Wat en van wie is 4 Mei? - Hoofdinhoud
Opnieuw werd de 4 Mei-herdenking, overal in het land een moment van grote waardigheid en bezinning, enigszins overschaduwd door conflicten over wat er wel en niet gepast is. Dit jaar ging het om een gedicht op de Dam over een foute oudoom en de graven van Duitse soldaten in Vorden, maar het hadden net zo goed andere aanleidingen kunnen zijn.
Het valt mij vooral op hoe moeilijk het nog steeds is om het gesprek hierover goed te voeren. Onmiddellijk ontstaat er een heftige sfeer vol emotionele verwijten. Ik begrijp dat goed, want de wonden die de Tweede Wereldoorlog en andere oorlogen nadien geslagen hebben, zijn diep. De trauma’s bij burgergetroffenen en militairen kunnen een leven lang doorwerken, zo weet ik ook uit mijn eigen onderzoek. En vooral bij groepen die vermoord werden om wie ze zijn - Joden, homo’s, Sinti, Roma - staan de oorlog en de herdenking symbool voor vernietigende onderdrukking. Een indrukwekkend beeld daarvan geeft het boek In Memoriam van Guus Luijters, waarin hij alle namen en vele foto’s heeft verzameld van gedeporteerde Joodse, Roma en Sinti kinderen. Een schrijnend gedenkteken van een minutieuze moordmachine.
Ook al begrijp ik die emoties, toch vind ik dat het gesprek over 4 Mei gevoerd moet worden. Dat wordt nu soms geblokkeerd doordat nieuwe ontwikkelingen en kritische vragen onmiddellijk als respectloos en gevoelloos worden gekwalificeerd. Dat ging zover dat op verzoek van de Federatie Joods Nederland de rechter besloot dat het ‘onrechtmatig’ zou zijn als de gemeente Vorden meewerkte aan het opnemen van de Duitse soldaten in de herdenking. Die uitspraak doet recht aan de gevoelens die bij sommigen leven, maar het is onduidelijk op welke wettelijke grondslag de rechter zich baseert. En het is opvallend dat de meeste Vordenaren wel de tocht langs de Duitse graven maakten nadat de burgemeester noodgedwongen was afgeslagen.
Vier afwegingen
Als ik het goed zie, spelen in het gesprek dat we moeten voeren vier afwegingen. Ieder voor zich zijn het goede vragen, maar de combinatie maakt het een explosieve vraag. Dat is niet nieuw; vanaf het begin is de betekenis van 4 en 5 Mei inzet geweest van heftige (parlementaire) debatten, zoals Bram Peters laat zien. De eerste dodenherdenkingen waren lokale activiteiten op initiatief van het Haags verzet. Vanaf 1958 werd gediscussieerd over de vraag of ook de gevallenen in Indonesië en Korea moesten worden herdacht. Waren de Nationale Herdenking en het Nationaal Monument alleen voor de slachtoffers van 1940-1945 of mocht dat breder worden getrokken? En wat betekende het dat de strijd in Indonesië en Korea op zijn minst omstreden genoemd mocht worden?
WOII of alle gevallenen?
Dat is dus de eerste afweging: gaat het om de Tweede Wereldoorlog of om alle gevallenen in of in dienst van het Koninkrijk? In de afgelopen twintig jaar zijn de direct getroffenen meer centraal komen te staan. Ze staan letterlijk vooraan bij de herdenking en kranslegging. De hoogwaardigheidsbekleders staan - terecht - op het tweede plan. Maar daarbij gaat het niet meer alleen om de getroffenen toen. Sinds 1961 gedenken we allen - burgers en militairen - die in het Koninkrijk of waar ook ter wereld zijn omgekomen sinds 1940 bij oorlogssituaties en vredesoperaties. Daarmee doen we ook die groepen recht. Het gevolg is wel dat de Herdenking breder wordt en structureler bij onze nationale identiteit blijft horen. Ook als alle WOII-overlevenden gestorven en vergeten zijn, blijven we herdenken.
Nationaal of universeel?
Een tweede afweging komt hieruit op: is de dodenherdenking nationaal of universeel van aard? De naam gaat natuurlijk uit van een ‘nationale’ herdenking, maar Peters stelt terecht: ‘De laatste vijftien jaar is de betekenis van 4 en 5 mei breder geworden. Door het verleggen van het accent naar gewapende conflicten van nu en de viering van vrijheid in het algemeen, is het nationale karakter van de herdenking en viering verminderd.’ Dat was al enigszins het geval omdat we de geallieerden ook bij de herdenking betrokken. Het wordt nog meer het geval nu alle vredesoperaties een internationale dimensie hebben. Het nationale karakter is dan ook niet meer exclusief, maar veel meer inclusief: dit gaat ons allemaal aan.
