hoogte van de boetes in vergelijkbare zaken in België, 1,5 miljoen euro. Hierbij is het natuurlijk wel de vraag of zaken vergelijkbaar zijn. Daarover kan ik nu weinig zeggen, want daarvoor beschik ik over te weinig informatie. Dat is de reden waarom het zo belangrijk is dat we dat vergelijkend onderzoek laten doen. Ik heb van het OM vernomen dat de Nederlandse zaak betrekking heeft op een schip van een Russische reder dat in Spanje olie had geloosd. Ik kom hierop specifiek terug in de brief aan de Kamer over de uitkomsten van het vergelijkend onderzoek naar de boetes in België, Frankrijk en Nederland. Ik beschik dan namelijk over meer feiten en over de inhoud van de afspraken met het OM. Als er meer internationale aspecten bij dit onderzoek kunnen worden betrokken, dan zal ik degenen die dat onderzoek doen, daartoe aansporen.

De hoogte van de transactie hangt uiteraard af van veel feitelijke factoren. Ik noem er zes: 1. De omstandigheden waaronder de illegale lozing heeft plaatsgevonden. 2. De locatie, al dan niet een beschermd gebied 3. De

hoeveelheid, indien die bepaald kan worden. 4. De grootte van de olievlek. 5. De schadelijkheid van de geloosde stof. 6. De grootte van het schip en/of van de rederij dan wel de rechtspersoon. Ten slotte wordt door het Openbaar Ministerie ook ingeschat wat bij een gang naar de rechter een haalbare strafeis is. Kortom, het vaststellen van een transactie is maatwerk.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Het verbaast mij een beetje dat we de feiten nog moeten verzamelen. Het is namelijk een bekend probleem. Ik hoop maar dat dat snel afgerond zal zijn.

In de lijst van de minister van de factoren die bepalend zijn voor de strafmaat, kwam recidive niet voor. Wat is de reden daarvoor? Is de minister verder van mening dat het OM over de benodigde instrumenten beschikt om het probleem te tackelen? Zo niet, welke instrumenten mist het OM dan?

Minister Opstelten: Het onderzoek loopt! Het is dus nog niet afgerond. Je moet het heel precies onderzoeken, want als we dat niet doen, dan lopen we op een gegeven moment vast. We kunnen het hier met andere woorden wel over van alles eens worden, maar dat betekent nog niet dat het haalbaar is. Ik zal de Kamer heel precies de uitkomsten van dat onderzoek aangeven. Recidive leidt in het normale rechtsstatelijke rechtsverkeer altijd tot een verhoging van de straf of de transactie en kan eventueel zelfs tot gevolg hebben dat er geen enkele aanleiding meer is voor een transactie voor de rechter. Ik zal heel precies nagaan hoe we dat doen.

Voorzitter. Dit waren de vragen die mevrouw Van Veldhoven mij in een interruptie stelde. Ik hoop dat ik haar voldoende heb bediend. Er resteren voor mij nog twee punten, een van de heer Dijkstra en een van de heer De Rouwe.

De bewijsgaring is inderdaad een belangrijk punt. Het OM is natuurlijk ook hier met verschillende partijen in gesprek over de mogelijkheden rond de oil spill sample buoy. Een dergelijk monster zou inderdaad een bijdrage kunnen leveren aan de bewijsvoering. We zullen de inzet welwillend bezien. Zweden gebruikt deze «buoy» al, maar alleen overdag en dus niet ’s nachts. Maar wij zijn ook niet gek! Als iedereen weet dat het ’s nachts moeilijk is om iets te doen, moet je je vooral op nachtelijke activiteiten richten, want dan gebeurt het.

De heer De Rouwe vroeg of een havenverbod een goed instrument is wanneer er sprake is van recidive. Het is inderdaad de vraag of een dergelijk verbod een oplossing biedt, want het wordt opgelegd aan een schip. Dat wil zeggen dat het betreffende bedrijf het verbod kan omzeilen door een ander schip in te zetten. We zullen de rechtspersoon er dus nadrukkelijk bij moeten betrekken. Het is verder juridisch een moeilijk begaanbare weg, maar ook dit punt zullen we nader bekijken. Een havenverbod voor een schip zal de rechtspersoon, het bedrijf, dus niet op andere gedachten brengen.

De heer De Rouwe (CDA): Het kan beide. Je kunt immers een dergelijk verbod niet alleen aan het schip, maar ook aan het bedrijf opleggen. In het geval van een grote vervuiler die keer op keer problemen veroorzaakt, moet het namelijk wel een keertje ophouden. Fijn dat de minister ernaar wil kijken. Wat mij betreft mag dat zowel in Nederlands als in Europees verband. Een vraag die ik nog wel graag concreet beantwoord zou zien, is de vraag wanneer de minister de Kamer hierover zal inlichten. Ik vraag dat, omdat ik de minister verschillende data heb horen noemen, namelijk eind 2014 en na de zomer.

Minister Opstelten: Het onderzoek waarin ik dit element zal inbrengen, heeft een internationaal karakter. Ik kan de heer De Rouwe echter toch toezeggen dat hij het direct na het zomerreces zal ontvangen. Een internationaal georiënteerd gezelschap binnen het Openbaar Ministerie monitort het. Omdat het zo internationaal is, zal het niet direct leiden tot een concrete nieuwe aanwijzing. Ik stel mij dan ook voor dat die in de loop van 2014 naar de Kamer komt. Als het eerder kan, dan doe ik het natuurlijk eerder. We beginnen er nu mee en dat betekent dat de Kamer al na het zomerreces beschikt over de uitkomsten van het onderzoek, uiteraard voorzien van mijn conclusies.

De heer De Rouwe (CDA): Ik neem aan dat de minister met «na de zomer» niet «kort voor de kerst» bedoelt. Ik vraag het maar, want «na het zomerreces» is een breed begrip.

Minister Opstelten: Direct na het zomerreces! Gun die onderzoekers nu de ruimte om hun onderzoek in het zomerreces af te maken.

De heer De Rouwe (CDA): Ik gun de Kamerleden ook wel wat rust.

Minister Opstelten: Staat u mij verder toe dat ik, kennende de uitkomsten van het onderzoek, samen met mijn collega’s onze reactie en conclusies formuleer. Als u terugkomt van reces, hebt u het echt.

De heer De Rouwe (CDA): Een goede aanscherping. Komt u dan ook met een plan van aanpak? Dan kunnen we onmiddellijk doorpakken.

Minister Opstelten: Ik weet niet of het een plan van aanpak wordt. Het gaat namelijk om de conclusies over wat de politie en het Openbaar Ministerie kunnen doen. Is er bijvoorbeeld aanleiding om de strafmogelijkheden te vergroten? Dat zal ik allemaal in de reactie aangeven, eventueel aangevuld met «wanneer» en «hoe».

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Een soortgelijk probleem met de handhaving speelt in de visserij. Daarover heb ik de minister nog niet gehoord. Hoe beoordeelt het kabinet dat probleem? Ik heb de minister verder gevraagd naar digitale mogelijkheden voor controle aan boord. Welke mogelijkheden ziet de minister daartoe?

Minister Opstelten: Ik ben eerlijk en als ik iets niet weet, dan zeg ik dat ook. Ik moet dat nu ook zeggen, want ik heb geen antwoord paraat op de vraag van mevrouw Ouwehand. Bovendien zijn hierbij verschillende verantwoordelijkheden in het geding.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dat kan ik me voorstellen. De Kamer gaat dan ook met de staatssecretaris van EZ overleggen over de handhavings-problemen in de visserij. Is het misschien een idee dat de minister hierover zelf ook in overleg gaat met de staatssecretaris van EZ? Ik vraag dat, omdat de bewindslieden een vergelijkbaar probleem moeten tackelen en van elkaars ervaringen moeten kunnen leren.

Minister Opstelten: Als ik zeg dat ik het antwoord op de gestelde vraag niet weet, dan weerhoudt mij dat er niet van om dat antwoord later te geven. Ik zal dan ook zeker overleggen met de staatssecretaris. Ik doe dat zeer gaarne.

De voorzitter: Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de minister van Veiligheid en Justitie.

Mevrouw Jacobi is later binnengekomen, omdat zij veronderstelde dat dit overleg pas om 12.30 uur begon. Dat is niet zo heel raar, want vorige week vrijdag is pas besloten om dit overleg eerder te laten beginnen. Als de collega’s er geen bezwaar tegen hebben, zou ik haar het woord willen geven voordat wij doorgaan met de eerste termijn van de minister van Infrastructuur en Milieu. Eventuele vragen van mevrouw Jacobi die specifiek bedoeld zijn voor de minister van Veiligheid en Justitie zullen dan in de tweede termijn worden meegenomen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik kan kort zijn. Ik sluit mij aan bij de roep om een harde aanpak, handhaving en hogere boetes. De hoogte van die boetes moet wat mij betreft gelijkgeschakeld worden met de boetes in de ons omringende landen. Ik weet niet of de Zweedse boei al is besproken als een manier om de pakkans te vergroten. Het blijft verder natuurlijk altijd een vrij schimmige kwestie, omdat sommige schepen helemaal geen havens aandoen; ze varen alleen maar langs de kust. Wat misschien ook een beetje zou helpen om de pakkans te vergroten, is een systeem met certificaten als bewijs dat er bij een officieel loospunt geloosd is. We zullen in ieder geval meer moeten doen om de «deugdelijken» te onderscheiden van de «niet-deugdelijken».

Is er inmiddels meer duidelijkheid over de kostenaspecten van de handhaving middels boetes en dergelijke? Ik vraag mij verder af of de kustwacht misschien ook zelf met voorstellen is gekomen om met nieuwe technieken in de nachtelijke uren te controleren. Zo ja, dan zou dat een goede zaak zijn, want de pakkans moet echt omhoog. Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft inmiddels twee jaar geleden geadviseerd om te komen met een gezamenlijk plan voor de Noordzee, een plan dat zich niet alleen moet richten op maritieme maar ook op ecologische aspecten. Doel daarvan is te komen tot betere samenwerking. Zijn er ondertussen stappen gezet in die richting?

De voorzitter: Ik stel voor dat de minister van Veiligheid en Justitie de antwoorden op de aan hem gestelde vragen opspaart tot de tweede termijn.

Het woord is aan de minister van Infrastructuur en Milieu voor haar eerste termijn.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Voorzitter. Sommige commissieleden benadrukten terecht dat de afgelopen twintig jaar het aantal waargenomen olievlekken met 75% is afgenomen. Volgens het jaarverslag van de kustwacht zijn er in 2012 op het Nederlandse deel van de Noordzee 64 vlekken vanaf de kust of uit een vliegtuig waargenomen, terwijl er jaarlijks zo’n 260.000 scheepsbewegingen zijn in dat gebied! Ook het aantal met olie besmeurde zeekoeten – wat het bewijs zou zijn voor alles wat we niet zien – neemt nog steeds af. In de winter van 2011 zijn er 85 aangespoeld, maar er worden ’s winters honderdduizenden van die vogels langs de kust gespot. Dat zijn de feiten en die laten dus een dalende trend zien. En dat betekent weer dat het huidige nationale beleid effectief is, maar niet alleen, want de internationaal aangescherpte regelgeving, het toegenomen milieubewustzijn en het verbeterde toezicht en handhaving hebben zeker ook een positief effect. Wat kunnen we nog meer doen? Dat is een terechte vraag, want het blijft natuurlijk van belang dat wij hierop blijven sturen. Wat we in ieder geval gaan doen, is doorgaan met de gerichte havenstaatcontroles en een afgifteplicht in Europese havens voor scheepsgebonden afval. Dat geldt overigens, zoals de vorige keer besproken, niet voor alle lading, want ladingrestanten vallen hierbuiten. Verder werken we aan de aanscherping van de lozingsnormen door die normen regelmatig internationaal aan de orde te stellen. Het gaat dan ook om normen die je echt internationaal moet vaststellen.

De Nederlandse Kustwacht surveilleert dag en nacht boven de Noordzee en neemt daarbij met schepen, vliegtuigen en satellietbeelden olievlekken waar. Men treedt natuurlijk ook op tegen illegale olielozingen als de veroorzaker bekend is. Helaas kunnen niet alle olievlekken waargenomen worden, doordat de Noordzee een van de drukst bevaren zeeën ter wereld is. Hoe het ook zij: we zijn hier heel scherp op. Ik ben blij met het rapport van de Universiteit Tilburg, een rapport waarnaar door diverse commissieleden is gevraagd. Dat rapport bevestigt ons beeld dat er meer olie wordt geloosd dan wordt waargenomen. Ik onderschrijf het rapport grotendeels – ik kom daarop terug in mijn reactie – maar het bevat ook zaken die ik niet herken. Zo stond er in sommige krantenberichten dat er jaarlijks een half miljoen liter olie in de Noordzee wordt geloosd. Dat getal wordt echter niet genoemd in het rapport van de Universiteit Tilburg. Ik weet niet of deze journalisten een eigen inschatting hebben gemaakt of dat dit getal ergens anders vandaan komt, maar het staat dus niet in het rapport. Ik hecht eraan dat nu nadrukkelijk te zeggen om te voorkomen dat het in de hoofden van mensen blijft hangen. Wat ik goed vind aan het rapport – ik zei het al – is onder meer de aandacht voor het feit dat we nog niet alle illegale lozingen op het spoor komen en dat we er dan ook strak op moeten zitten. Het is overigens vooral ’s nachts lastig om strafbare feiten te constateren. Het is namelijk heel moeilijk om vast te stellen waaruit zo’n waargenomen vlek bestaat, aangezien er ook toegestane lozingen zijn. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan minimale hoeveelheden van ladingrestanten, lozingen van waswater met toegestane restanten en eetbare oliën. Met de huidige stand van de techniek is het niet goed mogelijk om ’s nachts vanuit een vliegtuig monsters te nemen. Dat is niet alleen ons probleem, want alle Noordzeelanden hebben hiermee te kampen. In het rapport wordt voorgesteld om dit probleem op te lossen met een speciale boei, een boei die het mogelijk zou maken om ’s nachts oliemonsters te nemen. De minister van Justitie heeft er ook al iets over gezegd. In het rapport wordt in dit verband specifiek verwezen naar de ervaringen die Zweden hiermee heeft opgedaan. Volgens de Nederlandse Kustwacht is deze methode echter niet effectief gebleken, omdat men ’s nacht om veiligheidsredenen niet laag mag vliegen. De boeien moeten namelijk van een bepaalde hoogte worden afgeworpen om ze op de goede plek te krijgen. Ten slotte kun je met een kustwachtvliegtuig ook maar een beperkt aantal boeien vervoeren. Overigens is dat de reden waarom de olieboeien door Zweden alleen maar overdag worden gebruikt. De conclusie is alles overziend dat je het als een middel in de nacht zou kunnen inzetten, maar dat het land dat als voorbeeld hiervoor wordt genoemd, deze boeien alleen maar overdag gebruikt. Ik kan natuurlijk wel uitleggen hoe complex is, maar daarmee bied ik natuurlijk nog geen oplossing voor de door de commissie gesignaleerde problemen. En het is wel mijn taak om de Kamer te bedienen! Ik ben daarom op zoek naar mogelijkheden om ’s nachts effectiever op te treden. In mei 2013 vergaderen de Noordzeelanden in het kader van het Bonn Agreement en dan zal er ook worden gesproken over de mogelijkheden die ons daarvoor openstaan. Ik wijs daarop, omdat volgens mij alleen een gezamenlijke aanpak zinvol is. Alleen door samen te werken kunnen we tot een systeem komen dat het nemen van oliemonsters ’s nachts technisch en juridisch haalbaar maakt en dat kosteneffectief is. En zonder zo’n systeem is het niet zinvol om ’s nachts meer te gaan vliegen als methode om de pakkans te vergroten. Ik streef dus naar een gezamenlijke aanpak met de andere Noordzeelanden.

De heer De Rouwe (CDA): De methode met de boei staat als zodanig dus niet ter discussie. Het werkt als die boei maar goed geplaatst kan worden. Het is dus de modaliteit die ter discussie staat. Ik begrijp waarom, maar we kunnen natuurlijk ook andere modaliteiten inzetten. Ik denk aan heel snelle boten die die boeien leggen op door de kustwacht aangewezen plekken. Ziet de minister in de keuze voor een andere modaliteit wellicht een mogelijkheid om met die boeien te gaan werken?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Overdag werkt, eerlijk gezegd, een vliegtuig beter dan een boei, omdat je met een vliegtuig nog steeds gerichter kunt controleren. ’s Nachts werkt een vliegtuig niet en ik zou dan ook kunnen onderzoeken of we die boeien met een andere modaliteit dan wel effectief kunnen inzetten. Ik heb daar nog niet naar gekeken en dat zou ik dus alsnog kunnen doen. Ik kan het verder ook aan de orde stellen in het overleg met de andere landen. Het vliegtuig is dus wel een betere methodiek dan die boei, afgezien van het bezwaar dat een vliegtuig ’s nachts niet effectief ingezet kan worden. Hoe het ook zij: ik zal laten uitzoeken of we ’s nachts met een ander vervoermiddel meer effect kunnen bereiken.

Voorzitter. Er is gevraagd hoe de kustwacht wordt aangestuurd. Ik weet niet wat de achterliggende gedachte bij deze vraag is. Misschien is dat het gegeven dat meerdere ministeries de kustwacht aansturen. Het ministerie van V en J, Defensie, I en M, EZ, BZK en Financiën: ze zitten allemaal in de Raad voor de Kustwacht. Ik kan de Kamer geruststellen, want er zijn duidelijke afspraken over wie waarover gaat. Daarover kan echt geen verwarring ontstaan. Het dagelijks bestuur bestaat uit V en J, Defensie en I en M. V en J is de opdrachtgever voor de handhaving, I en M voor de dienstverlening en Defensie is de beheerder van de kustwacht. Boven al die partijen is er één kustwachtdirecteur die verantwoordelijkheid is voor de operationele kant. Hij brengt al die ministeries die achter de schermen meedoen, in één persoon samen. Daardoor is de aansturing effectief en efficiënt.

