Brief regering; Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën - Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën - Hoofdinhoud
Deze bijlage(n) is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 33400 - Miljoenennota 2013.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën ; Brief regering; Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën |
---|---|
Documentdatum | 18-09-2012 |
Publicatiedatum | 18-09-2012 |
Nummer | KST334002 |
Kenmerk | 33400, nr. 2 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
33 400
Nr. 2 NOTA OVER DE TOESTAND VAN ’S RIJKS FINANCIËN
Aangeboden 18 september 2012
Bijlagen bij de Miljoenennota 2013
Toelichting op de bijlagen
De Miljoenennota 2013 omvat in totaal dertien bijlagen. Hiervan worden vier bijlagen, evenals voorgaande jaren, integraal gepubliceerd op www.rijksbegroting.nl. Het betreft de bijlagen «Horizontale toelichting», «Verticale Toelichting», «Toelichting op de belastingontvangsten» en «Toelichting op de belastinguitgaven». Door de publicatie van deze omvangrijke bijlagen op het internet, wordt papierbesparing mogelijk gemaakt.
De volgende negen bijlagen vindt u in de Miljoenennota 2013:
Bijlage 1 Uitgaven en niet-belastingontvangsten 4
Bijlage 2 De belasting- en premieontvangsten 11
Bijlage 3 EMU-saldo 19
Bijlage 4 EMU-schuld 22
Bijlage 5 Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven 24
Bijlage 6 Beleidsonderzoek 32
Bijlage 7 Budgettair overzicht interventies t.b.v. de financiële sector 45
Bijlage 8: Garantieoverzicht van het Rijk 2013 49
Bijlage 9: Normeringssystematiek Gemeente- en Provinciefonds 55
1 Uitgaven en niet-belastingontvangsten
Tabel 1.1 laat zien hoe op basis van de totale netto uitgaven op de Rijksbegroting gekomen wordt tot de netto uitgaven van de centrale overheid op EMU-basis (conform tabel 2.1 in hoofdstuk 2). De uitgaven op de Rijksbegroting zijn gebaseerd op de totale uitgaven per departement zoals weergegeven in tabel 1.21. Daarvan worden de niet-belastingontvangsten in mindering gebracht zoals die zijn opgenomen in tabel 1.3. Het resultaat zijn de netto Rijksuitgaven op kasbasis. Naast begrotingsgefinancierde uitgaven zijn er premiegefinan-cierde uitgaven. Deze uitgaven van de sociale fondsen worden toegevoegd om tot de netto uitgaven van de centrale overheid te komen, terwijl de rijksbijdragen en rentebaten van de sociale fondsen in mindering worden gebracht, aangezien dit onderlinge betalingen tussen Rijk en sociale fondsen zijn. De laatste stap is om van uitgaven op kasbasis te komen tot uitgaven op EMU-basis door te corrigeren voor kas-transverschillen en financiële transacties. De Rijksbegroting wordt namelijk op kasbasis opgesteld, terwijl het EMU-saldo – volgens Europese methodiek – wordt berekend op transactiebasis2. Daarnaast tellen financiële transacties, zoals leningen en aan- en verkoop van staatsbezit, niet mee in het EMU-saldo.
Tabel 1.1 Van netto uitgaven Rijksbegroting (kas) naar netto uitgaven centrale overheid (EMU-basis) (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
bron
Totale uitgaven Rijksbegroting Niet-belastingontvangsten Rijksbegroting
Netto Rijksuitgaven op kasbasis
Bij: Uitgaven sociale fondsen
Af: Rijksbijdragen en rentebaten sociale fondsen
Af: Ktv’s en financiële transacties netto uitgaven
Netto uitgaven centrale overheid EMU-basis
189 562 |
186 055 |
182 911 |
187 330 |
191 667 |
zie tabel 1.2 |
35 786 |
29 231 |
28 475 |
28 597 |
28 399 |
zie tabel 1.3 |
153 776 |
156 824 |
154 436 |
158 734 |
163 268 |
|
110 951 |
114 306 |
119 076 |
123 928 |
128 486 |
zie tabel 3.4 |
17 312 |
18 867 |
15 854 |
17 029 |
18 028 |
zie tabel 3.4 |
4 861 |
8 817 |
8 763 |
7 727 |
10 815 |
zie tabel 1.4 |
242 555 |
243 446 |
248 895 |
257 905 |
262 911 |
zie H2 tabel 2.1 |
1 Vanaf ontwerpbegroting 2013 worden de hoofdstukken 9A en 9B in één wetsvoorstel voorgelegd aan de Tweede Kamer.
2 In een begroting op kasbasis worden transacties geboekt in de periode waarin de betaling plaatsvindt, in een begroting op transactiebasis worden transacties geboekt in de periode waarin de rechten en verplichtingen zijn ontstaan.
Uitgaven en niet-belastingontvangsten
Tabel 1.2 Uitgaven begrotingen (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
1 De Koning
2A Staten-Generaal
2B Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
3 Algemene Zaken
4 Koninkrijksrelaties
5 Buitenlandse Zaken
6 Veiligheid en Justitie
7 Binnenlandse Zaken
8 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 9A Nationale Schuld (Transactiebasis) 9B Financiën
10 Defensie
12 Infrastructuur & Milieu
13 Economische Zaken, Landbouw & Innovatie
15 Sociale Zaken en Werkgelegenheid
16 Volksgezondheid, Welzijn en Sport
50 Gemeentefonds
51 Provinciefonds
55 Infrastructuurfonds
58 Diergezondheidsfonds
59 BTW-compensatiefonds
63 Waddenfonds
64 BES-fonds
65 Deltafonds
AP Aanvullende posten
90 Consolidatie1
HGIS Internationale Samenwerking2
40 |
40 |
40 |
40 |
40 |
144 |
147 |
136 |
134 |
136 |
122 |
118 |
112 |
111 |
106 |
59 |
62 |
62 |
61 |
62 |
437 |
438 |
278 |
257 |
257 |
11 015 |
11 231 |
11 778 |
12 367 |
12 825 |
11 439 |
11 430 |
11 197 |
10 959 |
10 802 |
5 276 |
5 049 |
4 790 |
4 542 |
4 485 |
33 964 |
34 209 |
34 075 |
34 325 |
34 278 |
18 655 |
16 979 |
19 119 |
20 054 |
23 681 |
9 657 |
11 304 |
10 927 |
9 516 |
8 473 |
8 156 |
8 244 |
7 777 |
7 791 |
7 711 |
11 209 |
10 850 |
9 911 |
10 599 |
9 592 |
5 944 |
5 435 |
5 229 |
4 815 |
4 564 |
30 767 |
31 999 |
30 225 |
31 452 |
32 170 |
19 145 |
18 098 |
15 711 |
15 806 |
16 108 |
18 576 |
18 427 |
17 963 |
17 840 |
17 433 |
1 268 |
1 231 |
1 138 |
1 132 |
963 |
8 373 |
7 910 |
6 235 |
6 873 |
5 941 |
16 |
18 |
10 |
10 |
10 |
2 788 |
0 |
0 |
0 |
0 |
15 |
0 |
0 |
0 |
0 |
25 |
36 |
32 |
32 |
32 |
0 |
0 |
973 |
1 204 |
1 258 |
0 |
|
1 957 |
5 082 |
7 440 |
|
|
|
|
|
(5 348) |
(5 097) |
(4 979) |
(5 320) |
(5 539) |
Totaal
189 562
186 055
182 911
187 330
191 667
1 Dit betreft de toerekening van de niet-belastingontvangsten van het Infrastructuurfonds aan de begroting van Infrastructuur & Milieu.
2 In deze tabel zijn de uitgaven voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale uitgaven voor Internationale Samenwerking zijn tussen haakjes vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.
Tabel 1.3 Niet-belastingontvangsten (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
1 De Koning
2A Staten-Generaal
2B Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
3 Algemene Zaken
4 Koninkrijksrelaties
5 Buitenlandse Zaken
6 Veiligheid en Justitie
7 Binnenlandse Zaken
8 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 9A Nationale Schuld (Transactiebasis) 9B Financiën 10 Defensie
12 Infrastructuur & Milieu
13 Economische Zaken, Landbouw & Innovatie
15 Sociale Zaken en Werkgelegenheid
16 Volksgezondheid, Welzijn en Sport 55 Infrastructuurfonds 58 Diergezondheidsfonds 63 Waddenfonds 65 Deltafonds AP Aanvullende posten
90 Consolidatie1
HGIS Internationale Samenwerking2
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
5 |
3 |
3 |
3 |
3 |
7 |
6 |
5 |
5 |
5 |
6 |
8 |
7 |
7 |
7 |
48 |
79 |
33 |
32 |
32 |
888 |
778 |
845 |
855 |
861 |
1 522 |
1 225 |
1 362 |
1 365 |
1 343 |
1 006 |
804 |
713 |
986 |
1 389 |
1 191 |
1 170 |
1 191 |
1 251 |
1 296 |
2 487 |
2 337 |
2 042 |
3 334 |
2 771 |
12 278 |
6 752 |
6 628 |
5 449 |
5 097 |
460 |
414 |
374 |
347 |
308 |
70 |
76 |
176 |
258 |
241 |
11 947 |
12 750 |
12 820 |
12 596 |
12 799 |
2 456 |
2 092 |
1 759 |
1 640 |
1 625 |
811 |
97 |
64 |
52 |
115 |
8 121 |
7 807 |
6 235 |
6 873 |
5 941 |
11 |
11 |
10 |
10 |
10 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
973 |
1 204 |
1 258 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
|
|
|
|
(251) |
(138) |
(150) |
(144) |
(137) |
Totaal
35 786
29 231
28 475
28 597
28 399
1 Dit betreft de toerekening van de uitgaven van het Infrastructuurfonds aan de begroting van Infrastructuur & Milieu.
2 In deze tabel zijn de niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking zijn tussen haakjes vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.
Uitgaven en niet-belastingontvangsten
Tabel 1.4 Kas-transverschillen en financiële transacties (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
Ktv belastingen |
441 |
1 230 |
439 |
406 |
587 |
Ktv aardgas |
|
750 |
|
50 |
100 |
Kasbeheer |
|
|
|
|
|
Verkoop staatsbezit |
|
|
|
|
|
Studieleningen |
|
|
|
|
|
Ktv’s en financiële transacties niet-belastingontvangsten |
|
|
|
|
|
Overige ktv’s |
|
120 |
862 |
279 |
288 |
Kasbeheer |
|
|
|
|
|
Aankoop staatsbezit |
|
|
|
0 |
0 |
Europees Stabilisatie Mechanisme (ESM) |
0 |
|
|
|
0 |
Lening Griekenland |
|
|
|
|
|
Lening VUT-fonds |
160 |
|
|
300 |
720 |
Studieleningen |
|
|
|
|
|
Overig |
142 |
|
376 |
|
|
Ktv’s en financiële transacties uitgaven |
|
|
|
|
|
Ktv’s en financiële transacties netto uitgaven |
4 861 |
8 817 |
8 763 |
7 727 |
10 815 |
Totaal ktv’s en financiële transacties |
5 302 |
10 047 |
9 201 |
8 133 |
11 402 |
Tabel 1.5 geeft een overzicht van de netto uitgaven van de centrale overheid (conform de budgettaire kerngegevens in hoofdstuk 2). Per deelkader wordt vervolgens in de tabellen 1.6 tot en met 1.8 een overzicht gegeven van de betreffende uitgaven onder het kader, opgebouwd op basis van de departementale begrotingen. De overige netto uitgaven worden toegelicht in tabel 1.9.
Tabel 1.5 Netto uitgaven centrale overheid (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
Rijksbegroting in enge zin Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt Budgettair Kader Zorg
Netto uitgaven onder de kaders
Overige netto uitgaven
Totale netto uitgaven centrale overheid
114 905 |
113 694 |
113 585 |
117 786 |
117 866 |
zie tabel 1.6 |
69 085 |
70 458 |
73 068 |
75 061 |
76 691 |
zie tabel 1.7 |
61 815 |
64 238 |
65 801 |
69 276 |
72 548 |
zie tabel 1.8 |
245 805 |
248 390 |
252 454 |
262 123 |
267 104 |
|
|
|
|
|
|
zie tabel 1.9 |
242 555 |
243 446 |
248 895 |
257 905 |
262 911 |
zie tabel 1.1 |
Uitgaven en niet-belastingontvangsten
Tabel 1.6 Netto uitgaven Rijksbegroting in enge zin (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
1 |
De Koning |
39 |
40 |
40 |
40 |
40 |
2A |
Staten-Generaal |
139 |
144 |
133 |
131 |
133 |
2B |
Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten |
115 |
112 |
107 |
106 |
101 |
3 |
Algemene Zaken |
53 |
54 |
56 |
54 |
56 |
4 |
Koninkrijksrelaties |
182 |
110 |
89 |
86 |
84 |
5 |
Buitenlandse Zaken |
5 910 |
6 323 |
6 704 |
7 097 |
7 387 |
6 |
Veiligheid en Justitie |
10 283 |
10 172 |
9 796 |
9 554 |
9 417 |
7 |
Binnenlandse Zaken |
4 028 |
4 053 |
3 851 |
3 824 |
3 785 |
8 |
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
31 252 |
31 486 |
31 395 |
31 704 |
31 657 |
9A |
Nationale Schuld (Transactiebasis) |
9 303 |
9 367 |
9 800 |
9 973 |
10 073 |
9B |
Financiën |
1 519 |
1 367 |
1 614 |
1 854 |
1 703 |
10 |
Defensie |
7 411 |
7 485 |
7 087 |
7 131 |
7 098 |
12 |
Infrastructuur & Milieu |
10 952 |
10 706 |
9 845 |
10 562 |
9 552 |
13 |
Economische Zaken, Landbouw & Innovatie |
5 401 |
4 809 |
4 703 |
4 408 |
4 174 |
15 |
Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
248 |
339 |
360 |
374 |
305 |
16 |
Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
4 308 |
3 883 |
3 866 |
3 759 |
3 581 |
50 |
Gemeentefonds |
17 120 |
16 916 |
16 486 |
16 362 |
15 956 |
51 |
Provinciefonds |
1 268 |
1 231 |
1 138 |
1 132 |
963 |
55 |
Infrastructuurfonds |
252 |
103 |
0 |
0 |
0 |
58 |
Diergezondheidsfonds |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
60 |
Accres Gemeentefonds |
0 |
0 |
0 |
691 |
819 |
61 |
Accres Provinciefonds |
0 |
0 |
0 |
57 |
67 |
64 |
BES-fonds |
25 |
36 |
32 |
32 |
32 |
80 |
Prijsbijstelling |
0 |
0 |
875 |
1 653 |
2 249 |
81 |
Arbeidsvoorwaarden |
0 |
0 |
405 |
1 520 |
2 624 |
84 |
Indexering WSF |
0 |
0 |
13 |
26 |
39 |
86 |
Aanvullende post Algemeen |
0 |
1 |
362 |
482 |
571 |
HGIS1 |
(5 097) |
(4 959) |
(4 830) |
(5 175) |
(5 402) |
|
Netto uitgaven kader RBG-eng |
114 905 |
113 694 |
113 585 |
117 786 |
117 866 |
1 In deze tabel zijn de netto uitgaven voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale uitgaven voor Internationale Samenwerking zijn tussen haakjes vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.
Tabel 1.7 Netto uitgaven Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (in miljoenen euro)
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
||
15 AP |
Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aanvullende posten |
19 653 0 |
19 414 - 23 |
19 638 216 |
20 138 489 |
20 347 821 |
40 |
Netto begrotingsgefinancierde uitgaven Sociale Verzekeringen |
19 653 49 431 |
19 391 51 067 |
19 854 53 214 |
20 627 54 434 |
21 168 55 522 |
Netto premiegefinancierde uitgaven Netto uitgaven kader SZA |
49 431 69 085 |
51 067 70 458 |
53 214 73 068 |
54 434 75 061 |
55 522 76 691 |
Tabel 1.8 Netto uitgaven Budgettair Kader Zorg (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
16 50 AP |
Volksgezondheid, Welzijn en Sport Gemeentefonds (WMO) Aanvullende posten |
1 770 1 456 0 |
1 869 1 511 0 |
630 1 477 19 |
630 1 477 33 |
650 1 477 51 |
41 |
Netto begrotingsgefinancierde uitgaven Premiegefinancierde uitgaven Zorg |
3 226 58 590 |
3 380 60 857 |
2 126 63 675 |
2 140 67 136 |
2 178 70 370 |
Netto premiegefinancierde uitgaven Netto uitgaven kader Zorg |
58 590 61 815 |
60 857 64 238 |
63 675 65 801 |
67 136 69 276 |
70 370 72 548 |
Uitgaven en niet-belastingontvangsten
Tabel 1.9 Overige netto uitgaven (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
Gasbaten
Zorgtoeslag
BTW-compensatiefonds
Landbouw- en overige bestemmingsheffingen
Klimaatverandering en luchtkwaliteit (ETS)
SDE+
Werkgeversbijdrage kinderopvang
Bemiddelingskosten zorgverzekeraars
Netto opbrengsten interventies financiële sector1
Ktv’s Rijk
Overige posten
11 166 |
|
|
|
|
4 069 |
4 575 |
4 855 |
4 735 |
4 742 |
2 788 |
2 613 |
2 895 |
3 079 |
3 080 |
|
|
|
|
|
155 |
|
|
|
|
0 |
0 |
|
|
|
|
|
|
|
|
1 817 |
2 353 |
2 136 |
2 180 |
2 230 |
|
|
|
|
|
382 |
|
1 112 |
229 |
188 |
483 |
|
|
|
|
Totaal overige netto uitgaven
3 250
4 943
3 559
4 218
4 193
Exclusief rente lening Fortis/ABN.
In de tabellen 1.10 tot en met 1.13 worden de uitgaven onder de kaders getoetst aan de hoogte van de uitgavenkaders, zoals vastgesteld bij Startnota. De tabellen tonen per uitgavenkader eerst de bepaling van de reële uitgavenkaders. De reële uitgavenkaders worden bepaald door de ramingen ten tijde van het Regeerakkoord te defleren met de raming voor de prijsontwikkeling van de Nationale Bestedingen (NB-deflator).
Het uitgavenkader in lopende prijzen is te bepalen door het reële uitgavenkader te corrigeren voor de actuele raming van de deflator. Daarnaast wordt gecorrigeerd voor de overboekingen tussen de Rijksbegroting in enge zin enerzijds, en de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt en het Budgettair Kader Zorg anderzijds. Ook worden de kaders aangepast voor statistische correcties. De actuele ramingen van de uitgaven zijn afkomstig uit de tabellen 1.6 tot en met 1.8. Vervolgens wordt weergegeven hoe de actuele raming van de uitgaven zich verhoudt tot het uitgavenkader in lopende prijzen. Indien de actuele uitgaven hoger zijn dan het uitgavenkader, wordt gesproken van een overschrijding; vice versa van een onderschrijding van het uitgavenkader. Compensatie tussen de afzonderlijke budgetdisciplinesectoren kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden indien de Ministerraad daartoe besluit.
Tabel 1.10 Kadertoets Rijksbegroting in enge zin (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
-
1.Raming uitgaven bij Regeerakkoord 2010
-
2.pNB ten tijde van MLT 2011–2015
-
3.Reëel kader
-
4.NB-deflator
-
5.Overboekingen
-
6.Statistische correcties
-
7.Uitgavenkader RBG-eng in lopende prijzen
117 924 |
118 297 |
119 913 |
123 007 |
123 467 |
1,0188 |
1,0413 |
1,0644 |
1,0867 |
1,1091 |
115 746 |
113 610 |
112 658 |
113 188 |
111 322 |
1,0182 |
1,0400 |
1,0604 |
1,0808 |
1,1028 |
|
66 |
131 |
89 |
18 |
|
|
|
|
|
116 626 |
115 535 |
116 886 |
119 334 |
119 639 |
-
8.Actuele ramingen uitgaven
-
9.Over/onderschrijding kader RBG-eng (9=8–7)
114 905
-
-1 720
113 694
-
-1 841
113 585
-
-3 301
117 786
-
-1 548
117 866
-
-1 773
Uitgaven en niet-belastingontvangsten
Tabel 1.11 Kadertoets Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
-
1.Raming uitgaven bij Regeerakkoord 2010
-
2.pNB ten tijde van MLT 2011–2015
-
3.Reëel kader
-
4.NB-deflator
-
5.Overboekingen
-
6.Statistische correcties
-
7.Uitgavenkader SZA in lopende prijzen
69 326 |
70 064 |
72 276 |
74 820 |
77 100 |
1,0188 |
1,0413 |
1,0644 |
1,0867 |
1,1091 |
68 045 |
67 287 |
67 904 |
68 848 |
69 517 |
1,0182 |
1,0400 |
1,0604 |
1,0808 |
1,1028 |
|
|
|
|
|
0 |
|
70 |
31 |
72 |
69 236 |
69 762 |
71 930 |
74 339 |
76 671 |
69 085 |
70 458 |
73 068 |
75 061 |
76 691 |
19 653 |
19 391 |
19 854 |
20 627 |
21 168 |
49 431 |
51 067 |
53 214 |
54 434 |
55 522 |
|
696 |
1 138 |
721 |
20 |
-
8.Actuele ramingen uitgaven
wv. begrotingsgefinancierd wv. premiegefinancierd
-
9.Over/onderschrijding kader SZA (9=8–7)
Tabel 1.12 Kadertoets Budgettair Kader Zorg (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
-
1.Raming uitgaven bij regeerakkoord 2010
-
2.pNB ten tijde van MLT 2011–2015
-
3.Reëel kader
-
4.NB-deflator
-
5.Overboekingen
-
6.Statistische correcties
-
7.Uitgavenkader BKZ in lopende prijzen
-
8.Actuele ramingen uitgaven
59 666 |
63 067 |
66 993 |
71 018 |
74 190 |
1,0188 |
1,0413 |
1,0644 |
1,0867 |
1,1091 |
58 564 |
60 568 |
62 940 |
65 349 |
66 893 |
1,0182 |
1,0400 |
1,0604 |
1,0808 |
1,1028 |
150 |
87 |
13 |
12 |
49 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
59 781 |
63 079 |
66 754 |
70 641 |
73 822 |
61 815 |
64 238 |
65 801 |
69 276 |
72 548 |
wv. begrotingsgefinancierd wv. premiegefinancierd
|
3 226 58 590 2 034 |
3 380 60 857 1 159 |
2 126 63 674
|
2 140 67 136
|
2 178 70 369
|
Tabel 1.13 Kadertoets totale uitgavenkader (in miljoenen euro) |
|||||
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
-
1.Reëel kader
-
2.NB-deflator
-
3.Overboekingen
-
4.Statistische correcties
-
5.Uitgavenkader in lopende prijzen
242 356 |
241 465 |
243 502 |
247 385 |
247 732 |
1,0182 |
1,0400 |
1,0604 |
1,0808 |
1,1028 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
|
|
|
|
245 643 |
248 376 |
255 570 |
264 314 |
270 131 |
-
6.Actuele ramingen uitgaven
-
7.Over/onderschrijding totaalkader (7=6–5)
245 805
162
248 390
14
252 454
-
-3 116
262 123
-
-2 191
267 104
-
-3 027
In het Regeerakkoord zijn de nieuwe begrotingsregels vastgesteld. Hierin is de rentemeevallerformule opgenomen: «De rentelasten vallen onder het uitgavenkader. Om te voorkomen dat meevallende rentelasten leiden tot extra bestedingen in plaats van aflossing van de staatsschuld, wordt het uitgavenkader gedurende de kabinetsperiode gecorrigeerd (verlaagd) voor zover de rentelasten lager zijn dan de oorspronkelijk (aan het begin van de kabinetsperiode) geraamde rente-uitgaven.»
