Lijst van vragen en antwoorden ten geleide van het rapport over de beleidsdoorlichting van artikel 1 van de begroting Koninkrijksrelaties, de waarborging van de rechtszekerheid en mensenrechten in het Caribisch deel van het Koninkrijk - Beleidsdoorlichting Koninkrijksrelaties - Hoofdinhoud
Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 33189 - Beleidsdoorlichting Koninkrijksrelaties.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Beleidsdoorlichting Koninkrijksrelaties; Lijst van vragen en antwoorden; Lijst van vragen en antwoorden ten geleide van het rapport over de beleidsdoorlichting van artikel 1 van de begroting Koninkrijksrelaties, de waarborging van de rechtszekerheid en mensenrechten in het Caribisch deel van het Koninkrijk |
---|---|
Documentdatum | 29-05-2012 |
Publicatiedatum | 29-05-2012 |
Nummer | KST331892 |
Kenmerk | 33189, nr. 2 |
Commissie(s) | Koninkrijksrelaties (KR) |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2011–2012
33 189
Beleidsdoorlichting Koninkrijksrelaties
Nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 25 mei 2012
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 28 februari 2012 ten geleide van het rapport over de beleidsdoorlichting van artikel 1 van de begroting Koninkrijksrelaties, de waarborging van de rechtszekerheid en mensenrechten in het Caribisch deel van het Koninkrijk (Kamerstuk 33 189, nr. 1). De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 mei 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1
Door welke dienst of afdeling binnen uw ministerie is deze beleidsdoor-lichting opgesteld?
De beleidsdoorlichting is opgesteld door de directie Koninkrijksrelaties. Deze directie is daarbij bijgestaan door de afdeling Kennis en Strategie en de directie Financieel Economische Zaken. Tevens hebben medewerkers van het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Defensie een bijdrage geleverd.
2
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de beleidsdoorlichting gewaarborgd?
Het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) is verzocht een onafhankelijke toets uit te voeren. Gedurende het opstellen van de beleidsdoorlichting is meerdere keren feedback gegeven en tot slot heeft het WODC een finaal oordeel gegeven Beide zijn als bijlage bij de beleidsdoorlichting reeds aan uw Kamer verzonden.
3
In hoeverre leidt de taakstelling ten aanzien van externe inhuur ertoe dat deze beleidsdoorlichting plaatsvindt door medewerkers die zelf betrokken zijn bij de uitvoering van het vastgestelde beleid? Welke waarborgen zijn getroffen om een dergelijke onwenselijke situatie te voorkomen?
Mijn ambtsvoorganger heeft er bewust voor gekozen om de beleidsdoor-lichting door de betreffende beleidsdirectie zelf uit te laten voeren. Dit om tegemoet te komen aan de taakstelling externe inhuur, maar ook omdat het leereffect voor de betreffende directie groter kan zijn, dan wanneer het rapport door een derde partij wordt geschreven. De onafhankelijkheid is geborgd door de onafhankelijke toets door het WODC (zie ook het antwoord op vraag 2).
4
Welke maatregelen treft u om bij een volgende beleidsdoorlichting een
omvattender beeld te kunnen geven van de effectiviteit van het gevoerde
beleid?
Uit de doorlichting blijkt, omkleed met argumenten, dat de inzet van middelen zeker een bijdrage levert aan de doelstelling «het waarborgen van de rechtszekerheid en mensenrechten op de Nederlandse Antillen en Aruba». Ik verwacht niet dat het mogelijk is een gedetailleerder inzicht te krijgen in de maatschappelijke effectiviteit van het beleid. Effectiviteit van beleid is per definitie lastig vast te stellen. Gezien de complexiteit van het geheel is het praktisch zeer moeilijk haalbaar een harde causaliteitsrelatie vast te stellen. Veel zaken zijn immers slecht in cijfers te vatten en de invloed van externe factoren is vaak groot. Bovendien geldt dat de benodigde investering voor het vaststellen van de effectiviteit van beleid in verhouding moet staan ten opzichte van de met het beleid gemoeide middelen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
5
Hoe beoordeelt u de opvatting dat het hier een beleidsdoorlichting betreft
die zeer beperkt van opzet en inhoud is, en waar de Kamer weinig mee
kan?
De opzet en inhoud van de beleidsdoorlichting zijn naar mijn opvatting, en naar ik lees ook naar die van de uitvoerder van de externe toets, adequaat, zoals ook is aangegeven in de aanbiedingsbrief. Er is gebruik gemaakt van een scala aan beschikbare bronnen bij het opstellen van de doorlichting die vanuit verschillende perspectieven naar de inzet van beleidsmiddelen en de effectiviteit daarvan kijkt. Daarmee is in mijn opvatting recht gedaan aan de beleidsverantwoordelijkheid van BZK op dit dossier. In relatie hiertoe deel ik de opvatting dat het een beleidsdoorlichting betreft die zeer beperkt van opzet en inhoud is niet. Het is aan de Kamer om te bezien hoe zij tegen het huidige beleid aankijkt.
6
Kunt u een toelichting geven bij alle posten die in de verschillende tabellen worden weergegeven en waarvan de daadwerkelijke uitgaven minimaal 10% kleiner waren dan de beschikbare middelen? Waarom is het volledige bedrag niet uitgegeven en wat is er met het restbedrag gebeurd? Is dit geld voor andere doeleinden besteed? Zo ja, welke? Zo nee, wat is er met dit geld gebeurd?
De daadwerkelijke uitgaven in tabel 2 (instrumenten Kustwacht) op pagina 10 verschillen van de begrotingsbedragen door het feit dat de Kustwacht sinds 2008 beschikt over eigen luchtverkenningcapaciteit, door wisselkoersen en door verschillende aanbestedingsprocedures voor de aanschaf van nieuw materieel.
Het verschil tussen de daadwerkelijke uitgaven in tabel 7 (instrumenten Gemeenschappelijk Hof) op pagina 13 en de beschikbare middelen hangen samen met een loon- en prijsbijstelling over de jaren 2007–2009, bovendien speelt de verwachting mee dat extra inzet nodig was vooruitlopend op de transitie van 10-10-2010.
Uw Kamer is bij de gebruikelijke begrotingsmomenten geïnformeerd over de herbestemming van deze middelen binnen de begroting van Koninkrijksrelaties.