We willen verschillende taken uitvoeren op de Noordzee. We hebben geprobeerd om al die taken in één kustwacht te integreren, zodat we veel meer gezamenlijk kunnen optrekken en niet iedereen hierbij met zijn eigen toezichthoudende orgaan betrokken is. Ik zou daaraan dan ook niet graag iets veranderen. Tot zover het gevraagde totaaloverzicht. Er is ook gevraagd naar de mogelijkheden van betere afgifte in de havens. Er zijn goede mogelijkheden voor de afgifte van olie. Dat is in de Nederlandse zeehavens goed geregeld. Daar komt bij dat, gelet op de huidige marktprijs voor olie-afval, schepen hun olie-afval momenteel vaak gratis kunnen afgeven. Dat is ook gunstig. Dat neemt niet weg dat ik nog steeds verbetermogelijkheden zie. Ik heb daar de vorige keer ook al iets over gezegd. Ik denk dan aan een meer uniforme financieringsmethodiek. Ik ben daar samen met de Belgische en Nederlandse zeehavens mee bezig.

Het creëren van een groter milieubewustzijn van de bemanning via de ketenaanpak is ook zeer belangrijk. Dat gebeurt onder andere door het in IMO-verband geven van cursussen daarover. Ik noem bijvoorbeeld de cursus Marine environmental awareness, die wereldwijd een verplicht onderdeel van de opleidingen is. Dat is op initiatief van Nederland afgesproken in de IMO. Ik hecht eraan om dat te zeggen. Wij hebben wat dat betreft een voortrekkersrol vervuld. Ik onderken het belang van een goede controle in de haven. Voor de betrokken toezichthouders, de ILT en de havenbedrijven, zijn die controles de komende tijd een speerpunt. Door de aanscherping van de uitstootnormen worden schepen gelukkig steeds milieuvriendelijker. Ze kijken ook naar andere brandstoffen en produceren minder olie-afval. Ik blijf wel van mening dat we de maatregelen die we moeten nemen op internationaal niveau moeten nemen. Je moet proberen om het allemaal op dezelfde manier te doen. Momenteel bediscussiëren wij de lozingsvoorwaarden in IMO-verband.

De heer Van Gerven (SP): De SP pleit al jaren voor een afgifteplicht van alle afval van schepen in de havens. De minister stelt dat wij dit gedeel- telijk al doen. Waarom doen wij het niet volledig en waarom verwerken wij dat niet in de havengeldprijzen? Elke haven heeft een havenontvangst-installatie. Dan heb je een sluitend systeem. Wil de minister dat voorstel overnemen?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Volgens mij hebben wij tijdens een vorige commissievergadering al over dit onderwerp gesproken. Toen was de vraag of ik bereid was om alles te verbieden in plaats van een groot deel. Voor bepaalde ladingrestanten bestaat op grond van het MARPOL-verdrag een onvoorwaardelijke afgifteplicht. Die plicht is ook in de Europese richtlijn opgenomen. Voor de overige ladingrestanten is dat niet het geval. Er is ook geen ruimte voor een strengere nationale afgifteplicht. Dat geef ik alvast maar aan. Dat komt, omdat ladingrestanten nog een economische waarde kunnen hebben. Het kan ook voorkomen dat een volgende lading identiek is aan de geloste lading. Een afgifteplicht van ladingrestanten is in dat geval ook vanuit milieuoverwegingen en economische overwegingen moeilijk te beargumenteren. Deze discussie hebben wij recentelijk helemaal uitgediscussieerd, maar het is niet mogelijk om nationaal daarvoor een strengere regel te hanteren. Ik zei al dat wij dit soort dingen in internationaal verband op dezelfde manier moeten doen. Een groot deel van het afval, een groot deel van de ladingrestanten moet verplicht worden afgegeven, maar bepaalde zaken niet. Daar zijn ook redenen voor. Ik heb net geprobeerd om die aan te geven. De concurrentiepositie van havens, reders en verladers speelt ook een rol. Het verzamelen, het wassen van ladingruimen en het afgeven van ladingrestanten kosten veel meer tijd dan het afgeven van vuilnis. Dat leidt tot aanvullende kosten voor reders en ladingeigenaren. We hebben vandaag in ander verband ook gediscussieerd over de kosten in de binnenvaart en bij andere partijen. Ook dat zijn zaken waarbij je je kunt afvragen of je tot het allerlaatste beetje moet gaan, of dat je het reëel moet aanpakken. Ik verwacht niet dat ik in IMO-verband, in de EU, laat staan mondiaal draagvlak krijg voor een onvoorwaardelijke afgifteplicht voor alles.

De heer Van Gerven (SP): Omdat de afgifteplicht niet bestaat, zitten wij met het probleem van de lozingen. De minister herkent die half miljoen niet, maar een op de drie zeekoeten die dood aanspoelen, zit onder de smurrie. Het probleem is er nog wel degelijk. Waarom regelt de minister dit niet in internationaal verband? Ik begrijp dat hier ontzettend grote belangen mee zijn gemoeid voor de Rotterdamse haven, maar is voorkomen in dit opzicht niet beter? Als wij het in Europees verband regelen, denk ik dat we het probleem een heel eind hebben getackeld. Dan hoeven we ook niet te kijken naar end-of-pipe-oplossingen. Als het kabinet dit voorstel niet wil overnemen, wil ik er een uitspraak van de Kamer over vragen via een VAO.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: De heer Van Gerven stelt dat een op de drie zeekoeten overlijdt als gevolg van de smurrie, maar ik heb aangegeven dat dit jaar 85 vogels zijn aangespoeld die besmeurd waren, terwijl sprake is van een zeer grote populatie. Ik probeer dit dus een beetje in perspectief te plaatsen. De discussie over de verplichting hebben wij eerder gevoerd. We hebben toen in meerderheid geconstateerd dat we niet tot een algehele verplichting wilden komen, maar de heer Van Gerven kan mij daar te allen tijde opnieuw toe oproepen. Ik heb zojuist echter inhoudelijk aangegeven waarom ik denk dat dit niet verstandig is. De conclusie van de heer Van Gerven was: doordat er geen volledige afgifteplicht is voor alles, vinden er illegale lozingen plaats. Dat kun je niet op die manier beredeneren, want op het moment dat je weet dat je het spul moet afgeven in een haven en dat je dat geld gaat kosten, kun je tussendoor heel goed lozen en zeggen dat je niets meer over had. Ik geloof niet dat een afgifteplicht er uiteindelijk toe leidt dat er niet meer wordt geloosd. Het wordt dan alleen gemakkelijker om mensen te vervolgen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik heb iets over hetzelfde punt. Ik denk dat je per schip, gelet op de motor en vracht die wordt vervoerd, een redelijk inschatting kunt maken van de hoeveelheid olie die in ieder geval niet mag worden geloosd. Het moet mogelijk zijn dat je via een soort afgiftebrief wereldwijd kunt laten zien dat dit deugdelijk is gebeurd. Het kan niet zo zijn dat dan een groot percentage mist. Volgens mij heeft dat een heel goede preventieve werking in relatie tot afgifte. Volgens mij hoeft dat administratief niet zo heel bezwaarlijk te zijn. Het kan ook een hulpmiddel zijn bij het aansturen van de deugdelijkheid.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Mevrouw Jacobi beschrijft een proces dat wereldwijd wordt gehanteerd. Er staat in het scheepsjournaal hoeveel olie er in het schip aanwezig is en hoeveel er is gelost. Daarmee is dit ook te controleren. Ik ben het ermee eens dat, waar je kan, je zoveel mogelijk voor zorgen voor een afgifteplicht. Wat dat betreft verschil ik niet van mening met de commissie. Ik geef alleen aan dat je dit soort zaken internationaal met elkaar moet bespreken en dat internationaal is aangegeven dat het niet geldt voor een bepaald deel van de ladingrestanten. Daar zijn inhoudelijke redenen voor. Voor de rest geldt het allemaal wel.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Dit proces wordt minutieus beschreven in het onderzoeksrapport. Daar staat in wat je mag lozen, maar het andere deel moet je er in ieder geval uithalen. Je kunt dus per schip bepalen hoeveel olie er illegaal is geloosd en hoeveel er keurig is afgegeven. Ik pleit in dat kader voor een soort certificaat, een afgiftebewijs. Als dat niet deugdelijk is, moet je een boete krijgen. Op die manier kun je schepen de streng om de nek leggen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Dat staat in het scheepsjournaal. Het is onderdeel van het administratieve bewijs dat je moet leveren. Daar kun je op worden aangesproken.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Volgt er dan ook een boete? Dat zou helpen.

De voorzitter: Misschien kan de minister van Veiligheid en Justitie hier nog op ingaan.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik parkeer die vraag even.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik vind ook dat er met groter enthousiasme en meer ambitie moet worden gekeken naar de mogelijkheden om dit te registreren en controleren op de schepen zelf. De minister spreekt er veel te gemakkelijk over. Dat geldt ook voor het aantal besmeurde vogels dat wordt gevonden. Dat is niet voor niets een belangrijke indicator van de vervuiling op zee. We zien nog steeds dat van de aangespoelde dieren de helft is besmeurd met olie. Het bevalt mij niet dat de minister dat in haar woorden in perspectief wil plaatsen. Eigenlijk bagatelliseert zij dit.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Dat komt, omdat wij het aantal besmeurde vogels juist enorm zien afnemen. Elke besmeurde dode vogel is er een te veel, maar wij zien een positieve tendens. Dat probeerde ik te benadrukken aan het begin van mijn betoog en ik benadruk het nu weer. Mevrouw Ouwehand zegt dat ik er te gemakkelijk over spreek, maar een scheepsjournaal is een vastgestelde administra- tieve handeling waar schippers aan moeten voldoen als zij zich verantwoorden voor hun gedrag en hun handelen. Daarom was ik het eens met wat mevrouw Jacobi aangaf, namelijk dat het belangrijk is om dat inzicht te hebben. Het is iets waar men ook op wordt aangesproken en waar men verantwoordelijkheid voor draagt. Ik weet niet precies hoe het zit met het boetedeel, maar daar wordt nog op teruggekomen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Volgens mij moeten wij het hier even bij laten, want we moeten zo stemmen. Hebt u een ordevoorstel?

De voorzitter: Ik heb de stemmingsbel nog niet gehoord. Enkele leden zijn even weg vanwege de regeling van werkzaamheden. De stemmingen volgen daarna. Ik zal dadelijk even moeten schorsen in verband met die stemmingen. Ik schat voor een kwartier. Het is wel een dilemma, omdat de minister van Veiligheid en Justitie dan voor één of twee vragen moet blijven zitten. Ik stel dus voor dat de minister van Veiligheid en Justitie de resterende vragen van vooral mevrouw Jacobi nu beantwoordt. Dan kan hij daarna weg.

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank u wel. Dat is genereus van u. Ik kan herhalen wat ik in eerste termijn al heb gezegd. Mevrouw Jacobi kwam iets later, maar de vragen waren al gesteld. Mijn collega heeft over de handhaving door de kustwacht gesproken. Wat betreft de boete doen wij een vergelijkend onderzoek met de Belgen en de Fransen. Als de Kamer na het zomerreces terugkomt, heeft zij de resultaten van het onderzoek en onze conclusies, dus wat wij eraan gaan doen.

De voorzitter: Ik vat de toezeggingen van de minister van Veiligheid en Justitie nog even samen voordat hij vertrekt. Dan weet hij in ieder geval wat hij heeft beloofd. Dan kan hij daar zo nodig nog op reageren. – De minister van Veiligheid en Justitie zal het rapport van de SP-fractie met de titel Oliezwendel voorzien van een schriftelijke reactie. – De minister van Veiligheid en Justitie zal het tweede deel van het rapport van de Universiteit van Tilburg voorzien van een reactie en die aan de Kamer doen toekomen. Kan de minister nog een tijdsspanne aangeven wat deze twee toezeggingen betreft?

Minister Opstelten: Wat betreft het tweede deel: ik kan dat niet eerder naar buiten brengen dan wanneer het naar buiten is gekomen. Dat gebeurt in mei, is mij verzekerd.

De voorzitter: Dan kunnen wij het commentaar daarop enkele weken later ontvangen.

Minister Opstelten: Ja, maar ik wil eerst de inhoud van het rapport kennen, voordat ik met mijn commentaar kom.

De voorzitter: Dat lijkt mij buitengewoon verstandig.

Minister Opstelten: Dat geldt niet alleen voor mij, maar ook voor de collega van I en M en wellicht andere collega’s.

De voorzitter: Kunnen we afspreken dat wij de reactie van de ministers eind juni kunnen verwachten, in ieder geval nog voor het zomerreces, zodat wij er eventueel nog op kunnen reageren?

Minister Opstelten: Dat schijnt te kunnen.

De voorzitter: Dan ga ik naar de laatste toezeggingen.

– De minister van Veiligheid en Justitie zal de uitkomsten van de lopende onderzoeken van het OM direct na het zomerreces aan de Kamer zenden.

– Eind 2013 of begin 2014 zal de minister een uitgebreidere brief aan de Kamer doen toekomen over vergelijkende onderzoeken van het boeteregime, plus de internationale aspecten en de handhavingsmo-gelijkheden in het geval van recidive, waaronder de mogelijkheid van een havenverbod.

Minister Opstelten: Nee, ik denk dat daarover verwarring is ontstaan. Dat ligt aan mij. Daarover geen misverstand. Na de zomer kom ik met dat vergelijkende onderzoek. Het punt van de recidive en een aantal andere instrumenten dat is genoemd, zal ik daarin meenemen. Dat is het. Ik heb niet toegezegd dat ik eind 2013 of begin 2014 een brief zal sturen. Ik zal na het zomerreces meteen aangeven wat de conclusies van het onderzoek zijn, plus de verdere gang van zaken. Ik verwacht dat dit wellicht in 2014 tot nadere maatregelen van de kant van het OM zal leiden, maar misschien ook eerder.

De voorzitter: Ik dank de minister van Veiligheid en Justitie voor zijn aanwezigheid.

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft nog enkele punten.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Voorzitter. Ik heb nog drie antwoorden voor de leden van de commissie. De commissieleden zijn niet allemaal meer aanwezig, maar zij zullen de informatie wel krijgen.

De heer Van Gerven vroeg mij om een reactie op het rapport Oliezwendel dat zojuist is aangeboden. Ik dank hem voor het rapport. Ik zal de inhoud goed bestuderen en bespreken met mijn ambtsgenoot van V en J, voor zover daar nog taken liggen. D66 haakte hierbij aan met de opmerking dat er al eerder een toezegging is gedaan om een zwarte lijst op te stellen van niet te mengen stoffen in stookolie. Ik antwoord nu even namens de staatssecretaris, omdat die kwestie onder de staatssecretaris valt. Wij zijn daarover in overleg met alle stakeholders. Wij zullen de Kamer voor de zomer informeren over de resultaten op dat vlak.

Mevrouw Jacobi vroeg naar de samenhang tussen en de afstemming van activiteiten op de Noordzee, maar ik denk dat dit bij het tweede deel hoort. Ik kom daar dus nog op terug.

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde van de eerste termijn gekomen als het gaat om blok 1. Is er nog behoefte aan een korte nabrander?

De heer Van Gerven (SP): Kan de minister nog een termijn noemen wat betreft de reactie op het rapport Oliezwendel van de SP?

De voorzitter: De minister van Veiligheid en Justitie heeft dat al gedaan.

Die reactie komt in juni.

Dat was de tweede termijn wat betreft het eerste blok.

We gaan nu schorsen totdat de stemmingen zijn afgelopen.

De vergadering wordt van 13.06 uur tot 13.39 uur geschorst.

Blok 2: overige onderwerpen

De voorzitter: Ik heropen dit algemeen overleg. Ik heet de staatssecretaris van Economische Zaken van harte welkom. Zij moet iets eerder weg vanwege een verplichting in de plenaire zaal. Excuus aan de belangstellenden en de mensen thuis voor het feit dat het een wat wilde vergadering is, maar omdat een aantal bewindslieden meedoet, hebben we de onderwerpen in blokken verdeeld. Tussendoor hadden we ook nog een plenaire stemming. Dat spijt mij, maar daar was geen mouw aan te passen.

We beginnen aan de eerste termijn van blok 2. Ik noem even de resterende spreektijden. De heer Van Gerven heeft nog 1 minuut en 45 seconden, mevrouw Ouwehand vier minuten, mevrouw De Vries 4 minuten en 40 seconden en mevrouw Jacobi vier minuten. Het woord is aan de heer Van Gerven.

De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Een van de agendastukken voor vandaag is het Rli-advies Een zee van mogelijkheden. Die biedt de Noordzee ook, maar we zijn toch niet tevreden over de mogelijkheden die het kabinet ter hand neemt. Vier jaar geleden is een motie van mijn illustere voorganger, de heer Polderman, aangenomen, om te komen tot een soort inkadering van een gedegen plan over hoe de Noordzee moet worden beheerd. Het is een enorm druk gebruikte zee. Er gebeurt van alles: zandwinning, olieboringen, het is een vogelgebied, paaigrond voor vissen, er is pleziervaart en het is een militair oefenterrein. Waarom voert het kabinet die motie niet uit? Mevrouw Jacobi had het daar ook al over. Moeten we niet tot een zekere ordening en regeling komen? Anders wordt het een oranje vrijstaat, om een beetje in de actualiteit te blijven, maar ik weet niet of dat de bedoeling is.