Bij Startnota is de hoogte van de rentebox vastgesteld; dit dient als toetssteen voor de rentemeevallerformule. In tabel 1.14 wordt deze hoogte weergegeven op de derde regel, rentekader na doorrekening Regeerakkoord. Eventuele mutaties in de toerekenbare rentelasten van de financiële interventies worden gecorrigeerd op de hoogte van de rentebox. Hetzelfde geldt voor statistische correcties. Analoog aan de kadertoetsing bij de uitgaven, worden ook bij de rente-uitgaven de actuele uitgaven getoetst aan de rentebox.
Uitgaven en niet-belastingontvangsten
Tabel 1.14 Rentebox (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
-
1.Raming rentelasten na doorrekenen Regeerakkoord
-
2.Toerekenbare rentelasten als gevolg van financiële interventies
-
3.Rentekader na doorrekenen Regeerakkoord
-
4.Mutatie toerekenbare rentelasten financiële interventies
-
5.Statistische correcties
-
6.Rentekader na correcties
10 895 |
11 721 |
12 744 |
13 504 |
13 659 |
|
|
|
|
|
9 396 |
10 692 |
11 594 |
12 315 |
12 260 |
219 |
|
|
85 |
385 |
|
|
|
|
|
9 563 |
10 514 |
11 533 |
12 367 |
12 617 |
-
7.Actuele raming relevante rentelasten 8 Over/onderschrijding (8=7–6)
8 023
1 540
8 206
2 308
8 627
2 906
8 868
3 499
9 059
3 558
Tabel 1.15 geeft de aardgasbaten weer. De aardgasbaten worden met name beïnvloed door de productie van aardgas, de hoogte van de olieprijs, de prijs van gas die op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen (beursprijs TTF-gas) en de euro/dollarkoers. De olieprijs is van belang, omdat de prijs van aardgas mede is gerelateerd aan de prijs van olie in dollars. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aardgasbaten. De tabel laat zien dat de aardgasbaten niet alleen op kasbasis, maar ook op transactiebasis worden geregistreerd. Dit wordt gedaan omdat het EMU-saldo – volgens Europese methodiek – wordt berekend op transactiebasis, terwijl de rijksbegroting op kasbasis wordt opgesteld.
Tabel 1.15 Aardgasbaten (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
Olieprijs (in dollars)
Beursprijs TTF-gas (in eurocent per kubieke meter)
Euro/dollarkoers (in dollars)
Productie (x miljard kubieke meter)
Niet-belastingontvangsten Vennootschapsbelasting
Totaal kas
Niet-belastingontvangsten Vennootschapsbelasting
Totaal Kas-transverschil (KTV)
Niet-belastingontvangsten Vennootschapsbelasting
Totaal Trans
111,34 |
104,28 |
95,13 |
122,29 |
124,73 |
23 |
24 |
26 |
26 |
25 |
1,39 |
1,27 |
1,25 |
1,32 |
1,32 |
73 |
77 |
72 |
68 |
65 |
11 150 |
11 950 |
12 000 |
11 750 |
11 850 |
1 650 |
1 700 |
1 800 |
1 650 |
1 500 |
12 800 |
13 650 |
13 800 |
13 400 |
13 350 |
500 |
|
250 |
|
|
|
|
100 |
0 |
0 |
400 |
|
350 |
|
|
10 650 |
12 700 |
11 750 |
11 800 |
11 950 |
1 750 |
1 800 |
1 700 |
1 650 |
1 500 |
12 400 |
14 500 |
13 450 |
13 450 |
13 450 |
2 De belasting- en premieontvangsten
2.1 Inleiding
Deze bijlage bevat een toelichting op de raming van de belasting- en premieontvangsten van het Rijk en de Sociale fondsen. Om inzicht te geven in de ontwikkeling van het totale ontvangstenbeeld worden de belasting- en premieontvangsten gezamenlijk gepresenteerd.
De belastingontvangsten worden in overeenstemming met de Comptabiliteitswet op kasbasis verantwoord. De premies volksverzekeringen worden tezamen met de loon- en inkomstenbelasting op kasbasis gepresenteerd. Voor het EMU-saldo zijn de belastingen en premies volksverzekeringen op EMU-basis3 relevant. Deze worden via een aparte aansluiting op EMU-basis vermeld. De werknemerspremies worden direct op EMU-basis gepresenteerd.
De ramingen voor de premieontvangsten komen overeen met de ramingen in de begrotingen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Begroting XV) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Begroting XVI). In de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is een nadere toelichting opgenomen van de ramingen voor de AWBZ en de ZVW. De overige fondsen worden toegelicht in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
In paragraaf 2.2 wordt de raming van de belasting- en premieontvangsten van 2012 (de Vermoedelijke Uitkomsten) vergeleken met de stand van het vorige ramingsmoment (Voorjaarsnota 2012), waarbij de belangrijkste ramingsbijstellingen worden toegelicht. Paragraaf 2.3 bevat vervolgens een toelichting op de raming van 2013 (de Ontwerpbegroting), onderverdeeld naar endogene ontwikkeling en beleidsmaatregelen. Voor een meer uitgebreide toelichting op de belastingramingen wordt tevens verwezen naar de internetbijlage van deze Miljoenennota (www.rijksbegroting.nl). Paragraaf 2.4 presenteert de technische meerjarige ontvangstenraming tot en met 2017. Tot slot geeft paragraaf 2.5 een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten voor 2012 en 2013.
De belasting en premie volksverzekeringen op EMU-basis zijn voor de meeste ontvangstensoorten gelijk aan de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis. Dit betekent dat de ontvangsten op EMU-basis voor een bepaald jaar worden bepaald door de kasontvangsten van februari van dat jaar tot en met januari van het daaropvolgende jaar. Op deze wijze wordt zo goed mogelijk de opbrengst benaderd die samenhangt met de economische transacties uit het lopende jaar. Alleen de successierechten, de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de inkomensheffing zijn hiervan uitgezonderd. Voor deze belastingsoorten geldt dat EMU-basis gelijk is aan kasbasis, omdat voor deze belastingsoorten geldt dat de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis geen betere aansluiting vormt met de onderliggende economische transacties.
3
De belasting- en premieontvangsten
2.2 De belasting- en premieontvangsten in 2012
In tabel 2.2.1 wordt de nieuwe raming voor 2012 vergeleken met de raming ten tijde van de Voorjaarsnota en wordt een toelichting gegeven op de belangrijkste bijstellingen. Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2012 is de raming voor de totale belasting- en premieontvangsten op EMU-basis met 1,2 miljard euro neerwaarts bijgesteld.
Tabel 2.2.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2012 op EMU-basis (in miljoenen euro’s)
Voorjaarsnota 2012
Vermoedelijke uitkomsten 2012
Verschil
Indirecte belastingen (kasbasis)
Omzetbelasting
Belasting op personenauto’s en motorrijwielen
Accijnzen
Belastingen van rechtsverkeer
Motorrijtuigenbelasting
Belastingen op een milieugrondslag
Verpakkingenbelasting
Bankbelasting
Verhuurderheffing
Overig
Directe belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)
Loonheffing
Inkomensheffing
Dividendbelasting
Vennootschapsbelasting
Overig (inclusief niet nader toe te rekenen belastingontvangsten)
Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)
Aansluiting op EMU-basis
Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (EMU-basis)
Premies werknemersverzekeringen
wv zorgpremies
Totaal belasting- en premieontvangsten (EMU- basis)
68 740 |
68 162 |
|
41 504 |
41 309 |
|
1 931 |
1 831 |
|
11 307 |
11 279 |
|
2 595 |
2 413 |
|
3 535 |
3 586 |
51 |
4 387 |
4 267 |
|
294 |
293 |
|
600 |
600 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2 587 |
2 585 |
|
102 552 |
101 394 |
|
91 462 |
90 968 |
|
|
|
81 |
2 563 |
2 562 |
|
13 495 |
12 944 |
|
2 140 |
1 946 |
|
171 292 |
169 556 |
|
1 064 |
1 403 |
338 |
172 357 |
170 959 |
|
51 921 |
52 095 |
174 |
35 851 |
35 822 |
|
224 278 |
223 054 |
|
Hoewel de verwachting over de volumeontwikkeling bbp over 2012 ten opzichte van de Voorjaarsnota 2012 (die gebaseerd was op het CEP-beeld van het CPB) met 0,3 procent opwaarts is bijgesteld, is de voor de belastingontvangsten meer relevante waardeontwikkeling van het bbp ongewijzigd gebleven. Onderliggend zijn de verwachtingen van diverse voor de belasting- en premieontvangsten relevante economische indicatoren aangepast. De winstontwikkeling, het aantal huizenverkopen en de huizenprijzen, de particuliere consumptie, de werkgelegenheid, investeringen in woningen en investeringen door de overheid zijn neerwaarts bijgesteld. Andere relevante indicatoren zoals de ontwikkeling van de lonen zijn nauwelijks gewijzigd. Het per saldo negatievere beeld van de relevante economische indicatoren leidt samen met de realisaties van de belastingontvangsten tot en met juli 2012 tot negatieve mutaties voor de jaaropbrengst bij vrijwel alle belastingsoorten.
De indirecte belastingen zijn in totaal ten opzichte van de Voorjaarsnota 2012 met 0,6 miljard euro neerwaarts bijgesteld. Belangrijke bijstellingen zijn de overdrachtsbelasting, de omzetbelasting (btw), de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (bpm) en de energiebelasting. De bijstelling van de raming van de belastingen van rechtsverkeer (waaronder de overdrachtsbelasting) van – 0,2 miljard euro komt voort uit een ten opzichte van het CEP-beeld negatievere verwachting over de
De belasting- en premieontvangsten
ontwikkelingen op de woningmarkt en wordt bevestigd door de realisaties tot en met juli 2012. De kasraming van de omzetbelasting (btw) is met 0,2 miljard euro naar beneden bijgesteld, maar op EMU-basis is de raming ongewijzigd.4 De realisaties tot en met juli en het economisch beeld geven geen aanleiding tot het neerwaarts bijstellen van de btw-ontvangsten op EMU-basis.5 Ten slotte zijn op basis van de realisaties tot en met de maand juli zowel de raming van de bpm als de energiebelasting (onderdeel van de belastingen op milieugrondslag) met 0,1 miljard euro neerwaarts bijgesteld.
De ontvangsten uit de directe belastingen zijn met 1,2 miljard euro naar beneden bijgesteld. De neerwaartse bijstelling van 0,5 miljard van de loonheffing is met name gebaseerd op de realisaties over 2012 en de licht naar beneden bijgestelde ontwikkeling van de werkgelegenheid respectievelijk de lonen. De ietwat naar beneden bijgestelde verwachtingen omtrent de winstontwikkeling van bedrijven alsmede een lagere dan eerder verwachte winst in de gassector vanwege een lagere olieprijs leiden tot een tegenvaller bij de vennootschapsbelasting van in totaal 0,6 miljard euro. Ten slotte is op basis van de realisaties tot en met de maand juli de schenk- en erfbelasting met 0,2 miljard euro neerwaarts bijgesteld. Deze bijstelling hangt samen met de in het algemeen verslechterde vermogenspositie.6
2.3 De belasting- en premieontvangsten in 2013
In tabel 2.3.1 wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de geraamde belasting- en premieopbrengsten in 2013. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het effect van beleidsmaatregelen op de ontvangsten en het effect van de economische groei.
Dat wordt zichtbaar als onderdeel van de positieve mutatie van de «aansluiting op EMU-basis»
in tabel 2.2.1.
De omzetbelasting op EMU-basis is gelijk aan de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis. Dit betekent dat de ontvangsten op EMU-basis voor een bepaald jaar worden bepaald door de kasontvangsten van februari van dat jaar tot en met januari van het daaropvolgende jaar. Op deze wijze wordt zo goed mogelijk de opbrengst benaderd die samenhangt met de economische transacties uit het lopende jaar. In januari wordt het grootste deel van de btw-aangiftes over het vierde kwartaal afgedragen.
De schenk- en erfbelasting maakt onderdeel uit van de «overige directe belastingen» in tabel
2.2.1.
5
6
De belasting- en premieontvangsten
Tabel 2.3.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2012 op EMU-basis (in miljoenen euro’s)
Vermoedelijke uitkomsten 2012
Maatregelen Endogeen
Endogeen in %
2013
Indirecte belastingen (kasbasis)
Omzetbelasting1
Belasting op personenauto’s en motorrijwielen
Accijnzen
Belastingen van rechtsverkeer
Motorrijtuigenbelasting
Belastingen op een milieugrondslag
Verpakkingenbelasting
Bankbelasting
Verhuurderheffing
Overig
Directe belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)
Loonheffing Inkomensheffing Dividendbelasting Vennootschapsbelasting
Overig (inclusief niet nader toe te rekenen belastingontvangsten)
Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)
Aansluiting op EMU-basis
Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (EMU-basis)
Premies werknemersverzekeringen
wv zorgpremies
69 286 |
3 767 |
885 |
1,3% |
73 938 |
42 432 |
3 076 |
675 |
1,6% |
46 182 |
1 831 |
|
|
|
1 810 |
11 279 |
646 |
54 |
0,5% |
11 979 |
2 413 |
|
|
|
2 349 |
3 586 |
|
67 |
1,9% |
3 624 |
4 267 |
432 |
25 |
0,6% |
4 724 |
293 |
|
10 |
3,3% |
0 |
600 |
0 |
0 |
0,0% |
600 |
0 |
5 |
0 |
0,0% |
5 |
2 585 |
0 |
80 |
3,1% |
2 665 |
101 394 |
4 363 |
1 344 |
1,3% |
107 101 |
90 968 |
2 962 |
602 |
0,7% |
94 531 |
|
|
226 |
|
|
2 562 |
0 |
64 |
2,5% |
2 626 |
12 944 |
1 501 |
413 |
3,2% |
14 858 |
1 946
170 679
280
170 959
8 130
8 130
39
2 229
271
2 500
2,0%
1,3%
1,5%
1 980
181 039
550
181 589
52 095 |
1 501 |
241 |
0,5% |
53 837 |
35 822 |
2 091 |
|
|
37 824 |
Totaal belasting- en premieontvangsten (EMU-basis)
223 054
9 632
2 741
1,2%
235 427
1 De omzetbelasting wordt in tabel 2.3.1 op EMU-basis gepresenteerd om een goed beeld van de ontwikkeling van 2012 op 2013 te geven. Eén van de maatregelen uit het Begrotingsakkoord is de verhoging van het algemene btw-tarief per 1 oktober 2012. Omdat de btw-ontvangsten grotendeels aan het eind van het kwartaal worden ontvangen geeft een ontwikkeling op kasbasis voor 2012 een vertekend beeld, aangezien het effect van de btw-verhoging per 1 oktober zich met name voordoet in de kasontvangsten van januari 2013. Deze ontvangsten zijn nog relevant voor het EMU-saldo van 2012.
In 2013 bedragen de totale ontvangsten op EMU-basis naar verwachting 235,4 miljard. Ten opzichte van de vermoedelijke uitkomsten 2012 is dit een toename met 12,4 miljard euro. Deze ontwikkeling is voor 9,6 miljard het gevolg van beleidsmaatregelen. Dit betreft zowel beleid van dit kabinet als het beleid van vorige kabinetten. De verwachte endogene groei van de belasting- en premieontvangsten in 2013 bedraagt 2,7 miljard (1,2 procent). In de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan. In de internetbijlage van deze Miljoenennota staat een uitgebreidere toelichting voor de grootste belastingsoorten (www.rijksbegroting.nl).
2.3.1 Endogene ontwikkeling belasting- en premieontvangsten 2013
De endogene toename van de ontvangsten volgt uit de economische ontwikkelingen zoals deze geraamd zijn in de Macro Economische Verkenning 2013. Voor 2013 verwacht het Centraal Planbureau (CPB) een nominale economische groei van 2,5 procent. De endogene groei van de totale ontvangsten bedraagt in 2013 naar verwachting 1,2 procent. De ontvangsten groeien daarmee minder hard dan de nominale economische ontwikkeling. Deze ontwikkeling wordt met name veroorzaakt door de loonheffing en de indirecte belastingen. Met een endogene groei van 0,7
5
De belasting- en premieontvangsten
procent blijft de loonheffing flink achter bij de groei van het nominale bbp. De omzetbelasting neemt als gevolg van de economische ontwikkeling met 1,6 procent toe en blijft daarmee in mindere mate achter bij de economische groei. Gemiddeld blijven de andere indirecte belastingen sterker achter met een niet-beleidsmatige ontwikkeling van 0,7 procent.
De endogene groei bij de indirecte belastingen bedraagt 1,3 procent en blijft daarmee achter bij de nominale ontwikkeling van het bbp. De groei van de indirecte belastingen wordt vrijwel volledig bepaald door de btw-ontvangsten, verreweg de grootste post bij de indirecte belastingen. De waardeontwikkeling van de particuliere consumptie is met 2,0 procent gematigd en blijft nog enigszins achter bij de groei van het bbp. Dat komt met name door de negatieve ontwikkeling van het aandeel van de duurzame consumptie daarin. Tegenover de positieve ontwikkeling van de particuliere consumptie staat een negatieve ontwikkeling van de overheidsinvesteringen. Per saldo resteert een positieve endogene groei van de btw-ontvangsten van 1,6 procent. De endogene groei van de ontvangsten van de overige indirecte belastingen kent absoluut gezien een zeer bescheiden ontwikkeling in 2013. De bpm-ontvangsten worden bepaald door het aantal autoverkopen en het aandeel van kleinere en/of zuinigere auto’s daarin. In 2013 komen de bpm-ontvangsten naar verwachting wat lager uit dan in 2012. Verder kennen de ontvangsten uit de accijnzen in 2013 een zeer bescheiden toename met 0,5 procent. In 2013 wordt een beperkte negatieve ontwikkeling van de ontvangsten uit de overdrachtsbelasting verwacht, grotendeels als gevolg van een verdere daling van de huizenprijzen. Ten slotte is voor de motorrijtuigenbelasting de grootte van het wagenpark bepalend, in 2013 groeien de ontvangsten uit de motorrijtuigenbelasting met 1,9 procent.
De endogene ontwikkeling van de directe belastingen bedraagt 1,3 procent is en daarmee dus eveneens minder positief dan de nominale ontwikkeling van het bbp van 2,5 procent. De ontvangsten uit de loon- en inkomensheffing groeien in 2013 met 1,0 procent. Bij de loonheffing drukt de negatieve ontwikkeling van de werkgelegenheid de endogene groei. Daaraan biedt de positieve loonontwikkeling enig tegenwicht. De ontvangsten uit de inkomensheffing nemen toe door een positieve winstontwikkeling van zelfstandigen die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting. De vpb-ontvangsten groeien endogeen met 3,2 procent. Na een negatieve winstontwikkeling in 2012, is in 2013 naar verwachting weer sprake van een groei. In lijn hiermee nemen de ontvangsten uit de dividendbelasting toe met 2,5 procent.
2.3.2 Het effect van beleidsmaatregelen op de belasting- en premieontvangsten.
In 2013 bedraagt het effect van beleidsmaatregelen op de belasting- en premieontvangsten 9,6 miljard euro. Dit betreft een saldo van vele maatregelen van zowel dit kabinet als vorige kabinetten. Het grootste gedeelte hiervan – 8,3 miljard euro – is het gevolg van het Begrotingsakkoord. De maatregelen genomen tot en met de Miljoennennota 2012 leiden tot 1,4 miljard euro hogere ontvangsten. Dit betreft een saldo van een groot aantal maatregelen. Het aflopen van de liquiditeitsverruimende crisismaatregelen voor bedrijven heeft een flink positief effect op de ontvangsten in 2013. Daar staan lagere ontvangsten tegenover, onder andere als gevolg van de introductie van de vitaliteitspaarregeling en het afschaffen van de verpakkingenbelasting per 1 januari 2013. De maatregelen uit het Begrotingsakkoord leiden in 2013 zoals gezegd per saldo tot 8,3 miljard euro hogere belasting en premieontvangsten. Qua omvang (= effect op de inkomsten) belangrijke maatregelen uit het Begrotingsakkoord zijn onder andere de verhoging van het algemene btw-tarief met 2
De belasting- en premieontvangsten
procent, de verhoging van de tabaks- en alcoholaccijnzen, de verhoging van de energiebelasting, het eenmalig bevriezen van belastingschijven en heffingskortingen, de tijdelijke werkgeversheffing voor inkomens hoger dan 150 000 euro, het afschaffen van de vrijstelling voor woon-werkverkeer en de versobering van het vitaliteitspakket. De overige maatregelen genomen na de Miljoenennota 2012 hebben per saldo geen effect op de ontvangsten.
In tabel 2.3.1 wordt het effect van de beleidsmaatregelen (oftewel de autonome mutatie) op de ontvangsten in 2013 per belastingsoort getoond. Dit effect betreft zoals gezegd zowel beleid van vorige kabinetten met in 2013 nog een op- of neerwaarts effect op de inkomsten ten opzichte van 2012, als beleid van het huidige kabinet. Zo betreft de autonome mutatie van 3,1 miljard euro bij de omzetbelasting grotendeels de verhoging van het algemene tarief met 2 procent en de autonome mutatie van – 0,3 miljard euro bij de verpakkingsbelasting het afschaffen van deze belastingsoort.
De mutaties bij de omzetbelasting, accijnzen en de belastingen op milieugrondslag volgen (vrijwel) volledig uit het Begrotingsakkoord. De autonome mutatie bij de loon- en inkomensheffing van in totaal 2,9 miljard euro is het resultaat van vele minnen en plussen. Zo leidt het aflopen van de liquiditeitsverruimende crisismaatregelen voor bedrijven ook bij de inkomensheffing tot positieve kasontvangsten in 2013. Dit betreft het deel met betrekking tot IB-ondernemers. Hier staan lagere kastontvangsten tegenover onder andere als gevolg van de introductie van de vitaliteitspaarregeling. Per saldo resteert een negatieve autonome mutatie bij de inkomensheffing. Bij de loonheffing betreft de autonome mutatie van 3,0 miljard met name maatregelen uit het Begrotingsakkoord. Daartoe behoren onder andere eerder genoemde maatregelen als het afschaffen van de vrijstelling voor woon-werkverkeer, het bevriezen van de belastingschijven en heffingskortingen en de tijdelijke werkgeversheffing voor inkomens hoger dan 150 000 euro die tot hogere ontvangsten leiden, maar ook enkele koopkrachtverbeterende maatregelen die tot lagere ontvangsten leiden. Bij de vennootschapsbelasting leiden maatregelen per saldo tot 1,5 miljard euro hogere ontvangsten. Dit betreft onder andere het aflopen van de eerder genoemde liquiditeitsverrui-mende crisismaatregelen voor bedrijven alsmede de renteaftrekbeperking bij excessieve aftrek van deelnemingsrente uit het Begrotingsakkoord.