7
Kunt u aangeven tot welke concrete maatregelen, verbeteringen of
veranderingen de beleidsdoorlichting aanleiding heeft gegeven?
Zoals ook in de beleidsdoorlichting beschreven, is de minister van BZK niet beleidsmatig en politiek verantwoordelijk voor het functioneren van de instituties die (deels) vanuit de begroting Koninkrijksrelaties gefinancierd worden. Het is dan ook niet mogelijk om direct te sturen op hun resultaten. Wel is het mogelijk om door middel van nieuwe afspraken en het verbeteren van de verantwoording van de verschillende organisaties beter inzicht te krijgen in de resultaten. Daarnaast biedt intensievere betrokkenheid bij totstandkoming van de Jaarstukken, door bijvoorbeeld deelname aan het Justitieel Vierpartijen Overleg en het Kustwachtpresidium, de mogelijkheid om een vinger aan de pols te houden. Mijn inzet zal komende tijd dan ook gericht zijn op het stimuleren van de verdere professionalisering van de beleidscycli van de diverse instituties. In samenspraak met de inhoudelijk verantwoordelijke bewindspersonen zal ik dit oppakken.
8
Kan de minister op basis van de beleidsdoorlichting vaststellen dat de
beleidsdoelstellingen zijn gehaald?
Op basis van de geraadpleegde bronnen, kan geconstateerd worden dat de gebruikte instrumenten, hebben bijgedragen aan de beleidsdoelstelling «het waarborgen van de rechtszekerheid en mensenrechten op de Nederlandse Antillen en Aruba». Zie ook paragraaf 3.2 op pagina 18 van de beleidsdoorlichting.
9
Op welke wijze zijn Sint Maarten, Curaçao en Aruba betrokken bij de
beleidsdoorlichting?
Niet, het betreft hier een doorlichting van het beleid van de Nederlandse regering. Uiteraard hebben de Kustwacht, het RST en de Rechterlijke Macht wel een bijdrage geleverd. In het kader van reguliere beleidsuitvoering vindt regelmatig overleg plaats met de Koninkrijkspartners over het beleid.
10
De in de inleiding vermelde onderzoeksvraag «Wat kan hiervan geleerd worden en wat kan in de toekomst beter» lijkt nergens in de beleidsdoor-lichting uitgebreid aan bod te komen. Kan er per ingezet middel een overzicht gemaakt worden van de beoogde verbeterpunten?
Zie het antwoord op vraag 7.
11
Kunt u aangeven waarom het bedrag voor artikel 1 de Waarborgfunctie, in de begroting is gegroeid van € 58,6 mln. in 2010 tot € 63,6 mln. in 2012? Zijn de verantwoordelijkheden voor BZK betreffende de waarborgfunctie uitgebreid zodat deze een stijging van het bedrag verklaren?
Het bedrag in de begroting is gegroeid naar € 63,6 miljoen in 2012 vanwege de bij Voorjaarsnota 2011 aangegeven uitbreiding van artikel 1 met het budget voor grenscontroletaken van de Koninklijke Marechaussee. Er is voor gekozen dit beleidsinstrument over te hevelen van artikel 2 naar artikel 1, omdat dit instrument beter bij de beleidsdoelstelling van artikel 1 past.
12
Waarom wordt in de beleidsdoorlichting voor 2007–2010 tot op de euro
nauwkeurig onderscheid gemaakt naar bedragen per instrument (de vier
instituties) en is in de begroting 2012 slechts één groot bedrag terug te
vinden?
De verantwoording in de begroting vindt plaats op basis van artikelen, de verantwoording in de beleidsdoorlichting vindt plaats op basis van de onderdelen binnen dit artikel.
13
Kunt u aangeven waarom volgens u de vier instituties (Kustwacht, RST, Gemeenschappelijk hof en het OM), van essentieel belang zijn voor de rechtshandhavingsketen ? Wordt het geld voor de waarborgfunctie naast deze instituties ook aan andere zaken besteed? Zo ja, waar gaat dat naar toe en om hoeveel geld gaat het?
Een rechtshandhavingketen houdt de rechtsorde in stand en ziet toe op de naleving van de wetten. Zonder opsporing (de Kustwacht en het Recher-chesamenwerkingsteam), vervolging (Openbaar Ministerie) en berechting (Gemeenschappelijk Hof) kan de rechtsorde niet in stand gehouden worden.
Nee. Zoals ook is weergegeven in tabel 1, zijn alle beschikbare middelen besteed aan de genoemde vier instituties, met uitzondering van 2008 toen er bedrag is besteed aan verbetermaatregelen gevangeniswezen en in 2010 toen een deel is besteed aan de kosten van de transitie.
14
Hoe beoordeelt u het functioneren van de instituties? (Hof, kustwacht, het
Recherche samenwerkingsteam (RST), etc.)
Het functioneren van de door u genoemde instituties is de primaire verantwoordelijkheid van de ministers van Justitie van de betrokken landen. Het is aan hen en aan de Staten van het desbetreffende land om te oordelen over het functioneren daarvan.
15
Kunt u aangeven of het bedrag van € 9,5 miljoen dat is toegezegd in 2008 voor de verbetering van het gevangeniswezen ook (deels) wordt gebruikt voor de uitvoering van enkele plannen van aanpak op Curaçao en/of Sint Maarten? Zo ja, om welke plannen van aanpak gaat het en welk bedrag is hierbij gemoeid?
De € 9,5 miljoen is beschikbaar gesteld ten behoeve van het programma Plan Veiligheid Nederlandse Antillen. Curaçao en Sint Maarten hebben projecten ten behoeve van de verbetering van de politiecellen en de gevangenissen bij de Coördinator Plan Veiligheid ingediend, om aanspraak te maken op deze middelen. Een aantal van deze projecten, zoals het opknappen van de strafcellen van het Sentro di Detenshon I Korekshon Korsow te Curaçao en de renovatie van de Point Blanche te Sint Maarten, loopt nog en maakt inmiddels dus onderdeel uit van de plannen van aanpak politie en gevangenis voor onderscheidenlijk Curaçao en Sint Maarten. Aangezien de projecten reeds in gang waren gezet voordat de plannen van aanpak van kracht waren, is moeilijk vast te stellen welk bedrag er precies nog beschikbaar was op het moment dat de projecten onder de plannen van aanpak werden gebracht.
