Bouwen aan de samenleving 4: verbondenheid - Hoofdinhoud
Tussen de macht van de markt en de organisatie van de overheid moet meer ruimte komen voor de eigen kracht en regie van de burger. Dat was mijn punt in eerdere blogs. Maar we moeten die burger niet alleen zien als losse individuen. Mensen maken deel uit van gemeenschappen en netwerken. En juist daar ligt vaak de kracht
Het ontwikkelen van de verzorgingsstaat ging hand in hand met het individualisme. Dat lijkt me geen simpele oorzaak-gevolg-relatie, maar ze zijn wel erg verweven. Hoe meer de sociale zekerheid, onderwijs, zorg en dergelijke door de overheid gegarandeerd zijn, des te onafhankelijker kunnen individuen functioneren. En hoe belangrijker we individuele vrijheid vinden, des te meer verwachten we van de overheid.
Daarin zit een groot winstpunt. Vroeger waren mensen afhankelijk van de liefdadigheid en dat betekent ook altijd willekeur. Het kenmerk van de verzorgingsstaat is dat die afhankelijkheid is omgezet in rechten waarop mensen aanspraak kunnen maken. Dat roept natuurlijk ook de discussie op over misbruik van die rechten, maar het is voor de zekerheid van mensen wel een groot goed.
Gemeenschappen
Het is alleen jammer dat we daarmee de sociale kracht van gemeenschappen negeren. Tussen markt en overheid zit niet alleen de burger als individu, maar vooral de mens die verbonden is met andere mensen. In die verbondenheid doen mensen veel voor en met elkaar. Onderlinge hulp, dingen samen regelen, het betekent dat mensen minder afhankelijk zijn van instanties. ‘Samenredzaamheid’ noemt Pieter Hilhorst dat, het vermogen van mensen om met hun sociale netwerk tegenslagen op te vangen.
We kunnen daarmee misschien ook iets waardevols terughalen dat we zijn kwijtgeraakt in de modernisering van de samenleving. In oude dorpsgemeenschappen kende men bijvoorbeeld de ‘meent’, stukken grond met een collectief gebruiksrecht. In de negentiende eeuw zijn die bijna allemaal geprivatiseerd of eigendom geworden van de overheid. In delen van het land kennen we nog de nabuurplicht, de morele verplichting om elkaar bij te staan als dat nodig is.
Dat collectieve denken krijgt vandaag wel nieuwe vormen. De oude gemeenschappen waren immers vaak gemeenschappen van geboorte, strak omlijnd door familiebanden en de plaats waar je woont. Nieuwe gemeenschappen zijn veel lichter van structuur, meer open netwerken dan hechte verbanden. Dat vraagt een andere aanpak. Flexibeler, opener, met meer variatie in of en hoe je er deel van wilt uitmaken. Vrijwilligerswerk is dan niet meer een levenstaak met een lintje aan het eind, maar een project waar je een tijdje aan meewerkt.
Vaak gaat het ook om een gezamenlijk belang. ZZP-ers organiseren met elkaar een broodfonds als inkomstenvoorziening bij ziekte. Er komen steeds meer coöperaties, vooral in de sectoren duurzame energie en zorg. In participatiecrèches werken ouders zelf mee in de kinderopvang van hun kinderen. In kangoeroewoningen en andere woonvormen kunnen ouderen of gehandicapten langer zelfstandig wonen omdat ze informele ondersteuning vlakbij hebben. Wijkverenigingen knappen zelf speelveldjes op zodat de kinderen buiten kunnen spelen. En zo zijn er meer aansprekende voorbeelden van wat mensen samen voor elkaar kunnen krijgen. Eigen regie, en veel goedkoper.
Helaas zijn onze regels daar vaak niet op ingesteld. Zo dreigt bijvoorbeeld ouderparticipatie verboden te worden als niet alle ouders een diploma hebben. En gezamenlijk opgewekte zonnestroom valt niet onder de aantrekkelijke voorwaarden voor individuele zonnepanelen. Regels die bedoeld waren om de markt te reguleren en veiligheid te waarborgen, zijn nu eenmaal niet altijd toepasbaar of nuttig bij dit soort initiatieven. Dat betekent dat onze regels nu allerlei goede initiatieven blokkeren. Daar ligt een taak voor de politiek: niet alles regelen, maar zorgen dat mensen niet belemmerd worden als ze samen verantwoordelijkheid nemen.
Mensen zonder netwerk
Als we meer ruimte laten voor wat mensen zelf met elkaar kunnen doen, dan blijkt er veel meer mogelijk dan als we alles aan de overheid of de markt overlaten. Maar dan moeten we wel opletten dat er ook mensen zijn die niet zo’n netwerk hebben. Ook de goede initiatieven die er nu zijn, trekken vooral mensen aan die de kansen en hulpbronnen hebben om er in te participeren. Voor outsiders is de drempel vaak hoog.
Dat betekent dat ook dit soort samenlevingsinitiatieven ongewild mensen kunnen buitensluiten. Daarom komen ze ook niet in de plaats van de verantwoordelijkheid van de overheid of de rol van instanties en professionals. Die zullen moeten zorgen voor een vangnet - of beter een springplank.
Soms doen ze dat door mensen individueel te ondersteunen bij het opbouwen van zo’n netwerk of aansluiting te vinden bij gemeenschappen die er al zijn. Daarbij kunnen ook oude verbanden als wijkverenigingen en open geloofsgemeenschappen een rol spelen. Soms ook zullen professionals zich meer moeten inzetten voor het ontstaan van gemeenschappen en netwerken. Je kunt immers ook in een wijk of in een woonzorgcentrum bouwen aan de sociale samenhang en daarmee individuele problemen helpen voorkomen. Die samenhang is het cement dat we nodig hebben als we bouwen aan een sociaal duurzame samenleving.
(wordt vervolgd)