De belasting- en premieontvangsten
Tabel 2.3.2 Budgettair effect van belasting- en premiemaatregelen 2013 (x € miljoen)
Belastingen en premies kas
Belastingen en premies op transactiebasis
Totaal lasten
Zorgpremies
Zorgtoeslag
Regeerakkoord (excl. SDE+)
Koopkracht
Afschaffen onbelaste reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Verhoging algemene btw-tarief
Btw overig
Liquiditeitsverruiming
Vpb grondslagverbreding
Sectorfondspremies en sociale premies
Vitaliteitspakket
Accijnsverhogingen begrotingsakkoord
Verhoging energiebelasting aardgas, kolenbelasting en afschaffen rode diesel
Afschaffen kleine belastingen
Heffing hoge inkomens
SDE+
ETS
Afschaffen KvK-heffingen
OPL en Brutering
Overig
2 129
0 679 747
1 238
3 000
76
1 614
437
-
-590
-
-262 424
657
-
-423 500
0 0 0
0
-
-556
2 091 |
2 091 |
0 |
|
631 |
660 |
885 |
863 |
1 375 |
1 375 |
3 045 |
3 045 |
69 |
69 |
1 681 |
0 |
206 |
198 |
|
|
|
|
471 |
471 |
730 |
730 |
|
|
500 |
500 |
0 |
100 |
0 |
700 |
0 |
|
0 |
|
|
|
Totaal
9 632
9 474
9 122
Tabel 2.3.2 geeft een overzicht van het budgettaire beslag van beleidsmaatregelen op zowel kas- als transactiebasis en tevens het effect daarvan op de lastenontwikkeling in 2013. Het verschil tussen het totale effect van het beleid op de ontvangsten en de lastenontwikkeling wordt veroorzaakt doordat sommige maatregelen wel gevolgen hebben voor de inkomsten maar niet relevant zijn voor de lastenontwikkeling. Zo is de zorgtoeslag vanwege de directe koppeling met de nominale premie wel relevant voor de lastenontwikkeling, maar betreft dit geen belasting- en premieontvangsten. Hetzelfde geldt voor de SDE+, het ETS, de lasten voor de lokale overheden (OPL) en de bruteringscorrectie. Deze zijn wel relevant voor de lastenontwikkeling, maar niet voor de belasting- en premieontvangsten Rijk. Daarnaast zijn er ook verschillen tussen het transactiemoment van belasting- en premieontvangsten en het moment waarop de betreffende belasting of premie daadwerkelijk in kas wordt ontvangen.
2.4 Meerjarige ontvangstenraming
De ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten voor de periode 2012–2017 is weergegeven in tabel 2.4.1. De ramingen voor 2012 en 2013 zijn in voorgaande paragrafen toegelicht.
Tabel 2.4.1. Meerjarige belasting- en premieraming op EMU-basis (in miljarden euro’s) |
||||
2012 2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis 223,1 235,4 wv belastingen op kasbasis 131,9 139,4 |
240,0 141,4 |
246,8 147,3 |
257,0 152,1 |
268,3 158,8 |
De belasting- en premieontvangsten
2.5 De belastingraming 2012–2013
Tabel 2.5.1 bevat een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten 2012 en 2013 op kasbasis en de aansluiting naar EMU-basis.
Tabel 2.5.1. Overzicht van belasting- en premieontvangsten 2012–2013 (in miljoenen euro’s)
Vermoedelijke uitkomsten 2012
Ontwerpbegroting 2013
Indirecte belastingen
Invoerrechten
Omzetbelasting
Belasting op personenauto’s en motorrijwielen
Accijnzen
– Accijns van lichte olie
– Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie
– Tabaksaccijns
– Alcoholaccijns
– Bieraccijns
– Wijnaccijns
Belastingen van rechtsverkeer
– Overdrachtsbelasting
– Assurantiebelasting
– Kapitaalsbelasting
Motorrijtuigenbelasting
Belastingen op een milieugrondslag
– Grondwaterbelasting
– Afvalstoffenbelasting
– Energiebelasting
– Waterbelasting
– Brandstoffenheffingen
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.
Belasting op zware motorrijtuigen
Verpakkingenbelasting
Bankbelasting
Verhuurderheffing
Directe belastingen
Inkomstenbelasting kas
Loonbelasting kas
Dividendbelasting
Kansspelbelasting
Vennootschapsbelasting
– Gassector kas
– Niet-gassector kas
Vermogensbelasting
Successierechten
68 162
2 294 41 309
1 831
11 279 4 033
3 733
2 525 312 375 302
2 413 1 309
1 109
-
-5
3 586
4 267
0
0
4 142
124
1 157 134 293 600
0
63 667
39 46 286
2 562 467
12 944 1 700
11 244
11
1 357
73 709
2 370
45 953
1 810 11 979
4 100 4 047
2 756 326 404 344
2 349 1 214
1 140 - 5
3 624
4 724
0
0 4 495 124 105 157 137
0 600
5
65 555
-
-142
46 346
2 626 477
14 858 1 800
13 058
11
1 379
Niet nader toe te rekenen belastingontvangsten Belasting- en premieontvangsten Caribisch Nederland
22 88
22 92
Totaal belastingen
131 940
139 378
Premies volksverzekeringen kas Premies werknemersverzekeringen wv zorgpremies Aansluiting naar EMU-basis
37 616
52 095
35 822
1 403
41 432
53 837
37 824
779
Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis
223 054
235 427
3 EMU-saldo
De collectieve uitgaven bestaan uit de begrotingsgefinancierde uitgaven van het Rijk, de premiegefinancierde uitgaven van de sociale fondsen7 en de uitgaven van de lokale overheden. Hetzelfde geldt voor de collectieve inkomsten. Omdat zowel de inkomsten als de uitgaven op de verschillende begrotingen op kasbasis worden gerapporteerd, moet gecorrigeerd worden voor kas-transverschillen (ktv’s), aangezien het EMU-saldo een begrip op transbasis is. Daarnaast tellen financiële transacties niet mee in het EMU-saldo, maar alleen in de EMU-schuld. De ramingen voor 2012 en 2013 zijn gebaseerd op de Macro Economische Verkenning 2013 van het CPB. De ramingen voor 2014 en 2015 zijn op basis van technische extrapolaties hiervan en de Juniraming 2012.
Om dubbeltellingen te voorkomen, moeten de onderlinge betalingen van het totaal worden afgetrokken (zowel bij de collectieve uitgaven als bij de collectieve inkomsten). Een voorbeeld van een onderlinge betaling van het Rijk aan de lokale overheden is de wet werk en bijstand (WWB). Het Rijk neemt dit op als een uitgave, terwijl de lokale overheden dit als inkomsten boeken, waarmee zij op hun beurt uitgaven bekostigen. Om uitgaven niet twee keer mee te nemen, wordt hiervoor gecorrigeerd in de vorm van een consolidatiepost.
Tabel 3.1 EMU-saldo collectieve sector (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
bron
Inkomsten Rijk w.v. belastingontvangsten w.v. niet-belastingontvangsten w.v. ktv’s en financiële transacties1 Inkomsten sociale fondsen Inkomsten lokale overheden Consolidatie: Rijk aan sociale fondsen2 Consolidatie: Rijk aan lokale overheden
Inkomsten collectieve sector
159 363 131 541
35 786 - 7 965 103 907
94 854
-
-17 312
-
-69 991
270 820
160 052 131 940
29 231 - 1 118 108 752
95 433
-
-18 829
-
-70 361
275 046
165 108 139 378
28 475 - 2 745 111 465
95 311
-
-15 792
-
-70 716
285 376
166 237 141 371
28 597 - 3 731 115 225
97 151
-
-16 820
-
-71 361
290 432
173 647 147 262
28 399 - 2 014 116 947
98 194
-
-17 627
-
-72 283
298 878
zie tabel 2.4.1 zie tabel 1.3 zie tabel 1.4 zie tabel 3.4 zie tabel 3.5 zie tabel 3.4 zie tabel 3.5
Uitgaven Rijk 176 295 174 889 170 965 175 467 178 252
w.v. uitgaven 189 562 186 055 182 911 187 330 191 667
w.v. ktv’s en financiële transacties – 13 267 – 11 166 – 11 946 – 11 864 – 13 416
Uitgaven sociale fondsen 110 951 114 306 119 076 123 928 128 486
Uitgaven lokale overheden 97 885 98 364 98 512 99 402 100 025
Consolidatie: Rijk aan sociale fondsen2 – 17 312 – 18 829 – 15 792 – 16 820 – 17 627
Consolidatie: Rijk aan lokale overheden – 69 991 – 70 361 – 70 716 – 71 361 – 72 283
Uitgaven collectieve sector 297 829 298 369 302 046 310 615 316 852
EMU-saldo collectieve sector – 27 009 – 23 323 – 16 669 – 20 183 – 17 974
Bruto binnenlands product (in miljarden euro) 602 607 622 642 662
EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp) – 4,5% – 3,8% – 2,7% – 3,1% – 2,7%
zie tabel 1.2 zie tabel 1.4 zie tabel 3.4 zie tabel 3.5 zie tabel 3.4 zie tabel 3.5
1 Dit betreft de optelling van de ktv belastingen en ktv’s en financiële transacties niet-belastingontvangsten.
2 De onderlinge betalingen tussen Rijk en sociale fondsen bestaan uit de Rijksbijdragen, de rentebaten en rente-uitgaven (zie tabel 3.4)
7 De sociale fondsen zijn de «verzekeringsfondsen» betrekking hebbende op de volksverzekeringen (inclusief zorg) en de werknemersverzekeringen.
EMU-saldo
Tabel 3.2 bevat de EMU-saldi van de drie samenstellende delen van de collectieve sector. Deze saldi kunnen ook worden berekend door in tabel 3.1 de uitgaven van de inkomsten af te trekken per overheidslaag.
Tabel 3.2 Opbouw EMU-saldo collectieve sector (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
bron
EMU-saldo Rijk EMU-saldo sociale fondsen EMU-saldo lokale overheden
EMU-saldo collectieve sector
EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)
16 934 |
|
|
|
|
zie tabel 3.3 |
|
|
|
|
|
zie tabel 3.4 |
|
|
|
|
|
zie tabel 3.5 |
27 009 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In de tabellen 3.3 tot en met 3.5 wordt per overheidslaag een onderbouwing voor het betreffende EMU-saldo gegeven.
Tabel 3.3 EMU-saldo Rijk (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
Tabel 3.4 EMU-saldo sociale fondsen (in miljoenen euro)
bron
Belastingontvangsten |
131 541 |
131 940 |
139 378 |
141 371 |
147 262 |
zie tabel 2.4.1 |
Af: Netto Rijksuitgaven op kasbasis |
153 776 |
156 824 |
154 436 |
158 734 |
163 268 |
zie tabel 1.1 |
Bij: Ktv’s en financiële transacties |
5 302 |
10 047 |
9 201 |
8 133 |
11 402 |
zie tabel 1.4 |
EMU-saldo Rijk |
|
|
|
|
|
2011
2012
2013
2014
2015
bron
Premie-inkomsten
Rijksbijdragen
Rentebaten
Inkomsten sociale fondsen
Premiegefinancierde uitgaven SZA
Premiegefinancierde uitgaven Zorg
Rente-uitgaven
Bemiddelingskosten zorgverzekeraars
Overig
Uitgaven sociale fondsen
EMU-saldo sociale fondsen
86 595 |
89 884 |
95 610 |
98 196 |
98 919 |
|
17 307 |
18 867 |
15 854 |
17 029 |
18 028 |
|
4 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
103 907 |
108 752 |
111 465 |
115 225 |
116 947 |
|
49 431 |
51 067 |
53 214 |
54 434 |
55 522 |
zie tabel 1.7 |
58 590 |
60 857 |
63 675 |
67 136 |
70 370 |
zie tabel 1.8 |
0 |
38 |
63 |
209 |
401 |
|
1 817 |
2 353 |
2 136 |
2 180 |
2 230 |
|
1 113 |
|
|
|
|
|
110 951 |
114 306 |
119 076 |
123 928 |
128 486 |
7 044
5 554
7 611
8 702
11 539
Tabel 3.5 EMU-saldo lokale overheden (in miljoenen euro)1
2011
2012
2013
2014
2015
Belastinginkomsten
Rijksbijdragen2
Overige inkomsten3
Inkomsten lokale overheden
8 675 |
8 829 |
8 817 |
8 847 |
9 087 |
69 991 |
70 361 |
70 716 |
71 361 |
72 283 |
16 188 |
16 242 |
15 778 |
16 943 |
16 824 |
94 854 |
95 433 |
95 311 |
97 151 |
98 194 |
Uitgaven lokale overheden EMU-saldo lokale overheden
97 885
3 031
98 364
2 931
98 512
3 201
99 402
2 251
100 025
1 831
1 De ramingen voor de belastinginkomsten en uitgaven van de lokale overheden zijn gebaseerd op de MEV 2013 voor 2012 en 2013 en MLT 2012-2017 voor 2014 en 2015.
2 Rijksbijdragen zijn bedoeld voor uitgaven die door de gemeente gedaan worden, maar bekostigd worden door het Rijk. Hierbij moet gedacht worden aan het GFPF, de WWB, WSW, BDU en het bijzonder onderwijs.
3 Overige inkomsten zijn de ontvangsten uit leges, eigen betalingen, rente, dividenden etc.
EMU-saldo
Tabel 3.6 Historisch overzicht EMU-saldo
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
EMU-saldo (in miljarden euro) Bbp (in miljarden euro) EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)
-
-1,1 - 9,7 - 14,9 448 465 477
0,2% - 2,1% - 3,1%
-
-8,6 - 1,4 2,9
491 513 540
1,7% - 0,3% 0,5%
1,0 |
3,1 |
|
|
|
572 |
594 |
573 |
589 |
602 |
0,2% |
0,5% |
|
|
|
4 EMU-schuld
Tabel 4.1 Financieringsbehoefte Rijk (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
bron
EMU-tekort Rijk
Bij: Ktv’s en financiële transacties Bij: Overbruggingskrediet FBN/ABN Bij: Obligaties Antillen Bij: Derdenrekening
Financieringstekort Rijk op kasbasis
16 934 |
14 838 |
5 857 |
9 229 |
4 604 |
zie tabel 3.3 |
5 302 |
10 047 |
9 201 |
8 133 |
11 402 |
zie tabel 1.4 |
|
0 |
0 |
|
|
|
115 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
275 |
533 |
152 |
43 |
|
|
21 801 |
25 418 |
15 210 |
17 205 |
15 818 |
Tabel 4.2 Opbouw EMU-schuld collectieve sector (in miljoenen euro)
2011
2012
2013
2014
2015
bron
EMU-schuld primo
Financieringstekort Rijk EMU-tekort lokale overheden ING back-up faciliteit
EFSF1 2
Schatkistbankieren Overig
EMU-schuld ultimo EMU-schuldquote (in procenten bbp)
371 784 |
394 197 |
434 367 |
447 152 |
463 975 |
|
21 801 |
25 418 |
15 210 |
17 205 |
15 818 |
zie tabel 4.1 |
3 031 |
2 931 |
3 201 |
2 251 |
1 831 |
zie tabel 3.5 |
|
|
|
|
|
|
993 |
13 674 |
1 898 |
1 071 |
0 |
|
0 |
0 |
|
|
|
|
|
0 |
0 |
0 |
0 |
|
394 197 |
434 367 |
447 152 |
463 976 |
478 386 |
|
65,5% |
71,5% |
71,9% |
72,2% |
72,2% |
1 Voor de raming van de schuld van de leningen die het EFSF aan Spanje zal verstrekken is uitgegaan van de huidige beschikbare informatie. Dit houdt in dat er in de ramingen van uit wordt gegaan dat het programma voor de herkapitalisatie van de Spaanse banken volledig uit het EFSF gefinancierd wordt. Dit omdat het ESM op moment van schrijven nog niet in werking is getreden. Ook wordt in de raming verondersteld dat zodra de tranche beschikbaar komt, hier door Spanje geheel op getrokken wordt.
2 Voor de raming van de schuld van de leningen die het EFSF aan Griekenland zal verstrekken is uitgegaan van de huidige beschikbare informatie. Dit wil zeggen dat in de raming ervan uit gegaan wordt dat Griekenland zich houdt aan de afspraken en de tranches worden uitgekeerd conform de Memorandum of Understanding van maart 2012.
Tabel 4.3 Opbouw EMU-schuldquote (in procenten bbp)
2011
2012
2013
2014
2015
Bron
EMU-schuldquote primo
EMU-tekort collectieve sector1 Financiële en Europese interventies Overige financiële transacties Noemereffect bbp
EMU-schuldquote ultimo
63,1%
4,5%
-
-0,6%
-
-0,1%
-
-1,4%
65,5%
65,5%
3,8%
1,9%
0,8%
-
-0,6%
71,5%
71,5%
2,7%
-
-0,1%
-
-0,5%
-
-1,7%
71,9%
71,9%
3,1%
-
-0,2%
-
-0,3%
-
-2,3%
72,2%
72,2%
2,7%
-
-0,4%
-
-0,1%
-
-2,2%
72,2%
zie tabel 3.2
De rente-uitgaven en dividendontvangsten als gevolg van de interventies in de financiële sector lopen mee in het totale EMU-saldo.
EMU-schuld
Tabel 4.4 Historisch overzicht EMU-schuld |
||||||||||
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
EMU-schuld (in miljarden euro) Bbp (in miljarden euro) EMU-schuld collectieve sector (in procenten bbp)
227 235 248 258 266 256 259 348 348 372 394
448 465 477 491 513 540 572 594 573 589 602
50,7% 50,5% 52,0% 52,4% 51,8% 47,4% 45,3% 58,5% 60,8% 63,1% 65,5%
5 Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
5.1 Inleiding
Deze bijlage bevat informatie over inkomstenbeperkende regelingen en de belastinguitgaven in de Nederlandse fiscale wetgeving.
Inkomstenbeperkende regelingen zijn regelingen die de te betalen inkomstenbelasting beperken, maar wel onderdeel zijn van de primaire heffingsstructuur. Ze vormen nadere bepalingen voor de draagkracht, die als maatstaf dient voor de inkomstenbelasting. Er zijn vele voorbeelden van regelingen die als nadere (inperkende) afbakening van de grondslag kunnen worden beschouwd. In de begrotingsregels 2011–2015 is afgesproken dat in de Miljoenennota bij de inkomstenbeperkende regelingen alleen het budgettaire beslag van de fiscale behandeling van de eigen woning en de pensioenen wordt opgenomen8. Dit zijn de belangrijkste inkomstenbeperkende regelingen.
Onder een belastinguitgave (in enge zin) wordt verstaan een overheidsuitgave in de vorm van een derving of uitstel van belastingontvangsten, die voorvloeit uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingstructuur van de wet. De budgettaire gevolgen van fiscale maatregelen vanaf 2013 en verdere jaren in de sfeer van zowel de inkomstenbeperkende regelingen als de belastinguitgaven worden weergegeven in tabel 5.2.1. De budgettaire overzichten van de inkomstenbeperkende regelingen en de belastinguitgaven zijn opgenomen in de tabellen 5.3.1 tot en met 5.3.3. De toelichting op de afzonderlijke belastinguitgaven – onder meer bestaande uit een beschrijving van de regeling en een weergave van de doelstelling, het verantwoordelijke ministerie, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluaties en een programmering van evaluaties voor toekomstige jaren – is als internetbijlage beschikbaar op www.rijksbegroting.nl.
In paragraaf 5.4 wordt ingegaan op de evaluaties van belastinguitgaven. In paragraaf 5.5 wordt aandacht besteed aan de ramingbijstellingen ten opzichte van de ramingen zoals opgenomen in de Startnota9. Deze paragraaf is een uitvloeisel van de afspraak van de begrotingsregels 2011–2015 dat het budgettaire beslag van de belastinguitgaven in enge zin dient te worden afgezet tegen de aan het begin van de kabinetsperiode verwachte ontwikkeling. In paragraaf 5.5 wordt de huidige raming voor het belastingjaar 2013 afgezet tegen de benchmark van de Startnota voor het belastingjaar 2013. Een nieuwe benchmark zal bij de komende startbrief van het nieuw te vormen kabinet worden opgesteld voor de jaren 2013–2017.
8 Kamerstuk II, 32 500, nr. 29/30.
9 Kamerstuk II, 32 500, nr. 29.
Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
5.2 Maatregelen inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven per 2013
Tabel 5.2.1 bevat een overzicht van de maatregelen op het gebied van de inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven per 2013, zoals opgenomen in het Belastingplan 2013, de Overige Fiscale Maatregelen 2013 en het Begrotingsakkoord 2013. Voor een inhoudelijke uitleg van de maatregelen wordt verwezen naar deze wetsvoorstellen.
Tabel 5.2.1 Maatregelen per 2013, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)*
2013 |
2014 |
2015 |
structureel |
|
Pensioenen in eigen beheer Keuzeregeling art. 2.5. IB en hypotheekrente aftrek Woningmarkt: koop Fiscale gevolgen AOW-leeftijd en Witteveenkader |
36 10
|
2 10
|
2 10
|
2 10
|
Totaal inkomstenbeperkende regelingen |
|
|
|
|
Scholingsuitgaven
Afdrachtvermindering onderwijs
S&O-afdrachtvermindering
Afschaffen tariefdifferentiatie tractoren en mobiele werktuigen
BTW podiumkunsten per 1 juli 2012 weer onder normaal tarief
Pakket heffingskortingen groene beleggingen
|
|
|
|
|
|
|
|
20 |
0 |
0 |
0 |
250 |
|
|
|
|
|
|
|
3 |
37 |
37 |
37 |
Totaal belastinguitgaven
349
338
349
359
-
*– = opbrengst; + = derving;
Horizonbepaling
Vorig jaar is een begin gemaakt met het opnemen van een horizonbepaling bij belastinguitgaven. De horizonbepaling dwingt om (opnieuw) de afweging te maken of aan de belastinguitgave (opnieuw) prioriteit wordt gegeven. Daarvoor is tenminste een evaluatie nodig die aantoont dat de regeling doelmatig en effectief is. Als een positieve evaluatie ontbreekt, vervalt de regeling automatisch.
Als een belastinguitgave nieuw wordt geïntroduceerd of een bestaande belastinguitgave wordt geëvalueerd is dat aanleiding om het opnemen van een horizonbepaling te overwegen.