16
Kunt u aangeven hoeveel geld het voormalige land de Nederlandse Antillen heeft bijgedragen ter verbetering van de situatie in het gevangeniswezen, naast de € 9,5 die in 2008 Nederland heeft bijgedragen?
Neen. Het zal zeer moeizaam en waarschijnlijk onmogelijk zijn deze gegevens te verstrekken, aangezien het land Nederlandse Antillen is ontbonden en er dus in casu geen instantie meer verantwoordelijk is voor deze gegevens.
17
Kunt u aangeven wie precies over het verschuiven van de aandacht van de waarborgfunctie naar andere punten zal gaan en waar een eventueel besluit daartoe van afhangt? Welke Nederlandse ministers zijn hierbij betrokken en wat is de rol van de autonome landen hierin? Wordt de Kamer geïnformeerd wanneer er een verschuiving plaatsvindt?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beslist over de besteding van de middelen die beschikbaar zijn binnen Hoofdstuk IV. Hierbij werkt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nauw samen met de minister van Defensie en de minister van Veiligheid en Justitie. Tevens wordt regelmatig overleg gevoerd met de regeringen van de andere landen van het Koninkrijk.
Overigens wijs ik u er graag op dat, indien er daadwerkelijk sprake is van ingrijpen op grond van de waarborgfunctie (artikel 43 van het Statuut voor het Koninkrijk), dit een beslissing betreft van de Koninkrijksregering. Jaarlijks wordt de Kamer middels de begroting Hoofdstuk IV geïnformeerd over de wijze waarop de beschikbare middelen binnen artikel 1 van de begroting Koninkrijksrelaties worden bestemd en middels het
Jaarverslag Hoofdstuk IV over hoe deze middelen daadwerkelijk zijn besteed.
18
Is er aanleiding om de waarborgfunctie te richten op andere punten dan de in beleidsdoorlichting geëvalueerde instituties, zoals bijvoorbeeld bij de problemen rondom de ISLA?
Neen, op dit moment is deze aanleiding er niet. De waarborgfunctie heeft betrekking op de rechtszekerheid, mensenrechten en deugdelijkheid van bestuur en de middelen die binnen artikel 1 beschikbaar zijn, kunnen dus ook op verschillende wijzen worden ingezet. Dit is afhankelijk van de actuele situatie. Zie ook de visie van het kabinet op de waarborgfunctie, die vorig jaar aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 850, nr. 2). Een verandering ten opzichte van de periode van de beleidsdoorlichting en de huidige invulling van artikel 1 is wel dat besloten is dat sinds de begroting van 2011 het budget dat beschikbaar is voor de inzet van de Koninklijke Marechaussee over te hevelen van artikel 2 naar artikel 1. Zie ook het antwoord op vraag 11.
19
Kunt u een overzicht geven van de jaarverslagen van de Kustwacht, het RST, het Gemeenschappelijk Hof en de Openbare ministeries in de onderzochte periode waarin duidelijk wordt wanneer ze zijn gepubliceerd, voor wie ze toegankelijk zijn en welke partijen er formeel een reactie op hebben geven?
De jaarverslagen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba zijn openbaar en toegankelijk. De jaarverslagen worden opgesteld door de President van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en vastgesteld tijdens het tripartiete justitieel overleg.
Ook de jaarverslagen van het Openbaar Ministerie Nederlandse Antillen en van het Openbaar Ministerie van Aruba zijn openbaar en toegankelijk. Deze jaarverslagen worden opgesteld door de Procureur Generaal van respectievelijk de Nederlandse Antillen en Aruba. De jaarverslagen werden destijds vastgesteld tijdens het tripartiete justitieel overleg.
Het jaarverslag van de Kustwacht wordt jaarlijks ter goedkeuring aangeboden aan de Rijksministerraad. Dit gebeurt door tussenkomst van de minister van Defensie, mede namens de minister van BZK en na afstemming in de Kustwachtcommissie. In de Kustwachtcommissie zijn alle bij de Kustwacht betrokken departementen van de vier landen vertegenwoordigd. Na akkoord van de Rijksministerraad wordt het Jaarverslag aan de Tweede Kamer en aan de parlementen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten aangeboden. Vanaf dat moment is het Jaarverslag een openbaar toegankelijk stuk, dat onder meer op de website van de Kustwacht en van het ministerie van Defensie wordt gepubliceerd. De jaarverslagen van het RST worden, zoals vastgelegd in het protocol RST, voorbereid in de adviesgroep RST. De adviesgroep biedt de voorbereide stukken door tussenkomst van de vergadering van de procureurs-generaal van de landen van het Koninkrijk aan de ministers van Justitie van de landen en de minister van BZK. Desgewenst hecht de vergadering van de procureurs-generaal een advies aan de doorgeleiding. Het Jaarplan wordt vastgesteld in het halfjaarlijkse overleg tussen de ministers van Justitie van de landen en de minister van BZK.
20
Hoe verhoudt uw coördinerende rol, die onderlinge samenwerking tussen ministeries moet stimuleren, zich tot het feit dat u geen zicht heeft op hoe de middelen zijn ingezet voor een huis van bewaring op Bonaire?
In mijn brief van 16 maart 2012 (Kamerstuk 33 000 IV, nr. 66) ben ik ingegaan mijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daaruit blijkt ook dat de verantwoordelijkheid in deze bij de minister van V&J ligt. Ik heb begrepen dat de middelen specifiek zijn ingezet voor de renovatie van het Huis van Bewaring.
21
Hoe staat het met de voortgang van het Plan Veiligheid Nederlandse
Antillen (PVNA) ? Zijn de doelen bereikt? En hoe wordt het geld ingezet?
Het programma Plan Veiligheid Nederlandse Antillen (PVNA) is, conform afspraak met de betrokken landen, per eind 2011 beëindigd. Er kunnen geen nieuwe projecten meer worden ingediend en er zijn geen additionele middelen meer beschikbaar. Wel is er nog een aantal projecten in uitvoering. Zodra deze projecten zijn afgerond, zal ik u separaat informeren over de resultaten van Plan Veiligheid.
22
Hoeveel zaken zijn er in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 voor de rechter gebracht en hebben daadwerkelijk geleid tot een veroordeling? Kan de minister ook een overzicht geven per delictcategorie?
