Polariseren versus polderen: zonder wrijving geen glans

maandag 22 oktober 2012, 11:30, column van Prof.Dr. Frank Hendriks i

Op 12 september gingen de Nederlandse kiezers voor de vijfde keer in tien jaar naar de stembus voor Tweede Kamerverkiezingen. En wederom werden de verkiezingen voorgesteld als een strijd tussen twee kampen.

Bij de geruchtmakende verkiezingen van 2002 werkte Fortuyn i zich in korte tijd op als dé uitdager van het regerende kamp, Melkert i voorop. In 2003 en 2006 werden de Tweede Kamerverkiezingen verengd tot de tweestrijd Bos i versus Balkenende i. En in 2010 werden Rutte i en Cohen i nadrukkelijk tegenover elkaar gezet.

De recente verkiezingen draaiden uiteindelijk uit op de tweestrijd Rutte versus Samsom, die de rol van ‘Rutte’s grote tegenstrever’ in de slotfase van de campagne wist over te nemen van Roemer i. Op de dag van de verkiezingen opende de Volkskrant met een tekening die suggereerde dat de Nederlander gesteld is voor twee heel grote stembussen, getiteld ‘Rutte’ en ‘Samsom i’, met daarnaast een klein busje, getiteld ‘overige stemmen’.

Het was een aardige illustratie de opkomende ‘stemmingendemocratie’, die het democratisch proces voorstelt als een spanningsvolle competitie tussen binaire alternatieven: partij A of B, kandidaat X of Y, voorstel 1 of 2, antwoord ja of nee.

Niet minder tekenend voor de toestand van de Nederlandse democratie stond daags na de verkiezingen in NRC-Handelsblad een cartoon waarop de hoofden van Rutte en Samsom alweer door vele handen naar elkaar toe worden gedrukt. Het was een treffende illustratie van de hardnekkige overlegdemocratie, die telkens weer tot ‘polderen’ oproept, ook tussen protagonisten die eerder als elkaars grote tegenstrevers zijn gepresenteerd.

Zo kreeg de Nederlander na de verkiezingen van 2006 geen kabinet gedomineerd door Balkenende óf Bos, maar een coalitie van Balkenende én Bos (met Rouvoet i als junior partner namens de ChristenUnie erbij). En zo krijgen we nu weer een regeerakkoord ondertekend door Rutte én Samsom. Bestuurlijke notabelen uit allerlei geledingen spoorden de twee aan om elkaar de hand te reiken, en de samenwerking te zoeken zoals VVD en PvdA die eerder al in de ‘paarse’ periode hadden beproefd (met D66 als kleinere derde erbij).

De ervaringen met het ‘vechtkabinet’ Balkenende-Bos-Routvoet en de Werdegang van de paarse samenwerking, ruw verstoord door de opmars van Fortuyn en het populisme, geven al aan dat bestuurlijke samenwerking over politieke scheidslijnen heen forse uitdagingen kent - uitdagingen die door de opmars van de stemmingendemocratie alleen maar groter worden. De stemmingendemocratie werkt met ‘óf-óf’, de overlegdemocratie met ‘én-én’.

Dat geeft wrijving en dat speelt niet alleen op nationaal niveau, en zeker niet alleen in het electorale proces. In het boek ‘Democratie onder druk’ dat ik komende maand publiceer laat ik zien dat de spannning tussen de opkomende stemmingendemocratie en de evengoed blijvende overlegdemocratie de grote antithese van de hedendaagse Nederlandse democratie vormt.

De combinatie van de ‘of-of democratie’ en de ‘en-en democratie’ leidt tot allerlei ingewikkeldheden. Zo verklaarde Jan Marijnissen dat Diederik Samsom, die eerder een scherpere linkse koers had beloofd, zijn geloofwaardigheid weleens snel kon verspelen als hij in zee zou gaan met de VVD van Rutte. Marijnissen heeft natuurlijk een SP-pet op en een zure-druiven smaak in de mond, maar het geloofwaardigheidspunt dat hij aansnijdt is wel reëel.

Dat geldt evengoed voor Rutte, die in de aanloop naar de verkiezingen ook al zijn ideologische veren had ópgeschud. Zie Rutte’s ‘socialisme-is-intens-slecht’ speech voor de VVD-Bühne, en vergelijk deze met de ‘ideologische-veren-afgeschud’ speech waarmee Rutte’s voorganger, Kok, indertijd zijn paarse avontuur trachtte te legitimeren.

Voor partijpolitici met bestuursambities, die vóór verkiezingen als gladiatoren in man-tegen-man gevechten moeten strijden, en ná verkiezingen als poldervrienden verder moeten, is de combinatie van een opkomende stemmingendemocratie aan de ene kant, en een blijvende overlegdemocratie aan de andere, misschien nog wel het meest uitdagend. Zij moeten met een soort ‘dr Jekyll/mr Hyde’ combinatie van rollen kunnen omgaan, waar andere politici eenzijdiger voor de gevreesde ‘dr Jeckyll’ of de vriendelijke ‘mr Hyde’ kunnen kiezen.

Voor de Nederlandse democratie als zodanig levert de wrijving tussen polderen en polariseren ook veel uitdagingen op, maar dat is niet per sé verkeerd. Zonder wrijving geen glans, en zonder uitdagingen geen topprestaties. Het probleem is niet zozeer dat er een spanning is ontstaan tussen een opkomende stemmingendemocratie en een blijvende overlegdemocratie, het probleem is eerder dat deze spanning vooralsnog te weinig productief wordt gemaakt.

Nederland kan op dit vlak nog veel leren van landen als Zwitserland en in toenemende mate ook Duitsland, waar vergaderingen en stemmingen elkaar meer dan in Nederland wederzijds scherp houden. Dáár ligt de grote uitdaging voor de Nederlandse democratie anno nu.