Recent is de afdrachtvermindering onderwijs geëvalueerd. Voor de conclusies van dit onderzoek wordt verwezen naar paragraaf 5.4. In het Belastingplan 2013 zijn maatregelen opgenomen om het onbedoelde gebruik tegen te gaan. Er is voor deze belastinguitgave een horizonbepaling opgenomen van vijf jaar om de doelmatige inzet van het fiscale instrument te borgen. Uitgangspunt van het kabinet ten aanzien van deze horizonbepaling is dat, mocht de evaluatie ten behoeve van deze horizonbepaling aanleiding geven voor beleidsbeëindiging, voor het oorspronkelijke doel (leerwerktrajecten) middelen beschikbaar blijven. Deze nieuwe horizonbepaling voor een bestaande belastinguitgave is in lijn met de motie Dijkgraaf.10
5.3 Een overzicht van inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
In tabel 5.3.1 wordt de budgettaire derving weergegeven van de inkom-stenbeperkende regelingen voor de eigen woning en voor de pensioenen voor de periode 2011–2017.
Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 54.
10
Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
Tabel 5.3.1 Overzicht inkomstenbeperkende regelingen 2011–2017, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljard)
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
Eigen woning Pensioenen (box 3) |
9,4 13,0 |
9,3 14,0 |
9,4 13,8 |
9,5 13,8 |
9,5 13,9 |
9,5 14,3 |
9,5 15,0 |
Totaal |
22,5 |
23,3 |
23,2 |
23,2 |
23,4 |
23,8 |
24,5 |
percentage BBP |
3,74 |
3,84 |
3,72 |
3,60 |
3,53 |
3,47 |
3,43 |
De tabellen 5.3.2 en 5.3.3 bevatten meerjarige overzichten van de belastinguitgaven in de belastingen op inkomen, winst en vermogen respectievelijk de belastinguitgaven in de kostprijsverhogende belastingen voor de periode 2011–2017. Bij de ramingen is rekening gehouden met voorgenomen beleid.
In tabel 5.3.2 is eveneens het equivalent van de belastinguitgave voor de premie-inkomsten werknemersverzekeringen opgenomen. Een nadere uitsplitsing is opgenomen in de begroting van SZW.
Tabel 5.3.2 Belastinguitgaven in de belastingen op inkomen, winst en vermogen 2011–2017, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Verlaging lastendruk op ondernemingen
-
a)algemeen
Zelfstandigenaftrek
Extra zelfstandigenaftrek starters
Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid
FOR, niet omgezet in lijfrente
Meewerkaftrek
Stakingsaftrek
Doorschuiving stakingswinst
Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet
Doorschuiving inkomen uit aanmerkelijk belang
Landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting
-
b)investeringen in het algemeen
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
Willekeurige afschrijving starters1
Willekeurige afschrijving zeeschepen1
Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting)
Aftrek speur- en ontwikkelingswerk
Willekeurige afschrijving investeringen bedrijfsmiddelen1
Research & Development Aftrek (RDA)
-
c)investeringen ten behoeve van het milieu
VAMIL1
Energie-investeringsaftrek (EIA)
Milieu-investeringsaftrek (MIA)
Bosbouwvrijstelling
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer
Verlaging lastendruk op arbeid
-
a)gericht op werkgevers
Afdrachtvermindering onderwijs
Afdrachtvermindering zeevaart
Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk WBSO
-
b)gericht op werknemers
Werknemersspaarregelingen (o.a. spaarloon)2
Feestdagenregeling2
Verlaging fiscale bijtelling IB (zeer) zuinige auto’s Ouderschapsverlofkorting Arbeidskorting voor ouderen Levensloopverlofkorting
3 644 3 762 4 011 4 228 4 293
4 359
4 426
1 666 |
1 763 |
1 859 |
1 887 |
1915 |
1944 |
1973 |
101 |
102 |
107 |
108 |
110 |
111 |
112 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
2 |
60 |
52 |
53 |
53 |
54 |
54 |
55 |
8 |
8 |
7 |
7 |
7 |
6 |
6 |
17 |
17 |
16 |
16 |
15 |
15 |
14 |
204 |
214 |
226 |
239 |
253 |
267 |
282 |
189 |
193 |
197 |
200 |
204 |
208 |
211 |
92 |
92 |
94 |
95 |
96 |
98 |
99 |
361 |
327 |
312 |
309 |
312 |
315 |
317 |
369 |
356 |
375 |
386 |
398 |
410 |
422 |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
4 |
4 |
4 |
4 |
4 |
5 |
5 |
81 |
82 |
84 |
86 |
87 |
89 |
91 |
6 |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
219 |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
250 |
375 |
500 |
500 |
500 |
500 |
36 |
24 |
24 |
40 |
40 |
40 |
40 |
144 |
151 |
151 |
161 |
161 |
161 |
161 |
71 |
101 |
101 |
111 |
111 |
111 |
111 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
2 596 |
1955 |
1 864 |
1 571 |
1 549 |
1 561 |
1 577 |
389 |
395 |
396 |
409 |
414 |
423 |
436 |
102 |
104 |
106 |
108 |
110 |
112 |
114 |
915 |
864 |
735 |
715 |
715 |
715 |
715 |
241 |
||||||
56 |
58 |
50 |
- |
- |
- |
- |
196 |
240 |
254 |
245 |
215 |
215 |
214 |
86 |
87 |
88 |
90 |
91 |
92 |
94 |
271 |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
5 |
8 |
235 |
5 |
5 |
5 |
5 |
Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Doorwerkbonus
Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen
Kindertoeslag forfaitair rendement
Ouderentoeslag forfaitair rendement
Vrijstelling bos- en natuurterreinen forfaitair rendement
Vrijstelling voorwerpen van kunst en wetenschap forfaitair rendement
Vrijstelling groen beleggen forfaitair rendement
Vrijstelling sociaal-ethisch beleggen forfaitair rendement
Vrijstelling cultureel beleggen forfaitair rendement
Vrijstelling durfkapitaal forfaitair rendement
Vrijstelling spaarloon- en premiespaarregeling forfaitair rendement
Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkering bij overlijden forfaitair rendement
Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen forfaitair rendement
Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
Gedeeltelijke vrijstelling van inkomsten uit kamerverhuur
Aftrek kosten monumentenwoning
Heffingskorting groen beleggen
Heffingskorting sociaal-ethisch beleggen
Heffingskorting cultureel beleggen
Heffingskorting durfkapitaal
Persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal
Overige regelingen
Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)
Giftenaftrek
Faciliteiten successiewet algemeen nut beogende instellingen
335 |
200 |
- |
- |
- |
- |
- |
1 568 |
1 611 |
1 659 |
1 720 |
1 775 |
1 828 |
1 872 |
25 |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
89 |
96 |
97 |
98 |
98 |
99 |
100 |
6 |
6 |
7 |
7 |
7 |
8 |
8 |
5 |
5 |
5 |
6 |
6 |
6 |
6 |
71 |
72 |
74 |
75 |
77 |
78 |
80 |
4 |
5 |
- |
- |
- |
- |
- |
2 |
3 |
- |
- |
- |
- |
- |
8 |
7 |
- |
- |
- |
- |
- |
8 |
14 |
10 |
7 |
3 |
3 |
3 |
19 |
19 |
20 |
21 |
21 |
22 |
23 |
803 |
872 |
919 |
963 |
1 002 |
1 033 |
1 054 |
348 |
360 |
384 |
399 |
414 |
430 |
446 |
39 |
40 |
42 |
44 |
47 |
49 |
52 |
66 |
59 |
57 |
56 |
55 |
55 |
54 |
62 |
41 |
42 |
43 |
43 |
44 |
45 |
2 |
2 |
- |
- |
- |
- |
- |
2 |
2 |
- |
- |
- |
- |
- |
7 |
4 |
- |
- |
- |
- |
- |
3 |
3 |
2 |
2 |
1 |
1 |
1 |
777 |
823 |
836 |
859 |
883 |
907 |
932 |
219 |
227 |
263 |
273 |
284 |
296 |
307 |
369 |
404 |
378 |
386 |
395 |
403 |
412 |
189 |
192 |
196 |
200 |
204 |
208 |
213 |
Totaal generaal directe belastingen |
8 585 |
8 151 |
8 371 |
8 379 |
8 500 |
8 656 |
8 809 |
percentage BBP |
1,43 |
1,34 |
1,34 |
1,30 |
1,28 |
1,26 |
1,23 |
Totaal premie-uitgaven3 |
1 339 |
971 |
646 |
569 |
548 |
576 |
655 |
1 Het betreft hier niet de kasderving maar de contante waarde van het rentevoordeel voor de betrokken belastingplichtigen c.q. het rentenadeel voor de overheid.
2 Het spaarloon en de feestdagenregeling hebben ook invloed op de premies voor de werknemers/verzekeringen WW (AWF en sectorfonds), WIA en ZVW. Wijzigingen in deze belastinguitgaven veranderen zowel het fiscale loon als het premieloon (en in het verlengde daarvan het uitke-ringsloon, waardoor de hoogte van uitkering kan veranderen). Deze effecten zijn onderdeel van de regel premie-uitgaven.
3 Een premie-uitgave is een overheidsuitgave in de vorm van een derving of uitstel van premieontvangsten die voortvloeit uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet.
0: «–» = regeling is in dat jaar niet van toepassing; «0» = budgettair beslag van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.
Tabel 5.3.3 Belastinguitgaven in de kostprijsverhogende belastingen 2011–2017, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Energiebelasting
Verlaagd tarief glastuinbouw
Teruggaaf kerkgebouwen
Teruggaaf non-profit
Vrijstellingen grootverbruik in de energiebelasting
Afvalstoffenbelasting
Fiscale stimulering sanering oude stortplaatsen
Omzetbelasting verlaagd tarief
Boeken, tijdschriften, week- en dagbladen
Bibliotheken (verhuur boeken), musea e.d.
Kermissen, attractieparken, sportwedstrijden en
-accommodatie
Circussen, bioscopen, theaters en concerten
Sierteelt
Arbeidsintensieve diensten
171 |
153 |
176 |
179 |
181 |
183 |
186 |
134 |
114 |
134 |
135 |
136 |
137 |
138 |
7 |
7 |
8 |
8 |
8 |
9 |
9 |
22 |
23 |
26 |
28 |
29 |
30 |
31 |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
8 |
20 |
– |
– |
– |
– |
– |
– |
20 |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
3 756 |
3 882 |
4 441 |
4 543 |
4 648 |
4 755 |
4 866 |
476 |
499 |
561 |
568 |
575 |
583 |
590 |
105 |
110 |
124 |
126 |
127 |
129 |
130 |
112 |
116 |
131 |
132 |
134 |
135 |
137 |
74 |
120 |
175 |
180 |
184 |
189 |
193 |
205 |
208 |
233 |
235 |
237 |
240 |
242 |
580 |
470 |
534 |
548 |
561 |
575 |
590 |
Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Vervoer van personen (w.o. openbaar vervoer) Logiesverstrekking (incl. kamperen) Voedingsmiddelen horeca
Omzetbelasting – vrijstellingen
Sportclubs
Post
Vakbonden, werkgeversorg., politieke partijen, kerken
Fondswerving
Omzetbelasting – speciale regelingen
Kleine ondernemersregeling Landbouwregeling
Accijnzen
Verlaagd tarief kleine brouwerijen Vrijstelling communautaire wateren Vrijstelling accijns luchtvaartuigen Tariefdifferentiatie tractoren en mobiele werktuigen
Belastingen op personenauto’s en motorrijwielen
Teruggaaf ambulance
Teruggaaf taxi’s
Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto’s
Motorrijtuigbelasting
Nihiltarief OV-bussen op LPG
Vrijstelling MRB motorrijtuigen ouder dan 25/30 jaar
Vrijstelling taxi’s
Vrijstelling reinigingsdiensten
Vrijstelling wegenbouw
Vrijstelling ambulances
Nihiltarief MRB zeer zuinige auto’s
Overige vrijstellingen
Belasting op zware motorrijtuigen (eurovignet)
Teruggaaf internationaal gecombineerd vervoer
Overdrachtsbelasting
Vrijstelling overdrachtsbelasting bedrijfsoverdracht in familiesfeer
Vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering
Vrijstelling landinrichting
Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden
Vrijstelling cultuurgrond
Vrijstelling natuurgrond
769 |
831 |
958 |
998 |
1 039 |
1 082 |
1 127 |
230 |
243 |
276 |
282 |
289 |
295 |
302 |
1 205 |
1 283 |
1 448 |
1 474 |
1 501 |
1 528 |
1 555 |
512 |
532 |
579 |
587 |
596 |
604 |
613 |
67 |
71 |
78 |
79 |
81 |
83 |
84 |
202 |
203 |
215 |
213 |
210 |
207 |
204 |
108 |
114 |
127 |
131 |
136 |
141 |
146 |
136 |
144 |
159 |
164 |
169 |
174 |
179 |
150 |
154 |
162 |
169 |
177 |
186 |
195 |
110 |
113 |
118 |
124 |
130 |
136 |
142 |
40 |
41 |
43 |
46 |
48 |
50 |
52 |
2 087 |
2 072 |
1 864 |
1903 |
1939 |
1976 |
2014 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
918 |
853 |
851 |
869 |
885 |
902 |
919 |
958 |
990 |
1 012 |
1 033 |
1 053 |
1 073 |
1 093 |
210 |
228 |
- |
- |
- |
- |
- |
73 |
74 |
85 |
80 |
83 |
86 |
89 |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
70 |
71 |
74 |
77 |
81 |
84 |
87 |
1 |
1 |
9 |
- |
- |
- |
- |
321 |
446 |
532 |
309 |
316 |
307 |
310 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
158 |
198 |
222 |
241 |
241 |
242 |
243 |
50 |
52 |
53 |
55 |
57 |
58 |
60 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2 |
2 |
3 |
3 |
3 |
3 |
3 |
108 |
190 |
250 |
6 |
11 |
0 |
0 |
2 |
3 |
3 |
3 |
3 |
3 |
4 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
129 |
130 |
132 |
135 |
137 |
139 |
141 |
16 |
15 |
16 |
16 |
16 |
17 |
17 |
4 |
3 |
3 |
3 |
3 |
3 |
3 |
1 |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
7 |
11 |
11 |
10 |
10 |
10 |
10 |
97 |
94 |
96 |
98 |
100 |
102 |
104 |
4 |
5 |
5 |
5 |
5 |
5 |
5 |
Totaal generaal indirecte belastingen |
7 220 |
7 444 |
7 972 |
7 904 |
8 077 |
8 237 |
8 413 |
percentage BBP |
1,20 |
1,23 |
1,28 |
1,23 |
1,22 |
1,20 |
1,18 |
0: «–» = regeling is in dat jaar niet van toepassing; «0» = budgettair beslag van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.
5.4 Evaluatie van belastinguitgaven
In deze paragraaf wordt jaarlijks verslag gedaan van de voltooide evaluaties sinds de Miljoenennota 2012. Kort wordt aandacht geschonken aan de conclusies en eventuele beleidsconsequenties van uitgevoerde evaluaties. Voorts wordt aangegeven welke evaluaties naar verwachting nog worden gerealiseerd en komt het vervolgtraject van evaluaties aan bod.
Gerealiseerde evaluaties sinds de vorige Miljoenennota De evaluatie van het fiscaal stimuleringspakket naar aanleiding van de crisis, waaronder enkele belastinguitgaven, zoals de willekeurige afschrijving investeringen bedrijfsmiddelen en het verlaagde btw-tarief voor renovatie en isolatie, is in september 2011 naar de Tweede Kamer
Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
verstuurd (Kamerstuk 33 000, nr. 32). Dit onderzoek is uitgevoerd door het Centraal Plan Bureau in opdracht van het Ministerie van Financiën. Verschillende belastinguitgaven maakten onderdeel uit van dit fiscaal stimuleringspakket: het tijdelijke verlaagde btw-tarief renovatie eigen woning en isolatiewerkzaamheden, de willekeurige vervroegde afschrijving bedrijfsmiddelen, het verruimen van de afdrachtvermindering WBSO en de verruiming van de budgetten voor de EIA, MIA en Vamil. De conclusie van deze evaluatie is dat de btw-maatregelen naar verwachting renovatie en isolatie stimuleerden, maar dat over de mate waarin dit is gebeurd, geen exact cijfer te geven is. Over de willekeurige afschrijving bedrijfsmiddelen waren te weinig gegevens beschikbaar om harde conclusies te kunnen trekken. Voor conclusies over de WBSO, EIA, MIA, Vamil is verwezen naar de algemene evaluaties van deze belastinguitgaven.
In februari van dit jaar is de evaluatie van de WBSO11 naar de Tweede Kamer gestuurd. Deze evaluatie is uitgevoerd door het EIM in opdracht van het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie. De belangrijkste conclusie uit de WBSO-evaluatie over de periode 2006–2010 is dat hij doet wat hij beoogt: de private loonuitgaven aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O) bevorderen. Daarnaast draagt de WBSO bij aan de verbetering van de kwaliteit van S&O in Nederland en is deze gunstig voor het vestigingsklimaat. De evaluatie geeft handvatten die gebruikt worden bij herschikking binnen het WBSO-budget om daarmee de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling te bevorderen.
Mede naar aanleiding van de forse stijging van het budgettaire beslag van de afdrachtvermindering onderwijs sinds 2007 heeft Regioplan in opdracht van het ministerie van OCW de regeling geëvalueerd. In het evaluatieonderzoek van Regioplan worden diverse oorzaken genoemd van de forse stijging van het gebruik van de regeling sinds 2007, met name een groter bewustzijn bij werkgevers met betrekking tot fiscaal gefacili-teerd opleiden van personeel en een grotere bekendheid van de regeling bij werkgevers. De onderzoekers verklaren een deel van deze stijging als gebruik dat niet oorspronkelijk door de wetgever was bedoeld. In het Belastingplan 2013 c.a. zijn nu maatregelen opgenomen om onbedoeld gebruik van de regeling tegen te gaan. Met deze maatregelen beoogt het kabinet het bereik van de regeling weer in overeenstemming te brengen met de doelstellingen van de regeling, i.c. de effectiviteit en doelmatigheid te vergroten. Voor deze belastinguitgave is tevens een horizonbepaling opgenomen van vijf jaar tot 2018 om een doelmatig en effectieve inzet van de fiscale regeling te borgen.
Evaluaties in de afrondende fase
Op dit moment zijn er een aantal evaluaties dat zich in de afrondende fase bevindt. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de afronding van de evaluatie over de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (regeling Hillen). Deze zal zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Op dit moment worden de MIA en de Vamil tezamen geëvalueerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze evaluatie gaat over de periode 2005 tot en met 2010. Tenslotte wordt de Energie Investeringsaftrek (ex post evaluatie 2006–2011) op dit moment geëvalueerd door Ecorys in opdracht van het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie.
11 Kamerstuk 32 637 nr. 32, Evaluatie WBSO 2006–2010. Effecten, doelgroepbereik en uitvoering. EIM.
Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
Evaluatieprogrammering
In de internetbijlage over de belastinguitgaven is voor iedere belastinguitgave aangegeven wanneer een evaluatie staat geprogrammeerd. In 2013 worden voor de volgende belastinguitgaven evaluaties voorzien: de fiscale faciliteiten gericht op ondernemerschap, het verlaagde tarief glastuinbouw en regelingen op het gebied van de zeevaart. Deze belastinguitgaven liggen voornamelijk op het terrein van het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie en het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
5.5 Toetsen aan de benchmark
In lijn met het regeerakkoord wordt de huidige raming van het budgettaire beslag van de belastinguitgaven in enge zin vergeleken met de raming volgens de Startnota van dit kabinet (november 2010). De vergelijking van de huidige raming met de benchmark dient ter bepaling of er sprake is van een substantiële afwijking.
De totale bijstelling bestaat uit beleidsmatige en technische aanpassingen en een gewijzigde endogene bijstelling. Voor de bepaling of er sprake is van substantiële wijzigingen is de endogene mutatie van belang. Endogene mutaties zijn het gevolg van onder andere conjuncturele ontwikkelingen, een trendmatige groei of andere factoren die van invloed zijn op mate waarin gebruik wordt gemaakt van een bepaalde belastingfaciliteit. De beleidsmatige aanpassingen zijn het gevolg van additionele maatregelen sinds de benchmark door de aanpassingen tijdens de behandeling van het belastingplan, tussentijdse maatregelen of nieuwe maatregelen. Voor een toelichting op nieuwe beleidsmaatregelen die in 2013 ingaan (autonoom beleid) wordt verwezen naar tabel 5.2.1. Technische bijstellingen staan los van beleidsmatige of endogene ontwikkelingen, maar worden veroorzaakt door een correctie op de eerder gebruikte ramingstechniek of door een totale herziening van de tijdreeks door het beschikbaar komen van databronnen.
Endogene bijstellingen
De endogene bijstelling tussen de huidige raming voor het belastingjaar 2013 en de benchmark wordt in de onderstaande tabel toegelicht voor de posten met de grootste aanpassing (meer dan 10 procent of 25 miljoen euro). Voor deze posten gelden geen technische bijstellingen.
Tabel 5.5.1 Nadere Toelichting verschillen in 2013 huidige raming en Startnota (x € miljoen)
Benchmark
MN2013
mutatie wv endogeen
Mut
(%)
Zelfstandigenaftrek
Afdrachtvermindering onderwijs
Feestdagenregeling
Verlaagd BTW-tarief (totaal)
Vrijstelling accijns luchtvaartuigen
Verlaging fiscale bijtelling IB (zeer) zuinige auto’s
Vrijstelling MRB motorrijtuigen ouder dan 25/30 jaar
Nihiltarief MRB zeer zuinige auto’s
1 444 |
1 859 |
415 |
302 |
21% |
378 |
396 |
18 |
32 |
9% |
60 |
50 |
|
40 |
65% |
4 121 |
4 441 |
319 |
|
|
1 232 |
1 012 |
|
|
|
213 |
254 |
41 |
33 |
15% |
142 |
222 |
80 |
75 |
53% |
161 |
250 |
89 |
87 |
54% |
totaal
15
De grootste opwaartse aanpassing betreft de zelfstandigenaftrek. Vorig jaar lag deze belastinguitgave al boven de benchmarkraming en deze trend zet zich door. Ondanks de crisis is het aantal zelfstandigen fors gestegen. Deze groei was niet in de raming voorzien en is nu voor ramingsjaren geëxtrapoleerd. De afdrachtvermindering onderwijs ligt
Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven
eveneens hoger dan ten tijde van de Startnota voorzien. In de paragraaf over de evaluaties is al aangegeven dat er sprake is van een sterke stijging en dat er maatregelen worden genomen om onbedoeld gebruik tegen te gaan.
De feestdagenregeling zal opgaan in de werkkostenregeling. In de raming lag besloten dat het aantal werkgevers dat zou overstappen op de werkkostenregeling in drie gelijke stappen zou plaatsvinden. Het blijkt dat dit proces langzamer verloopt, waardoor de feestdagenregeling als separate belastinguitgave op dit moment nog op een hoger niveau ligt.
Het budgettaire beslag van de belastinguitgave van het verlaagde Btw-tarief ligt 319 miljoen euro hoger dan de raming ten tijde van de Startnota. Dit wordt vooral veroorzaakt door de verhoging van het algemene btw-tarief naar 21 procent, terwijl het verlaagde tarief op 6 procent gehandhaafd blijft. Daardoor loopt het tariefsverschil op van 13-procentpunt naar 15-procentpunt. Het belastingvoordeel van het verlaagde tarief wordt dus groter. Hier staat tegenover dat de consumptie zich minder voorspoedig ontwikkelt dan bij de Startnota was voorzien. De endogene mutatie van de belastinguitgave voor het verlaagde btw-tarief ligt daardoor per saldo 332 miljoen euro lager. Deze neerwaartse bijstelling was vorig jaar bij de toets aan de benchmark ook al zichtbaar.