Deze vraag is door mij niet te beantwoorden, aangezien het hier de verantwoordelijkheid van de desbetreffende ministers van Justitie aangaat. De cijfers genoemd in de verschillende jaarverslagen zijn niet eenduidig gecategoriseerd bij de verschillende instanties en geven dan ook geen antwoord op deze vraag.
23
Is de pakkans van criminelen de laatste jaren toegenomen? En met
hoeveel?
Door de vergrootte inzet in de opsporing in de landen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk, is het zeer aannemelijk dat de pakkans is toegenomen. Het is echter niet mogelijk dit te onderbouwen met een percentage.
24
Heeft de minister criminaliteitscijfers ten gevolge van het vrij verkeer van
personen binnen het Koninkrijk?
Neen, deze cijfers zijn niet bekend.
25
Op welke wijze wordt getracht het capaciteitsgebrek als gevolg van
kleinschaligheid op de eilanden structureel op te lossen?
Het capaciteitsgebrek wordt deels opgevangen door de structurele uitzending van rechters en officieren van Justitie vanuit Nederland. Daarnaast worden inwoners van de landen gestimuleerd een opleiding te volgen in het buitenland en worden er door de landen in Nederland wervingscampagnes gehouden om mensen na hun opleiding terug te laten keren naar de eilanden.
26
Op welke wijze worden eilandskinderen die in Nederland hun studie hebben afgerond, gemotiveerd om op de eilanden aan de slag te gaan? Hoeveel eilandskinderen die in Nederland een opleiding hebben gevolgd zijn in de geëvalueerde periode teruggekeerd naar de eilanden en hebben een baan gevonden in de sectoren waar de smalle capaciteitsbasis voor capaciteitstekorten heeft gezorgd?
Dit betreft de verantwoordelijkheid van de autonome landen zelf, deze cijfers zijn mij dan ook niet bekend.
27
Wat zijn de oorzaken voor het actueel blijven van problemen rondom de
rechtshandhavingsketen, ondanks inspanningen om deze te versterken?
Dit heeft er mee te maken dat een aantal van de oorzaken van de problemen, zoals beschreven in paragraaf 2.1, moeilijk te veranderen is. Denk hierbij aan de geografische ligging en de kleinschaligheid van de landen in het Caribische deel van het Koninkrijk.
28
Op welke wijze werd en wordt preventief beleid uitgevoerd om de
wervingskracht van criminele netwerken op kansarme jongeren tegen te
gaan?
Het voeren preventief beleid om de wervingskracht van criminele netwerken op kansarme jongeren tegen te gaan is primair de verantwoordelijkheid van de regeringen van de autonome landen zelf. Nederland draagt in het kader van de samenwerkingsmiddelen op diverse manieren wel bij om de positie van kinderen en jongeren te verbeteren.
Nederland ondersteunt Sint Maarten en Curaçao met het Onderwijs en Jongeren Samenwerkingsprogramma. De hoofddoelstelling van het programma is de jeugd van de landen Curaçao en Sint Maarten zodanig toe te rusten dat deze na voltooiing van hun schoolloopbaan in staat is deel te nemen aan de arbeidsmarkt en volwaardig te participeren in een voortdurend veranderende samenleving. De Sociale Vormingsplicht (Curaçao) en Youth Development program (Sint Maarten) maken hier onderdeel van uit. In de aanloop tot de nieuwe staatkundige verhoudingen op 10 oktober 2010 is onder meer door middel van schuldsanering toegewerkt naar een betere financiële startpositie van de landen, zodat het samenwerkingsbeleid afgebouwd kon worden. In 2012 vindt dan ook de laatste Nederlandse storting plaats. De projecten uit het programma zullen nog tot ongeveer eind 2014 doorlopen. In de afgelopen jaren zijn het samenwerkingsbeleid en de schuldsanering erop gericht geweest om de slagvaardigheid van Curaçao en Sint Maarten zodanig te versterken dat zij hun verantwoordelijkheden op dit terrein zelf waar kunnen maken. .
Naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie van het OJSP (TK 2010–2011, 31 568, nr. 84) zijn er actieplannen opgesteld (TK 2011–2012, 31 568, nr. 90) waarin de prioriteiten voor de resterende programmaperiode zijn benoemd. Voor Sint Maarten betekent dit onder meer dat in het Youth Development Program (YDP) meer aandacht zal worden geschonken aan het verbeteren van de intake in het programma, de aansluiting van het programma op de arbeidsmarkt en meer focus op de groep die buiten het YDP dreigt te vallen. Daarnaast zullen er ook in het reguliere onderwijs verbeteringen doorgevoerd worden en is er veel aandacht voor leerplicht. In Curaçao zullen ook de nodige verbeteringen in het onderwijs doorgevoerd worden en ligt de focus voor wat betreft de sociale vormingsplicht op de integratie van de sociale vormingsplicht in de reguliere onderwijsstructuur, het verbeteren van de leerlingenzorg in zowel het onderwijs als de sociale vormingsplicht en een betere aansluiting van onderwijs en sociale vormingsplicht op de arbeidsmarkt.
Op Aruba is inmiddels met financiering vanuit Nederland de tweede lichting van de Sociale Vormingsplicht gestart. In dit programma krijgen kansarme jongeren eerst enkele maanden een fysieke en mentale training door de militairen van het Korps Mariniers, waarna zij een gerichte beroepsopleiding krijgen waarmee ze vervolgens de arbeidsmarkt op kunnen. Nederland betaalt mee aan dit programma voor een opstartpe-riode van drie jaar, waarna Aruba zelf de kosten voor het traject over zal moeten nemen. Naast de Sociale Vormingsplicht, ondersteunt de Nederlandse Vertegenwoordiging in Aruba (maar ook die van Curaçao en Sint Maarten) specifieke (kleine) subsidieaanvragen, onder meer op het gebied van kinderrechten. Zo heeft de vestiging in Aruba subsidie verleend aan de Kindertelefoon, een NGO die activiteiten organiseert ten behoeve van lichamelijke en verstandelijke gehandicapte kinderen en een kindertehuis dat naar aanleiding van de affaire «Het Hofnarretje» een cursus voor zijn personeel heeft georganiseerd om openheid van communicatie binnen het kindertehuis te garanderen. De regering Eman werkt in het kader van het Bo Bario project («jouw buurt») gericht aan een wijkaanpak van probleemwijken. De financiering van dit project is grotendeels mogelijk gemaakt door de herprioritering van FDA-gelden die in het verleden tussen Nederland en Aruba is afgesproken.