Dan de problematiek van de plastic soep. Het kabinet wil er werk van maken, maar hoe ruimen we al die troep op die er in de zee ligt? Met alleen het schoonmaken van het strand komen we er niet. Graag een reactie daarop.

Ten slotte de uitdieping van de vaargeul bij de Eemshaven. Die is de SP een doorn in het oog, want dit kan niet zonder gevolgen blijven voor het wad. Kan de staatssecretaris toezeggen dat we niet gaan uitdiepen zolang de kolencentrales daar nog niet op volle sterkte draaien?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Een mooie dag waarop wij over de Wadden en de Noordzee spreken. Ik kom eerst terug op een vraag die in de eerste ronde is blijven liggen en waar de minister nog op moet antwoorden. Ik doel op de planmatige aanpak voor en het verder uitwerken van het rapport Een zee van mogelijkheden.

Ik ga door naar de Waddenzee en de programmatische aanpak in het kader van het Programma naar een rijke Waddenzee, de programmatische sturing van zaken die onze natuur dienen en het overeind houden van de goede verhoudingen met het toerisme en alle andere activiteiten die er op de Waddenzee plaatsvinden. Het voordeel van het Deltafonds van de provincies is dat daarbij ook een programmatische lijn wordt gevolgd. Ik hoop ook dat men een goede regierol blijft spelen bij het Programma naar een rijke Waddenzee. Dit programma loopt, zoals het nu lijkt, in 2015 ten einde. Ik zou heel graag zien dat het Rijk samen met de provincies gaat bezien hoe die programmatische sturing, die eenduidige regierol, ook qua beheer, verder vorm kan worden gegeven voor de Waddenzee. Het Programma naar een rijke Waddenzee moet daar absoluut een plek in houden.

Minister Schultz gaf op een vraag van mevrouw De Boer van de VVD aan dat zij zich niet herkent in de kritiek op de bestuurlijke spaghetti. Toen dacht ik: ik heb nog wel een A4tje voor de minister, want ook wij zien de bomen door het bos niet meer als gevolg van de bestuurlijke spaghetti. Wij moeten ons dat aantrekken. Ik geloof er zo langzamerhand niet meer in dat die bestuurlijke spaghetti wordt opgeruimd, maar wij moeten wel zorgen voor eenduidigheid in het beheer als het gaat om de Wadden. Ik krijg daar graag een reactie op van beide bewindslieden. Dan Eems Dollard. Samen met de SP en andere partijen zet ik mij er al een jaar of drie, vier in om te komen tot een herstelplan voor het

Eems-Dollardgebied, vooral voor de gele rivier die ons een doorn in het oog is. Nederland en Duitsland moeten gezamenlijk zorgen voor het ecologisch herstel van dat gebied. Het internationaal overleg blijft maar dralen. Ik zou zeggen: ga de uitdaging aan, kom ermee! Ik heb een korte vraag over de procedure voor de rijksstructuurvisie wind op zee. Als alles verloopt, zoals het nu is gepland, krijgen wij de nieuwe structuurvisie in 2014. Hoe verhoudt die zich met al onze ambities om 16% duurzame energie met zeecapaciteit in 2020 te halen? Volgens mij staan er in dit verband negen projecten op de rol die nog niet gefinancierd zijn, maar wel al vergund.

Verder heb ik een vraag over Search and Rescue (SAR). Voor degenen die op de Waddenzee en de Noordzee varen, is er ook hulp nodig. De veiligheidsregio Friesland wacht nog steeds op de handtekening van de kustwacht. Defensie, het Rijk en de regio’s hebben al getekend. Ik vind dat het hoog tijd is dat dit geregeld wordt en dat wij daar serieuze uitvoering aan gaan geven. De kustwacht moet meewerken aan dat protocol. Ik heb nog een klein punt over de vuurtorens die groots zijn in hun uitvoering. Wij hebben er lang voor gestreden dat de vuurtorens bemenst blijven. Het menselijk oog ziet immers meer dan de radar. Daar is mee ingestemd en nu is een traject in gang gezet. Ik hoor, jammer genoeg, steeds dat er waarschijnlijk wel weer op de vuurtorens beknibbeld zal worden. Als dit niet zo is, hoor ik het graag.

Ik rond af met de gas- en zoutwinning. De effecten daarvan op de bodemdaling in het waddengebied baren ons grote zorgen. Wij horen graag van de bewindslieden hoe zij dit traject gaan uitvoeren, waarbij een oplossing voor de cumulatie van alle effecten geborgd moet worden, zodat de natuur hier geen schade van zal ondervinden.

De voorzitter: Dit laatste punt is overigens geagendeerd bij een algemeen overleg Energie dat aansluitend aan dit debat zal plaatsvinden.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Staat de zoutwinning ook op de agenda?

De voorzitter: Nee, alleen de gaswinning onder de Waddenzee staat op de agenda. Het woord is nu aan mevrouw De Vries.

Mevrouw Aukje de Vries (VVD): Voorzitter. De VVD vindt het belangrijk dat er in gebieden met een bijzondere status, zoals de Wadden, niet alleen aandacht is voor ecologie en natuur, maar ook voor de mogelijkheden tot economische activiteiten. De brief over de vergunningverlening aan RWE laat zien hoe complex het is. Eerder heeft de VVD daar ook al aandacht voor gevraagd. Bij het debat over het Waddenfonds heeft de minister toegezegd, dit in het Regiecollege Waddengebied te zullen bespreken. Is dit al gebeurd? Wat is de uitkomst daarvan? Voor wanneer is dat gepland? In het BNC-fiche inzake Mededeling Blauwe groei staat een groeipotentieel voor kustgebieden, onder andere kusttoerisme en cruises. Dit biedt was ons betreft aanknopingspunten voor de Noordzee en de Waddenzee. Als je ziet wat er langs de Duitse kust gebeurt, is er langs de waddenkust ook veel meer mogelijk. Welke mogelijkheden ziet de minister hiertoe? Ik doel op een aanpak zoals het succesvolle Programma naar een rijke Waddenzee, maar dan meer gericht op economie. De Europese Commissie kondigt vooralsnog geen concrete wet- en regelgeving aan. Kan de minister ons toezeggen dat de Nederlandse inzet is dat er geen extra regelgeving komt? Die is er namelijk al genoeg. Het bedrijfsleven moet de ruimte krijgen om te ondernemen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Per jaar komen 3,2 miljoen toeristen naar het waddengebied omdat het zo’n mooi gebied is. Het is vergelijkbaar met de Grand Canyon. Er zijn getijden en een bijzonder ecosysteem. Dit is al een economie op zichzelf. Er zijn regels nodig om de natuur te beschermen,

zodat die niet kapotgemaakt wordt. Ik verbaas mij een beetje over de woorden die mijn collega van de VVD kiest. Zij doet alsof die regels nadelig zouden zijn voor de economie. Kan zij dit nader verklaren? De Wadden zijn op zichzelf toch al een economische impuls van komsa? Wat is de visie van de VVD?

Mevrouw Aukje de Vries (VVD): Wij denken dat ecologie, natuur en economische activiteiten op zichzelf goed kunnen samengaan in het waddengebied. Er is al heel veel regelgeving, ook overlappende regelgeving. Het moet mogelijk zijn om in het waddengebied te ondernemen. Ondernemers zien volgens ons prima in dat het waddengebied het goud is dat zij in handen hebben. Zij zullen daar zorgvuldig mee willen omgaan.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Met die nuancering op dit terrein ben ik blij. Welke regels moeten van de VVD echt weg? Niemand zit namelijk te wachten op regels die niet nodig zouden zijn.

Mevrouw Aukje de Vries (VVD): In eerste instantie zouden wij al heel erg blij zijn als er niet meer regelgeving bijkomt. Ik kom zo nog op het voorbeeld van zeilcharters. Daar kan misschien naar gekeken worden. Verder kan men kijken naar de wetgeving over de vaarrecreatie en de ligplaatsen. Ik kom straks nog met een paar concrete voorbeelden. Harlingen wil graag kleinere cruiseschepen ontvangen in de haven. Het probleem is dat Rijkswaterstaat op dit moment nog geen toestemming verleent voor wacht- of ligplaatsen. Kan de minister bewerkstelligen dat Rijkswaterstaat daar creatief en oplossingsgericht aan meewerkt, zodat dit gerealiseerd kan worden? Wat betreft de ligplaatsen lijkt er bovendien een discrepantie te zijn tussen het Convenant Vaarrecreatie Waddenzee en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Kan de minister aangeven of dit klopt?

Ik kom nu op de watertaxi’s naar de eilanden. Wat ons betreft zijn die een goede aanvulling op de bootdiensten, maar er zijn nogal wat snelheidsbeperkingen. Kan de minister aangeven of hier meer ruimte geboden kan worden?

Mijn inbreng over de vaargeul Eemshaven is tegenovergesteld aan die van de SP. Hoe staat het met de procedure voor de verdieping van de vaargeul? Wij willen daar juist tempo mee maken. Klopt het dat cruiseschepen wellicht mede om die reden niet meer afgebouwd worden in de Eemshaven, maar in Bremen? Dat zou slecht zijn voor de werkgelegenheid.

Ondernemers in toerisme en recreatie langs de Noordzee en Waddenzee maken zich wat ons betreft terecht zorgen over de plannen voor windenergie op zee, met name over de windmolens binnen de 3 mijlszone. Mogelijk zijn er ook locaties aan de orde ten noorden van Ameland en Schiermonnikoog. De VVD is zeer kritisch hierover en wil dat de toeristische en recreatieve belangen meegewogen worden bij dit soort plannen in en rondom het waddengebied, maar ook bij de Noordzeekust. Kan de minister toezeggen dat dit bij de aangekondigde structuurvisie gaat gebeuren?

De zeilcharters ondervinden problemen. Het ministerie heeft toegezegd in Europees verband te onderzoeken of er geharmoniseerde regelgeving voor de beroepszeilvaart te realiseren valt. Hoe staat het hiermee, want de bruine zeilvloot loopt bijvoorbeeld in Denemarken tegen problemen aan? Wij willen weten waarom daar specifiek verlangd wordt dat men het zogenaamde «SOLAS-certificaat» haalt. Kan de minister dit toelichten? Ik ga nu nog op een aantal losse punten in. Mevrouw Jacobi heeft de grensproblematiek in het Eems-Dollardgebied al genoemd. Daar wordt over onderhandeld. Wij willen graag de stand van zaken weten. Wat is de inzet van het kabinet in dezen?

Verder is er in 2011 een akkoord over de visserijmaatregelen aan de Noordzeekust ondertekend. De maatregelen voor de Waddenzee zijn een onderdeel hiervan. Onder leiding van het Programma naar een rijke Waddenzee zouden deze uitgewerkt worden. Het akkoord is inmiddels in de bouwfase. Er is een totaalplan gemaakt voor natuurherstel en verduurzaming van de visserij. De sector geeft aan dat er ondersteuning via Europese fondsen nodig is. Hoe kijken de bewindslieden daar tegenaan?

In 2007 is de Kaderrichtlijn Mariene Strategie vastgesteld. In dit kader moeten nu gebieden aangewezen worden. De VVD is hier bezorgd over, omdat de gebieden die eerst in aanmerking kwamen voor Natura 2000 nu naar voren worden geschoven als KRM-gebied. De VVD is daar geen voorstander van, omdat hiermee visgebied voor de vissers wordt weggenomen. Kunnen de bewindslieden aangeven wat de laatste stand van zaken is? Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Jacobi over SAR.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. De Noordzee is van cruciaal belang voor zowel onze bedrijvigheid als onze natuur. Hetzelfde geldt voor de Waddenzee. De minister wil de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie uitwerken in een nieuw nationaal waterplan. Voor ons gevoel is zo’n nationaal waterplan een nieuwe verkokering tussen verschillende Noordzeelanden. Wat heb je namelijk aan een Europese aanpak of het Noordzeeverdrag als iedere lidstaat vervolgens zelf opnieuw het wiel gaat uitvinden? Wij zien veel liever dat Nederland samen met de andere Noordzeelanden één plan maakt oftewel een duurzame ontwikkeling van de Noordzee in internationaal verband. De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur heeft daar een aanbeveling over gedaan. Daarover heb ik een aantal vragen.

Allereerst is er het samenhangende netwerk aan beschermde natuurgebieden. Is dat ook het streven van dit kabinet? Dan is er de onderzoeksagenda voor de visserij. Dat is een heel ingewikkeld samenspel tussen GVB en nationale wetgeving waarover wij al uitgebreid met elkaar hebben gesproken. Wij moeten samen naar de visserij op de Noordzee kijken. Nederland kijkt op allerlei vlakken best stevig vooruit, denk aan pulskor of MSC-certificering, maar er zijn ook nog fikse uitdagingen, zoals met name een duurzaam toekomstperspectief voor de garnalenvangst. Hoe kijken de staatssecretaris en de minister in dit verband naar een duurzaam medegebruik van windmolenparken? Die zijn interessant voor de natuur, maar ook voor sommige vissers. Hoe zorgen wij ervoor dat wij daar zorgvuldig mee omgaan?

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zit niet aan tafel vandaag. Er staat echter wel een aantal brieven op de agenda over microplastics en zwerfafval. De minister van Infrastructuur en Milieu is er gelukkig wel en zal daar vast iets over kunnen zeggen. Die plastics en dat afval hebben bijna per definitie een grensoverschrijdend karakter. In de brieven wordt dit erkend. De problematiek wordt ook erkend, maar ik mis de ambities en doelstellingen die richting kunnen geven aan een Nederlandse inspanning naast en in combinatie met de onderhandelingen in Brussel. Is de minister bereid om die alsnog te formuleren? Ik doel bijvoorbeeld op een meetbaar resultaat voor 2020 of op het «nee, tenzij»-principe voor gebruik daarvan in met name cosmetica.

Ik kom nu op de stikstofuitstoot. De baten van de NECA-staat voor de Noordzee zijn allang bekend. Daar is een rapport over verschenen waaruit blijkt dat de MKBA positief is. De baten voor economie en milieu zijn hoger dan de kosten, maar de beslissing wordt pas eind 2013 genomen. Ik denk dat het ook op dat vlak erg belangrijk is dat wij samenwerken met de anderen Noordzeelanden. Eigenlijk kom ik bij al deze punten tot de basisvraag of wij niet beter tot een gezamenlijk integraal plan voor de

Noordzeelanden kunnen komen, in plaats van al die afzonderlijke, nationale Noordzeeplannetjes.

In de brief wordt heel duidelijk gesteld dat wij bij de zoutwinning de hand aan de kraan houden. In Groningen hebben wij gezien dat dit uiteindelijk, als er wat misgaat, toch niet gebeurt. Hoe hard zijn de afspraken hierover met Frisia Zout, ook in relatie tot de mogelijkheid om een grotere bodemdaling ofwel aan de zoutwinning, ofwel aan de gaswinning toe te schrijven? Als het al moeilijk wordt om die daling toe te schrijven aan een van de twee activiteiten, hoe hard kan dan de afspraak met die bedrijven zijn? Hoe stevig is dan de hand aan de kraan? Is dat eigenlijk een loze waarborg? Ik zou dat zeer betreuren. In welke mate worden bovendien klimaatveranderingen meegenomen en meeberekend? Die maken een bodemdaling immers extra kwetsbaar voor een gebied dat soms droog en soms nat moet zijn.

Ik heb een paar opmerkingen over wind op zee. Daarover zullen wij het in het algemeen overleg hierna uitgebreid hebben met minister Kamp. Ik heb echter één punt dat belangrijk is voor dit debat, namelijk het aanleggen van de fundering. Uit onze gesprekken met bedrijven en natuurclubs blijkt dat de regels van de Europese landen hiervoor verschillen. Wij zien graag dat dit wat logischer en consistenter wordt aangepakt. Zijn de staatssecretaris en de minister bereid om in overleg te treden met andere Noordzeelanden om de regels een beetje gelijk te trekken? Het is namelijk gek dat je in het ene land maar één park tegelijkertijd mag aanleggen en dat je dit niet hoeft te monitoren, terwijl je in het andere land continu moet monitoren, maar over een veel langere periode mag bouwen. De natuur moet wat ons betreft overal beschermd worden. Het lijkt ons logisch om te bekijken of wij, vanwege de doelstelling die wij willen halen, het Duitse model, eventueel met een geleidelijk aan dalend plafond en met meer ruimte voor innovatie, kunnen volgen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter. Het feit dat er hier, als ik het overleg van straks erbij neem, drie bewindspersonen aan tafel zitten, maakt duidelijk hoe complex het beheer van de Noordzee en de Waddenzee is. Economische belangen spelen een rol, maar ook de belangen op het gebied van natuur en milieu. Gelukkig tonen steeds meer initiatieven aan dat deze belangen niet hoeven te botsen. Zo zijn wij goed op weg met de transitie van de mosselvangst, maar het kabinet heeft ook nog genoeg huiswerk.

Ik begin met de bestuurlijke organisatie van het waddengebied. In 2004, al bijna tien jaar geleden, verscheen het rapport Ruimte voor de Wadden van de Adviesgroep Waddenzeebeleid, de commissie-Meijer. Sindsdien is een aantal adviescommissies over het waddengebied opgeheven om de bestuurlijke drukte te verkleinen. Het advies om het Regiecollege Waddengebied een meer regisserende rol te geven, is echter nog niet opgevolgd. Dit college wordt door de regering omgevormd tot een afstemmingsoverleg. Bovendien wordt er menskracht teruggeschroefd, zodat er geen ruimte is voor een echte regietaak. Is de regering bereid om te kiezen voor een krachtige beheerder voor het hele gebied, zoals in Duitsland of Denemarken?