De MRB-vrijstelling voor auto’s ouder dan 30 jaar laat een sterke stijging zien. De sterke toename wordt vooral veroorzaakt door de import van auto’s tussen de 25 en 30 jaar oud, maar die nog wel onder de vrijstelling vallen. De raming ligt inmiddels 75 miljoen euro boven het niveau dan ten tijde van de Startnota was voorzien.
De bijstellingen van de belastinguitgaven voor de accijnsvrijstelling luchtvaart, het nihiltarief zeer zuinige auto’s in de MRB, en de verlaagde bijtelling (zeer) zuinige auto’s waren vorig jaar al in beeld en bevinden zich ook voor 2013 op een vergelijkbaar niveau.
6 Beleidsonderzoek
6.1 Beleidsdoorlichtingen 2013
Het beleid gericht op de realisatie van de algemene of operationele beleidsdoelstellingen – zoals die zijn geformuleerd in de beleidsartikel van de departementale begrotingen – wordt periodiek geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. Bij de programmering van beleidsdoorlichtingen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de beleidscyclus. Voor het periodiek evalueren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid, zijn de vakministers verantwoordelijk.
Kenmerkende eigenschappen van een beleidsdoorlichting als vorm van evaluatie zijn:
-
a)beleidsdoorlichtingen zijn evaluaties op het niveau van beleidsterreinen en niet op instrumentniveau, een beleidsdoorlichting heeft hierdoor het karakter van een synthese;
-
b)in een beleidsdoorlichting staan simpele doch fundamentele vragen centraal naar de nut en noodzaak van beleid en naar de effectiviteit van beleid;
-
c)bij de uitvoering worden onafhankelijke deskundigen betrokken.
De meerjarige programmering van beleidsdoorlichtingen is terug te vinden in de beleidsagenda van elke begroting. Daarnaast staan alle beleidsdoorlichtingen en ander evaluatieonderzoek vermeld in de internetbijlage evaluaties bij elke begroting.
Tabel 6.1 geeft een overzicht van de beleidsdoorlichtingen die in de ontwerpbegrotingen voor 2013 zijn aangekondigd en die naar verwachting in 2013 naar het parlement zullen worden gestuurd.
tabel 6.1 beleidsdoorlichtingen 2013
Departement
Artikel
Titel/Onderwerp
Buitenlandse Zaken
Buitenlandse Zaken |
2/4 |
Buitenlandse Zaken |
3 |
Buitenlandse Zaken |
4 |
Buitenlandse Zaken |
5 |
Veiligheid en Justitie |
34.4 |
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
4 |
Defensie |
1 |
Infrastructuur en Milieu |
17 |
Infrastructuur en Milieu |
19 |
Economische Zaken, Landbouw en |
14 |
Innovatie |
|
Economische Zaken, Landbouw en |
17 |
Innovatie |
|
Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
1 |
Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
10 |
Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
3 |
Veiligheid, goed bestuur en rechtsorde (voorheen bevordering regionale stabiliteit)
Beleid Latijns Amerika
Versterking Europese samenwerking en Nederlandse positie
Private Sector Ontwikkeling
Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, Aids
Slachtofferzorg
Beleidsdoorlichting VSV- beleid
Bescherming kwetsbare schepen nabij Somalië
Luchtvaart
Kabinetsreactie op parlementair onderzoek naar klimaat
Een doelmatige en duurzame energievoorziening
Groen onderwijs van hoge kwaliteit
Arbeidsmarkt
Tegemoetkoming ouders
Interdepartementaal beleidsonderzoek naar gehandicaptenzorg
2
Beleidsonderzoek
Naast de beleidsdoorlichtingen uit de tabel zijn er nog een aantal beleidsdoorlichtingen waarvan de oorspronkelijke afrondingsdatum is verschoven van 2012 naar 2013. Dit wordt in de betreffende begroting aan de Tweede Kamer gemeld. Alle afgeronde beleidsdoorlichtingen zijn in te zien op www.rijksbegroting.nl.
6.2 Interdepartementale Beleidsonderzoeken
Deze paragraaf geeft inzicht in de interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s) die zijn gestart sinds de vorige Miljoenennota. In de zomer van 2012 zijn zes IBO’s van start gegaan. Deze onderzoeken worden na afronding met een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer verzonden. Op dit moment worden de volgende IBO’s uitgevoerd:
-
1.Dienst Justitiële Inrichtingen
-
2.Staatsdeelnemingen
-
3.ODA en OESO/DAC-criteria
-
4.Bekostiging funderend onderwijs bij dalende leerlingaantallen
-
5.Inkomens- en vermogenspositie en subsidiëring 65-plussers
-
6.Gehandicaptenzorg
Interdepartementaal Beleidsonderzoek Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)
Onderwerp
In 2010 kwam, door de snelle afname van de capaciteitsbehoefte en de diverse budgetkortingen, de financiële positie van DJI onder druk te staan. Daarop is het Financieel meerjarenplan opgesteld waarmee op termijn (vanaf 2013) perspectief is op positieve resultaten. Dit perspectief is sindsdien wederom onder druk komen te staan door aanvullende exogene taakstellingen en de in beweging blijvende capaciteitsbehoefte.
Het kostenniveau van DJI wordt door drie factoren bepaald: aantallen (productie), kwaliteit (strafmodaliteiten) en bedrijfsvoering (doelmatigheid). De capaciteitsbehoefte kan worden ingevuld met andere strafmodaliteiten dan de modaliteiten die nu zijn opgenomen in de productenmix van DJI. De aantallen zijn voor DJI een onbeïnvloedbaar gegeven. De keuze van de productenmix is een beleidsmatige en vaak ook een politieke keuze. Vervolgens is het de opgave voor DJI om de productenmix tegen zo laag mogelijk kosten te produceren. Het onderzoek richt zich op die opgave.
Opdracht aan de werkgroep
Het IBO heeft als doel varianten in kaart te brengen om tot structureel lagere en flexibelere kosten van de uitvoering van straffen door de DJI te komen, in het licht van huidige en wellicht in de toekomst noodzakelijke besparingen.
De werkgroep zal varianten uitwerken die zich primair richten op de volgende onderwerpen. Van deze varianten worden de effecten geanalyseerd en gekwantificeerd:
-
1.Huisvestingskosten: De bouw-, huur- en beheer- en onderhoudsrela-tie tussen DJI en de Rijksgebouwendienst (RGD) wordt bezien op efficiency en doelmatigheid.
-
2.Personeelskosten: De CAO Rijk en de OVA-regelgeving zijn niet primair ontworpen voor DJI. Bezien wordt welke mogelijkheden er zijn om gerichte afspraken te maken t.a.v. DJI-personeel, waarmee de
Beleidsonderzoek
personeelskosten van DJI kunnen worden verlaagd en geflexibiliseerd. Naast de CAO wordt gekeken naar de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) omdat een deel van DJI (forensische zorg en jeugd) onder het zogenaamde OVA-convenant valt.
-
3.Eisen voor brandveiligheid: Sinds de Schipholbrand stellen gemeenten strenge en weinig uniforme eisen aan de brandveiligheid. Onderzocht wordt welke mogelijkheden er zijn om deze eisen te uniformeren/versimpelen om de kosten van de DJI te verlagen.
-
4.Huisvestingstrategie: Ten aanzien van huisvestingstrategie worden op dit moment binnen DJI al stappen gezet. Eerste stap in het onderzoek is een inventarisatie en beoordeling van de huidige activiteiten. Het huidige gebouwenbestand wordt bezien op efficiency en doelmatigheid. Daarbij wordt een optimale huisvestingstrategie bezien en een stappenplan om daar uiteindelijk toe te komen.
-
5.De omvang en flexibiliteit van het personeelsbestand: Binnen DJI staat het personeelsbeleid reeds hoog op de agenda. De huidige stand van zaken en voornemens worden als eerste stap van het onderzoek in kaart gebracht. De mogelijkheden tot innovatie en flexibilisering die bij kunnen dragen aan het terugdringen van het (vaste) personeelsvolume worden bezien. Daarbij wordt o.a. gekeken naar mogelijkheden ten aanzien van de inzet van intern/extern personeel en de inzetbaarheid over sectoren en regio’s (geen vaste standplaats).
Organisatie van het onderzoek
De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries van VenJ, BZK, Financiën en AZ, aangevuld met één of twee externe deskundigen. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. De voorzitter wordt ondersteund door een secretaris van het ministerie van Financiën en een cosecretaris van het ministerie van VenJ. De werkgroep start in mei 2012 en rondt haar eindrapport uiterlijk februari 2013 af. De omvang van het rapport (exclusief bijlagen) is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.
Grondslag (Rijksbegroting 2012)
Het budget van de Dienst Justitiële Inrichtingen:
(x 1 000 Euro) |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
13.4.1 |
Gevangeniswezen regulier |
991 802 |
989 128 |
965 195 |
950 465 |
947 976 |
13.4.2 |
Forensische zorg |
717 742 |
699 546 |
687 840 |
678 206 |
676 635 |
13.7.1 |
Vreemdelingenbewaring |
114 523 |
117 054 |
114 417 |
112 746 |
112 470 |
13.7.2 |
Uitzetcentra |
36 535 |
35 990 |
35 196 |
34 543 |
34 420 |
14.2.1 |
Jeugd |
272 052 |
272 031 |
270 983 |
266 879 |
266 180 |
Totaal |
2 132 654 |
2 113 749 |
2 073 631 |
2 042 839 |
2 037 681 |
Interdepartementaal Beleidsonderzoek Staatsdeelnemingen
Aanleiding
Bij staatsdeelnemingen speelt publiek belang en optimaal rendement een rol. Afwegingen lijken echter bemoeilijkt te worden doordat bij staatsdeelnemingen verschillende partijen binnen de rijksdienst zich buigen over beleid, bedrijfs(-economisch) rendement en budgettair belang.
Beleidsonderzoek
Opdracht aan de werkgroep
Uitgaande van de bestaande rolverdeling (Financiën als aandeelhouder en als budgetbewaker, het beleidsdepartement als verantwoordelijke voor het beleid):
-
1.Hoe kunnen de verschillende rollen (beleid, aandeelhouderschap en budgettair belang) zuiver en doelmatig worden ingevuld?
-
2.Welke varianten zijn er om het publieke, het budgettaire en het bedrijfseconomische belang doelmatig te borgen, dan wel om een transparante, expliciete afweging te kunnen maken tussen deze drie doelen? Welke voor- en nadelen zijn er hierbij?
-
3.Welke spelregels (rendementsbepaling, pay-out ratio, raming dividenden etc.) horen bij deze varianten?
Bij de uitwerking van elk der vragen ware te bezien of en zo ja wat de betekenis is van 100 procent deelnemingen, meerderheidsdeelnemingen en minderheidsdeelnemingen.
Toelichting
De staatsdeelnemingen vervullen belangrijke functies voor de Nederlandse economie, vooral op het terrein van de infrastructuur. Het zijn bedrijven met een goede staat van dienst: zij financieren zich grotendeels zelfstandig op de kapitaalmarkten, zij zijn efficiënt en het kwaliteitsniveau van hun dienstverlening is hoog, ook internationaal vergeleken. Wegens het publieke belang dat zij dienen is er een uitgebreid publiekrechtelijk instrumentarium van wetgeving, regulering, concessie- dan wel vergunningverlening op hen van toepassing. Het zijn echter private rechtspersonen, weliswaar met de staat als aandeelhouder als sluitstuk op de borging van het publiek belang. Het aandeelhouderschap van de staat wordt geregeerd door het ondernemingsrecht: daarin worden aan de staat als aandeelhouder geen extra rechten toegekend boven die van private aandeelhouders. Daardoor is het aandeelhouderschap in beginsel minder geschikt ter borging van het publieke belang. Het aandeelhouderschap is wel geschikt voor de bedrijfseconomische aansturing van de deelnemingen.
Deze complexe structuur, private rechtspersonen ingebed in een publiekrechtelijk raamwerk met de staat als aandeelhouder, vergt in de aansturing van de deelnemingen grote zorgvuldigheid. Onvoldoende onderscheid tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke aansturing door de staat en de onderscheiden rollen en processen die daarbij horen, vermindert de consistentie en eenduidigheid van het overheidsoptreden richting de deelnemingen. Een betere afstemming van de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke aansturing van staatsdeelnemingen is wenselijk om optimale beleidsuitkomsten en financiële resultaten in de toekomst te verzekeren. De aard van de verschillende aansturingmechanismen dient verhelderd te worden: in welke situatie past welk mechanisme, hoe dienen zij te interacteren en hoe worden zij optimaal ingevuld?
Organisatie van het onderzoek
Het IBO start in 2012. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën (2 leden), AZ, EL&I, I&M, BZK en V&J. Externe deskundigen kunnen aan de werkgroep worden toegevoegd. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. De voorzitter wordt ondersteund door een secretaris van het ministerie van Financiën (Fin II) en een cosecretaris van het ministerie van Financiën (Fin
Beleidsonderzoek
I). De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.
Interdepartementaal Beleidsonderzoek ODA en OESO/DAC-criteria
Onderwerp
Het betreft een verkennend onderzoek naar de definitie en financiering van ontwikkelingsrelevante uitgaven in internationaal (OESO/DAC) verband in het licht van de nieuw uit te werken mondiale ontwikkelingsagenda en de consequenties daarvan voor de ODA definitie. Het onderzoek kan input leveren voor het formuleren van de Nederlandse positie op dit onderwerp. Het gaat daarbij om:
-
1.De afbakening van de definitie van ontwikkelingsrelevante uitgaven;
-
2.De vraag welke uitgaven en financieringsinstrumenten (bijv. leningen, garanties en exportkredietverzekeringen) meetellen.
Opdracht aan de werkgroep
-
1.Het IBO ontwikkelt beleidsopties over de definitie van Officiële Ontwikkelingssamenwerking (ODA), door aan te geven hoe deze definitie gewijzigd kan worden op basis van de veranderde situatie in de wereld en komende mondiale ontwikkelingen, waarbij niet alleen wordt gekeken naar ontwikkeling en welzijnsverbetering, maar ook naar klimaat, veiligheid, financiële stabiliteit en migratie. Ook de afbakening van landen en/of doelgroepen zal daarbij meegenomen worden.
-
2.Het IBO analyseert de voor- en nadelen van de huidige systematiek.
-
3.Het IBO brengt alle Nederlandse ontwikkelingsrelevante bijdragen in kaart. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar bijdragen die nu al kwalificeren als ODA en bijdragen die dit (nog) niet doen, zoals bijvoorbeeld uitgaven op het terrein van veiligheid, klimaat en migratie en asiel.
-
4.Het IBO geeft weer welke (innovatieve) financieringsinstrumenten er bestaan. Het IBO verkent de wenselijkheid en mogelijkheid om ontwikkelingsrelevante financieringsinstrumenten te erkennen als ODA, met het oog op effectieve ontwikkelingssamenwerking.
-
5.Tot slot brengt het IBO effecten van bovenstaande opties op de doelmatigheid en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking in kaart.
Toelichting
De komende jaren zal een nieuwe mondiale ontwikkelingsagenda uitgewerkt worden, waarbij de aandacht zal uitgaan naar de relatie tussen de huidige Millennium Development Goals (die in 2015 aflopen) en vraagstukken op het terrein van energie, klimaat, veiligheid, financiële stabiliteit en migratie.
De situatie in de wereld is in de afgelopen 50 jaar sterk gewijzigd. Arme mensen wonen niet meer uitsluitend in arme landen en veel problemen die vroeger nationaal of regionaal waren hebben een mondiaal karakter gekregen. Deze gewijzigde context en agenda vragen om een herziening van het huidige ODA-concept en de daarbij horende OESO/DAC-criteria.
Een IBO biedt het kader om de vraag te beantwoorden of Nederland wil inzetten op handhaving van de huidige ODA-definitie of de voorkeur geeft aan een fundamentele wijziging van de huidige ODA-definitie waarbij bv. uitgaven op het terrein van energie, klimaat, veiligheid, financiële stabiliteit en migratie worden meegenomen. Ook
Beleidsonderzoek
de afbakening van landen en/of doelgroepen en kanalen speelt daarbij een rol.
Tot slot wordt gekeken naar de richtlijnen die bepalen welke uitgaven worden meegerekend. Naast activiteiten die voldoen aan de huidige ODA-richtlijnen zijn er nog vele andere - vaak omvangrijke - inspanningen die ontwikkelingsrelevant zijn en bijdragen aan economische ontwikkeling en welzijnsverbetering. Deze vormen van samenwerking passen niet in het bestaande ODA-kader. Enerzijds omdat ze niet gefinancierd worden door overheden, anderzijds omdat het geen transfer van geld betreft naar ontwikkelingslanden of omdat ze een schenkingsdeel hebben van minder dan 25 procent. Ook zijn er bijdragen die wel voldoen aan de drie hierboven genoemde criteria, maar die om allerlei redenen niet als ODA worden erkend, zoals sommige veiligheidsuitgaven, klimaatuitgaven of uitgaven in verband met migratie. De richtlijnen zouden in de toekomst ook nieuwe instrumenten kunnen omvatten, zoals leningen, garanties en exportkredietverzekeringen. Deze instrumenten worden nu niet erkend als ODA-uitgaven, maar worden Other Official Flows (OOF) genoemd. Door middel van een IBO kan in kaart gebracht worden welke ontwikkelingsrelevante bijdragen Nederland levert, waarbij zowel gekeken wordt naar wat nu kwalificeert als ODA, als naar wat onder ontwikkelingssamenwerking zou kunnen vallen als de criteria veranderen. Kennis van de omvang van de uitgaven maakt het mogelijk om nieuwe internationale criteria, normstelling en richtlijnen ten aanzien van uitgaven en instrumenten te beoordelen en de eventuele financiële gevolgen en de gevolgen voor de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking te appreciëren.
Door middel van dit IBO kan het onderwerp in Nederland (politiek) en internationaal (DAC-leden) geagendeerd worden en kan de discussie over een nieuw ODA-concept in het kader van de post-2015 agenda in diverse internationale fora worden gevoed (2013 MDG Review, 2013 Financing for Development, Global Partnership for Effective Development, EU, G20, diverse OESO/DAC fora).
Organisatie van het onderzoek
De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries van AZ,
Financiën (IRF, BFB), Buitenlandse Zaken (FEZ, DGIS), EL&I (IB), BZK/I&A,
Defensie en IenM, aangevuld met één of twee externe deskundigen. De
werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter.
De voorzitter wordt ondersteund door een secretaris van het ministerie van Financiën en een cosecretaris van het ministerie van Buitenlandse
Zaken.
De werkgroep start in september 2012 en dient haar eindrapport uiterlijk in juni 2013 in. De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.
Interdepartementaal Beleidsonderzoek Bekostiging funderend onderwijs bij dalende leerlingaantallen
Onderwerp
De bevolking in Nederland ontgroent. In een aantal regio’s speelt dit sterker dan elders. Van 2000 tot 2010 is het aantal leerlingen in Noordoost-Groningen bijvoorbeeld gedaald met 17 procent, in Zeeuws-Vlaanderen met 13 procent en in Parkstad Limburg met 21 procent. Inmiddels is er al sprake van een landelijke daling van het aantal leerlingen in het basisonderwijs. In de komende jaren zet die daling fors door. Er zijn verspreid over het land bijna 70 gemeenten met meer dan 30 procent daling van het aantal leerlingen in het primair onderwijs tot en met 2020, tegenover een
Beleidsonderzoek
landelijke daling met 6,5 procent over deze periode. In het voortgezet onderwijs komt de daling uiteraard later, maar is deze al begonnen in de krimpregio’s. De landelijke daling in het voortgezet onderwijs is 20 000 leerlingen (2,5 procent) tot en met 2020 en ca. 50 000 leerlingen (6,25 procent) tot en met 2028.
Het huidige stelsel van het primair onderwijs voorziet in een fijnmazig netwerk van scholen, zowel in geografische zin als in termen van denominatie. Daartoe is er een complex regelkader dat voorziet in doelmatigheid waar dat kan en in erg kleine scholen waar weinig leerlingen zijn. In 2006 had 30 procent van de scholen minder dan 145 leerlingen. Bij ongewijzigd beleid stijgt het aantal scholen met minder dan 145 leerlingen tot en met 2020 naar 40 procent. Uit ervaringsgegevens blijkt dat een school tenminste 145 leerlingen nodig heeft om op lange termijn bedrijfsmatig goed te kunnen functioneren met de normale bekostiging per leerling12. Zo zijn de kosten van vier scholen met elk 50 leerlingen jaarlijks vier ton hoger dan de kosten van één school met 200 leerlingen. Daarom krijgen scholen met minder dan 145 leerlingen momenteel een toeslag die toeneemt naarmate het aantal leerlingen verder daalt. Gevolg hiervan is dat als kleine scholen fuseren, de bekostiging per leerling daalt.
De kwaliteit van deze kleine scholen is kwetsbaar, zoals blijkt uit rapporten van de Inspectie van het Onderwijs (De staat van het onderwijs, onderwijsverslag 2009/2010). Schoolbesturen kunnen prima de kwaliteit overeind houden als zij slechts enkele kleine scholen hebben, maar als bijna alle scholen onder een schoolbestuur klein zijn, ontstaan er problemen. Het schoolteam bestaat dan slechts uit enkele personen, waardoor het moeilijker is elkaar te ondersteunen en specialisaties te ontwikkelen. De kwaliteit komt ook onder druk door de noodzaak combinatieklassen in te richten. Combinatieklassen vragen specifieke vaardigheden waar niet alle leraren in voldoende mate over beschikken. Veel leraren willen mede daardoor liever niet op kleine scholen werken, wat het werven van leerkrachten voor deze scholen bemoeilijkt.
In het voortgezet onderwijs uit de trend van dalende leerlingaantallen zich ook op een andere manier. Het voortgezet onderwijs heeft al een regionale functie, maar bij een dalend leerlingaantal per school wordt het lastiger om een gediversifieerd opleidingenaanbod aan te bieden (in termen van niveaus en profielen).
Er ligt een grote rol om de uitdagingen van een dalend leerlingaantal op te pakken bij schoolbesturen en bij gemeentebesturen. Een dalend leerlingaantal vraagt om samenwerking en om keuzes, soms ook over denominatieve en gemeentegrenzen heen.
Blank, J.L.T. , B.L. van Hulst en P.M. Koot. 2007. «Basisonderwijs en bureaucratie: een empirisch onderzoek naar de relatie tussen overhead en productie in het basisonderwijs».
Rotterdam/Delft: Ecorys/IPSE studies TU Delft.
Berdowski, Z. (2011) Kostenremanentie bij scholen voor primair onderwijs in krimpgebieden
Zoetermeer: IOO
Blank, J.L.T. (1993a.) Kosten van kennis: een empirisch onderzoek naar de productiestructuur van het basisonderwijs in
Nederland. Rijswijk/Den Haag: SCP/VUGA (Sociale en Culturele Studie 17).