29
In welke gevallen zijn de door Nederland ingezette beleidsinstrumenten
door lokale bestuurders gekenschetst als inbreuken op de lokale
autonomie?
Aangezien de beleidsinstrumenten worden ingezet op terreinen die, in de meeste gevallen, vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie van het desbetreffende land, komt het voor dat inmenging vanuit Nederland soms niet met veel enthousiasme wordt ontvangen. Door het maken van goede afspraken en helder inzicht te bieden in de verantwoordelijkheidsverdeling, is het tot nu toe mogelijk gebleken te komen tot samenwerking.
30
Waaruit blijkt dat de samenwerking binnen het Koninkrijk tussen Aruba en de toenmalige Nederlandse Antillen gelijkwaardig heeft plaatsgevonden? Delen de betreffende eilanden deze mening en waaruit blijkt dat?
In het Statuut voor het Koninkrijk ligt vastgelegd dat de landen van het Koninkrijk op voet van gelijkwaardigheid de gemeenschappelijke belangen verzorgen en wederkerig bijstand verlenen. Voor de mening van desbetreffende landen, verwijs ik u naar de verschillende regeringen.
31
Kunt u aangeven waarom het aantal lokale mensen ten behoeve van de rechtelijke macht al enkele jaren ongeveer hetzelfde is, terwijl het doel is om meer lokale mensen op te leiden tot rechter of officier? Bent u van plan meer de nadruk te leggen op het opleiden van lokale mensen in plaats van het detacheren van Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Om een goed niveau van rechtshandhaving en rechtspleging in de drie landen en Caribisch Nederland te garanderen, is volledige bezetting van het Gemeenschappelijk Hof en het Openbaar Ministerie van groot belang. Omdat bij de landen de personele capaciteit ontbreekt, draagt Nederland hieraan bij. De bezetting van de lokale rechtbanken en het OM en de opleiding van lokale rechters en officieren valt onder de verantwoordelijkheid van de autonome landen. Het OM in Nederland stelde aan de landen in 2011 gemiddeld 20 rechters en 15 officieren van justitie ter beschikking.
Beleid om te komen tot meer lokale medewerkers valt ook onder de verantwoordelijkheid van de ministers van Justitie van de landen zelf. Nederland heeft begin 2011 besloten tot financiering van de buitenlandtoelagen van in totaal vier parketsecretarissen voor de landen, vanwege gebrek aan voldoende lokaal gekwalificeerd personeel. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de uitzending van parketsecretarissen eerst plaatsvindt nadat een lokale parketsecretaris (opvolger) is aangesteld. Door deze «twinning» kan de lokale parketsecretaris het werk na 3 jaar overnemen.
32
Hoeveel lokale rechters en Officieren van Justitie zijn er actief?
Zie het antwoord op vraag 31.
33
Kunt u aangeven of er beleid is om de afhankelijkheid van Nederland te
veranderen, zodat de eilanden niet in een afhankelijke positie blijven voor
hun rechtspraak? Zo ja, hoe ziet dit beleid er precies uit? Zo nee, waarom
niet?
Zie het antwoord op vraag 31.
34
Welke reden hebben de onderzoekers gehad om aan te nemen dat lokale
rechters niet onafhankelijk zijn?
Dat wordt niet gesteld door de onderzoekers.
35
Hoe verhoudt de samenhang tussen de verschillende instrumenten zich tot beleidsmaatregelen die zich richten op preventie in plaats van opsporing, handhaving en berechting?
In het kader van de samenwerkingsmiddelen is er de afgelopen jaren vanuit artikel 2 van Hoofdstuk IV ook veel geïnvesteerd in zaken als onderwijs en het verbeteren van de economische positie van de landen. Het bieden van toekomstperspectief heeft een preventieve werking. Zie ook het antwoord op vraag 28.
36
Neemt Nederland door de inzet van beleidsinstrumenten op een gebied dat de verantwoordelijkheid is van de autonome landen, de verantwoordelijkheid van hen over ? Kunt u precies aangeven op welke terreinen, en dat kan breder zijn dan de beleidsdoorlichting, Nederland precies verantwoordelijk is dankzij de inzet van Nederlandse beleidsinstrumenten? Wat voor zeggenschap komt er met deze verantwoordelijkheid? Is deze verantwoordelijkheid een gewenste situatie en is het de bedoeling dat de autonome landen zelf deze verantwoordelijkheid gaan dragen? Kunt u verklaren dat u slechts indirect invloed heeft, maar toch verantwoordelijk bent op deze verschillende terreinen?
Neen. Nederland neemt geen verantwoordelijkheid over. Binnen het Koninkrijk zijn er vier autonome landen, met een eigen regering die de verantwoordelijkheid draagt voor het beleid dat gevoerd wordt binnen het eigen land.
37
Kunt u aangeven hoe u in de toekomst gaat controleren of de ingezette middelen voor een aanzienlijke verbetering in de rechtshandhaving wel daadwerkelijk een verbetering opleveren in het licht van de constatering dat het onmogelijk is om hierover uitsluitsel te geven? Kunt u aangeven of de uitgaven die worden gedaan verantwoord zijn wanneer niet kan worden aangetoond of zij effect hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
38
Waarom is er in de praktijk relatief weinig effectonderzoek voorhanden?
Omdat de betrokken partijen geen opdracht hebben gegeven om een dergelijk onderzoek uit te laten voeren. Afgelopen jaren is veel van de aandacht van de landen uitgegaan naar de ontmanteling van de Nederlandse Antillen en het opbouwen van de nieuwe landen. Het betreft zeer kleinschalige landen met beperkte capaciteit en middelen.
39
Welke externe factoren en actoren hebben precies invloed op het gewenste eindresultaat, waardoor het onmogelijk is om uitsluitsel te geven op de vraag of de middelen die door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn ingezet een aanzienlijke verbetering in de rechtshandhaving hebben opgeleverd?
Het is niet mogelijk om hier een limitatieve opsomming van te geven, maar enkele voorbeelden zijn: de bereidheid van de landen binnen het Koninkrijk om samen te werken, de inzet van internationale partners in het Caribisch gebied, vraag en aanbod van drugs, de economie, de intensiteit van het orkaanseizoen, het aantal internationale vluchten dat op de eilanden landt, het aantal cruiseschepen dat de eilanden aandoet, de kwaliteit van de rechthandhaving en grenscontrole van omringende landen, etc.