Verschillende overheden rond de Waddenzee zijn bevoegd om vergunningen te verlenen. De overheid die een vergunning verstrekt, moet in overleg gaan als er mogelijk sprake is van cumulatie van effecten die onder de bevoegdheid van andere overheden valt. Dit antwoordde de staatssecretaris op mijn Kamervragen. Op papier hebben wij het dus goed geregeld, maar werkt dit in de praktijk ook zo? Hoe wordt hierover overlegd? Wie heeft het overzicht? Als elke overheid ad hoc een overzicht moet maken van de effecten op natuur en milieu, hoe wordt dan voorkomen dat iets over het hoofd wordt gezien? Het gaat immers om honderden vergunningen. Als de overheid al geen overzicht heeft, hoe kunnen initiatiefnemers dit dan wel krijgen? De ChristenUnie pleit voor een centraal en openbaar overzicht van de effecten op natuur en milieu van de verschillende activiteiten in het waddengebied. Dat overzicht moet algemeen toegankelijk zijn. Graag krijg ik hierop een reactie. Ik begrijp dat het onderwerp gaswinning bij het algemeen overleg Energie aan de orde komt en daarom ga ik nu alleen in op de zoutwinning. De ChristenUnie maakt zich ook zorgen over de mogelijke gevolgen van de zoutwinning onder de Waddenzee. Die wordt wel gemonitord, maar is de Waddenzee niet te dynamisch om, als er al een significant effect te meten is, te bepalen waardoor dit veroorzaakt wordt? De staatssecretaris zegt dat de bodemdaling als gevolg van de zoutwinning binnen het zogenaamde «meegroeivermogen» van de Waddenzee blijft. Hoe groot is dit meegroeivermogen? Wat is de maximale bodemdaling binnen het meegroeivermogen? Kan de staatssecretaris uitsplitsen welke bijdrage daaraan door zoutwinning en welke door gaswinning wordt geleverd? Frisia Zout heeft een milieueffectrapport en een passende beoordeling opgesteld. Hoe worden deze door het bevoegde gezag getoetst? De uitkomst hiervan is natuurlijk bepalend voor de vaststelling van de grootte van de zandhonger en van de omvang van de mitigerende maatregelen die Frisia moet nemen. Ik ben benieuwd naar de volgtijdelijkheid van de zoutwinning en de mitigerende maatregelen om de effecten van de zandhonger te compenseren. De ChristenUnie vindt het belangrijk dat nu eerst de gevolgen van zoutwinning voor de buitendelta’s, de kusten van NoordHolland en de waddeneilanden goed in kaart worden gebracht. Wij vragen het kabinet om het voorzorgbeginsel te hanteren en een pas op de plaats te maken met zoutwinning zolang dit niet duidelijk is. Graag krijg ik een reactie hierop.

De vorige sprekers hebben de microplastics al aangekaart. Het is mooi dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu pleit voor een verbod op microplastics binnen Europa. Op welke termijn kunnen wij concrete resultaten verwachten? Heeft de staatssecretaris al zicht op steun van andere landen? Volgens de ChristenUnie kunnen wij in de tussentijd prima werken met nationale maatregelen, zoals een sticker op verzorgingsproducten om consumenten bewust te maken. Waarom schuift de staatssecretaris dit idee van de fractie van de Partij van de Arbeid terzijde? Over olielozing is al gesproken en wind op zee zullen wij straks behandelen bij het AO Energie. Ik laat het hier dus bij.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Gelukkig hebben mijn collega’s al heel veel vragen gesteld, dus ik hoop dat ik het kort kan houden. Ik sluit mij aan bij de vragen en de kritische opstelling van de ChristenUnie over de zoutwinning. Wij moeten dat niet doen, want als de platen wel degelijk zijn gezakt, zijn de gevolgen niet terug te draaien. Dat kunnen wij dan niet meer oplossen. Ik hoef de staatssecretaris vast niet te wijzen op het feit dat de Waddenzee een uniek natuurgebied is en geen exploitatieruimte voor wie dat maar wil. De bescherming van de natuurwaarden moet voorop staan. Binnen die bescherming kan dan bekeken worden wat verantwoord mogelijk is. Dat is de route. Dit geldt ook voor de Noordzee. Ik krijg daarom graag een bevestiging van het kabinet dat de ecosysteembenadering leidend is. Daarin staat de bescherming van de kwetsbare natuurwaarden voorop. Daarna kan bekeken worden wat er met behoud van die waarden mogelijk is en niet andersom. Helaas is dit laatste in de afgelopen jaren en zelfs decennia te vaak voorgekomen. Voor wind op zee geldt hetzelfde. Het kan een goede mogelijkheid zijn voor duurzame energieproductie, maar die moet dan wel goed aangepakt en ingepast worden, want de natuurwaarden mogen niet in gevaar komen. Gebieden die aantrekkelijk zijn voor vogels, komen niet in aanmerking. De Waddenzee komt dus zeker niet in aanmerking evenals de gebieden binnen de 12 mijlszone. Het heien van windmolens is daar niet mogelijk. Wij weten bovendien dat het een desastreus effect heeft op het zeeleven, dus dat doen wij niet. Dit alles komt ook aan de orde in het AO

Energie, maar omdat de staatssecretaris die verantwoordelijk is voor de natuur, in dit algemeen overleg zit, hoor ik graag van haar hoe zij dat ziet en welke mogelijkheden zij ziet om verantwoord aan wind op zee te doen in het kader van de bescherming van natuurwaarden. Het beheer van de Wadden blijft een zorgenkind. Ik merk dit ook aan de brieven die wij krijgen. Het moet beter worden geregeld. Tot nu toe lijken de verschillende gesprekspartners hier niet tevreden over. Ik kan mij dat goed voorstellen. Hoe verlopen de stappen naar een zorgvuldiger beheer? Kan de staatssecretaris dit verder toelichten? De fractie van D66 heeft opnieuw haar zorgen uitgesproken over microplastics. Ik sluit mij daarbij aan. Met name het zwerfafval is een grote zorg van de Partij voor de Dieren, omdat dit voor secundaire microplastics in het water kan zorgen. Ik zie dat het kabinet geen stappen zet op dat terrein. Ik moedig het kabinet dus aan op dat punt.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Mijn collega Fokke heeft, volgens mij via een motie, bij de staatssecretaris voor Milieu bedongen dat dit in Europees verband zal worden aangepakt. Ik leid hieruit af dat de Partij voor de Dieren dat niet goed genoeg vindt. Wat wil de fractie van de Partij voor de Dieren op Nederlands niveau doen? Er is onder andere gevraagd, een etiket te plakken op producten die microplastics bevatten, maar daar was geen meerderheid voor. Ik vraag mij af wat mevrouw Ouwehand wil. Misschien kunnen wij elkaar daarin vinden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Om te beginnen lijkt het me handig om het statiegeldsysteem te handhaven en uit te breiden naar kleinere verpakkingen. Het gaat namelijk niet alleen om primaire microplastics die in producten zitten, maar ook om plastic dat rondzwerft op straat en uiteindelijk in water terechtkomt en afbreekt tot heel kleine bolletjes plastic in ons zeeleven. Het afschaffen van statiegeld zal niet helpen om dat probleem te verminderen. Als mevrouw Jacobi zich, net zoals ik, zorgen maakt over de toestand van onze Noordzee, de Wadden en al het andere water, moet zij zich in het statiegeldkamp scharen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Dat zou ik met liefde doen, maar daarover moeten wij op een ander moment verder discussiëren. Het is een interessante discussie, indachtig alle voorwaarden die daarbij zijn gesteld. Wat zijn nu de concrete maatregelen? Hoe kunnen wij op dit vlak kordaat handelen bij de Waddenzee en de Noordzee? Als aan alle voorwaarden wordt voldaan om het statiegeld af te schaffen, zijn de microplastics toch nog niet uitgebannen? Daar zijn gewoon goede maatregelen voor nodig. Dus ik had eigenlijk een nog intelligenter antwoord, een nog een intelligentere reactie van mevrouw Ouwehand verwacht, om samen het schone water te dienen.

De voorzitter: Ik vond het ad rem, maar goed, mevrouw Ouwehand krijgt een herkansing.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Als mevrouw Jacobi die graag wil horen, dan heb ik nog een hele lijst met voorstellen waar ze alleen maar ja tegen hoeft te zeggen, zoals het belasten van plastic tasjes in de winkels. Dat zouden we meteen kunnen regelen. Het is mooi dat mevrouw Jacobi zich zorgen maakt over de Wadden. Het afschaffen van een bestaand systeem dat in elk geval ervoor zorgt dat de hoeveelheid zwerfafval niet groter wordt – laat ik het voorzichtig zeggen – is gewoon geen goed idee. Misschien kan mevrouw Jacobi met haar waddenhart, dat ik ken en waardeer, binnen haar fractie die statiegelddiscussie nog voeren. Als zij behoefte heeft aan nog meer voorstellen, dan kan zij altijd bij de Partij voor de Dieren terecht.

Het laatste punt waar ik bezorgd over ben, betreft de mosselteelt op de Waddenzee. De Partij voor de Dieren heeft daar altijd kritische vragen over gesteld, ook in relatie tot het zogenaamde «duurzame alternatief». Nu is echter een persbericht uitgegaan waarin de suggestie doorklinkt dat het wel meevalt met de schade die de mosselzaadinvanginstallaties veroorzaken in de natuur. Dat is een nare zaak want dat persbericht is in overleg met het ministerie uitgegaan. Door alerte, onafhankelijke collegawetenschappers weten wij nu dat het rapport zelf heel wat kritischer is. Daaruit blijkt helemaal niet dat het wel meevalt met de schade aan de natuur. De vraag is hoe nauw de banden zijn tussen de sector, de wetenschap en het ministerie, de zogenaamde gouden driehoek: Wageningen – IMARES – de sector zelf en het ministerie. Zorgt die voor goede, onafhankelijke rapporten, berichten en duidingen? Aan de hand van dit geval kunnen wij constateren dat dat niet altijd goed gaat. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daarop reageert.

De voorzitter: Daarmee komen wij aan het einde van de eerste termijn van het tweede blok. Het woord is nu als eerste aan de staatssecretaris van Economische Zaken.

Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. Er is over een paar thema’s gesproken. Allereerst kom ik te spreken over de Waddenzee en het beheer. Daarna zeg ik iets over de zoutwinning. Vervolgens reageer ik op de opmerkingen over het Eems-Dollardgebied, vooral de natuurkant van het verhaal, want de vaargeulverdieping valt onder de portefeuille van de minister. Ten slotte kom ik te spreken over wat losse onderwerpen rond visserij, windmolens enzovoorts.

De Waddenzee heeft een heel bijzondere en unieke status. Mevrouw Ouwehand heeft dat terecht gezegd. Het is UNESCO-werelderfgoed. Die status is niet voor niets verleend. Die is verleend vanwege universele kenmerken van het gebied. Daarmee is het overigens geen afgesloten gebied. De werelderfgoedstatus is verkregen omdat de wet- en regelgeving op orde is. Economische activiteiten werden en worden getoetst op hun effecten op de natuur. Ik reageer straks apart op het voorstel voor Frisia. Dat is een voorstel – er is nog geen vergunning verleend – rondom de zoutwinning. In principe blijven economische activiteiten mogelijk. Het Programma naar een rijke Waddenzee, dat wij financieren, zit ook op die lijn. De rijke Waddenzee is er voor de natuur én de mens. Een aantal leden heeft gevraagd of dat beheer wel op orde is. Loopt dat niet over te veel schijven? Ik heb in antwoord op vragen van mevrouw Dik-Faber een overzicht meegegeven van activiteiten inclusief vergunningverleners. Uit die lijst blijkt wel dat wij goed op de hoogte zijn van wat er allemaal gebeurt en wie wat voor zijn rekening neemt. Dit jaar vindt een evaluatie plaats van het programma. Wij moeten niet vooruitlopen op de uitkomsten van die evaluatie, maar wij kunnen wel na het beschikbaar komen van die evaluatie met de partners in gesprek gaan om vast te stellen of het goed gaat of dat dingen wellicht beter kunnen. In de afgelopen jaren zijn vereenvoudigingen doorgevoerd in het aantal managementlagen boven de Waddenzee. Er is natuurlijk de Beheerraad waarin alle beheerders samen zitten. De Beheerraad moet ervoor zorgen dat de eenduidigheid zichtbaar wordt. Het beheerplan Natura 2000 zorgt ook voor de kaders van een samenhangend beheer. Zoals gezegd, wordt het Programma naar een rijke Waddenzee geëvalueerd. Op basis daarvan bepalen wij, uiteraard in overleg met de Kamer, welke volgende stappen worden gezet. Dan is de Kamer dus gewoon weer mede aan zet.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik dank de staatssecretaris voor deze uiteenzetting. Waar het bij de Wadden om gaat, en dat moet je niet onderschatten, is dat degenen die de Wadden echt vooruit proberen te helpen, zich voor het eerst in het Programma naar een rijke Waddenzee dienend hebben opgesteld. Men heeft echt behoefte aan een beheerorganisatie. Het wil maar niet doordringen dat die hartstikke nodig is om voor dit werelderfgoed slagen te kunnen maken.

Staatssecretaris Dijksma: Oké. Ik begrijp dit punt, maar tegelijkertijd ziet mevrouw Jacobi ook wel dat een heleboel bevoegde gezagen een plek moeten krijgen in dat beheer. Op dit moment werken wij met een afstemmingsoverleg, zodat iedereen weet wat er bij de ander gebeurt. Mevrouw Dik-Faber vroeg specifiek naar het regiecollege. Dat is pas dit jaar van start gegaan. Elke participerende bestuurlijke partij heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid. Ik wil dat regiecollege de gelegenheid en de tijd geven om zich te bewijzen.

Ik ga naar het volgende onderwerp: de zoutwinning. Ik heb uitgebreid de schriftelijke vragen daarover van mevrouw Dik-Faber schriftelijk beantwoord. Indien er een vergunning verleend wordt, moet dat onder strikte voorwaarden plaatsvinden. Mevrouw Dik-Faber spreekt over mogelijke cumulatieve effecten. Dat aspect maakt onderdeel uit van een eventuele vergunningverleningsprocedure. Er kan geen vergunning worden verleend als die effecten, die mogelijk cumulatief zijn, niet daarin worden meegenomen. De Kamer zal vanmiddag spreken met de minister van EZ over de bodemdaling door gaswinning. Er is een extra wetenschappelijke stuurgroep ingesteld, volgens mij mede op verzoek van deze Kamer. Er is ook vanuit die kant een extra onafhankelijke check op wat rondom de bodem gebeurt. Ik ben het met de Kamer eens dat het van groot belang is om zorgvuldig te handelen. Frisia Zout heeft een winningplan ingediend voor de zoutwinning. Het zal op grond van de Natuurbeschermingswet een vergunning moeten aanvragen. Naar verwachting zal die aanvraagprocedure binnenkort van start gaan. Frisia zal dan moeten aangeven welke bodemdaling kan optreden, wat de ecologische effecten daarvan zijn en welke mitigatie mogelijk is. Dan zal ook moeten worden bekeken wat de cumulatieve effecten zijn. Tegen mevrouw Ouwehand zeg ik dat ook de effecten van klimaatverandering moeten worden betrokken bij de afweging. Zij heeft daar gelijk in. Dat punt moet een rol spelen. Indien een vergunning verleend wordt, zal het hand-aan-de-kraanprincipe moeten gelden. Die discussie is bekend. Dat principe geldt sowieso. Dat is de stand van zaken.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Kan de staatssecretaris iets verder ingaan op de manier waarop rekening wordt gehouden met de klimaatverandering in een vergunningsprocedure? Als er nu bodemdaling plaatsvindt, hoe weten wij dan zeker dat dat toe te rekenen is aan de verschillende activiteiten waardoor wij niet in een soort van-het-kastje-naar-de-muurdiscussie terechtkomen over wie de hand aan welke kraan moet houden?

Staatssecretaris Dijksma: De eerste vraag is een technische vraag. Die kan ik nu niet beantwoorden. Die zal ik schriftelijk beantwoorden. De tweede vraag is makkelijk te beantwoorden: dat maakt onderdeel uit van de vergunningverlening. Men zal dat moeten bewijzen en aangeven. Dat zal op basis van wetenschappelijk onderzoek bewezen moeten worden.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Daarbij is van belang op wie welke bewijslast rust. Als de bewijslast rust bij het bevoegd gezag en dat moet gaan bewijzen dat de zoutwinning de bodemdaling veroorzaakt, dan zijn de waarborgen heel anders dan als Frisia Zout moet bewijzen dat de bodemdaling niet door hen wordt veroorzaakt. Kan de minister aangeven hoe de bewijslast georganiseerd wordt?

Staatssecretaris Dijksma: De bewijslast ligt in principe bij Frisia Zout.

Het volgende punt: Eems Dollard. De Kamer zegt terecht dat sprake is van een bijzonder estuarium. Het is een grensoverschrijdend Natura 2000-gebied. Er is geen vastgestelde staatsgrens tussen Nederland en Duitsland. Het is een grenskwestie die al sinds de middeleeuwen bestaat. We moeten natuurlijk goed samenwerken. De formele grondslag daarvoor zit in het Eems-Dollardverdrag van 1960 en het

Eems-Dollardmilieuprotocol van 1996. Fair enough, de waterkwaliteit van het Eems-Dollardestuarium is slecht. Het water is de laatste twintig jaar troebel geworden door de vele baggeractiviteiten die in de Duitse rivier de Eems hebben plaatsgevonden. Er is een gezamenlijke opgave om een gedragen plan te ontwikkelen, het zogenaamde «integraal managementplan». Dat moet uiteindelijk uitmonden in het nemen van maatregelen om de natuurwaarden te herstellen. Dat is een tijdrovend proces gebleken. In eerste instantie moet er natuurlijk overeenstemming komen over de na te streven natuurdoelen en de maatregelen die daarbij horen. Op de achtergrond spelen ook economische belangen. Er is een project van de provincie Groningen: Ecologie en economie in balans. In de regio vindt dus samenwerking plaats tussen bedrijfsleven, natuur- en milieuorganisaties en overheden, inclusief mijn ministerie. In dit regionale proces worden bijdragen geleverd aan het ontwikkelen van projecten die de natuurkwaliteit in het gebied kunnen verbeteren. Tegelijkertijd moet er natuurlijk gewerkt worden aan dat integraal managementplan. Op mijn initiatief is overleg gepland met de Minister für Umwelt van Nedersaksen. Ik benader de Duitse collega’s actief om hierover afspraken te maken. Het zal niet meer lukken om het integraal managementplan in 2013 klaar te hebben. Ik had dat wel beloofd, maar ik heb bij mijn aankomst op het departement vastgesteld dat als wij dit goed willen doen, wij dit jaar daarvoor zullen moeten nemen. Ik hoop dat het in de loop van 2014 lukt om dat klaar te hebben.