12
Beleidsonderzoek
Onderwerp van onderzoek
Onderwerp van het onderzoek zijn
-
a)de elementen in de bekostigingsystematiek van het primair en voortgezet onderwijs in relatie tot dalende leerlingenaantallen en de effecten daarvan op het primair en voortgezet onderwijs en
-
b)de elementen in het onderwijsstelsel die fusies of fusieprocessen van kleine scholen belemmeren of het ontstaan en voortbestaan bevorderen van kleine scholen (bijv. aspecten van de fusietoets, denominatie, invulling van artikel 23 van de Grondwet, stichting- en opheffingsnormen, regelgeving rond onderwijshuisvesting, recht om aanmeldingen van leerlingen af te wijzen), of het ontstaan en voortbestaan bevorderen van een te divers opleidingaanbod gegeven het leerlingaantal. Het onderzoek geeft hiervan een overzicht.
Opdracht aan de werkgroep
Doel van het onderzoek is te komen tot een aantal beleidsvarianten waarmee de kwaliteit en de doelmatigheid van het funderend onderwijs in gebieden met een dalend leerlingaantal geborgd blijft en waar mogelijk vergroot wordt. De beleidsvarianten worden zoveel mogelijk gekwantificeerd. De beleidsvarianten kunnen budgetneutraal zijn of tot besparingen leiden. Oplossingsrichtingen die de beleidsvarianten kunnen verkennen, zijn onder andere:
-
1.Aanpassingen in de bekostigingssystematiek en de regelgeving die leiden tot een doelmatige borging van de kwaliteit, de toegankelijkheid en de diversiteit van het onderwijsaanbod bij dalende leerlingaantallen.
-
2.Aanpassingen die weliswaar leiden tot een grotere reisafstand voor leerlingen, maar die de toegankelijkheid van het onderwijs zo min mogelijk beperken.
-
3.Aanpassingen in de fusietoets. Het onderzoek zal nagaan of de fusietoets inderdaad een belemmering vormt voor doelmatiger en kwalitatief betere scholen, en zo ja hoe dit kan worden ondervangen.
-
4.Aanpassingen in de regelgeving rond het opleidingsaanbod in het voortgezet onderwijs.
-
5.Aanpassingen in de stichting- en opheffingsnormen en -regelgeving. Ook wordt de werkgroep gevraagd te verkennen of en hoe vanuit het Rijk bevorderd moet worden dat op lokaal niveau schoolbesturen en gemeentebesturen de regierol pakken om adequaat en tijdig in te spelen op de trend van dalende leerlingaantallen.
De werkgroep wordt gevraagd inzicht te geven in de dilemma’s die aan onderwijsbeleidskeuzes in tijden van dalende leerlingaantallen ten grondslag kunnen liggen. Een voorbeeld van zo’n dilemma is het dilemma tussen aan de ene kant minimale schaal en onderwijskwaliteit, en aan de andere kant de vrijheid van onderwijs die artikel 23 van de Grondwet biedt. Een ander voorbeeld is het dilemma tussen onderwijskwaliteit en toegankelijkheid/reisafstand.
Organisatie van het onderzoek
De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries van OCW, EL&I, AZ, BZK en Financiën. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. De voorzitter wordt ondersteund door een secretaris van het ministerie van Financiën en een cosecretaris van het ministerie van OCW. Er kunnen externe deskundigen aan de werkgroep deelnemen. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van de themagroep Onderwijs van het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling. De werkgroep start voor de zomer van 2012 en dient haar rapport uiterlijk op 1 februari
Beleidsonderzoek
2013 af te ronden. De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.
Interdepartementaal Beleidsonderzoek Inkomens- en vermogenspositie en subsidiëring 65-plussers13
Onderwerp
In dit onderzoek worden de historische, huidige en toekomstige ontwikkelingen van de inkomens- en vermogensposities van 65-plussers geanalyseerd. Daarnaast worden de instrumenten (deels) gefinancierd met collectieve middelen om 65-plussers financieel te ondersteunen in kaart gebracht en beoordeeld. Tot slot worden beleidsvarianten uitgewerkt die tot verbetering van de doelmatigheid en transparantie van het instrumentarium leidt.
Opdracht aan de werkgroep
Probleemstelling. De inkomens-en vermogensposities van pensioengerechtigden zijn de laatste decennia sterk verbeterd (zie figuur 1). Dit proces zal zich naar verwachting de komende jaren voort kunnen zetten. Anderzijds leidt de vergrijzing tot oplopende kosten voor met name de zorg en de sociale zekerheid. Er bestaat een groot aantal instrumenten die (onder meer) gericht zijn op de inkomensondersteuning van 65-plussers. De oorspronkelijke motieven van die instrumenten zijn mogelijk niet meer actueel, of kunnen op een efficiëntere alternatieve manier bereikt worden. Bij de beoordeling van de doelmatigheid worden de uitvoeringskosten betrokken. Dit IBO streeft ernaar om een dergelijke inventarisatie, beoordeling en beleidsopties beschikbaar te maken voor publieke discussie. Doelstelling:
o In kaart brengen en beoordelen van de ontwikkeling van inkomens-en vermogensposities van 65-plussers en van de collectief gefinancierde instrumenten om deze groep te ondersteunen; o Formuleren van beleidsvarianten om de efficiëntie en transparantie van het instrumentarium te verhogen. Stap 1: In de analyse van het inkomen worden de volgende bestanddelen onder meer betrokken: arbeidsinkomen; vermogensinkomen; inkomen uit onderneming; aanvullende pensioenen; fiscale voordelen; uitkeringen; inkomensoverdrachten; belastingen en premies. In de analyse van het vermogen wordt zowel het totale vermogen als het vermogen exclusief eigen woning betrokken. Verder wordt de spreiding binnen de verschillende cohorten 65-plussers betrokken, alsmede een vergelijking met de posities van andere leeftijdscohorten (inclusief het cohort vlak voor het pensioen), en wordt een internationale vergelijking gemaakt. Bezien wordt of het mogelijk en wenselijk is om uitgavenpatronen in de analyse te betrekken. Stap 2: In de inventarisatie van de instrumenten worden alle (deels) collectief gefinancierde instrumenten ten behoeve van 65-plussers meegenomen, en kunnen ze ook zien op een deel van de doelgroep van 65-plussers. Onder meer worden de doelgroepen, kosten en motieven van de instrumenten geïnventariseerd. De identificatie van alle betrokken instrumenten en de precisering van de grondslag zal in het onderzoek worden vastgesteld, maar betreffen in ieder geval: o De AOW (niet ten principale, maar wel voor wat betreft maatvoering);
13
In deze taakopdracht wordt de term: «65-plussers» gehanteerd; hiermee wordt de groep personen bedoeld die de AOW-leeftijd bereikt hebben.
Beleidsonderzoek
o Fiscale instrumenten zoals lagere belastingtarieven, box 3 voordelen, de aftrek specifieke zorgkosten en heffingskortingen voor 65-plussers; o Uitgavenregelingen, zoals de Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (MKOB), het onderscheid in de huurtoeslag tussen 65-min en 65-plus en specifieke uitzonderingen en kortingen bij de eigen bijdrage AWBZ, die gelden voor bepaalde groepen waaronder ouderen; dit geldt ook voor de corresponderende eigen bijdragen Wmo, gegeven de beleidsvrijheid van gemeenten op dat punt; Stap 3: Vervolgens wordt de actualiteit van de oorspronkelijke motieven, de effectiviteit en de doelmatigheid van de instrumenten beoordeeld, mede in het licht van de veranderende inkomens- en vermogensposities. Hierbij wordt een vergelijking met de ondersteuning van het leeftijdscohort die vlak voor de pensioengerechtigde leeftijd zit, gemaakt.
Stap 4: Aansluitend bij de beoordeling in stap 3 worden tot slot beleidsvarianten uitgewerkt die tot verbetering van de doelmatigheid, effectiviteit en transparantie van het instrumentarium leiden. Naast budgetneutrale varianten kunnen varianten ook tot besparingen leiden, waarbij speciale aandacht uitgaat naar extra financieringsbronnen van regelingen waarvan de kosten oplopen door de vergrijzing.
Organisatie van het onderzoek
De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries van SZW, VWS, BZK, EL&I, AZ en Financiën en externe deskundigen van het CPB, CBS en SCP. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. De voorzitter wordt ondersteund door een secretaris van het ministerie van Financiën en een cosecretaris van het ministerie van SZW.
De werkgroep dient haar eindrapport uiterlijk voor het zomerreces 2013 af te ronden, waarbij de werkgroep voor het zomerreces 2012 bijeen zal komen en de opdracht aan het CPB (en SCP) zal vaststellen. De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden. Het CPB zal gevraagd worden, in samenwerking met het SCP, Financiën en SZW, een modelmatig onderbouwde prognose te geven van de inkomens-en vermogensposities van 65-plussers, inclusief een historische en actuele analyse. Het CPB kan deze analyse ook zelfstandig publiceren, bij voorkeur na afronding van het IBO-rapport.
Beleidsonderzoek
Interdepartementaal Beleidsonderzoek Gehandicaptenzorg
Figuur 1 Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen naar leeftijd hoofdkostwinner (CBS Statline)
0
tot 25 25–30 30-35 35-40 40-45 45-50 50-55 55-60 60-65 65-70 70-75 75 jaar jaar jaar
2000
jaar jaar jaar jaar jaar jaar
2010
jaar jaar jaar en ouder
De ongeveer 150 000 cliënten (stand 2010) in de gehandicaptenzorg maken gebruik van een uitgebreid zorgaanbod. Deze zorg is gericht op verstandelijke, lichamelijke en zintuiglijke beperkingen en kan ingedeeld worden naar de segmenten dagbesteding, intramurale en extramurale zorg en ondersteuning. Mensen met een beperking zijn vaak levenslang en levensbreed aangewezen op zorg en ondersteuning. Het zorgaanbod wordt geleverd door een groot aantal zorgaanbieders met in totaal circa 150 000 medewerkers (2010). Mensen met een indicatie voor gehandicaptenzorg krijgen vanuit de AWBZ en/of de Wmo naturazorg of een persoonsgebonden budget (pgb).
De uitgaven vanuit de AWBZ bedragen 6,5 miljard euro (voorlopige realisatie 2010, exclusief pgb) en zijn in de periode 1998–2010 jaarlijks gestegen met gemiddeld 8,6 procent. Dit terwijl de demografische component maar 0,5 procent per jaar bedraagt. Ook andere departementen hebben regelingen voor mensen met een beperking zoals de «rugzakjes» in het (speciaal) onderwijs, de Wajong en de TOG regeling. Een samenhangend beeld van deze regelingen en het financiële beslag daarvan ontbreekt.
Opdracht aan de werkgroep
Het IBO analyseert de uitgavenontwikkeling in de gehandicaptenzorg (in de langdurige zorg, via zorg in natura en het pgb) en van andere op mensen met een beperking gerichte regelingen, brengt de oorzaken in kaart en geeft aan waaraan de middelen worden besteed. Hierbij wordt een analyse gemaakt van de (ontwikkelingen op het gebied van) kwaliteit en toegankelijkheid van de gehandicaptenzorg. Doel van het onderzoek is te komen tot een aantal beleidsvarianten waarmee de doelmatigheid en de budgettaire beheersbaarheid op langere termijn van de gehandicaptenzorg vergroot wordt.
Concreet is de opdracht aan de werkgroep als volgt:
Beleidsvarianten te ontwikkelen die structureel besparen op de uitgaven op dit thema, waarbij tenminste één variant (al dan niet bestaande uit verschillende subvarianten) een aanzienlijke structurele besparing van de totale netto uitgaven in de langdurige zorg oplevert.
30
25
20
5
0
5
Beleidsonderzoek
Gezien de reële groei van de uitgaven voor de gehandicaptenzorg, dient de werkgroep ook één of meerdere beleidsvarianten in beeld brengen die gericht zijn op het structureel beperken van de reële groei, zodanig dat deze groei op langere termijn niet hoger is dan de structurele reële bbp groei.
De beleidsvarianten geven weer: de maatschappelijke voor- en nadelen (op de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg), de budgettaire effecten (in het jaar waarop een maatregel kan ingaan en structureel), de ingeschatte effecten op de langere termijn niet-demografische volumegroei van de uitgaven, en de uitvoeringsaspecten van de variant.
Het onderzoek moet ingaan op de volgende punten:
Een internationale vergelijking cq. verschillenanalyse: hoe verhoudt (de ontwikkeling in) de Nederlandse gehandicaptenzorg zich tot die in het buitenland?
Het scherper in beeld brengen van de ontwikkeling van de gehandicaptenzorg: welke regelingen gericht op gehandicapten zijn er in de langdurige zorg en breder, wat is het budgettair beslag, wat is er gebeurd, welke onderdelen zijn vooral gegroeid en uit welke componenten is de groei opgebouwd?
Het in beeld brengen van waar het extra geld van de afgelopen jaren aan is besteed zoals groei aantal cliënten, groei zorg per cliënt, loonkosten, kwaliteit, bouw en andere infrastructurele voorzieningen, overhead.
De (mogelijke) meeropbrengsten van deze investeringen verhelderen, zowel voor de doelgroep als voor de samenleving als geheel, bijvoorbeeld in termen van wachtlijstreductie.
Het onderzoeken van mogelijke oorzaken van deze groei: demografie (groei populatie), verschil jeugd en volwassenen, prijzen ZZP’s, upcoding, indicatiestelling, latente vraag, arbeidsproductiviteit, eisen samenleving, mondiger vragers, begeleidingsmaatregelen, de institutionele vormgeving (checks and balances), het gevoerde beleid, ontwikkeling van de prijs en inhoud van de (ZZP-pakketten), kwaliteitsverbeteringen, beleidseffecten van aanpalende sectoren (met name onderwijs en sociale zekerheid). De wachtlijstproblematiek van begin deze eeuw en de effecten van het «boter bij de vis»-beleid dienen hierbij te worden betrokken.
Een kwalitatieve bespreking van de maatschappelijke kosten en baten van de beleidsvarianten en een berekening van de budgettaire effecten van de beleidsvariant. Hierbij worden onder andere elementen zoals kwaliteit en toegankelijkheid van de zorgverlening maar ook de sociale en ethische kanten meegenomen. Ook wordt aandacht besteed aan de gevolgen van de varianten voor andere regelingen voor gehandicapten, zoals de Wajong, de TOG en «de rugzakjes» in het speciaal onderwijs.
Het onderzoek resulteert onder meer in beleidsvarianten, bijvoorbeeld: in beeld brengen van internationale best practices, bepalen van effecten van het normeren van prijzen, gevolgen van het aanscherpen van indicatiecri-teria, effect van geconcentreerde inkoop voor specifieke doelgroepen, verbeteren van de doelmatigheid van instellingen (en hoe bewerkstellig je dat). Het onderzoek dient de bevindingen en aanbevelingen van de Taskforce beheersing zorguitgaven te benutten en waar nodig verder uit te werken.
Samenstelling werkgroep
Leden van de werkgroep zijn: VWS, AZ, Financiën, BZK, SZW, OCW. Indien nodig worden er externe deskundigen aan de werkgroep toegevoegd zoals het SCP. De werkgroep staat onder leiding van een onafhan-
Beleidsonderzoek
kelijke voorzitter, deze wordt ondersteund door een gezamenlijk secretariaat vanuit Financiën en VWS .
Het secretariaat start zijn voorbereidende werkzaamheden vanaf juni/juli 2012. De werkgroep start formeel in september 2012 en rondt haar eindrapport uiterlijk 1 maart 2013 af. De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.
7 Budgettair overzicht interventies t.b.v. de financiële sector
Tabel 1: Budgettair overzicht interventies
(bedragen in € mln.) – update MJN 2013
2008 2010
2011
2012
2013
A. Verwerving Fortis/RFS/AA
-
1.ABN AMRO Group N.V. – ASR Verzekeringen N.V. – RFS Holdings B.V. (incl. Z-share en residual N-share)
-
2.Overbruggingskrediet (voormalig) Fortis
-
3.Aflossingen (voormalig) Fortis
-
4.Renteontvangsten overbruggingskredieten Fortis
-
5.Dividend ABN Amro Group N.V.
-
6.Dividend ASR Verzekeringen N.V.
-
7.Dividend RFS Holdings B.V.
Capital Relief Instrument ABN-AMRO
-
8.Garantieverlening (geëffectueerd)
-
9.Afname voorwaardelijke verplichting
-
10.Premieontvangsten
Counter Indemnity ABN-AMRO
-
11.Garantieverlening (geëffectueerd)
-
12.Premieontvangsten
B.
C.
Δ Staatsschuld
Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (€ 20 mld.)
-
13.14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24.
Verstrekt kapitaal ING Verstrekt kapitaal Aegon Verstrekt kapitaal SNS Reaal Aflossing ING Aflossing Aegon Aflossing SNS Reaal Couponrente ING Couponrente Aegon Couponrente SNS Reaal Repurchase fee ING Repurchase fee Aegon Repurchase fee SNS Reaal
Δ Staatsschuld
Back-up faciliteit ING EUR/USD>
25. |
Funding fee (rente + aflossing) |
26. |
Management fee |
27. |
Portefeuilleontvangsten |
(rente + aflossing) |
|
28. |
Garantiefee |
29. |
Additionele garantiefee |
30. |
Additionele fee |
31. |
Verhandelbaarheidsfee |
32. |
Saldo Back-up faciliteit ( 25 t/m 31) |
33. |
Meerjarenverplichting aan ING |
34. |
Alt-A portefeuille |
27 971 |
27 955 |
27 955 |
27 955 |
4 575 |
3 750 |
3 750 |
3 750 |
|
0 |
0 |
|
|
|
|
|
0 |
|
|
|
0 |
0 |
|
0 |
|
0 |
0 |
0 |
32 611 |
|||
32 611 |
|||
|
0 |
0 |
0 |
950 |
|||
|
|
|
|
30 844 |
|
|
|
10 000 |
|||
3 000 |
|||
750 |
|||
|
|
|
|
|
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|
|
|
|
|
||
0 |
|||
5 659 |
|
|
|
1,34 |
1,29 |
1,27 |
1,25 |
8 248 |
3 242 |
2 459 |
1 948 |
106 |
39 |
33 |
31 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- |
- |
|
|
0 |
0 |
0 |
0 |
13 084 |
10 264 |
8 203 |
6 679 |
16 376 |
13 934 |
11 719 |
9 651 |
Δ Staatsschuld = saldo Back-up faciliteit
0
0
0
0
Budgettair overzicht interventies t.b.v. de financiële sector
(bedragen in € mln.) – update MJN 2013
2008 2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
50 275 11 277 |
|
|
0 |
38 998 - 523 0 |
33 175 - 361 0 |
18 250 - 230 0 |
18 250 - 169 0 |
D.
Garantiefaciliteit bancaire leningen
-
35.Garantieverlening (geëffectueerd)
-
36.Afname voorwaardelijke verplichting
-
37.Stand openstaande garanties (cumulatief 35–36)
-
38.Premieontvangsten (gesaldeerd)
-
39.Schade-uitkeringen
Δ Staatsschuld (excl. nr. 35, 36 en 37)
523
361
230
169
E1.
E2.
IJsland
-
40.41.
42.
43.
-
44.45.
Uitkering DGS Icesave Uitvoeringskosten IJslandse DGS door DNB
Vordering op IJsland tussenrekening «recovery topping up» Opbouw rente op vordering Totale vordering (42 + reeks 43) Ontvangsten aflossing lening Renteontvangsten op lening
Griekenland
-
46.Lening Griekenland
-
47.Vordering op Griekenland
-
48.Ontvangsten aflossing lening
-
49.Premieontvangsten incl. servicefee
-
50.DNB (niet-relevante-winst) compensatie Griekenland
-
51.Rentevergoeding Griekenland
1 428
7 |
|||
1 329 |
919 |
736 |
|
33 |
15 |
||
51 |
42 |
31 |
|
1 380 |
1 012 |
860 |
|
0 |
|
|
|
0 |
0 |
0 |
|
1 248 |
1 946 |
5 |
0 |
1 248 |
3 194 |
3 199 |
3 199 |
0 |
0 |
0 |
|
|
|
|
|
0 |
0 |
||
13 |
13 |
G.
Δ Staatsschuld (excl. nr. 42, 43 en 47) Europese instrumenten
2 653
1 388
195
43
52. |
Garantieverlening NL-aandeel |
EU-begroting |
|
53. |
Garantieverlening NL-aandeel EFSF |
(hoofdsom en rente) |
|
54. |
Garantieverlening NL-aandeel ESM |
55. |
Garantieverlening aan DNB i.v.m. |
ophoging middelen IMF |
|
56. |
Deelneming EFSF |
57. |
Deelneming ESM |
Δ Staatsschuld (56 en 57)
Overige gevolgen
-
58.Uitvoeringskosten en inhuur externen
-
59.Terug te vorderen kosten
-
60.Ontvangen teruggevorderde kosten
Δ Staatsschuld (excl. rente) Staatsschuld cumulatief (excl. rente)
+ schuldeffect garantiebenutting EFSF
+ meerjarenverplichting aan ING (op transactiebasis)
-
=aandeel interventies in EMU schuld
toerekenbare rentelasten
2 946 |
|
||
25 872 |
71 910 |
35 445 |
|
1 |
13 610 1 |
1 829 |
1 829 |
1 |
1 |
1 829 |
1 829 |
62 0
|
3 0
|
6 0
|
2 0 0 |
38 634 38 634 |
|
|
|
993 10 055 |
14 667 8 203 |
16 565 6 679 |
|
3 979 |
44 224 1 280 |
56 026 1 161 |
56 365 1 173 |
F.
Budgettair overzicht interventies t.b.v. de financiële sector
Tabel 2: Balans met interventies – prognose ultimo 2012
(bedragen in € mln.)
2012
2012
Activa A.
B.
C.
E1.
E2.
Verwerving Fortis/RFS/AA
-
1.ABN AMRO Group N.V. – ASR Verzekeringen N.V. – RFS Holdings B.V. (incl. Z- en residual N-share)
-
2.Overbruggingskrediet Fortis
Kapitaalverstrekkingsfaciliteit
-
13.Verstrekt kapitaal ING (+16.) 15. Verstrekt kapitaal SNS Reaal
Back-up faciliteit ING
-
34.Alt-A portefeuille
IJsland
Vordering op IJsland (totaal)
Griekenland en Europa
56/57 Deelneming ESM/EFSF 47. Vordering Griekenland
Totale activa:
Passiva
I: Financiering staatsschuld (excl. rentelasten) 27 955 II: Financiering uit resultaat 3 750 III: Financiering uitgavenkader toerekenbare rentelasten
2 250 565
C. Back-up faciliteit ING
11 719 33. Meerjarenverplichting aan ING
Voorziening & incl. onverdeeld resultaat
860
1 831 Technische correctie 3 199
52 130 Totale passiva:
33 156
686
46
6 420
8 203 3 516
103
52 130
Tabel 3: Resultaat op interventies – prognose 2012
(bedragen in € mln.)