40
Kan de minister aangeven hoe vaak er door de kustwacht met andere (Nederlandse) instanties, denk aan de marine of aan RST, is samengewerkt? Hoe vaak leidde deze samenwerking tot een arrestatie en veroordeling van verdachten?
Er wordt regelmatig samengewerkt met Defensie en het RST. Over de resultaten van deze samenwerking wordt aan uw Kamer gerapporteerd in de Jaarverslagen van de Kustwacht, meest recentelijk het Jaarverslag over 2010 dat op 8 juli 2011 aan uw Kamer is aangeboden. Het Jaarverslag over 2011, zal binnenkort aan de Kamer worden aangeboden.
41
De aanwezigheid van de kustwacht gaat ook uit van een preventieve
werking. Kan de minister feitelijk aantonen dat dit inderdaad het geval is?
Het feitelijk aantonen van de preventieve werking van de Kustwacht is moeilijk aangezien men nooit zeker kan weten of datgene dat zich niet heeft voorgedaan, zonder de inzet van de Kustwacht en zijn (lokale en internationale) ketenpartners wel had plaatsgevonden. Duidelijk mag zijn dat door de aanwezigheid van de kustwacht de pakkans toeneemt. Echter, ook drugsvangsten zijn in zekere zin relatief, aangezien stijging van de onderschepte hoeveelheid drugs kan duiden op grotere effectiviteit van de Kustwacht en zijn ketenpartners terwijl daling van de hoeveelheid onderschepte drugs juist kan duiden op meer preventieve werking.
42
Is er onderzoek gedaan naar een eerlijk verloop van aanbestedingsprocedures? Zo niet zou de minister die nog willen instellen? Zo ja, wat is het resultaat?
Ja, er wordt ieder jaar onderzoek gedaan naar een eerlijk verloop van aanbestedingsprocedures. Alle uitgaven van de Kustwacht worden ieder jaar onderworpen aan een rechtmatigheids controle door de Accountants Dienst Defensie. Hierbij wordt tevens de rechtmatigheid van de bij die uitgaven behorende aanbestedingsprocedures gecontroleerd. De Kustwacht heeft tot nu toe altijd een goedkeurende accountantsverklaring ontvangen.
43
Waarvoor is onderuitputting op artikel 1 in de jaren 2007–2010 precies
ingezet?
De onderuitputting op artikel 1 is in de jaren 2007–2009 teruggevloeid naar de algemene middelen, de onderuitputting over het jaar 2010 heeft bijgedragen aan de totstandkoming van de autonome landen Curaçao en Sint Maarten en de Openbaar Lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius.
44
Is er een toename van mensenhandel via de Antillen?
We weten dat mensenhandel een probleem vormt in de regio, maar of er sprake is van een toe- of afname is onduidelijk. Recent is de criminaliteitsbeeldanalyse Sint Maarten verschenen met daarin een analyse van de criminaliteit die van 2008 tot en met 2010 op Sint Maarten is voorgekomen. Daarin wordt vastgesteld dat er weinig informatie beschikbaar is over de mate van mensenhandel op het eiland.
45
Hoeveel Nederlandse politieambtenaren zijn uitgezonden geweest in het kader van het Recherche samenwerkingsteam? Hoe lang werden zij gemiddeld uitgezonden?
Gemiddeld zijn er bij het RST ongeveer 80 uit Nederland uitgezonden medewerkers, die uitgezonden worden voor een periode van 3 tot 5 jaar.
46
In hoeverre is de opleiding van politiemensen uit lokale korpsen vergelijkbaar met de opleiding van Nederlandse politiemensen?
De opleiding binnen de lokale korpsen is niet vergelijkbaar met die van Nederlandse korpsen. De opleiding van het politiepersoneel valt dan ook onder de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke ministers. Alleen voor de opleiding van het politiekorps in Caribisch Nederland is de minister van Veiligheid en Justitie sinds 10-10-10 verantwoordelijk. De medewerkers in Caribisch Nederland krijgen hun opleiding sindsdien via de Nederlandse Politieacademie met een opleiding die is toegesneden op de Caribische context.
47
Kan twee jaar na de staatkundige verandering een evaluatie van het
functioneren van het RST sinds 2008 worden uitgevoerd?
Over een volgende evaluatie van het RST wordt nader overlegd tussen de minister van BZK en de minister van Veiligheid en Justitie. Daarbij speelt mee dat de korpsen van Curaçao en Sint Maarten uiterlijk in 2014 ook geëvalueerd moeten worden (in het kader van artikel 57a Rijkswet politie). Bezien wordt hoe de ene evaluatie zich moet verhouden tot de andere evaluatie.
48
Wat behelzen de «lokale projecten» waarin op Sint Maarten is geïnvesteerd? Welke resultaten hebben deze projecten gehad?
Het gaat om ondersteuning in teams grootschalige opsporing. Dit valt onder de taak zoals omschreven in het RST-protocol om «op incidentele basis ondersteuning te geven aan de reguliere recherche bij het verrichten van onderzoek naar andere misdrijven die de lokale rechtsorde ernstig schokken en gevallen waar door bijzondere omstandigheden deze diensten over onvoldoende expertise beschikken». Het gaat hier bijvoorbeeld om onderzoeken naar gewelddadige overvallen en moorden. Deze ondersteuning heeft al verschillende keren geleid tot het oppakken van verdachten van overvallen en moorden.
49
Waarom is er geen nadere evaluatie van het RST na 2006 gepland? Wordt
de aanbeveling dit alsnog te doen gevolgd?
Zie het antwoord op vraag 47.
50
Wat zijn de resultaten van het in 2007 ingevoerde «twinning model»?
De resultaten van «twinning» zijn over het algemeen goed, maar afhankelijk van de levering van voldoende personeel vanuit de lokale korpsen aan het RST.
51
Zijn inmiddels bijzondere opsporingsbevoegdheden geïntroduceerd op de
eilanden?
De wetgeving voor bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB-wetgeving) is recent in Curaçao, Aruba en Sint Maarten aangenomen door de Staten van de respectievelijke landen. Dit betekent dat de BOB-wetgeving in de landen kan worden ingevoerd. De datum van de inwerkingtreding is nog niet bekend.