Overigens heeft Duitsland inmiddels onderzoek uitgezet bij de universiteit van Kiel. Hopelijk krijgen wij daarmee zicht op de maatregelen die Duitsland kan treffen en welke maatregelen tot goede resultaten leiden. Wat mevrouw Jacobi mij vraagt, ben ik dus aan het doen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik had al het gevoel dat ik in mijn betoog nog een laatste opmerking was vergeten. Die stond inderdaad op een ander blaadje en die ging hierover. Er was beloofd dat eind 2013 de verdragstekst beschikbaar zou zijn. Als dat in het eerste kwartaal van 2014 gebeurt, dan is er niet heel veel tijd verloren, maar «in de loop van 2014» is een wel heel ruim begrip. Wordt dit gebied al voor de zomer tot Natura 2000-gebied aangewezen? Ik heb de staatssecretaris nog niet horen zeggen dat dat niet zo is. Ik neem aan dat wij dan een beeld hebben van de grootste knelpunten en de oplossingsrichtingen. Kan de staatssecretaris de Kamer meenemen in waar wij staan in het proces door te schetsen wat de grootste knelpunten zijn en aan welke oplossingsrichtingen wordt gedacht? Ik hoor in dat verband graag een wat gedetailleerder tijdspad dan: u hoort nog van mij in de loop van 2014.

Staatssecretaris Dijksma: Misschien dat wij elkaar vinden in dat laatste. Wij zijn nu bezig met het verinnigen van de contacten met de Duitsers. Daardoor krijgen wij een beter zicht op de stappen die wij moeten zetten om tot een goed plan te komen. Het lijkt mij fair om de Kamer medio deze zomer een stand van zaken daarvan te geven. Dan is er waarschijnlijk ook wat meer informatie en kan ik iets meer zeggen over wat in de loop van 2014 precies behelst wordt. Ik begrijp heel goed dat u zegt: hoe sneller, hoe beter. Ik vind dat zelf ook. Ik ben echter niet de enige die hier aan tafel zit. Dat is een beetje het probleem met dit soort afspraken: je zit met twee partijen aan tafel en die ander moet die tijd ook een goed idee vinden. Als wij afspreken dat wij hierover in de zomer een brief sturen met een soort schets van hoe een en ander moet worden aangepakt en welke problemen er nog zijn – die zullen er echt zijn, want het is geen gemakkelijk verhaal – dan hoop ik dat ik u daarmee tegemoetkom.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik dank de staatssecretaris voor deze toezegging. Het helpt ons als wij worden meegenomen in het proces. Ik heb er uiteraard begrip voor dat de staatssecretaris ook de andere partijen nodig heeft. Er wordt evenwel aan gewerkt. Ik neem aan dat wij al een eindje op weg zijn met de inventarisatie. Ik ben blij dat de staatssecretaris er echt achteraan wil zitten. Mijn vraag over de Natura 2000-aanwijzing was nog niet beantwoord. Kan de staatssecretaris daarop nog eens ingaan?

Staatssecretaris Dijksma: Dat gebeurt niet voor de zomer. Een aantal zaken tillen we over de zomer heen en dit hoort daarbij. Mevrouw Ouwehand heeft mij gevraagd om vanuit mijn verantwoordelijkheid te kijken naar mogelijk verstorende effecten van windmolens op zee. Ja, dat doe ik. Ik doe dat echter niet alleen, maar met het hele kabinet. Dat moet ook. Daarbij zijn ook de geldende regels voor flora- en faunabescherming aan de orde. Er worden geen uitzonderingen op de natuurbeschermingswetgeving gemaakt voor windmolens op zee. Mevrouw De Vries heeft gevraagd hoe het precies zit met de visserij en de ondersteuning via de EU-fondsen. Zij vraagt of ik bereid ben om mij in Europa in te zetten voor de verduurzaming van de visserij. Vanaf volgend jaar is voor een periode van zeven jaar in het kader van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid een nieuw visserijfonds beschikbaar. Naast verduurzaming is ook het milieu nadrukkelijk onderdeel van dit fonds. In het kader van het VIBEG-akkoord is specifiek voor de garnalen-sector geld vrijgemaakt voor plannen die perspectief moeten bieden op een gezonde en daarmee economisch duurzame garnalensector. Door de voormalige staatssecretaris is een bedrag van 2 miljoen uit het Europees visserijfonds voor 2012 toegezegd. Er is een inspanningsverplichting aangegaan voor een aanvullend bedrag van 3 miljoen in 2013 en ook nog eens een keer in 2014. Zowel in deze als de toekomstige fondsperiode zijn dus middelen beschikbaar voor de verduurzaming van de visserij. Mevrouw Van Veldhoven heeft mij gevraagd hoe het precies zit met het ecologisch coherente netwerk van de beschermde gebieden. Wij hebben daarover recentelijk een boeiend debat gevoerd in de Kamer. Ik sta er pal voor om op die manier aan de slag te gaan, ook op zee, zowel in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn als in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie waarmee de minister druk in de weer is. Er zijn al drie Natura 2000-gebieden aangewezen in de kustzone. Er zullen nog drie gebieden worden aangewezen als de Kamer het wetsvoorstel aanneemt. De Kamer is daar zelf bij. Ik hoop van harte – ik zeg het nog maar een keer – dat de Kamer dat doet. Op 30 januari heeft de Kamer een brief ontvangen waarin specifieke informatie staat over wat wij met welk gebied van plan zijn. Daarmee is inderdaad sprake van een eensluidende inzet voor een ecologisch, coherent netwerk van beschermde gebieden, en dat lijkt mij een uitstekende zaak.

Last but not least: mevrouw Ouwehand, de mosselen en het persbericht over het onderzoek van PRODUS. Ik heb ook de Volkskrant gelezen. Daarin stond dat artikel. Ik kan mij goed voorstellen dat dat leidde tot gefronste wenkbrauwen; die had ik ook. Het persbericht is niet afkomstig van mijn ministerie. Het rapport heb ik net pas gekregen. Het is een heel complex rapport, dus daar zijn geen eenduidige conclusies uit te trekken. Ik wil het graag zelf goed bekijken voordat het door iemand geduid wordt. Vervolgens wil ik het bespreken met de convenantpartners. Mijn reactie krijgt de Kamer keurig op het moment dat die aan de orde is. Wij gaan er gewoon nu naar kijken. Ik vind het niet handig om alvast de sfeer te bepalen door mee te doen aan het spel «duiden van het rapport». Dat doet namelijk geen recht aan het rapport. Er is niet één conclusie te trekken. Met andere woorden: dat was niet zo handig.

De voorzitter: Kan de staatssecretaris aangeven op welke termijn zij wel een reactie kan geven?

Staatssecretaris Dijksma: Samen met de evaluatie van het convenant, begin volgend jaar.

De voorzitter: In 2014. Mevrouw Ouwehand heeft nog een vraag.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): De staatssecretaris heeft in elk geval rechtgezet dat het persbericht in overleg met haar ministerie zou zijn uitgegaan. Dat klopt dus niet, begrijp ik hieruit. Ik heb nog wel een vraag. Ik heb het vermoeden dat de staatssecretaris zal zeggen dat zij er pas antwoord op geeft als zij met haar reactie op het rapport komt. Ik heb er echter behoefte aan om van de staatssecretaris te horen hoe zij aankijkt tegen de wijze waarop IMARES hiermee is omgegaan. Het is niet voor het eerst dat de discussie oplaait over de vraag hoe onafhankelijk Wage-ningen opereert. De indruk bestaat dat er keuzes zijn gemaakt – hoe brengen wij dit rapport naar buiten, welk persbericht brengen wij daarover uit? – die een wat rooskleuriger beeld geven van de schade. Natuurlijk, als je het rapport zelf helemaal leest, kun je alles zelf weten. Maar niet iedereen leest het rapport en dan wordt er op basis van de duiding een debat gevoerd. Ik wil graag weten hoe de staatssecretaris dat ziet, omdat het niet de eerste keer is dat er kritische vragen te stellen zijn over de onafhankelijke positie van de wetenschappers die daarnaar hebben gekeken.

Staatssecretaris Dijksma: Mevrouw Ouwehand begon met een wijs woord. Zij verwachtte zelf al dat ik daarop antwoord zou geven bij de evaluatie. Dat klopt. Ik kan er twee dingen over zeggen. Het is voor mij echt van belang om goed te lezen wat er precies in dat rapport staat. Ik heb al gezegd dat het een complexe zaak is en dat eenduidige of gemakkelijke conclusies niet te trekken zijn. Daarmee zeg ik natuurlijk ook iets. Vervolgens lijkt het mij belangrijk dat wij vaststellen dat, als mijn departement opdrachtgever is, de duiding ook van mij komt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Daarop heb ik al geanticipeerd, want ik ken de staatssecretaris wel. Zij heeft ook gelijk. Zij kan die duiding in dat persbericht pas goed beoordelen, als zij dat rapport zelf heeft gelezen. Ik vind het ook fair dat zij er later op terugkomt. Ik zou echter graag van haar horen dat zij de druk om het in een korte samenvatting van zo’n rapport van een wetenschappelijk instituut rooskleuriger voor te stellen dan het misschien is, niet gewenst vindt. Dan zien wij later wel of zij ook vindt dat dit hier daadwerkelijk is gebeurd. Het gaat erom dat zij zegt dat het niet gewenst is dat er vanwege welke belangen dan ook keuzes worden gemaakt om de boel minder erg voor te stellen dan die daadwerkelijk is.

Staatssecretaris Dijksma: Ik kom hierop terug bij de evaluatie. Ik vind het fair om, zo ik er iets van zou vinden – dat doe ik misschien wel – dat eerst met betrokkenen te bespreken en niet via de Kamer. Dat moet de Kamer respecteren, vind ik.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik kom graag even terug op de zoutwinning, want het ging heel snel. De zoutwinning vindt plaats binnen het vastgestelde meegroeivermogen van de Waddenzee. Ik vraag mij af of dat op dit moment voldoende duidelijk is. Ik maak mij er behoorlijk zorgen over. Mevrouw Van Veldhoven vroeg nadrukkelijk wie de bodemdaling als gevolg van de zoutwinning in kaart brengt. Dat moet Frisia zelf doen. Ik

vind het toch een kwetsbaar punt. Wordt dat ook nog door overheden getoetst? Op basis van de uitkomsten van zo’n onderzoek zal Frisia maatregelen moeten nemen om de zandhonger tegen te gaan. Er zit toch een bepaalde volgtijdelijkheid in van aan de ene kant de zoutwinning en aan de andere kant mitigerende maatregelen om de zandhonger tegen te gaan. Die punten zijn voor mij op dit moment onvoldoende duidelijk. Ik vraag de staatssecretaris er nog kort op in te gaan.

Staatssecretaris Dijksma: Mevrouw Dik zegt dat er zout wordt gewonnen onder de zee. Dat is echter nog niet zo, want de vergunning is niet verleend. Dat is heel belangrijk. Ik merkte zelf ook dat er bijna een automatisme is in de veronderstelling dat het allemaal zomaar doormarcheert, maar ik verzeker mevrouw Dik dat ik er goed naar zal kijken. Zij zegt dat er sprake is van cumulatieve effecten. Ik heb gezegd dat dit onderdeel moet zijn van de vergunning. Net als mevrouw Dik vind ik dat een heel belangrijk punt. Indien er een vergunning zou worden verleend, kunnen wij wat mij betreft de onafhankelijke commissie die nu toch al door de minister is gevraagd om de bodemdaling te bekijken, eventueel inzetten om ook hierin een rol te spelen. Dat lijkt mij prima. De commissie bekijkt de bodemdaling en kan dat ongetwijfeld ook breder doen. Dat kan echter pas aan de orde zijn op het moment dat er een vergunning is. Die is er nog niet.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Voorzitter. Ik start met het advies van de Rli. Ik zal daarna nog iets zeggen over de Kaderrichtlijn Mariene Strategie, windenergie op zee en een aantal overige vragen.

Ik begin met het advies Een zee van mogelijkheden. De Rli adviseert om de zee en de maatschappelijke waarde ervan centraal te stellen in het beleid, een proactieve benadering van de Noordzee te hanteren en een ontwikkelplan op te stellen om ervoor te zorgen dat, gelet op de toenemende bedrijvigheid en ambities op de zee, de Noordzee op duurzame wijze benut kan worden. Dat vinden wij zelf ook. Wij zijn er de afgelopen periode mee bezig geweest. Ik zal u ook vertellen wat wij er de komende periode nog mee doen, maar ik zeg eerst iets over de afgelopen periode. De uitvoering van de motie-Van Veldhoven uit 2011–2012 is een heel concreet voorbeeld van de manier waarop wij dit hebben opgepakt in de afgelopen periode. Geheel in lijn met het Rli-advies hebben wij samengewerkt aan een ontwikkelingsgerichte oplossing. Wij hebben ontwikkelingsmogelijkheden benoemd voor de windsector om die voor een langere periode zeker te stellen. Wij hebben rekening gehouden met het belang van de scheepvaart en van de olie- en gassector. Door zo’n proactieve werkwijze te hanteren is er uiteindelijk een oplossing tot stand gekomen met commitment van alle betrokken partijen en met lof van de VN-scheep-vaartorganisatie IMO voor het proces en het resultaat. Ik wil die werkwijze, die gezamenlijke aanpak rondom de Noordzee dan ook voortzetten. De Rli adviseert om een ontwikkelplan op te stellen voor de Noordzee, vergelijkbaar met de gebiedsagenda’s op het land zoals ik die nu ook bij het MIRT hanteer. Ik wil dit jaar zo’n gebiedsagenda voor de Noordzee opstellen. Mede op verzoek van de stakeholders sluit dat aan op de beleidscyclus van het Nationaal Waterplan. Zij zeggen dat het wel handig zou zijn als het niet weer een heel ander instrument zou zijn. 2013 is voor mij echt het jaar om met het advies van de Rli aan de slag te gaan en te zijn. Ik kan mij goed vinden in het advies. Ik zie ook een omslag in het beleidsdenken. Dat kan helpen om de kansen op de middellange en de lange termijn op de Noordzee te verzilveren.

Laat ik aangeven welke omslag ik in dat beleidsdenken zie vanuit onze positie. Wij hanteren de volgende uitgangspunten: dat wij de zee niet zozeer als een uitwijklocatie voor het land beschouwen, maar als een ontwikkelgebied met een eigen maatschappelijk belang; dat wij proberen de maatschappelijke opbrengst van de zee binnen de kaders van duurzaamheid en ecologie zo veel mogelijk te optimaliseren; dat wij proactief zijn en dus niet wachten welke ontwikkeling gaat plaatsvinden, maar ook sturen op de maatschappelijk gewenste ruimtelijke economische en ecologische ontwikkeling; dat wij met belanghebbenden en kennisinstellingen samen sturen op innovatie en meervoudig ruimtegebruik; dat wij rekening houden met en ook een visie ontwikkelen ten aanzien van de nieuwe vormen van energieopwekking en voedselvoorziening, waardoor energieopwekking uit de zee – ik denk aan golven en zeestromen – en aquacultuur een volwaardige plek kunnen krijgen. Als laatste uitgangspunt voor beleid geldt voor mij dat wij samen met de buurlanden een visie ontwikkelen op de Noordzee als geheel, van het Kanaal tot aan de Oostzee, en niet enkel op de eigen exclusieve economische zone. Daarmee geef ik misschien ook antwoord op de vraag van mevrouw Van Veldhoven met betrekking tot de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Je ontwikkelt je visie gezamenlijk met de andere landen, maar uiteindelijk moet je die laten neerslaan in een eigen nationaal plan, omdat het nu eenmaal jouw juridisch instrumentarium is om dat te kunnen vormgeven en handhaven.

Ik ben van mening dat deze opgave echt aanzienlijk is. Het is geen kwestie van resultaten op de korte termijn. Daarvoor is ook samenwerking nodig, binnen de overheid en ook met de sectorpartijen, de kennisinstellingen en de andere Noordzeelanden. Juist die integrale aanpak is voor mij heel belangrijk.

Ik ga concreter in op een aantal punten. Er is gevraagd naar de uitvoering van de motie-Polderman (29 675, nr. 54) uit 2008 in relatie tot het Rli-advies. Er is heel veel gebeurd sinds die motie-Polderman over ruimtelijke inrichting op de Noordzee is aangenomen. De structuurvisie Nationaal Waterplan is in werking getreden, een soort structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten zoals wij in de Wet op de ruimtelijke ordening kennen. Er is in 2010 een bijbehorende Beleidsnota Noordzee uitgekomen. In 2011 is de herziening van het Integraal Beheerplan Noordzee gerealiseerd. Er is ook gewerkt aan verbetering van de relevante wetgeving voor de Noordzee; ik denk aan de Waterwet en de Natuurbeschermingswet. Het is geen rijksbestemmingsplan geworden waaraan toen misschien werd gedacht, maar ik heb wel het idee dat daarmee is gehandeld in de geest van de motie-Polderman. De heer Van Gerven vraagt hoe het daarmee gesteld is en dit is mijn antwoord. Overigens is het bestemmingsplan een punt van discussie in het kader van de Omgevingswet. Of het instrument in deze vorm blijft voortbestaan, is de vraag. Ik denk evenwel dat wij het in de geest van de motie hebben uitgewerkt. De Rli geeft ook aan dat er nu geen bestemmingsplan voor de Noordzee zou moeten volgen. Hij adviseert de inrichting van de Noordzee niet verder te juridiseren. Gelet op de invulling, vind ik dat wij in de geest van de motie-Polderman hebben gehandeld.