2012
2012
Toerekenbare kosten:
Toerekenbare rentelasten
E1. IJsland
Kosten i.v.m. topping up (netto)
E2. Griekenland
-
51.Rentevergoeding Griekenland
G. Overige gevolgen
-
58.Uitvoeringskosten en inhuur externen 60. Ontvangen teruggevorderde kosten
Toerekenbare opbrengsten:
1 161
A. Verwerving Fortis/RFS/AA
-
4.Rente overbruggingskrediet Fortis
-
5.Dividend ABN Amro Group N.V 15 6. Dividend ASR Verzekeringen N.V.
-
12.Premieontvangsten counter indemnity
13
B. Kapitaalverstrekkingsfaciliteit
-
22.Repurchase fee ING
Totale kosten:
6 D. Garantiefaciliteit bancaire leningen – 1 38. Premieontvangsten (gesaldeerd)
E1. IJsland
-
43.Opbouw rente op vordering
E2. Griekenland
-
49.Premieontvangsten incl. servicefee
1 164 Totale opbrengsten:
152 50 71 26
375 230
31
16
951
Resultaat: – 213 mln.
Budgettair overzicht interventies t.b.v. de financiële sector
Tabel 4: Garanties
(bedragen in € mln.) – update MJN 2013
2008 2010
2011
2012
2013
A. Verwerving Fortis/RFS/AA
Counter indemnity
D. Garantiefaciliteit bancaire leningen
Stand openstaande garanties
F. Europese instrumenten
Stand openstaande garanties EU begroting Stand openstaande garanties EFSF1 2
waarvan benut en verwerkt in EMU-schuld:
– Ierland
– Portugal
– Griekenland
– Spanje
Totaal benut en in EMU-schuld
Stand openstaande garanties ESM
Garantie DNB i.v.m. IMF
Saldo openstaande garanties
950
38 998
950
33 175
68 766
13 610
148 343
950
18 250
35 445 13 610
168 863
950
18 250
2 946 |
2 826 |
2 826 |
2 826 |
25 872 |
97 782 |
97 782 |
97 782 |
498 |
807 |
1 070 |
|
495 |
1 150 |
1 432 |
|
6 893 |
7 940 |
||
5 816 |
6 122 |
||
993 |
14 667 |
16 565 |
35 445 13 610
168 863
1 Voor de raming van de schuld van de leningen die het EFSF aan Spanje zal verstrekken is uitgegaan van de huidige beschikbare informatie. Dit houdt in dat er in de ramingen van uit wordt gegaan dat het programma voor de herkapitalisatie van de Spaanse banken volledig uit het EFSF gefinancierd wordt. Dit omdat het ESM op moment van schrijven nog niet in werking is getreden. Ook wordt in de raming verondersteld dat zodra de tranche beschikbaar komt, hier door Spanje geheel op getrokken wordt.
2 Voor de raming van de schuld van de leningen die het EFSF aan Griekenland zal verstrekken is uitgegaan van de huidige beschikbare informatie. Dit wil zeggen dat in de raming ervan uit gegaan wordt dat Griekenland zich houdt aan de afspraken en de tranches worden uitgekeerd conform de Memorandum of Understanding van maart 2012.
8 Garantieoverzicht van het Rijk 2013
Garanties
Een garantie wordt omschreven als een voorwaardelijke financiële verplichting van het Rijk aan een derde buiten het Rijk. De verplichting is voorwaardelijk omdat pas betaald hoeft te worden als bij de wederpartij sprake is van de realisatie van een bepaald risico. Garantieregelingen worden doorgaans als verplichting opgenomen in de begroting van het betreffende vakdepartement.
Tabel 8.1 bevat een integraal overzicht van de garantieregelingen van het Rijk. Alle regelingen met een uitstaand risico groter dan 100 miljoen euro zijn uitgesplitst weergegeven; alle regelingen met een uitstaand risico kleiner dan 100 miljoen euro zijn opgeteld onder de posten «overig». Garantieregelingen hebben een door de Tweede Kamer goedgekeurd plafond, dat geldt als maximum voor de te verlenen garanties binnen de betreffende regeling. Er bestaan twee soorten plafonds: een jaarlijks plafond en een totaalplafond. Een jaarlijks plafond betreft het maximaal toegestane saldo van verleende en vervallen garanties in een bepaald jaar. Een totaalplafond betreft het maximale totaal van verleende garanties binnen een bepaalde garantieregeling; gedurende het bestaan van de regeling - dat kan jaren zijn - mogen de verleende garanties tezamen dit plafond niet overschrijden.
In de tabel 8.1 wordt per garantie onderscheid gemaakt tussen het plafond dat voor de regeling geldt en het bedrag dat aan garanties is verleend. Alleen de verleende garanties in 2011 betreffen een realisatie, de rest van de cijfers betreft een raming van te verlenen en vervallen garanties. Er zijn verschillende soorten garanties:
Kredietgarantie: garantie op rente- en aflossingsverplichtingen. Garantie op deelnemingen: garantie op vol- of bijstorten van aandelenkapitaal. (Her-)verzekering: garantie op moeilijk/niet te verzekeren risico’s.
Tabel 8.2 toont de uitgaven en ontvangsten als gevolg van garanties. De in de tabel getoonde uitgaven betreffen schadeuitkeringen. De in de tabel getoonde ontvangsten betreffen zowel premies en provisies als op derden verhaalde schadeuitkeringen. Uit de tabel blijkt dat de totale uitgaven als gevolg van garantieregelingen lager zijn dan de totale inkomsten. Er bestaan echter grote onderlinge verschillen tussen de garanties: op sommigen wordt veel winst gemaakt en op anderen verlies. Op de crisisgaranties is vooralsnog geen schade geleden maar is wel winst gemaakt.
Achterborgstellingen
Naast het risico uit garantieregelingen wordt het Rijk ook indirect blootgesteld aan risico’s uit achterborgstellingen. Bij achterborgstellingen wordt de daadwerkelijke garantieverplichting niet afgegeven door het Rijk, maar door een daarvoor aangewezen tussenpersoon; bijvoorbeeld een stichting. Tussenpersonen hebben doorgaans een flinke buffer. Pas
Garantieoverzicht van het Rijk 2013
wanneer de tussenpersoon desondanks niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, wordt het Rijk aangesproken, eventueel in de vorm van een lening (zoals bij de Nationale Hypotheek Garantie). Bovendien komt het voor dat het Rijk samen met medeoverheden garant staat (zoals bij de Nationale Hypotheek Garantie en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw).
Van de verschillende achterborgstellingen van het Rijk is in tabel 8.3 het geborgd risico opgenomen alsmede het buffervermogen dat de betreffende tussenpersoon in kas heeft.
Toelichting op specifieke garantie- en achterborgregelingen
Voor precieze details over garantieregelingen en achterborgstellingen wordt verwezen naar de begrotingen en jaarverslagen van de betreffende vakdepartementen. In de tabellen is terug te vinden op welke begroting en op welk begrotingsartikel de verschillende regelingen zijn opgenomen. Zie tevens hoofdstuk 2 voor een integrale risicoanalyse.
Tabel 8.1 Door het Rijk verstrekte garanties (in miljoenen euro’s) |
||||||||||||
Verleende |
Reeds |
Reeds |
Verleende |
Garantie- |
Reeds |
Reeds |
Verleende |
Garantie- |
Totaal |
|||
garanties |
geraamd te verlenen |
geraamd te vervallen |
garanties |
plafond |
geraamd te verlenen |
geraamd te vervallen |
garanties |
plafond |
plafond |
|||
b a |
omschrijving |
2011 |
2012 |
2012 |
2012 |
2012 |
2013 |
2013 |
2013 |
2013 |
||
Garantie |
op kredieten |
|||||||||||
V 24 |
Garanties IS-NIO |
295,9 |
41,1 |
254,7 |
34,2 |
220,6 |
220,6 |
|||||
VIII 14 |
Achterborgovereenkomst |
|||||||||||
NRF |
177,2 |
30,0 |
14,0 |
193,2 |
25,0 |
15,0 |
203,2 |
680,0 |
||||
IXB 2 |
Garantie interbancaire leningen |
33 174,8 |
14 925,4 |
18 249,4 |
18 249,4 |
18 249,4 |
||||||
IXB 4 |
EFSF1 |
97 782,2 |
97 782,2 |
97 782,2 |
97 782,2 |
|||||||
IXB 4 |
EFSM |
2 843,5 |
2 843,5 |
2 843,5 |
2 843,5 |
|||||||
IXB 4 |
ESM1 |
35 445,4 |
35 445,4 |
35 445,4 |
35 445,4 |
|||||||
IXB 4 |
Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten |
2 337,5 |
2 337,5 |
2 337,5 |
2 337,5 |
|||||||
XIII 13 |
BMKB |
2 567,8 |
550,0 |
500,0 |
2 617,8 |
706,3 |
706,3 |
500,0 |
2 824,1 |
1 000,0 |
||
XIII 13 |
GO |
835,3 |
300,0 |
250,0 |
885,3 |
300,0 |
250,0 |
935,3 |
1 011,7 |
|||
XIII 13 |
Groeifinancieringsfaciliteit |
68,4 |
28,6 |
97,0 |
84,3 |
84,3 |
181,3 |
84,3 |
||||
XIII 13 |
Scheepsnieuwbouw |
|||||||||||
garantieregeling |
400,0 |
400,0 |
999,6 |
700,0 |
1 100,0 |
999,7 |
||||||
XIII 16 |
Garantie voor investeringen en werkkapitaal |
|||||||||||
landbouwondernemingen |
468,1 |
50,0 |
100,0 |
418,1 |
130,0 |
50,0 |
100,0 |
368,1 |
130,0 |
|||
XIII 18 |
Garantie voor |
|||||||||||
natuurgebieden en |
||||||||||||
landschappen |
463,6 |
14,6 |
449,1 |
23,0 |
426,1 |
|||||||
XVI 42 |
Inrichtingen voor de |
|||||||||||
gezondheidszorg |
631,8 |
58,8 |
573,1 |
54,5 |
518,6 |
518,6 |
||||||
XVI 42 |
Voorzieningen voor |
|||||||||||
gehandicapten |
185,3 |
13,9 |
171,5 |
12,4 |
159,0 |
159,0 |
||||||
Overig |
405,8 |
179,3 |
183,3 |
401,8 |
121,4 |
113,9 |
115,0 |
400,7 |
121,4 |
312,5 |
||
Totaal Garanties op |
||||||||||||
kredieten |
142 237,2 |
36 983,2 |
16 101,0 |
163 119,5 |
2 041,6 |
1 979,5 |
1 104,1 |
163 994,9 |
2 335,5 |
159 560,5 |
||
Vervolg |
op de volgende pagina |
Verleende |
Reeds |
Reeds |
Verleende |
Garantie- |
Reeds |
Reeds |
Verleende |
Garantie- |
Totaal |
||
garanties |
geraamd te verlenen |
geraamd te vervallen |
garanties |
plafond |
geraamd te verlenen |
geraamd te vervallen |
garanties |
plafond |
plafond |
||
b a |
omschrijving 2011 |
2012 |
2012 |
2012 |
2012 |
2013 |
2013 |
2013 |
2013 |
||
Garantie |
op deelnemingen |
||||||||||
V 24 |
Garanties IS-Raad van Europa 119,3 |
57,4 |
176,7 |
176,7 |
176,7 |
||||||
V 24 |
Garanties Regionale Ontwikkelingsbanken 1 735,2 |
1 735,2 |
1 735,2 |
1 735,2 |
|||||||
IXB 3 |
Garantie en vrijwaring inzake verkoop van deelnemingen 980,3 |
13,0 |
967,3 |
967,3 |
968,4 |
||||||
IXB 4 |
DNB – deelneming in kapitaal IMF 47 311,0 |
47 311,0 |
47 311,0 |
47 311,0 |
|||||||
IXB 4 |
EBRD 589,1 |
589,1 |
589,1 |
598,1 |
|||||||
IXB 4 |
EIB 9 895,5 |
9 895,5 |
9 895,5 |
9 895,5 |
|||||||
IXB 4 |
Wereldbank 3 105,4 Overig 28,6 Totaal Garanties op |
190,9 0,1 |
3 296,3 28,7 |
181,5 |
3 477,9 28,7 |
3 477,9 28,7 |
|||||
deelnemingen 63 764,6 |
248,4 |
13,0 |
64 000,0 |
181,5 |
64 181,5 |
64 191,6 |
|||||
Garantie |
op moeilijk/niet te verzekeren risico’s |
||||||||||
VIII 14 |
Indemniteitsregeling 295,0 |
597,0 |
600,0 |
292,0 |
292,0 |
300,0 |
|||||
IXB 2 |
WAKO (kernongevallen) 14 023,0 |
14 023,0 |
14 023,0 |
14 023,0 |
|||||||
IXB 3 |
Deelneming ABN AMRO 950,0 |
950,0 |
950,0 |
950,0 |
|||||||
IXB 5 |
Exportkredietverzekering 14 538,7 |
10 000,0 |
10 000,0 |
14 538,7 |
10 000,0 |
10 000,0 |
10 000,0 |
14 538,7 |
10 000,0 |
||
IXB 5 |
Regeling Investeringen 194,0 |
453,8 |
453,8 |
194,0 |
453,8 |
453,8 |
453,8 |
194,0 |
453,8 |
||
Overig 87,1 |
202,3 |
152,7 |
136,8 |
150,0 |
155,5 |
152,7 |
139,6 |
150,0 |
114,7 |
||
Totaal Garanties op |
|||||||||||
moeilijk/niet te verzekeren |
|||||||||||
risico’s 30 087,8 |
11 253,1 |
11 206,4 |
30 134,5 |
10 603,8 |
10 609,3 |
10 606,4 |
30 137,3 |
10 603,8 |
15 387,7 |
Overige garanties (o.a. liquiditeits- of exploitatiegarantie)
VIII 7 Bouwleningen academische ziekenhuizen 281,3
Overig 24,4
Totaal Overige garanties (o.a. liquiditeits- of exploitatiegarantie)
305,7
0,3
0,3
14,0 2,2
16,2
267,3 96,4
363,7
0,4
0,4
14,0 0,4
14,3
253,4 96,0
349,4
0,4
0,4
281,3 6,7
288,0
Vervolg op de volgende pagina
Verleende Reeds Reeds Verleende Garantie- Reeds Reeds Verleende Garantie- Totaal garanties geraamd te geraamd te garanties plafond geraamd te geraamd te garanties plafond plafond verlenen vervallen verlenen vervallen
b a omschrijving 2011 2012 2012 2012 2012 2013 2013 2013 2013
48 485,0 27 336,7 257 617,6 12 645,8 12 770,4 11 724,9 258 663,1 12 939,6 239 427,8
607 622
42,4% 41,6% Het betreft hier de door Nederland afgegeven garantie aan EFSF en ESM. Bij het EFSF is tot nu toe ongeveer de helft van het plafond belegd, bij het ESM nog niets.
TOTAAL Garanties van het |
|
Rijk |
236 395,3 |
Bbp (in miljarden euro) |
602 |
TOTAAL Garanties van het |
|
Rijk (als percentage van het |
|
bbp) |
39,3% |
Garantieoverzicht van het Rijk 2013
Tabel 8.2 Uitgaven en ontvangsten op door het Rijk verleende garanties (in duizenden euro)
b Departement
Uitgaven Ontvangsten 2012 2012
Saldo Uitgaven Ontvangsten Saldo
2012 2013 2013 2013
IV Koninkrijksrelaties
V Buitenlandse Zaken
VI Veiligheid en Justitie
VII Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
IXB Financien
XII Infrastructuur en Milieu
XIII Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
XV Sociale Zaken en Werkgelegenheid
XVI Volksgezondheid, Welzijn en Sport A Infrastructuurfonds
Totaal
4 000 692
121 145
182 138 2 400
310 375
4 000 - 692
4 000 823
361 329 240 184 101 145 290 569
95 638 - 86 500 139 211 88 638
700 - 1 700 1 200 400
457 667 147 292 246 379 379 607
4 000 - 823
189 424
-
-50 573 - 800
133 228
Tabel 8.3 Achterborgstellingen van het Rijk (in miljoenen euro)
a Omschrijving
Geborgd risico 2010
Geborgd risico Buffer vermogen 2011 2011
XVI 42 Achterborgstelling Stichting Waarborgfonds Zorg VII 3 Achterborgstelling WEW (NHG)
VII 3 Achterborgstelling WSW
8 441,3
126 422,0
85 300,0
8 671,7
136 206,8
86 314,1
490,1 728,7 472,2
Totaal Achterborgstellingen
220 163,3
235 671,7
1 697,1
b
9 Normeringssystematiek Gemeente- en Provinciefonds
Berekening accres
Gemeenten en provincies beschikken over verschillende inkomstenbronnen om de uitgaven voor hun taken te financieren. Eén van de belangrijkste inkomstenbronnen voor decentrale overheden is de algemene uitkering uit het gemeente- en provinciefonds. De jaarlijkse ontwikkeling van de omvang van het gemeente- en provinciefonds wordt sinds 1995 bepaald door de normeringssystematiek, waarbij de fondsen gekoppeld zijn aan de ontwikkeling van de uitgaven van het Rijk, de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. Beleidsintensiveringen, ombuigingen, mee-en tegenvallers en nominale ontwikkelingen op de Rijksbegroting hebben direct invloed op de omvang van de fondsen («samen de trap op, samen de trap af»). De jaarlijkse toe- en afname van het gemeente- en provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven, wordt het accres genoemd.
Tabellen 9.1–9.3 geven voor de periode 2012–2015 weer hoe de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven uiteindelijk resulteert in het accres. Bij de bepaling van de omvang van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven vormen de netto rijksuitgaven het startpunt. Op de netto uitgaven (A) worden correcties (B) doorgevoerd voor verschillende posten. Het saldo geeft de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU), de basis voor de accresberekening (C).
Tabel 9.1: Ontwikkeling van netto gecorrigeerde rijksuitgaven: van begroting naar accres %
2011
2012
2013
2014
2015
1 De Koning |
39 |
40 |
40 |
40 |
40 |
2A Staten-Generaal |
139 |
144 |
133 |
131 |
133 |
2B Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten |
115 |
112 |
107 |
106 |
101 |
3 Algemene Zaken |
53 |
54 |
56 |
54 |
56 |
4 Koninkrijksrelaties |
182 |
110 |
89 |
86 |
84 |
5 Buitenlandse Zaken |
10 132 |
10 459 |
10 966 |
11 539 |
11 985 |
6 Veiligheid en Justitie |
10 317 |
10 205 |
9 835 |
9 594 |
9 459 |
7 Binnenlandse Zaken |
4 028 |
4 054 |
3 851 |
3 825 |
3 785 |
8 Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
31 326 |
31 555 |
31 462 |
31 772 |
31 724 |
9A Nationale Schuld |
9 303 |
9 367 |
9 800 |
9 973 |
10 073 |
9B Financien |
1 846 |
1 520 |
1 642 |
2 113 |
2 055 |
10 Defensie |
7 615 |
7 722 |
7 296 |
7 341 |
7 304 |
12 Infrastructuur & Milieu |
11 017 |
10 830 |
9 897 |
10 585 |
9 571 |
13 Economische Zaken, Landbouw & Innovatie |
5 564 |
5 007 |
4 868 |
4 535 |
4 286 |
15 Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
19 901 |
19 754 |
19 999 |
20 512 |
20 653 |
16 Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
6 085 |
5 759 |
4 502 |
4 394 |
4 236 |
50 Gemeentefonds |
18 576 |
18 427 |
17 963 |
17 840 |
17 433 |
51 Provinciefonds |
1 268 |
1 231 |
1 138 |
1 132 |
963 |
Aanvullende posten |
277 |
117 |
1 921 |
4 983 |
7 273 |
(A) Totaal netto uitgaven |
137 784 |
136 466 |
135 565 |
140 552 |
141 212 |
(B) Totaal correcties |
|
|
|
|
|
(C)Totaal NGRU (=A+B) |
91 823 |
90 508 |
89 555 |
93 355 |
94 060 |
Accres (%) = (Ct - Ct-1)/Ct-1) |
|
|
4,24% |
0,75% |
Normeringssystematiek Gemeente- en Provinciefonds
De correcties op de netto rijksuitgaven (tabel 9.2) kunnen in drie categorieën ingedeeld worden.
-
1.Uitgaven die wel relevant zijn voor de uitgavenkaders, maar niet voor het GF/PF. Het gaat om uitgaven die relatief gevoelig zijn voor macro-economische ontwikkelingen en waarop het Rijk geen invloed heeft, bijvoorbeeld de afdrachten aan de EU. Door de rijksuitgaven voor deze uitgavenposten te corrigeren, wordt de accresraming minder afhankelijk van macro-economische ontwikkelingen, wat de stabiliteit van de accresontwikkeling ten goede komt.
-
2.Uitgaven die niet relevant zijn voor het uitgavenkader, maar wel voor het GF/PF, bijvoorbeeld studieleningen.
-
3.Financieringsverschuivingen. Financieringsverschuivingen zijn verschuivingen van geldstromen binnen het Rijk die niet tot meer of minder bestedingsruimte van het Rijk leiden, maar in de normerings-systematiek wel effect hebben op het accres doordat het schuiven zijn tussen ngru-relevante uitgaven en niet-ngru-relevante uitgaven. De rijksuitgaven worden voor deze posten gecorrigeerd omdat per saldo geen sprake is van meer of minder uitgaven, er is alleen sprake van een andere financieringsbron. Het gaat bij deze correcties bijvoorbeeld om overhevelingen van departementale begrotingen naar het gemeente- en provinciefonds en financieringsverschuivingen tussen het Rijk en de sociale zekerheidsfondsen.
Tabel 9.2: Totaal correcties
2011
2012
2013
2014
2015
Rentelasten
EU-afdrachten (inclusief landbouwheffingen)
HGIS
WWB
GF/PF
WMO en opleidingsfonds1
Studieleningen en radiofrequenties Overboekingen RBG-eng – GF/PF Overige financieringsverschuivingen
Totaal correcties
-
-9 303
-
-6 168
-
-5 097
-
-4 297 18 388
-
-3 286 1 446
201
-
-1 068
45 961
-
-9 367
-
-6 608
-
-4 959
-
-5 096 18 146
-
-3 380 1 482
595 - 478
45 957
-
-9 800
-
-7 011
-
-4 830
-
-5 273 17 624
-
-2 126 1 420
540
-
-1 306
46 010
-
-9 973
-
-7 405
-
-5 175
-
-5 484 18 242
-
-2 140 1 300
506 - 585
47 197
10 073
-
-7 697
-
-5 402
-
-5 526 17 804
-
-2 178 1 256
505 - 234
47 153
Vanaf 2013 gaat het opleidingsfonds over naar de premiegefinancierde zorguitgaven
Tabel 9.3
2012
2013
2014
2015
-
1.Accres % (nominaal)
-
2.Grondslag normeringssystematiek
-
3.Accres (= 1 * 2)
-
4.Accres (cumulatief) stand MN 2013
wv. Gemeentefonds wv. Provinciefonds
1,43% |
|
4,24% |
0,75% |
18 388 |
18 146 |
17 624 |
18 242 |
|
|
748 |
138 |
|
|
293 |
431 |
- 244 |
- 420 |
271 |
398 |
- 20 |
- 34 |
22 |
33 |
Normeringssystematiek Gemeente- en Provinciefonds
Ontwikkeling accressen 2012–2015
Tabel 9.4 Aansluiting accres stand Miljoenennota 2012 naar stand Miljoenennota 2013
2012
2013
2014
2015
Accrespercentage, stand Miljoenennota 2012 Accres (jaarlijkse tranches), stand Miljoenennota 2012 Accres (cumulatief), stand Miljoenennota 2012 (A)
Mutatie (jaarlijkse tranches) sinds Miljoenennota 2012 Mutatie (cumulatief) sinds Miljoenennota 2012 (B)
Accres (jaarlijkse tranches) stand Miljoenennota 2013 Accres cumulatief stand Miljoenennota 2013 (A + B)
Accrespercentage stand Miljoenennota 2013
0,52% |
0,86% |
2,42% |
0,54% |
|
155 |
438 |
100 |
|
61 |
499 |
599 |
|
|
310 |
38 |
|
|
|
|
|
|
748 |
138 |
|
|
293 |
431 |
1,43% |
|
4,24% |
0,75% |
Ten opzichte van de stand bij Miljoenennota 2012 zijn de accressen voor 2012 en 2013 naar beneden bijgesteld.