52
Waarom behoort opleiding en training van medewerkers van de lokale korpsen geen doel te zijn? Hoe verhoudt deze opmerking zich tot het geconstateerde capaciteitsgebrek bij de lokale politiekorpsen op de eilanden? Wat vindt u van het feit dat hoewel opleiding en training geen doel behoren te zijn, zij toch worden betaald?
Opleiding en training vallen onder de verantwoordelijkheid van de betrokken ministers van Justitie. Zij moeten investeren in de capaciteit van de korpsen, niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief. «Training on the job» door middel van «twinning» gebeurt binnen het RST. Voor zover het de praktijk is geweest dat het RST naast de twinning afzonderlijk opleidingen heeft verzorgd, is die praktijk beëindigd.
53
Kan de minister de opmerking nader toelichten dat: «Gezien het grote aandeel van uitgezonden rechters en officieren van Justitie in vergelijking met het beschikbare aantal lokale rechters en officieren, is vast te stellen dat de rechterlijke macht niet zou kunnen functioneren zonder ondersteuning vanuit Nederland.»?
Zonder de inzet van Nederlandse rechters en officieren van Justitie, zou er sprake zijn van capaciteitsgebrek en zouden dus niet alle functies zijn vervuld. Dit zou inhouden dat er minder zaken in behandeling kunnen worden genomen.
54
Wanneer kan een nieuw regulier bezoek van het Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) aan het Koninkrijk der Nederlanden worden verwacht? Zijn er door de Koninkrijksregering doelstellingen voor verbeteringen ten opzichte van het rapport van het CPT uit 2008 geformuleerd en, zo nee, hoe toetst men de uitkomsten van een nieuwe beoordeling aan de geleverde inspanningen per land?
Na het reguliere bezoek van vorig jaar aan het Koninkrijk (waarbij het Caribische deel niet bezocht is), staat het volgende reguliere bezoek van het CPT nog niet gepland. Maar gemiddeld vindt dit eens in de vier jaar plaats, dus naar verwachting zal in 2015 weer een regulier bezoek aan het Koninkrijk worden gebracht. Wanneer het CPT daadwerkelijk een bezoek aflegt, wordt pas kort van te voren aangekondigd.
Naar aanleiding van het vorige bezoek van het CPT heeft de Rijksministerraad de Gouverneurs verzocht, in eerste instantie halfjaarlijks en momenteel jaarlijks, te rapporteren over de implementatie en uitvoering van de te nemen verbeteringen naar aanleiding van het bezoek van het CPT. Deze rapportages bieden de mogelijkheid om per land te bezien welke inspanningen zijn geleverd. De rapportages heb ik onlangs aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 31 568, nr. 99).
55
Welke maatregelen worden getroffen om het capaciteitstekort van de
rechterlijke macht structureel terug te dringen?
Zie het antwoord op de vragen 25, 26 en 33.
56
In welke mate heeft de kustwacht samengewerkt met de douane van Sint-Maarten ? En hoe vaak heeft dit geleid tot een arrestatie en veroordeling? Is dit veranderd in 2010 toen de Antillen werden opgeheven? Kan de minister een overzicht geven per delictscategorie?
Er wordt, binnen de grenzen van de beperkte capaciteit van deze dienst, samengewerkt met de douane van Sint Maarten. Deze samenwerking is na 10-10-10 niet structureel gewijzigd. Over de resultaten wordt gerapporteerd in de Jaarverslagen van de Kustwacht, die aan uw Kamer zijn aangeboden.
57
Hoe verhoudt de omvang van de drugsvangst op de Antillen zich tot die
op de andere eilanden in de regio?
Zie het antwoord op vraag 41.
58
Hoe zijn in de jaren 2007–2010 de beschikbare middelen tot bestrijding van de smokkel van cocaïne ingezet op Sint-Maarten en hoe verhoudt zich dat tot de inzet op de andere eilanden van de Antillen in die periode? Hoe is dat na de opheffing van de Antillen geregeld?
Het is niet mogelijk exact aan te geven hoe de beschikbare middelen voor de bestrijding van de smokkel van cocaïne op Sint Maarten is besteed, daar de organisaties die zich hier mee bezig houden zich niet alleen specifiek op deze taak richten, maar ook allerhande andere taken uitvoeren. Ook werkt bijvoorbeeld de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied voor alle landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk, waardoor het moeilijk aan te duiden is welke actie precies leidt tot minder cocaïne op Sint Maarten.
59
Kunt u duidelijk maken wat wordt bedoeld met de opmerking op pagina 16 dat het onderhandelingsproces in aanloop van de staatkundige hervorming van invloed is geweest op het behalen van de beleidsdoelstelling van artikel 1? Was hier sprake van invloed in positieve of negatieve zin? Waaruit heeft deze invloed precies bestaan?
De kwaliteit van de rechtshandhavingketen was een van de belangrijkste aandachtspunten in aanloop naar de staatkundige hervorming en kreeg daardoor veel aandacht van alle betrokken partijen. De consensus Rijkswetten zijn opgesteld, er is besloten het Recherchesamenwer-kingsteam langer te laten bestaan, er is voor een aantal organisaties een plan van aanpak als bedoeld in de AMvRB waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten opgesteld, etc. Echter, op sommige momenten als de onderhandelingen door een moeilijke fase gingen, kon dit ook van negatieve invloed zijn op de samenwerking met de andere landen van het Koninkrijk.
60
Er wordt geconcludeerd dat de gebruikte instrumenten naar alle
waarschijnlijkheid hebben bijgedragen aan de beleidsdoelstelling. Hoe
beoordeelt u of er niet betere instrumenten zijn? Zijn er alternatieven
beschikbaar?
Ik ben van mening dat binnen de huidige financiële kaders en gezien de verhoudingen binnen het Koninkrijk, de gebruikte instrumenten de juiste zijn.
61
Op welke wijze wordt deze doorlichting concreet gebruikt om het beleid ter versterking van de rechtshandhaving te veranderen? Op welke termijn vindt mogelijk bijsturing van het beleid plaats?
Zie het antwoord op vraag 7.
62
Kunt u preciezer aangeven welke maatregelen u treft om de rechtshandhaving in de landen te versterken?