Mevrouw Jacobi vroeg wanneer wij met het ontwikkelplan Noordzee komen. Wij stellen dit jaar een gebiedsagenda Noordzee op. Die zie ik als het nieuwe ontwikkelplan, waarbij de maatschappelijke waarde van de zee en de ontwikkelperspectieven op lange termijn centraal staan. Ik neem het uiteindelijk mee bij de herziening van het Nationaal Waterplan. Dan kom ik bij de windenergie op zee. Er is gevraagd hoe ik de 16% in 2020 ga halen en wat daarin de rol van wind op zee is. Het kabinet wil de doelstelling voor duurzame energie zo kostenefficiënt mogelijk halen. Daarom kijken wij naar alle vormen van duurzame energie. Windenergie op zee is vooralsnog een van de duurdere opties, maar wij hebben besloten om ook deze mogelijkheid te verkennen. Als je de 16% wilt halen, moet je alles in beeld hebben. De minister van EZ bekijkt op dit moment welke mix van verschillende vormen duurzame energie hij wil hebben. Ik heb richting de minister van EZ aangegeven dat ik hem kan helpen en dat ik alvast wil werken aan de structuurvisie om wind op zee ook binnen de

12 mijlszone mogelijk te maken. Ik zie natuurlijk ook de maatschappelijke debatten over wind op land, de complexiteit om genoeg ruimte te vinden voor wind op land en het maatschappelijk verzet daartegen. De VVD vroeg ook naar het maatschappelijk verzet en de economische waarde van wind op zee. Ik kom er zo op terug. Daarom heb ik gezegd dat wij, vooruitlopend op de definitieve keuze, bekijken wat er allemaal tot de mogelijkheden behoort.

Ik ga dan maar meteen in op de zorgen van de VVD. Er zijn twee verschillende discussies over wind op zee. Aan de ene kant is er de aangekondigde structuurvisie over wind op zee buiten de 12 mijlszone. Die is al veel eerder ingezet. Het gaat bijvoorbeeld om het gebied ten noorden van de waddeneilanden. Dat ligt op zo’n 34 mijl, dus zo’n 60 kilometer boven Schiermonnikoog. Daarmee hebt u er een beeld van hoe dicht dat op de toeristische activiteiten zit. Zoals ik net al zei, ben ik nu bezig met een haalbaarheidsstudie naar de mogelijkheid van wind op zee binnen de 12 mijlszone. De reden is dat het toch goedkoper zal zijn dan die verre varianten. Het is een haalbaarheidsstudie, dus het is nog niet in de vorm van een structuurvisie. Wij kijken op dit moment naar alle belangen en ik zal natuurlijk ook de toeristisch-recreatieve belangen daarin meewegen. Ik verwacht de Kamer eind dit jaar, uiterlijk begin volgend jaar te kunnen informeren over de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie. Er is gevraagd naar de mogelijkheden voor medegebruik van windparken. Op dit moment zijn windparken uit veiligheidsoverwegingen gesloten voor alle vormen van medegebruik. In het Nationaal Waterplan is wel de doelstelling opgenomen om medegebruik zo veel mogelijk toe te staan. Wij bekijken nu met de visserij- en de windsector welke mogelijkheden er voor medegebruik zijn. Dat is het afgelopen jaar verkend. Er lijken goede kansen te zijn om het medegebruik van windparken toe te staan op basis van afspraken tussen betrokken partijen; denk aan bepaalde vormen van visserij, mariene aquacultuur, recreatie of duikexcursies, hoewel het mij daar wel erg koud voor lijkt. Maar goed, er zijn mensen die dat fijn vinden. In overleg met verschillende partijen wordt het komende jaar bekeken wat de voorwaarden zijn waaronder dat eventueel mogelijk is. Belangrijk is dat de kabels niet worden beschadigd door de visserij.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik maak mij zorgen over de plannen voor windmolens binnen de 12 mijlszone of in ieder geval de haalbaarheidsstudie waarover de minister spreekt. Ik hoor haar nu twee keer zeggen dat er natuurlijk ook rekening wordt gehouden met de toeristische en recreatieve belangen. Wij zitten hier om de natuur te beschermen. Met name wind op zee heeft nog wel een aantal open eindjes. Van heien kennen wij op een aantal punten de effecten wel, maar over de effecten van het draaien van een windpark op zee is nog niet alles bekend. Kan de minister er inzicht in geven hoe die onzekerheden worden meegewogen en wat de principes zijn waaraan de haalbaarheid straks wordt afgemeten?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik gaf in mijn antwoord aan dat ik alle belangen erbij zou betrekken, dus ook de toeristisch-recreatieve belangen, waarnaar specifiek is gevraagd. Bij zo’n haalbaarheidsstudie komen natuurlijk ook allerlei ecologische belangen aan de orde. Op het moment dat je het voornemen hebt om te bekijken wat de mogelijkheden zijn binnen de 12 mijlszone, moet je vanzelfsprekend alle beleidsrelevante sectoren bekijken, al je wet- en regelgeving bekijken en bezien wat je wel en niet kunt op dat vlak. Dat lijkt mij meer dan helder. Daarbij spelen diverse dingen een rol voor zover wij het weten. Er is gesproken over de effecten van windmolens op zee. Dan gaat het uiteindelijk om de dingen die ons bekend zijn en waarvan wij weten dat ze negatieve effecten hebben. Wij kijken naar de ecologische stand, naar de toeristische belemmeringen en ook naar draagvlak en draag- kracht. Je kunt het niet zomaar op elke plek doen en alles heeft daarmee te maken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Een aantal dingen is nog onzeker over de effecten van windmolens op het leven in de zee. Hoe gaat de minister om met die onzekerheden? Worden de aanvullende onderzoeken meegenomen in de haalbaarheidsstudie? Of baseert zij zich op hetgeen nu bekend is? In dat geval is de vraag nog steeds hoe je dan omgaat met een aantal terreinen waarop de effecten straks onzeker zullen zijn.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Volgens mij zei ik dat net al. Ik moet kunnen varen op de dingen die nu bekend zijn en waar wij nu iets mee kunnen. Ik moet kijken naar de huidige wet- en regelgeving. Daarbinnen doe ik de haalbaarheidsstudie. Naar aanleiding daarvan kom je op een eerste conclusie of je het wel of niet wenselijk vindt om überhaupt verder te gaan met wind op zee binnen de 12 mijlszone. Afhankelijk van die resultaten kunnen wij er altijd een discussie over hebben of je nader onderzoek moet doen. Ik zou eerst bekijken wat binnen de reguliere mogelijkheden wel en niet kan. Ik was bezig met het onderwerp medegebruik van windparken. Er is gevraagd of het een goed idee is om te bekijken of wij kunnen pairen met Denemarken en Duitsland en wat er mogelijk en onmogelijk is. Ik denk dat het een goed idee is. Rijkswaterstaat heeft geïnventariseerd hoe verschillende landen met medegebruik omgaan. Wij wisselen ideeën uit. Dat doen wij nu ook al met Denemarken. Daar werken bijvoorbeeld bedrijven samen aan het winnen van elektriciteit uit golven in combinatie met windmolens. Dat zijn zeker interessante elementen. Ik kom bij het heien van de windmolens. Er zijn door diverse fracties vragen over gesteld, allereerst of wij bereid zijn in overleg te treden met de andere Noordzeelanden om te kijken naar een gelijk speelveld. Dat doen wij al. Op dit moment zijn wij gebonden aan onze eigen juridische kaders, dus het heeft wel wat tijd nodig om te komen tot een Europees speelveld. Wij zijn wel in gesprek met andere landen over de vraag hoe zij dat doen en hoe wij eventueel daarop kunnen aansluiten. Er zijn op dit moment ook marktpartijen mee bezig. Rijkswaterstaat organiseert dit jaar een internationale workshop over harmonisatie van de vergunningen voor onderwatergeluid.

Er is gevraagd of wij het heien niet kunnen verbieden. Bij de vergunningverlening is bepaald dat in de periode van 1 januari tot 1 juli niet mag worden geheid. Daarmee borgen wij dat zich geen significante effecten op gevoelige soorten voordoen. Ook dragen wij bij aan internationaal onderzoek naar kosteneffectieve manieren om schadelijke effecten te voorkomen of te verminderen. Verder kijken marktpartijen zelf naar andere mogelijkheden dan heien. Die zullen eveneens op hun effecten moeten worden beoordeeld. Ik probeer mij er van alles bij voor te stellen. Op land heb je de «silent pilers», heimachines die vaak in stedelijk gebied worden gebruikt en die je nauwelijks hoort. Ik heb geen idee of je die ook onder water kunt gebruiken. Ik weet dat er bijvoorbeeld wordt gekeken naar gravity-based technieken die minder effect hebben wat betreft geluid, maar wel een ander effect op ecologie. Je moet dus goed blijven kijken wat je gaat toepassen.

Wat vind ik van het Duitse model voor het vaststellen van maximale geluidsplafonds? Ik ken het Duitse model, waarbij men ook werkt met een geluidsnorm. Er zitten ook nadelen aan, zoals een lastige handhaving en kosten. Het is ook niet overal in Nederland toepasbaar in verband met verschillende waterdiepten en de stroming. Nogmaals, wij bekijken iedere keer wat andere collega-landen doen, zodat wij zo veel mogelijk van elkaar kunnen leren en de goede ideeën van elkaar kunnen overnemen. Ik ga over naar de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM). Er is niet veel over gevraagd, maar er is wel een heel specifieke vraag gesteld. Ik

twijfelde nog even of die bij mij of bij de staatssecretaris lag. Maar als ik het niet goed doe, zie ik haar wel vernietigend naar mij kijken. Er is gevraagd naar het aanwijzen van de gebieden. Er was bezorgdheid over het naar voren schuiven als KRM-gebied van de gebieden die eerst in aanmerking kwamen voor Natura 2000 en over het effect voor het visgebied en voor de vissers. De KRM vraagt om samenhangende representatieve netwerken van mariene beschermde gebieden, waarbij ook de diversiteit van de samenstellende ecosystemen adequaat is gedekt. Met name voor de huidige Natura 2000-gebieden, geselecteerd op basis van criteria van de Vogel- en Habitatrichtlijn, is het netwerk op grond van de KRM niet volledig. Dat betekent dat delen van de bodem, bijvoorbeeld de gebieden Centrale Oestergronden en Friese Front, dienen te worden toegevoegd. Uit hotspotonderzoek blijkt ook dat er in deze gebieden een soortenrijkdom en -dichtheid is bestaande uit kwetsbare, zeldzame en langlevende soorten. Die beschermingsmaatregelen worden ontwikkeld in samenspraak met de sector en met ngo’s. De besluitvorming vindt plaats in het GVB-kader. De maatregelen worden ook opgenomen in het maatregelenprogramma voor de KRM als onderdeel van de opvolger van het Nationaal Waterplan in 2015. De Kamer wordt op dat moment ook in de procedure betrokken, voordat de voorstellen aan Brussel worden voorgelegd. Zij kan dan dus inhoudelijk bekijken of zij achter onze voorstellen staat. Het project is gestart. Op dit moment worden er verkennende gesprekken over gevoerd met de mensen en organisaties. Nogmaals, wij komen daarop terug.

Mevrouw Aukje de Vries (VVD): Dit is een heel technisch verhaal. Onze zorg is dat visgebieden worden weggenomen van vissers. Ik moet eerlijk zeggen dat ik uit het antwoord van de minister niet heb kunnen halen of dit nu wel of niet het geval is, maar misschien kan de minister daarop nog even kort ingaan.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Dat komt omdat wij nu in een verkennende fase zitten. Mevrouw De Vries heeft gelijk. Mijn antwoord was vrij procedureel, want er zaten nog gaten in de wijze waarop je dit soort gebieden moet aanwijzen. Bepaalde gebieden moeten aangewezen worden. Wij zijn nu bezig met verkennende gespreken met de sector en met ngo’s. Naar aanleiding daarvan kun je vervolgens de gevolgen zien. Als wij de gevolgen kennen, weten wij dus pas of er werkelijk visgebieden weggenomen worden of niet. Ik kan dat nu in ieder geval niet zeggen. Het komt wel allemaal terug in de Kamer, zodat hierover kan worden gesproken met mij of de staatssecretaris.

Mevrouw Aukje de Vries (VVD): Worden eerst de gebieden aangewezen en gaan we daarna bekijken wat de consequenties zijn? Begrijp ik dat goed? Het lijkt mij handiger om al voordat de aanwijzing plaatsvindt, te weten wat de consequenties zijn.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Volgens mij gebeurt dat tegelijkertijd, dus op het moment dat je werkelijk aanwijst. Mevrouw De Vries vraagt nu of het klopt dat daarover gesproken wordt. Ja, dat klopt. Er wordt over gesproken omdat er gaten in zitten. Op het moment dat je ze aanwijst, moet je de gevolgen in beeld hebben. De discussie daarover kun je tegelijkertijd voeren.

Dan kom ik op de plastic soep op zee. Voor het ruimen van zwerfvuil op zee wordt op dit moment een maatregelenpakket verkend. Zwerfvuil komt overal vandaan. Ik kijk dus zowel nationaal als internationaal, maar ik kijk ook naar de rivieren. Via de rivieren komt natuurlijk ook heel veel in zee terecht. Verder kijk ik naar de zee, waarvoor wij het OSPAR-Verdrag hebben. Daarover heb ik vaker gesproken met de Kamer. Het allerbeste is natuurlijk gewoon voorkomen. Dat is kosteneffectiever dan achteraf opruimen. Als je achteraf opruimt, bestaat ook het risico dat je het zeeleven daarmee voor een deel opruimt. Dat doe je dan immers ook. Er is nog heel veel onderzoek nodig om te bekijken hoe je dat op een effectieve manier kunt doen. Wij sluiten daarvoor ook aan bij internationale onderzoeken. Met dat maatregelenpakket zijn wij zeker bezig. Eerder is er een brief gestuurd over plastic afval. De staatssecretaris heeft ook opmerkingen gemaakt over de manier waarop moet worden omgegaan met plastic afval. Het kabinet is zowel nationaal als internationaal bezig met het terugdringen van zwerfvuil. Het pakket komt in 2014, zoals dat ook in de brief staat, die vandaag ook geagendeerd is. Maatregelen die eerder worden gevonden, zullen wij zo veel mogelijk inzetten. Er is gevraagd of de ecosysteembenadering leidend is bij de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Zij is kabinetsbeleid. Het kabinet heeft haar in het huidige beleid van het Nationaal Waterplan erkend. Daarin staat het bijna letterlijk zo verwoord. De ecosysteembenadering is een centraal punt in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en zal als zodanig een randvoorwaarde zijn voor een geïntegreerd maritiem beleid. Dat naar aanleiding van de vraag van de Partij voor de Dieren.

Ik heb nog een overig aantal vragen over diverse onderwerpen. De VVD vroeg naar de procedure voor de verdieping van de vaargeul Eemshaven. Op dit moment wordt er gewerkt aan een ontwerptracébesluit; de Raad van State had het tracébesluit in 2011 vernietigd. De verwachting is dat het ontwerptracébesluit met bijbehorende milieueffectrapportage eind dit jaar gereed is. Daarna wordt het tracébesluit voorbereid. Naar verwachting is het gereed in 2014 en kan dan gestart worden met de uitvoering van de werkzaamheden tot verruiming van de vaargeul. Verder is gevraagd naar het BNC-fiche blauwe groei en er is gevraagd welke mogelijkheden ik zie voor kusttoerisme en cruises op de Noordzee en de Waddenzee. De Europese Commissie heeft kusttoerisme en cruises aangemerkt als potentiële groeisector. Nederland heeft op dit punt eigenlijk geen specifiek beleid, maar als de markt het kan doen, bieden wij wel de mogelijkheden. Wij hebben gezien dat de kansen gepakt worden. Er zijn groeicijfers, bijvoorbeeld van de Dutch Cruise Council. In 2012 deden 229 schepen Nederland aan. Dat is een groei van 24% ten opzichte van 2011. Ook cruises van Noord- en West-Europa scoren heel goed. We zien een verdubbeling van het aantal passagiers. De gedachte van een aanpak gericht op een economische bijdrage aan de Noordzee en de kust spreekt mij erg aan. Het is belangrijk om samen met belanghebbenden te zoeken naar mogelijkheden voor economische groei en werkgelegenheid. In de gebiedsagenda van de Noordzee staat dat economische groei, mits die duurzaam is, van belang is.