De daling in 2012 is vooral het gevolg van het begrotingsakkoord 2013 en de daarin afgesproken nullijn voor ambtenaren. Dit neerwaartse effect wordt enigszins gedempt, vooral door lagere dividendontvangsten van DNB, waardoor de grondslag van het accres, de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU), toenemen (NGRU = uitgaven – ontvangsten. Als de ontvangsten lager worden, stijgt de NGRU). Overigens geldt dat in de loop van het jaar vaak nog onderuitputting ontstaat. Het accres 2012 kan daarom nog lager uitvallen.
De afname van het accres in 2013 wordt ook veroorzaakt door het begrotingsakkoord 2013. In 2013 zijn het, naast de doorwerking van de nullijn, vooral de in het akkoord opgenomen departementale taakstellingen die leiden tot de neerwaartse bijstelling.
Het hoge accrespercentage in 2014 hangt samen met een aantal pieken in infrastructurele projecten. Eventuele maatregelen van een volgend kabinet voor de jaren 2014 en verder hebben zeer waarschijnlijk ook effect op de ontwikkeling van het accres. De raming van de accrespercentages vanaf 2014 is daarom nog vrij onzeker.
Correctie GF/PF i.v.m. btw-verhoging vanaf 2013
In 2013 is daarnaast sprake van een correctie op het gemeente- en provinciefonds i.v.m. de btw-verhoging. Gemeenten en provincies kunnen gebruik blijven maken van het btw-compensatiefonds (BCF). Dit houdt in dat gemeenten en provincies, via het BCF, voor ongeveer 250 miljoen euro gecompenseerd worden voor de btw-verhoging. De btw-verhoging leidt tegelijkertijd via hogere prijzen tot een hogere prijsbijstelling voor de departementen (350 miljoen euro vanaf 2013). De prijsbijstelling is relevant voor de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU). Zonder verdere maatregelen zouden – via een hogere NGRU en daarmee een hoger accres – gemeenten en provincies een tweede keer gecompenseerd worden voor de btw-verhoging. Om dit te voorkomen worden het GF en PF vanaf 2013 verlaagd met het effect van de btw-verhoging op de prijsbijstelling. Aangezien de normeringsystematiek leidt tot een doorwerking van 20 procent van NGRU-relevante maatregelen op het accres, komt dit effect uit op 70 miljoen euro (20 procent van 350 miljoen euro).
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
AOW-spaarfonds
Fonds waarin de, voor de toekomstige AOW-uitgaven geoormerkte schuldreductie wordt bijgehouden. Hiertoe vinden vanaf 1997 stortingen in het fonds plaats en over de als geheel ten gunste van het fonds geboekte bedragen wordt jaarlijks rente bijgeboekt. Het fonds maakt deel uit van de collectieve sector.
Apparaatsuitgaven
Het totaal van de personeelsuitgaven en materiële uitgaven.
Automatische stabilisatie
Conjuncturele schommelingen in de collectieve inkomsten (en uitgaven) resulteren niet in een beleidsreactie, maar lopen in het begrotingssaldo. Bij versnelling van de conjunctuur nemen de belasting- en premieinkomsten toe en de uitgaven voor werkloosheid af. Hierdoor neemt het begrotingssaldo toe. Bij vertraging van de conjunctuur treedt het omgekeerde op. Automatische stabilisatoren hebben daarmee een dempende invloed op de intensiteit van de conjuncturele uitslagen.
Begrotingsakkoord
Door nieuwe onzekerheden en tegenvallende economische ontwikkelingen dreigden de overheidsfinanciën voor 2013 verder te verslechteren. Zonder ingrijpen zou het EMU-saldo uitkomen op 4,4 procent van het bbp. Door constructieve samenwerking van VVD, CDA, D66, Groen Links, Christen Unie en het kabinet is er een begrotingsakkoord gesloten voor 2013 dat het EMU-tekort binnen de 3 procent brengt.
Belastinguitgaven
Overheidsuitgaven in de vorm van derving of uitstel van belastingontvangsten, voortvloeiend uit een voorziening in de wet voorzover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet.
Beleidsintensiveringen
Verhogingen van collectieve uitgaven en/of verlagingen van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt. Deze term wordt meestal beperkt tot beleidsmatige mutaties in de netto-uitgaven. Een beleidsmatige verlaging van de belastingontvangsten wordt doorgaans aangeduid met de term lastenverlichting.
Bruto Binnenlands Product (BBP)
De som van de beloningen van de productiefactoren in het Nederlandse productieproces, plus het saldo van de indirecte belastingen en kostprijsverlagende subsidies.
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
Bruto Nationaal Product (BNP)
Het BNP is de som van alle bruto toegevoegde waarde voortgebracht door alle sectoren in een land in een jaar tijd. Ook is rekening gehouden met het saldo van de primaire inkomens ontvangen en betaald aan het buitenland.
Budgetdisciplinesector
Cluster van uitgaven die voor de regels budgetdiscipline op identieke wijze worden behandeld. Er zijn drie budgetdisciplinesectoren: Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en Zorgsector.
Collectieve lastendruk
Het totaal van belasting- en premieontvangsten, vermeerderd met enkele niet-belastingontvangsten, uitgedrukt in procenten van het Bruto Binnenlands Product.
Collectieve uitgaven
Het totaal van de relevante uitgaven van het Rijk (inclusief debudgette-ringen en de uitgaven van de agentschappen), de overige publiekrechtelijke lichamen (OPL) en de sociale fondsen. Onderlinge betalingen worden geconsolideerd.
Consolidatie
De post Consolidatie wordt gebruikt voor het corrigeren van de Rijksbegroting voor dubbeltellingen als gevolg van het bruto-boeken van onderlinge betalingen. Het bruto-boeken houdt in dat zowel het departement dat de feitelijke betaling verricht, als het departement dat bijdraagt, de uitgaven in de begroting opneemt. Het ontvangende departement raamt de te ontvangen bijdragen ook aan de ontvangstenkant van de begroting. Dit geldt ook voor bijdragen van een departement aan een agentschap. Hierdoor wordt het rekenkundige niveau van de totale rijksuitgaven en rijksontvangsten hoger dan het feitelijke niveau. Door middel van de post Consolidatie wordt hiervoor gecorrigeerd.
Contractloon
Het looninkomen per werknemer als direct gevolg van de afgesloten collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) in de private sector en van arbeidsvoorwaardenafspraken met overheidspersoneel.
Derdenrekeningen
Rekening-courantverhoudingen die het Rijk heeft met derden en rekeningen waarop uitgaven en ontvangsten staan die conform de Comptabiliteitswet niet via de begroting lopen, omdat zij met derden of met andere onderdelen van het Rijk kunnen worden verrekend. De mutatie in het saldo van de derdenrekeningen is niet relevant voor het EMU-saldo.
Diergezondheidsfonds
Fonds waaruit uitgaven gedaan worden voor de bewaking en de bestrijding van dierziekten en het voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen. De middelen ter financiering van de uitgaven zijn afkomstig van de EU, de productschappen en het Rijk (minsterie van LNV).
Economische en Monetaire Unie (EMU)
De in het Verdrag van Maastricht geregelde unie tussen EU-lidstaten. De derde fase die op 1 januari 1999 van start is gegaan, kenmerkt zich door onherroepelijk vastgelegde wissel koersen, volledig vrij kapitaalverkeer en girale invoering van de gemeenschappelijke munt, de euro. De euro is per 1 januari 2002 ook chartaal ingevoerd. In de EMU is de Europese
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
Centrale Bank verantwoordelijk voor het gemeenschappelijke monetaire beleid dat wordt gevoerd door het Europees Stelsel van Centrale Banken. Tevens vindt binnen de EMU coördinatie van het economisch beleid plaats.
Eindejaarsmarge
Voorziening in de regels budgetdiscipline die inhoudt dat het is toegestaan om binnen een begroting tot maximaal 1,0% van het (gecorrigeerde) begrotingstotaal aan gelden tussen opeenvolgende jaren te schuiven. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotings-gelden worden beperkt.
EMU-saldo
Het EMU-saldo heeft betrekking op het vorderingensaldo van de sector Overheid op trans-actie basis. Het vorderingensaldo geeft de mutatie in het saldo van de financiële activa en passiva van de collectieve sector weer. Omdat het EMU-saldo betrekking heeft op de totale collectieve sector, is niet alleen het vorderingensaldo van het Rijk van belang, maar ook de vorderingensaldi van de sociale fondsen en de lokale overheid.
EMU-schuld(-quote)
Het totaal van de uitstaande leningen ten laste van de gehele collectieve sector. Dit is de optelsom van de uitstaande leningen ten laste van het
Rijk, de sociale fondsen en de lokale overheid, minus de onderlinge schuldverhoudingen van deze drie subsectoren. De EMU-schuld is een bruto-schuldbegrip.
Bij bepaling van de EMU-schuldquote wordt de EMU-schuld uitgedrukt in procenten van het BBP.
Europees Systeem van nationale en regionale Rekeningen (ESR)
Het ESR is een internationaal vergelijkbaar boekhoudkundig raamwerk voor een systematische en uitvoerige beschrijving van een totale economie, de elementen waaruit deze economie is opgebouwd en haar betrekkingen met andere economieën. Het ESR is gericht op de omstandigheden en informatiebehoeften in de Europese Unie.
Financieringssaldo
Het saldo van de relevante uitgaven en ontvangsten, minus de mutatie van de derdenrekeningen.
Fonds Economische Structuurversterking (FES)
Het FES wordt gevoed met een deel van de gas baten, alsmede met de rentevrijval (na dividendderving) samenhangend met de ontvangsten uit de verkoop van staatsdeelnemingen, en eventueel opbrengsten van veilingen van ether-frequenties. De middelen uit het FES worden gereserveerd voor investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur versterken. Het betreft een verdeelfonds; vanuit het fonds worden bijdragen toegekend aan andere begrotingen van het Rijk.
Geharmoniseerd bbp
Definitie van het bbp zoals door alle EU landen wordt gehanteerd.
Gemeentefonds
Fonds waaruit jaarlijks (algemene) uitkeringen worden gedaan aan de gemeenten, ter dekking van een deel van hun uitgaven. De jaarlijkse groei van het fonds op basis van de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven, word het accres genoemd.
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)
De middelen voor het buitenlandse beleid worden verantwoord op verschillende begrotingen. Om de samenhang van het buitenlandse beleid te versterken, zijn de financiële middelen hiertoe gebundeld onder de HGIS. Op deze manier wordt de omvang van de beschikbare middelen duidelijk gemaakt en kan een integrale afweging plaats-vinden omtrent de inzet van deze middelen.
Infrastructuurfonds
Fonds waarin de middelen die voorheen op de begrotingen van Verkeer en Waterstaat, het Rijkswegenfonds en het Mobiliteitsfonds beschikbaar waren voor de uitgaven aan de weg-, water- en railinfrastructuur, zijn samengevoegd. Tevens worden uit dit fonds uitgaven in het kader van de Investeringsimpuls 1994–1998 gedaan. De middelen hiervoor zijn afkomstig uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES).
Inkomstenindicator
Elke wijziging in bestaand overheidsbeleid die effect heeft op de voor het EMU-saldo relevante collectieve inkomsten.
Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO)
De evaluatie van beleidsterreinen en ontwikkeling van beleidsvarianten volgens een door de regering vastgestelde interdepartementale procedure. Deze procedure voorziet onder meer in de totstandkoming van openbare rapportages.
In- en (uit)verdieneffecten
Besparingen (verliezen) die in de uitgaven van een bepaalde regeling kunnen optreden ten gevolge van beleidsintensiveringen (ombuigingen) in een andere regeling. Bijvoorbeeld: het intensiveren ven de arbeids-marktmaatregelen kan leiden tot grotere uitstroom of minder instroom in de werkeloosheidsregelingen.
Kasbegrip
Het moment van feitelijke uitgave of ontvangst van middelen wordt als meetmoment genomen.
Kas- transverschillen
De verschillen die ontstaan door toepassing van zowel het kas- als het transactiebegrip.
Lastenverlichting (en -verzwaring)
Een verlaging (verhoging) van belastingtarieven dan wel verruiming (beperking) van fiscale aftrekmogelijkheden of een verlaging (verhoging) van de tarieven van de socialeverzekeringspremies.
Leen- en depositofaciliteit
Een budgettaire faciliteit waarvan dienstonderdelen van het Rijk die een baten-lastenstelsel voeren gebruik kunnen maken; zij kunnen bij de minister van Financiën geldmiddelen lenen om investeringen te plegen, dan wel rentedragend geld uitzetten.
Loonbijstelling
Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van ministeries ten gevolge van loonstijgingen. Deze middelen worden gereserveerd op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden.
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
Najaarsnota
Tussentijds overzicht van de lopende begrotingsuitvoering, waarin wordt aangegeven welke wijzigingen optreden ten opzichte van de Vermoedelijke Uitkomsten. De Najaarsnota moet uiterlijk op 1 december van het lopende begrotingsjaar bij de Staten-Generaal worden in-gediend.
Prijs Nationale Bestedingen (pNB)
De Nationale Bestedingen bestaan uit particuliere consumptie, de overheidsconsumptie, de bedrijfsinvesteringen en de overheidsinvesteringen. De prijs van deze bestedingen is het gemiddelde prijspeil van deze afzetcategorieën. De reële uitgavenkaders worden op basis van de pNB omgerekend in lopende prijzen, zodat de geraamde uitgaven aan deze kaders kunnen worden getoetst. De Nationale Bestedingen-deflator (NB-deflator) geeft de ontwikkeling van de pNB weer.
Nationale Rekeningen
De Nationale Rekeningen is het statistische systeem waarmee de Nederlandse economie in kaart wordt gebracht. Ook wel de Nationale Boekhouding genoemd.
Netto-uitgaven Rijksbegroting in enge zin
Relevante uitgaven en niet-belastingontvangsten van de Rijksbegroting exclusief de uitgaven en niet-belastingontvangsten van de Rijksbegroting die tot de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid dan wel tot de sector Zorg worden gerekend. Tevens worden de relevante uitgaven gecorrigeerd voor enkele incidentele posten.
Netto-uitgaven Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid
De budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid omvat de sociale zekerheid op de Rijksbegroting, alsmede de uitgaven van de sociale fondsen. Voor de sociale fondsen is het totaal van uitkeringen en administratiekosten relevant. Het bovenwettelijke gedeelte blijft buiten beschouwing.
Netto-uitgaven Zorgsector
De uitgaven die tot het Budgettair Kader Zorg (BKZ) worden gerekend. Het BKZ omvat de via de AWBZ, ZFW en particuliere verzekeraars (voorzover betrekking hebbend op de particulier verzekerde voorzieningen die ook in het ZFW-verzekerde pakket zijn opgenomen) gefinancierde netto-uitgaven. Bij het collectief gefinancierde deel van het BKZ worden de via de particuliere verzekeraars gefinancierde uitgaven niet meegenomen, met uitzondering van de via de omslagbijdrage WTZ gefinancierde uitgaven.
Niet-belastingontvangsten
Alle begrotingsontvangsten van het Rijk die niet tot de belastingen worden gerekend. Het betreft een zeer heterogene groep. Het gaat daarbij vooral om ontvangsten die samenhangen met verleende overheidsdiensten en kredietverlening door het Rijk, sommige ontvangsten die als collectieve lasten worden aangemerkt, de gasbaten (exclusief vennootschaps belasting) en incidentele ontvangsten uit de verkoop van staatsdeelnemingen.
Prijsbijstelling
Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van ministeries ten gevolge van prijsstijgingen. Deze middelen worden gereserveerd op de aanvullende post Prijsbijstelling.
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
Provinciefonds
Fonds waaruit jaarlijks (algemene) uitkeringen worden gedaan aan de provincies, ter dekking van een deel van hun uitgaven. De jaarlijkse groei van het fonds op basis van de ontwikkeling van de netto- gecorrigeerde rijksuitgaven, wordt het accres genoemd.
Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT)
Rechtspersonen met een Wettelijke Taak worden geheel of gedeeltelijk met publiek geld bekostigd en oefenen een wettelijke taak uit. RWT’s kunnen tevens zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) zijn, maar er bestaan ook RWT’s die geen ZBO zijn en ZBO’s die geen RWT zijn.
Reële disconteringsvoet
Rekenrente waarmee een bedrag in de toekomst wordt teruggerekend naar het huidige prijsniveau.
Ruilvoetontwikkeling
Een zodanig verschil in ontwikkeling tussen het niveau van prijs nationale bestedingen (pNB) enerzijds en het loon- en prijsniveau in de collectieve sector anderzijds, dat er sprake is van een uitgavenmeevaller (respectievelijk uitgaventegenvaller) ten opzichte van het uitgavenkader.
Sociale fondsen
Fondsen waaruit uitkeringen en voorzieningen worden verstrekt krachtens sociale-verzekeringswetten. De financiering vindt voor het overgrote deel plaats via sociale premies en rijksbijdragen.
Staatsbalans
Een balans waarin de grootte en de samenstelling van het staatsvermogen wordt weergegeven.
Stabiliteits- en Groeipact
Samenstel van Europese afspraken, waarin de lidstaten van de Europese Unie zich verplichten om op middellange termijn te streven naar een begroting die nabij evenwicht is of een overschot vertoont. In dit kader stellen de lidstaten elk jaar een stabiliteitsprogramma op – een rapportage over de stand van zaken en verwachtingen voor de economie en overheidsfinanciën.
Transactiebegrip
Het moment van economische handeling die leidt tot een uitgave of ontvangst – de transactie – wordt als meetmoment genomen.
Trendmatig begrotingsbeleid
Bij een trendmatig begrotingsbeleid wordt, op basis van doelstellingen of randvoorwaarden voor het overheidstekort en de inkomstenontwikkeling, aan het begin van de kabinetsperiode een uitgavenkader vastgesteld. Daar wordt tijdens de kabinetsperiode op gekoerst. Mutaties die tijdens die periode in de belasting- en premieontvangsten optreden komen tot uitdrukking in een mutatie van het saldo en van de lasten.
Uitgavenkader
Een jaarlijks uitgavenplafond, waarin de netto-uitgaven (uitgaven min de niet-belastingontvangsten) voor de gehele kabinetsperiode zijn vastgelegd. Het totaalkader is onderverdeeld in drie deelkaders: Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt en het Budgettair Kader Zorg.
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
Vermoedelijke Uitkomsten
Ten tijde van de Miljoenennota voorziene uitkomsten van de begrotingsuitvoering van het lopende jaar.
Verticale Toelichting
Een verticale toelichting bevat een cijfermatig overzicht van alle veranderingen die zich hebben voorgedaan sinds de vorige begroting.
Voorjaarsnota
Tussentijds overzicht van de lopende begrotingsuitvoering, waarin wordt aangegeven welke wijzigingen optreden ten opzichte van de Ontwerpbegroting. De Voorjaarsnota moet uiterlijk op 1 juni van het lopende begrotingsjaar bij de Staten-Generaal worden in gediend.
Voorlopige Rekening
De laatste budgettaire nota over de voorlopige realisatie van de begroting van het voorgaande jaar. De Voorlopige Rekening moet uiterlijk op
1 maart van het opvolgende begrotingsjaar bij de Staten-Generaal worden ingediend.
Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO)
Orgaan waaraan de uitoefening van een wettelijke taak is opgedragen, zonder dat er sprake is van (volledi ge) onderge schiktheid aan de minister, en die voor de uitoefening van de taak uit collectieve middelen (rijksbijdragen en heffingen) worden gefinancierd.
Lijst van gebruikte afkortingen
ABK Aanvullend beleidsakkoord
AOW Algemene Ouderdomswet
AZ Algemene Zaken
BBP Bruto Binnenlands Product
BKZ Budgettair Kader Zorg
BNP Bruto Nationaal Product
BPM Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen
BTW Belasting Toegevoegde Waarde
BuZa Buitenlandse Zaken
BZK Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CAO Collectieve Arbeidsovereenkomst
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
CKB Centraal Kasbeheer
CPB Centraal Planbureau
CVZ College voor Zorgverzekeringen
DNB De Nederlandsche Bank
ECB Europese Centrale Bank
EC Europese Commissie
EFSF Europese Financiële stabiliteitsfaciliteit
EFSM Europees Financieel stabiliteitsmechanisme
EL&I Economische Zaken, Landbouw & Innovatie
EIA Energie-investeringsaftrek
EMU Economische en Monetaire Unie
EU Europese Unie
FES Fonds voor Economische structuurversterking
GCI Global Competitiveness index
GGZ Geestelijke Gezondheids- en verslavingszorg
I&M Infrastructuur & Milieu
IMF Internationaal Monetair Fonds
ISV Investeringsbudget stedelijke vernieuwing
MCN Mandatory Convertible Note
MEV Macro Economische Verkenning
MKB Midden- en kleinbedrijf
MLT Middellange Termijn verkenning
MN Miljoenennota
MR Ministerraad
MRB Motorrijtuigenbelasting
MTO Medium Term Objective
NBO Niet-belastingontvangsten
NZa Nederlandse Zorgautoriteit
OCW Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling
OV Openbaar Vervoer
OVB Overdrachtsbelasting
pNB prijscomponent van de Nationale Bestedingen
RGB-eng Rijksbegroting in enge zin
RWT Rechtspersoon met een Wettelijke Taak
S&O Speur- en Ontwikkelingswerk
SGP Stabiliteits- en groeipact
SZA Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid
SZW Sociale Zaken en Werkgelegenheid
UWV Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen
Lijst van gebruikte afkortingen
V&J Veiligheid & Justitie
VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VS Verenigde Staten
VWS Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Wajong Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
WAO Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
WAZO Wet Arbeid en Zorg
WBSO Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk
WSW Wet Sociale Werkvoorziening
WTCG Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten
WTO World Trade Organisation
WW Werkloosheidswet
WWB Wet Werk en Bijstand
ZBO Zelfstandig Bestuursorgaan
ZVW Zorgverzekeringswet
ZW Ziektewet