Op dit moment wordt vanuit de begroting Koninkrijksrelaties bijgedragen aan de volgende zaken om de rechtshandhaving te versterken:
– de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied; – Recherchesamenwerkingsteam; – inzet Koninklijke Marechaussee;
– ondersteuning rechterlijke macht (rechters, officieren en parketsecretarissen);
– verbetertraject gevangenis Curaçao (inzet medewerkers Dienst Justitiële Inrichtingen);
– uitzending korpschef en vijf implementatiemanagers naar Sint Maarten;
– financiering meerkostenregeling ten behoeve van inzet Nederlandse politieagenten;
– diverse nog lopende projecten binnen het programma Plan Veiligheid Nederlandse Antillen;
– het National Security Plan Aruba;
– bijdrage aan het ontwikkelen van wetboek van strafrecht.
63
Aan de hand van welke criteria beoordeelt u de noodzaak om t.a.v. de
rechtshandhaving de waarborgfunctie te activeren?
Graag verwijs ik hiervoor naar de visie op de waarborgfunctie, die vorig jaar aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 850, nr. 2).
64
Kan worden aangegeven op basis van welke geraadpleegde bronnen men hiertoe concludeert ? Maakt het gebruik van deze bronnen tussentijdse bijstelling mogelijk?
De conclusies van de beleidsdoorlichting zijn gebaseerd op datgene wat in de beleidsdoorlichting zelf naar voren is gebracht op grond van diverse bronnen (zie de voetnoten in het stuk). Uiteraard is het mogelijk, indien informatie daar aanleiding toe geeft, gevoerd beleid tussentijds bij te stellen.
65
Neemt u de aanbeveling over om de inzet en de prestaties van de uitgezonden officieren van justitie en rechters te analyseren? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier dat zal gebeuren en wat het doel van deze analyse wordt? Zo nee, waarom niet?
De uitgezonden rechters zijn in dienst van het Gemeenschappelijk Hof en de officieren zijn in dienst van het lokale Openbaar Ministerie. Het is mij niet bekend of deze instanties de prestaties van de door Nederland beschikbaar gestelde rechters en officieren van justitie bijhouden.
66
Kunt u aangeven hoe u gaat zorgen dat u voldoende zicht heeft en blijft houden op het effect van de door BZK ingezette middelen, zeker aangezien de middelen vaak onder de verantwoordelijkheid van een andere bewindspersoon vallen?
Er worden veel stappen ondernomen om voldoende inzicht te hebben op het effect van de ingezette middelen. Voorbeelden hiervan zijn; deelname Kustwachtcommissie en presidium, deelname aan het Justitieel Vierpar-tijen Overleg, rapportages Voortgangscommissie, het voeren van Ministeriele Overleggen, rapportages USONA en FDA, rapportages Gouverneur inzake het gevangeniswezen, er is een belangrijke rol weggelegd voor de Vertegenwoordigingen van Nederland in Oranjestad, Willemstad en Philipsburg in de monitoring van de projecten, ik leg zelf werkbezoeken af en deze thema’s komen ook in de Rijksministerraad aan de orde.
67
Hoe wordt de betrokkenheid bij de beleidscycli gewaarborgd?
Voor wat betreft de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied geldt dat de beleidsdocumenten worden besproken in de Kustwachtcommissie en het Presidium van de Kustwachtcommissie. In beide gremia is BZK op ambtelijk niveau vertegenwoordigd. Vervolgens worden deze documenten geagendeerd voor de Rijksministerraad. De jaarstukken van het RST worden vastgesteld door de ministers van Justitie (en Veiligheid) en de minister van BZK. De ministers van BZK en VenJ hebben daarbij nadrukkelijk aandacht voor de verantwoording over de inzet van de middelen in de jaarstukken.
68
Op welke wijze worden de contacten met de betrokken partijen goed onderhouden? Waaruit blijkt dat de betreffende partijen die contacten ook als goed ervaren?
Door middel van het voeren van gesprekken, bijwonen van vergaderingen, afleggen van werkbezoeken, enz. Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen die het tegendeel bewijzen.
69
Kunt u aangeven hoe u zicht blijft houden op de middelen die eenmalig beschikbaar zijn gesteld aan verbeteringen binnen het gevangeniswezen, nu het programma Plan Veiligheid Nederlandse Antillen is opgeheven, terwijl de projecten nog grotendeels in uitvoering zijn?
Net als bij de andere samenwerkingsprogramma’s, houdt USONA toezicht op de uitvoering van deze projecten en rapporteert hier over aan de opdrachtgevers.
70
Kunt u aangeven of er sprake is van (eventuele) negatieve neveneffecten en, zo ja, hoe probeert u die te verminderen? Zou u deze kunnen bespreken in het licht van het commentaar van het WODC dat een dergelijke bespreking ontbreekt? Wat is gedaan met het advies van de onafhankelijke externe deskundige, het WODC ?
Twee negatieve effecten van het door Nederland gevoerde beleid worden beschreven in twee publicaties van professor G.J. Oostindie, Ki sorto di Reino (2001) en Knellende Koninkrijksbanden deel III (2004). Ten eerste staat de wens om samen te werken binnen Koninkrijksverband vaak op gespannen voet met de Caribische benadrukking van de eigen autonomie. De, vaak goed bedoelde, bemoeienis vanuit Nederland, wekt regelmatig wrevel en verzet van lokale bestuurders en politici. De instrumenten die worden ingezet vanuit artikel 1 worden dan ook niet altijd met open armen ontvangen en kunnen de relaties binnen het Koninkrijk op scherp stellen. Een ander negatief neveneffect zou kunnen zijn dat Nederland beleidsinstrumenten inzet op een gebied dat eigenlijk de verantwoordelijkheid is van de autonome landen. Hierdoor lijkt Nederland de verantwoordelijkheid over te nemen. Nederland lost immers problemen op voor de Caribische landen, zonder dat het ten koste gaat van hun eigen begroting.
Beide effecten worden tegengegaan door te streven naar een open en gelijkwaardige dialoog en relatie tussen de landen van het Koninkrijk, waarbij de verschillende verantwoordelijkheden heel duidelijk zijn. De opmerkingen van de onafhankelijke deskundige van het WODC zijn zo veel mogelijk verwerkt.
71
Wat is uw visie ten aanzien van toekomstig evaluatieonderzoek – en de mogelijkheden en onmogelijkheden daarvan – op basis waarvan meer inzicht in de werking en effectiviteit op artikel 1 kan worden verkregen?
Zie het antwoord op vraag 4 en 37.