De VVD heeft gevraagd naar de toegankelijkheid van de haven van Harlingen voor kleinere cruiseschepen en naar de wacht- en ligplaatsen. Het is mogelijk voor cruiseschepen om de haven van Harlingen binnen te gaan. Daar zitten wel bepalingen aan vast die te maken hebben met de lengte en diepgang. Het mag tot 140 meter en 6 meter diep. In individuele gevallen kan er nog een ontheffing verkregen worden. Die gaat tot 160 meter, geloof ik. Schepen tot 160 meter hebben dus toegang tot de haven van Harlingen. Verreweg de meeste cruiseschepen vallen daaronder. Om toegang te verlenen aan nog grotere schepen moet je de vaarweg verruimen. Daaraan zijn heel strenge voorwaarden verbonden vanuit de PKB Waddenzee. Ikzelf heb nog niet begrepen dat dit een knelpunt is. Wel wordt er samen met gemeente Harlingen gekeken naar verbetering van de beperkingen van het gebied en van de vaarweg om ook dat cruiseinitiatief te faciliteren. Ik denk dat wij in eerste instantie daarnaar moeten kijken, voordat wij verdergaan met verruimingen. Er is gevraagd of er een discrepantie is tussen het Convenant Vaarre-creatie Waddenzee en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) ten aanzien van het aantal ligplaatsen. Het Convenant Vaarre-creatie Waddenzee gaat over het beheersbaar houden van de ontwikke- lingen van de pleziervaart. De ligplaatsen zijn hierin opgenomen, maar jachthavens en het aantal ligplaatsen zijn hierin echt gemeentelijke aangelegenheden. Ik heb geen signalen gekregen die erop wijzen dat het Barro in de praktijktoepassing niet zou aansluiten op de afspraken tussen de convenantpartijen. Als de Kamer daarvan wel concrete voorbeelden heeft, ontvang ik die graag. Dan kan ik toetsen of er inderdaad belemmeringen zijn.

Dan kom ik op de cell chargers. Ik denk dat de bruine vloot bedoeld werd en dat bedoeld werd hoe het daarmee staat. De Europese Commissie heeft ervoor gekozen om de volgende stap te zetten richting Denemarken middels een met redenen omkleed advies. Denemarken is het daar niet mee eens. De inhoud van de reactie van Denemarken is vertrouwelijk. Die is ons dus ook niet bekend. Als de Europese Commissie de reactie van Denemarken ontoereikend vindt, kan zij Denemarken voor het Europees hof van justitie dagen. Daar heeft zij echter nog niet toe besloten. Dat duurt vaak ook wel even, maar ik ben blij dat de Europese Commissie Denemarken hier zo streng op aanspreekt. Dat heb ik wel vaker in deze commissie gezegd.

De watertaxi’s zijn een goede aanvulling op de reguliere bootdiensten. Er werd gevraagd naar de mogelijkheden om de snelheid ervan te verhogen. Ik ben op dit moment aan het bekijken of er binnen de bestaande regelgeving ruimte is om de snelheidsverhoging in het waddengebied toe te staan, maar ik wil natuurlijk rekening houden met specifieke karakteristieken en de kwetsbaarheid van het waddengebied. Ik denk dat een van de mogelijkheden is om een onderscheid aan te brengen tussen de snelle motorboten die bedrijfsmatig varen en de privéboten. Je kunt misschien goede en duidelijke afspraken maken over waar de watertaxi’s mogen varen, maar als je dit dan voor alle motorboten moet doen, zoals nu het geval is, gaat de snelheid ook voor al het privégebruik omhoog. Ik vraag mij af of dat verstandig is. Voor de Waddenzee is er een uitzondering op het snelheidsverbod gemaakt. Een snelle motorboot mag daar op de aangewezen locaties overdag sneller varen dan 20 km/u. Kunnen wij de vergunningverlening aan RWE niet makkelijker en eenvoudiger maken? Het was toegezegd om dit onderwerp in het Regiecollege Waddengebied te bespreken. Dat hebben vertegenwoordigers van mij inmiddels ook gedaan, zoals is aangekondigd in het Regiecollege voor het Waddenfonds. Dat wordt op dit moment voorbereid. Wij doen dat samen met andere partijen. Dit komt daar ook aan de orde.

Ook is er gevraagd naar de vuurtorenwachters. Ik kan beter zeggen: de vuurtorens. In het verleden is immers besloten om de wachters daar te laten. De vraag was of dit ook in de toekomst zo blijft. Aan de motie om de vuurtoren te bemensen, is voldaan. Wel heb ik een taakstelling voor Rijkswaterstaat. Zoals ik ook tijdens het VAO Scheepvaart heb aangegeven, zal ik op bediening, verkeersbegeleiding en varend toezicht moeten bezuinigen. Voor bediening ben ik dat op dit moment in kaart aan het brengen. Voor verkeersbegeleiding, inclusief de vuurtorens – die vallen daar namelijk onder – en varend toezicht zal ik daarna in beeld brengen wat de consequenties zijn. Ik doe dat natuurlijk samen met andere partijen die daarbij belang hebben. Je moet je bezuinigingen echter ergens vandaan halen. Er is ook nadrukkelijk gevraagd om de Fries-Groningse kanalen en de bediening van de sluizen en bruggen verschoond te laten zijn van de bezuinigingen. De vraag is dan natuurlijk of je ook alle andere dingen eruit kunt laten. De leden begrijpen dat wij toch iets moeten doen.

Er is maar één plek waarover wij het al concreet hebben gehad. Dat is de vuurtoren van Ouddorp in Zeeland. Na overleg is gebleken dat het daarbij aan de orde kan zijn, maar daarover is nog geen besluit genomen. Met andere woorden: bemensing blijft, maar het kan best zijn dat die voor een deel minder wordt, omdat er gewoon bezuinigd moet worden op alles.

Daarop kom ik echter terug tegen die tijd, zodat de Kamer daar dan over kan oordelen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Het zal een taakstelling zijn, maar hierbij spelen wel aspecten waarbij het gaat om de veiligheid op zee en het menselijk oog. Wat er voor dit grote gebied aan bediening en verkeersleiding is, is al minimaal. Wat zijn voor de minister de parameters waarmee naar de taakstelling gekeken wordt? In ieder geval moet het uitgangspunt zijn dat het maximaal veilig blijft. Als het ook maar enigszins in strijd is met de veiligheid, denk ik dat het ongeoorloofd is.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Natuurlijk, als de veiligheid in het geding is, gaat dat bij alles voor. Als de veiligheid in het geding is, moet je dat soort dingen niet doen. Maar nogmaals, met zo’n bezuinigingspakket als wij hebben, moet je naar alles kijken. Ik zou graag willen dat het anders was. Wij hebben ook discussies gehad over de vraag of de verlichting ’s nachts deels uit moet op de snelwegen en of er meer overdag moet worden gewerkt. Er zijn geen gemakkelijke bezuinigingen meer. Dat betekent dat wij dus voor alle punten en al onze taken moeten bekijken hoe het voor een beetje minder geld ook goed kan. Veiligheidsaspecten zijn echter altijd van belang. Dat weet mevrouw Jacobi. Dat soort elementen spelen allemaal een rol bij de totale afweging die wij maken.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Er worden viaducten gebouwd en lantaarnpalen geplaatst. Dat moet je vergelijken met een bezuiniging op vuurtorens. Ik hoor de minister heel graag erkennen dat vuurtorens wel heel bijzonder en risicogevoelig zijn. Als het zover is, wil ik graag van de minister nadere informatie hebben over wat er meespeelt bij de afwegingen. Ik begrijp dat de mogelijkheid nu alleen nog wordt verkend. Als het tot bezuinigingen komt, wil de Kamer graag vooraf geïnformeerd worden.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: De Kamer wordt altijd vooraf geïnformeerd over bezuinigingen en de wijze waarop wij de bezuinigingen op Rijkswaterstaat vormgeven. Wij moeten immers steeds aangeven hoe wij het doen en ten koste van welke taken dat gaat. Dat zeg ik dus sowieso toe. Mevrouw Jacobi noemt de vuurtorens heel bijzonder, maar ik vind allerlei aspecten van mijn ministerie heel bijzonder. Ook de bediening van de scheepvaart bij de binnenvaart is bijvoorbeeld heel belangrijk. Het ’s nachts werken aan de wegen, zodat er overdag minder overlast is, is heel bijzonder. Ik wil dus gewoon geen onderscheid maken tussen het ene en het andere onderdeel. Het is maar net bij welke commissie ik zit en welke voorkeuren er zijn bij de vraag of iets wel of niet uitgezonderd moet worden. Ik vind dat je een totaalplaatje moet bieden waarin veiligheid natuurlijk vooropstaat, maar waarin ook andere elementen van belang zijn. De Kamer kan vervolgens tegen mij zeggen of zij het met mij eens is of niet.

Ik heb nog drie antwoorden te gaan. Het eerste is het gezamenlijk optrekken in het kader van het aanwijzen van de Noordzee als NECA. Dat gaat om de stikstofoxide. De acht Noordzeelanden voeren momenteel overleg over de NECA-status voor de Noordzee. Nederland is nog bezig met zijn standpuntbepaling over het eventueel aanwijzen van de Noordzee als NECA ten bate van het Noordzee-overleg. Wij zullen eind 2013 ons ei leggen over de vraag hoe wij daar tegenover staan. Er is gevraagd hoe het staat met de onderhandelingen over het Eems-Dollardgebied. De staatssecretaris heeft gesproken over het beheerdeel. Ik zal nog even iets zeggen over de algemene onderhandelingen die met Duitsland worden gevoerd over de verantwoordelijkheden in dit gebied. De onderhandelingen verlopen voorspoedig en in goede harmonie met Duitsland. Het ministerie van Buitenlandse Zaken trekt de onderhandelingen. De inzet is om bij gebrek aan een overeengekomen grens – zoals de Kamer weet, gaat het daarom – duidelijke afspraken te maken over de bevoegdheden in Nederland en Duitsland. Daar zijn de scheepvaart en andere economische belangen in de Eemsmonding bij gebaat.

Er is gevraagd wanneer het convenant voor het SAR en de Wadden komt.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Het convenant is getekend door Defensie en de veiligheidsregio. De vraag is wanneer de Kustwacht zijn handtekening zal zetten, zodat die ook meewerkt in het protocol.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: De Kustwacht zal het convenant voor de zomer ondertekenen. Het gaat om rampoefeningen en optreden bij vooral olielekkages en ongelukken van schepen boven de Wadden ter voorkoming van natuurschade. Het ligt in de lijn der verwachting dat dit voor de zomer gaat gebeuren. Volgens mij heb ik daarmee alle vragen beantwoord.

De voorzitter: Mij blijkt dat er behoefte is aan een tweede termijn. Wij hanteren een spreektijd van één minuut per woordvoerder.

De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Allereerst wil ik de minister vragen hoe het zit met de snelheid van de watertaxi’s. Is zij van plan om de maximumsnelheid te verhogen naar 130 km/u?

Ik vraag het kabinet om terughoudend te zijn met de windmolens op het wad en de hoogbouw daar. Het is een gebied waar wij trots en zuinig op moeten zijn. Graag hoor ik van de minister hoe zij dit ziet.

De uitdieping van de vaargeul in de Eemshaven is de SP een doorn in het oog. Kan er een toezegging voor komen dat daar niet uitgediept wordt,

zolang de kolencentrales niet draaien? Wij vinden dat een belangrijke zaak.

Tot slot kom ik op de motie-Polderman (29 684, nr. 83). Die gaat over de risicolading van containers en het bovendeks sjorren van containers. Die motie valt onder de portefeuille van de staatssecretaris, geloof ik. Zij is niet overgenomen, maar er is wel een alternatief voor gegeven. Ik noem het de ingezette brede aanpak. Dat is een Nederlands, Deens, Australisch voorstel. Hoe staat het daarmee?

De voorzitter: Ik geef het woord aan mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren. Ik verzoek de heer Van Gerven om het voorzitterschap even over te nemen.

Voorzitter: Van Gerven

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. In mijn eerste termijn kwam ik niet toe aan de Eems-Dollardverdieping. Ik hoor graag van de staatssecretaris wat haar inschatting is als die wordt uitgevoerd. Het is een gebied waar de biodiversiteit nu al zwaar onder druk staat. Het kan eigenlijk alleen maar herstel hebben. We kunnen geen verdere schade aanrichten. Anders krijgt de staatssecretaris misschien wel weer nieuwe «Hedwige-polderdrama’s». Misschien is het beter om gewoon helemaal niet te verdiepen.

Ik houd het kort. Ik maak me echt zorgen over de 12 mijlszone. Ik snap dat we de resultaten van de haalbaarheidsstudie nog even moeten afwachten en op basis daarvan verder kunnen discussiëren, maar mij lijkt het geen goed idee.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik heb een aantal punten voor de tweede termijn. De verdieping van de Eemshaven moet een duidelijke rol hebben in het integrale plan. Anders ben je aan de ene kant de natuur aan het herstellen en aan de andere kant mogelijk weer aan het verpesten. Deze zaken moeten aan elkaar gekoppeld worden. Ik verwacht dan ook dat er in het integrale managementplan een eenduidig beleid zal komen. Ik zie aan de ene kant industriële activiteiten, terwijl we aan de andere kant natuurherstel willen. Die zaken moeten wel bij elkaar komen. De minister en de staatssecretaris hebben heel veel zaken vooraleerst voldoende beantwoord. Het Programma naar een rijke Waddenzee zal worden geëvalueerd. Ik wil graag voor de begroting van dit jaar duidelijkheid krijgen over welke kant het op gaat. Dat vind ik heel belangrijk. Dan toch nog even over het VIBEG-akkoord en de visserij. Het is heel belangrijk, juist omdat er vele miljoenen op dit punt beschikbaar zijn om onze visserij op de Wadden duurzamer te maken, dat bij de vergunningen goed wordt gekeken naar de relatie tussen enerzijds de duurzame visserij en specifiek de natuurvriendelijkheid die daarbij hoort in relatie tot de VIBEG, en anderzijds het gebruik. De duurzame visserij is heel belangrijk als uitgangspunt voor nadere maatregelen. En nog heel...

De voorzitter: Dank u wel. U bent al bijna een minuut over uw tijd.

Mevrouw Jacobi (PvdA): O, dat is ernstig.

De voorzitter: Ja, maar wat in het vat zit, verzuurt niet.

Mevrouw Aukje de Vries (VVD): Voorzitter. Dank voor alle toezeggingen. Ik ben daar erg blij mee. Ik wil wel graag dat er over twee punten nog een terugkoppeling naar de Tweede Kamer komt. Het gaat over de watertaxi’s en over de vraag hoe in het Regiecollege Waddengebied is gesproken over de vereenvoudiging van de vergunningverlening voor ondernemers en dat soort zaken. Misschien kan daarop nog kort worden ingegaan. Ik ben er ook heel blij mee dat de vaargeul Eemshaven-Noordzee in 2014 kan worden uitgediept. Blijkbaar is aan de Duitse kant alles al gedaan en misschien zijn er gevolgen voor de natuur. Ik zou het heel raar vinden als we dan in Nederland niets meer zouden kunnen doen als we als allerlaatste aan de beurt zouden zijn.

Ik kom op de cruiseschepen in Harlingen. Het gaat niet om langere cruiseschepen. Die kunnen inderdaad niet naar binnen. Men wil er wel degelijk rekening mee houden, zodat er niet uitgediept hoeft te worden. Als er echter een aantal langere schepen zijn, zou er een wachtplaats buiten de haven kunnen zijn. Daarover wordt overlegd met Rijkswaterstaat. We hebben begrepen dat dat niet zo heel erg opschiet. Dat was meer de aanleiding.

Voorzitter: Paulus Jansen

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en de minister voor hun antwoorden. Ik dank de minister voor de bevestiging dat we zo goed mogelijk om moeten gaan met de Noordzee, omdat de Noordzee niet alleen een uitwijkplaats is voor land, maar ook een gebied is met een specifieke kwaliteit. Zij heeft ook prima verhelderd dat weliswaar van een nationaal juridisch instrument gebruik wordt gemaakt, maar dat het echt de intentie is om hierover Europese of regionale afspraken te maken. Dat lijkt mij erg belangrijk om dit gebied effectief te beschermen en optimaal te gebruiken.

Ik ga in op Eems Dollard. Ik hoor een zekere samenhang tussen de tijdsplanning van de staatssecretaris en van de minister. Ik vraag mij af of de vertraging van het beheerplan en de plannen voor de uitdieping met elkaar samenhangen. Als die samenhang er niet is, hoe verlopen beide plannen dan, en als die samenhang er wel is, waaruit bestaat die samenhang dan? Hoe zorgen wij ervoor dat de ecologische belangen niet ondergesneeuwd raken?

Windmolenparken kunnen ook een positief effect hebben als zij een soort reservaatfunctie vervullen. Je moet dan wel heel erg oppassen met de visserij. Graag hoor ik daarop een reactie.

Mijn fractie maakt zich in het bijzonder zorgen over het beschermingsplan voor de bruinvis. De aanbevelingen staan nu nog op papier. De vraag is wanneer die van de plank komen en in praktijk worden gebracht.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording in eerste termijn. Het is duidelijk dat er veel economische activiteiten in het waddengebied zijn. Veel activiteiten zijn de revue al gepasseerd, maar voor ons staat de bescherming van de natuurkwaliteit van dit gebied voorop. Dat wil echter niet zeggen dat economische activiteiten niet aan de orde kunnen zijn. De staatssecretaris heeft in haar antwoord op mijn vragen een overzicht gegeven van de vergunningen die zijn verleend. Mijn fractie pleit voor het instellen van een toegankelijk openbaar register waarin dit soort activiteiten voor iedereen inzichtelijk is gemaakt. Daarin moeten niet alleen alle activiteiten zijn opgesomd, maar ook de effecten van de cumulatie inzichtelijk zijn gemaakt. Iemand moet daarvoor de verantwoordelijkheid dragen, het overzicht houden en mensen aanspreken als dat nodig is. Wellicht kan het Regiecollege Waddengebied die verantwoordelijkheid oppakken. Graag hoor ik daarop een reactie. Dit zijn voor ons zeer belangrijke punten. Ik weet niet hoe het debat zal verlopen, maar het is mogelijk dat wij voor dit punt een VAO aanvragen.

De voorzitter: Wij zijn toegekomen aan de beantwoording in tweede termijn. Kan de staatssecretaris direct antwoorden?

Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. Het lastige is dat een aantal leden in de tweede termijn nieuwe punten heeft opgeworpen. Ik noem bijvoorbeeld het bieden van een overzicht in een register. Ik doe mijn best. Ik begin met antwoorden en dan kijken we hoever we komen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter, ik heb een punt van orde. Als het lastig is om de vraag over de bruinvis nu te beantwoorden, heb ik er geen enkele moeite mee als deze schriftelijk wordt beantwoord. Dat was inderdaad een nieuw punt, waar ik in mijn eerste termijn niet meer aan toekwam. Ik wil mij graag flexibel tonen tegenover de bewindslieden.

Staatssecretaris Dijksma: Die vraag beantwoord ik dan schriftelijk, want dat ga ik zo snel niet redden.

Ik ga eerst in op de vragen over Eems Dollard. Daarbij is inderdaad sprake van een samenhang. Mevrouw Ouwehand zegt dat een verdieping complex is, en dat is waar. Die levert namelijk een nieuwe discussie op over natuurherstel. Een en ander moet samenkomen in het beheerplan. Het klopt: er is samenhang en die moet in het beheerplan worden opgepakt.

Mevrouw Jacobi heeft gevraagd of de relatie tussen verduurzaming en vergunningen groter wordt; zij noemde daarbij Visserij in Beschermde Gebieden (VIBEG). Ik heb net het voorbeeld van de garnalensector gegeven. Dat lijkt mij op zichzelf een goede zaak. Enkele leden hebben vragen gesteld over het Regiecollege Waddengebied. Dit college is net gestart. Ik stel voor de Kamer eind van dit jaar te rapporteren over de ervaringen van dit college. Dan heeft de Kamer een beeld van de manier waarop dit college functioneert. Ik stel voor om de vraag van mevrouw De Vries, namelijk wat dit betekent voor de ondernemers, daarbij te betrekken.

Dan kom ik op de vraag over het register. De Kamer heeft een overzicht van de vergunningen gekregen. Dat is openbaar. Het kan aan mij liggen, maar ik snap niet zo goed wat het voordeel is van een openbaar register. De Kamer heeft als bijlage bij het antwoord op haar vragen namelijk een keurig en super duidelijk staatje ontvangen. Iedereen kan het inzien en begrijpt daaruit meteen wie wat voor zijn rekening neemt. Laten we elkaar niet onnodig bezighouden, zo wil ik mevrouw Dik-Faber voorstellen. We hebben het overzicht en de Kamer heeft het inmiddels ook. Ik ga in op de bruinvissen.

De voorzitter: Mevrouw Dik-Faber wil nog even iets verhelderen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik heb het overzicht inderdaad op mijn iPad gekregen. Op dit moment weet ik echter niet in hoeverre dit overzicht bekend is bij initiatiefnemers die in dit gebied economische activiteiten willen ontwikkelen. Is dit echt een overzicht dat op het internet op een speciale pagina is in te zien? Dat zou fijn zijn. Het is echter ook niet meer dan een overzicht, een opsomming. Hierin wordt helemaal niks verteld over cumulatieve effecten. Uiteindelijk zal toch iemand verantwoordelijk moeten zijn voor de cumulatieve effecten? Iemand moet toch het overzicht hebben van die cumulatie? Daarom heb ik voorgesteld om die verantwoordelijkheid bij het Regiecollege Waddengebied neer te leggen.

Staatssecretaris Dijksma: Mevrouw Dik vraagt op welke internetpagina het te vinden is. Het overzicht is bijvoorbeeld te vinden op de site van de Kamer. Het is te vinden op een pagina op het intranet. De vergunningen zijn in principe allemaal openbaar. Daar zit niks geheimzinnigs aan. In de vergunningverlening is het onderwerp van de cumulatie een vaststaand feit. Zo is de systematiek. Aan het eind van het jaar doen wij verslag over het Regiecollege Waddengebied. Daarbij wordt ingegaan op de vraag hoe dit college werkt en welke vraagstukken er aan de orde zijn. Nu wij dat toch doen, kan ik bekijken of ook dit onderwerp daar afdoende wordt besproken. Misschien kan ik mevrouw Dik-Faber daarmee tegemoetkomen. Daar zitten alle bevoegde gezagen aan tafel en worden de effecten van de dingen die men over en weer met elkaar bewerkstelligt, besproken. Het lijkt mij prima om dit onderwerp daarin een plek te geven. Het is echter ook gewoon een onderdeel van iedere vergunningverlening. Het is dus geborgd via de regelgeving die wij al hebben.

De Kamer krijgt binnenkort een brief over de bruinvisbescherming. Dat is de stand van zaken. De Kamer krijgt dus in plaats van een extra brief, dé brief.

De voorzitter: De kleine of de grote brief: dat is hier altijd een interessant discussiepunt. Het is een brief.

Mevrouw Dik-Faber, mij leek dat uw punt is uitgediscussieerd. Vergis ik me?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): U vergist zich. Dit document staat inderdaad op het internet, bij de stukken van de Tweede Kamer. Ik zou willen dat de stukken van de Tweede Kamer brede bekendheid genieten en makkelijk toegankelijk zijn, maar volgens mij is dat niet het geval. Als er een openbaar overzicht is, dan is er toch helemaal niks op tegen om dit onder te brengen op een website die makkelijker toegankelijk is voor initiatiefnemers en het brede publiek? Ik ben overigens heel blij met de toezegging dat de cumulatie van effecten wordt meegenomen in de evaluatie van het Regiecollege Waddengebied.

Staatssecretaris Dijksma: Dit is een praktisch probleem. De informatie is beschikbaar en openbaar. Ik wil wel bekijken of het mogelijk is om die op een website onder te brengen. Het moet echter geen nieuwe bureaucratie met zich brengen, want daar word ik nooit zo heel erg gelukkig van. Ik neem aan dat dit ook voor mevrouw Dik geldt. Ik wil daar dus naar kijken, maar ik wil niet beloven dat dit ook echt op orde komt, want de informatie is beschikbaar en men kan het opzoeken. Als wij ergens een goede hostsite kunnen vinden, lijkt mij dat geen bezwaar. Waarom zou je immers moeilijk doen over informatie die gewoon openbaar is?

De voorzitter: Hiermee is de staatssecretaris aan het eind van haar tweede termijn gekomen. Ik geef het woord aan de minister.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Voorzitter. Mij is gevraagd of ik de informatie over het overleg over de watertaxi te zijner tijd naar de Kamer wil sturen. Dat zal ik doen. De heer Van Gerven, die ik altijd uitermate serieus neem, heeft mij hierover ook een vraag gesteld, maar ik neem aan dat die niet helemaal serieus bedoeld was. Het gaat erom dat de snelheid nu wordt begrensd tot 20 km/u. Er wordt bekeken in hoeverre die omhoog kan, maar daarbij gaat het niet om de snelheden waar de heer Van Gerven naar vroeg.

De Partij voor de Dieren uitte haar zorgen over de 12 mijlszone. Ik zie dat mevrouw Ouwehand niet meer aanwezig is. Of we nu buiten of binnen de 12 mijlszone aan de slag gaan, we zullen op al die punten alles in acht moeten nemen wat we in acht moeten nemen. Het maakt daarbij niet uit of het nu gaat om effecten op ecologie of op economie. Dat betekent dat wij zorgvuldig te werk gaan. Uiteindelijk is het een vorm van energieopwekking die de Partij voor de Dieren zou moeten aanspreken vanwege de duurzaamheid.

De heer Van Gerven stelde mij een vraag over de verdieping van de Eemshaven. Deze verdieping staat in de plannen en gaat door. Daar is ook een meerderheid voor. Dat is een van de activiteiten die wij doorzetten. De motie-Polderman was een andere motie dan de motie waarop ik reageerde. Ik noem haar maar even de motie-Polderman II. Deze motie was niet aangenomen en ging over de situatie waarin sprake is van een gevaarlijke lading. Op dat gebied bestaat de nodige internationale regelgeving. Voor het voorstel om containers met een gevaarlijke lading maximaal één hoog op het dek te stapelen bleek geen internationaal draagvlak te vinden. Het ontwikkelen van maatregelen die voorkomen dat containers over boord vallen, werd als veel effectiever gezien. Toen is het sjorren ook aan de orde geweest, evenals het doorgeven van de beladingsgraad. Onlangs hebben wij hierover gediscussieerd naar aanleiding van de desbetreffende motie-Jacobi. Er zij vele moties-Jacobi. Sommige zijn aangenomen, andere niet; dat is het ingewikkelde. Mevrouw De Vries stelde een vraag over de vereenvoudiging van de regels voor ondernemers. Zodra het desbetreffende stuk er is, zal ik het naar de Kamer sturen.

Tot slot is mij gevraagd of het mogelijk is om voor de grotere cruiseschepen een wachtplaats te maken buiten Harlingen. Het gaat daarbij in feite om een boei. Ik zeg de Kamer vast toe dat dit goed is.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de tweede termijn van de minister.

Ik ga over tot het opnoemen van de toezeggingen.

  • 1. 
    De staatssecretaris van Economische Zaken zal de Kamer schriftelijk informeren over de specifieke toerekening van de bodemdaling bij zoutwinning onder de Waddenzee. Is er een logisch moment waarop die informatie aan de Kamer toegezonden kan worden?

Staatssecretaris Dijksma: Dat kan bij de discussie over de vergunning.

De voorzitter: Dat is hierbij opgehelderd.

  • 2. 
    De staatssecretaris zal de Kamer in augustus informeren over de stand van zaken van het overleg met de Duitse minister van Milieu, naar ik meen van Nedersaksen, over Eems Dollard en het bijbehorende integrale managementplan.
  • 3. 
    De staatssecretaris stuurt een reactie op het rapport inzake de mosselsector samen met de evaluatie van het convenant naar de Kamer, naar schatting in het voorjaar van 2014.
  • 4. 
    De minister van Infrastructuur en Milieu stuurt de Kamer eind 2013 de resultaten van de haalbaarheidsstudie naar wind op zee binnen de 12 mijlszone.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik heb gezegd eind 2013, begin 2014. Zullen we dan begin 2014 als datum noemen?

De voorzitter: Is begin 2014 januari 2014?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: U hebt er haast mee, voorzitter. Wij willen de haalbaarheidsstudie vooral zorgvuldig uitvoeren. Ik denk dat dit van belang is.

De voorzitter: Goed. Begin 2014.

  • 5. 
    De staatssecretaris zal schriftelijk terugkomen op de vraag over het bruinvisbeschermingsplan. Dat zal zij doen in de brief die daarover al is toegezegd.
  • 6. 
    De staatssecretaris zal de Kamer eind 2013 informeren over de voortgang van het Regiecollege Waddengebied (RCW) in het kader van de evaluatie van het Programma naar een rijke Waddenzee.
  • 7. 
    De minister zal de Kamer nader informeren over de uitkomsten van het overleg inzake de watertaxi’s. Is daar een termijn of een logisch moment aan te koppelen?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Dat weet ik niet.

De voorzitter: Dat wachten we af.

  • 8. 
    De minister zal de Kamer nader informeren over de regels voor ondernemers in het gebied.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: De volgende RCW-vergadering is over ongeveer twee maanden. Dan moet het lukken om daar voor de zomer over te rapporteren.

De voorzitter: Voor het zomerreces.

Mevrouw Van Veldhoven heeft nog een vraag over de toezeggingen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Gezien de door de bewindslieden beaamde samenhang tussen de uitdieping en het beheerplan voor Eems Dollard, wil ik vragen of daarop expliciet kan worden ingegaan in de brief die de Kamer krijgt. Wellicht was dat voornemen er al, maar ik maak het graag even expliciet. Ik denk daarbij ook aan de afspraken die al dan niet met Duitsland over de verdieping zijn gemaakt.

De voorzitter: Ik zie dat dit kan.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Wellicht heb ik het niet goed gehoord, maar er was ook nog een toezegging over de cumulatie van de milieueffecten. Eind dit jaar, werd gezegd. Ook zou nog even worden gekeken naar het register.

Staatssecretaris Dijksma: Ik zal proberen om de toezegging zelf te formuleren. Ik zal bekijken of er ergens een plekje op het internet te vinden is waarop de samenhang weergegeven kan worden met de vergunningen die allemaal al verleend zijn. Daar zal ik naar kijken, en dat kan echt wel eerder dan eind dit jaar. We gaan gewoon snel bekijken of we dat ergens op één site openbaar kunnen houden. Het andere verhaal ging over de cumulatie van effecten. Die afweging vindt telkens bij de vergunningverlening plaats. Ik stuur de Kamer toch een brief over het functioneren van het Regiecollege Waddengebied, en dit onderwerp zal ik daarin aan de orde stellen. Daarbij zal ik ingaan op de vraag of dit goed wordt besproken et cetera.

De voorzitter: Daarmee is alle onduidelijkheid opgehelderd.

De heer Van Gerven (SP): Ik heb vroeg in de middag al een VAO aangekondigd.

De voorzitter: Excuus, dat heb ik inderdaad niet gemeld; dat hebt u inderdaad aangekondigd. Misschien is het goed om even te zeggen tot welke bewindspersonen de moties zich gaan richten. In dit debat waren drie bewindspersonen aanwezig. Is het nodig dat zij alle drie aanwezig zijn bij het VAO?

De heer Van Gerven (SP): Ik had een motie voor ogen over de olielozingen. Die richt zich tot de minister van Veiligheid en Justitie en de minister voor Infrastructuur en Milieu.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik denk dat deze motie zich alleen tot mij richt. De heer Van Gerven vroeg namelijk om alles te verbieden.

De heer Van Gerven (SP): Ik kan niet voorspellen wat andere fracties gaan doen als een VAO wordt gehouden.

De voorzitter: Ik inventariseer even of we kunnen zeggen dat een beperkt aantal bewindspersonen bij het VAO moet zijn; dat voorkomt planningsproblemen. Mij blijkt dat dit het geval is. Ik constateer dat er geen andere leden zijn die een motie willen indienen. Dan is uitsluitend de minister van Infrastructuur en Milieu daarvoor uitgenodigd.

Sluiting 15.36 uur.

Volledige agenda

Blok 1: Problematiek van illegale olielozingen

  • 1. 
    Voorstel om de problematiek van illegale olielozingen en het rapport hierover van Vollaard aan de agenda van het AO Noordzee toe te voegen en daarvoor ook de minister van Veiligheid en Justitie uit te nodigen (2013Z04506) – Rondvraagpunt procedurevergadering d.d. 07-03-2013 Tweede Kamerlid, H.P.J. van Gerven

Blok 2: overige onderwerpen

  • 2. 
    Afweging over een rijksbestemmingsplan Noordzee Kamerstuk 29 675-118 – Brief regering d.d. 15-06-2011 staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma
  • 3. 
    Aanbieding Verklaring van de 11de Trilaterale Waddenzee Regeringsconferentie te Sylt, maart 2010

Kamerstuk 29 684-101 – Brief regering d.d. 28-09-2011 staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

  • 4. 
    Reactie op het advies «Een zee van mogelijkheden» dat op 28 september 2011 is uitgebracht door de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (Rli)

Kamerstuk 30 195-31 – Brief regering d.d. 19-06-2012 staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma

  • 5. 
    Reactie op het briefadvies van de Raad voor de Wadden over «De Wadden in internationaal perspectief; aandachtspunten voor internationale samenwerking en beheer van trekvogels» 2012Z12433 – Brief regering d.d. 20-06-2012

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

  • 6. 
    Nieuwe vergunning Natuurbeschermingswet RWE Centrale Eemshaven Kamerstuk 31 920-23 – Brief regering d.d. 10-07-2012 staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker
  • 7. 
    Uitstel toezending reactie verzoek commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over het Eems-Dollard gebied Kamerstuk 2012Z12231 – Brief regering d.d. 18-06-2012 minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal
  • 8. 
    Reactie op het verzoek commissie inzake Eems-Dollard onderhandelingen tussen Nederland en Duitsland Kamerstuk 31 409-41 – Brief regering d.d. 30-11-2012 minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
  • 9. 
    Aanbieding Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, Deel I

Kamerstuk 33 450-1 – Brief regering d.d. 23-10-2012 staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma

  • 10. 
    Fiche inzake Mededeling Blauwe groei Kamerstuk 22 112-1491 – Brief regering d.d. 22-10-2012 staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
  • 11. 
    Verslag Informele ministersconferentie Geïntegreerd Maritiem Beleid 7-8 oktober 2012

Kamerstuk 22 112-1495 – Brief regering d.d. 23-10-2012 staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma

  • 12. 
    Voortgang Programma Rijke Waddenzee en Transitie mosselsector 2011

Kamerstuk 29 684-105 – Brief regering d.d. 06-07-2012 staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

  • 13. 
    Monitoring van aardgaswinning onder de Waddenzee vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen Kamerstuk 29 684-104 Brief regering d.d. 25-06-2012 minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen
  • 14. 
    Onderzoeksresultaten ecologische effecten windmolens op zee Kamerstuk 33 400-A-22 – Brief regering d.d. 06-12-2012 minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
  • 15. 
    Fiche: een maritieme strategie voor de Adriatische en Ionische Zee Kamerstuk 22 112-1535 – Brief regering d.d. 21-12-2012 minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
  • 16. 
    Aankondiging Structuurvisie Windenergie op Zee Kamerstuk 33 561-1 – Brief regering d.d. 12-02-2013 minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schulz van Haegen-Maas Geesteranus
  • 17. 
    Toelichting over de aanpak van zwerfvuil op zee Kamerstuk 33 450-2 – Brief regering d.d. 18-04-2013 minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
  • 18. 
    Stikstofuitstoot Scheepvaart Noordzee 2013Z08114 – Brief regering d.d. 19-04-2013

minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.