Dodenherdenking of oorlogsherdenking?
De derde afweging gaat eigenlijk over de vraag of het een herdenking van de oorlog is of veel specifieker een dodenherdenking. Dat laatste is natuurlijk het begin geweest en het gedenken van individuen is daar heel belangrijk in. Toch zien we ook hier een verschuiving, die alles te maken heeft met het nationale karakter en het verglijden van de tijd. Volgens Peters beleven velen ‘de dodenherdenking als een moment om stil te staan bij de gevolgen van oorlog, vroeger en nu.’ Dat sluit aan bij de wettelijke taak van het Nationaal Comité 4 en 5 Mei. Kern van hun taak is het geven van richting aan de zingeving van herdenken en vieren, onder meer door de organisatie van bijeenkomsten, voorlichting en het levend houden van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Het sluit ook aan bij de media-aandacht voor de gevolgen van oorlog. De individuele verhalen van direct getroffenen zijn daarbij de iconen van onze herinnering, maar het gaat niet meer alleen om hen. Het gaat om de oorlog en de strijd tegen het kwaad. En daarmee gaat het om ons allemaal. Zo is ook deze verschuiving nodig om de collectieve betekenis uit te blijven dragen, maar tegelijk voelen vertegenwoordigers van de direct getroffenen zich hierdoor soms miskend: hun unieke levensgeschiedenis wordt nu verbonden met het verhaal van iedereen.
Slachtoffers en/of daders?
De vierde afweging is de meest pijnlijke: herdenken we alleen de slachtoffers van de oorlog, of ook de daders? Dit is de afweging die de afgelopen jaren steeds het stof doet opwaaien. Het gedicht van Auke Siebe Dirk de Leeuw vroeg aandacht voor de foute keuze van zijn oudoom, de Duitse graven in Vorden waren van soldaten die hier tijdens de bezetting sneuvelden en vorig jaar vroeg Grimbert Rost van Tonningen (zoon van) ruimte voor nazaten van ouders met een fout oorlogsverleden, zonder iets af te doen aan het kwaad dat die gedaan hadden. Gedenken is immers nog wat anders dan eren.
Het is deze laatste afweging die voor velen een stap te ver is. Het morele onderscheid tussen daders en slachtoffers wordt weggevaagd, alsof er geen verschil is tussen moedwillig een ander doden en de verschrikking dat te ondergaan. Alsof schuld en onschuld verglijden met de tijd. Dat is inderdaad een gevaarlijke ontwikkeling. Zeker, we moeten terugkijkend onder ogen zien dat de Nederlandse bevolking als geheel lang niet altijd de juiste keuze maakte en dat onze eigen geschiedenis nogal gemengd is. En ook over de motieven van wie de foute kant koos, is veel te zeggen. Bovendien kan wie toen fout was, later anders gekozen hebben en andersom. Maar dat doet allemaal niets af aan het fundamentele verschil tussen dader en slachtoffer. Wie dat wegnuanceert, miskent de doden. Dat wil echter niet zeggen dat de daders van toen en hun nazaten nu geen rol spelen bij de herdenking. Impliciet doen ze dat trouwens per definitie, want zonder daders geen slachtoffers. De kracht van het gedenken is volgens mij dat we een gezamenlijk verhaal vertellen waarin slachtoffers als slachtoffers en daders als daders hun plaats krijgen.
Een explosieve stille week
Vier afwegingen die stuk voor stuk relevant zijn. Ze gaan allemaal over het dilemma tussen een scherpe focus en een brede relevantie. Gezamenlijk worden deze vier dilemma’s explosief. Want het onderscheid tussen dader en slachtoffer is wel essentieel, maar het valt niet samen met bijvoorbeeld Nederlands of Duits. NSB’ers krijgen geen gezicht, militairen die in Azië deel waren van een omstreden postkoloniale strijd wel. En ook klinkt het onderscheid anders als we individuen herdenken dan wanneer we de oorlog en strijd tegen het kwaad gedenken. Als we dat alles op een hoop gooien, verliezen we de gave van het onderscheid en kunnen we het alleen nog met emotionele oproepen bezweren.
Ik ben niet de eerste die constateert dat de week van 30 April tot 5 Mei de nationale seculiere stille week is geworden. Vroeger hadden we Palmzondag (de intocht van Jezus als ‘koning’ in Jeruzalem), de kruisiging op Goede Vrijdag en de opstanding op Paaszondag. Onze nationale identiteit wordt gevierd op Koninginnedag, verbonden met de verschrikkingen van de geschiedenis op 4 Mei, en gericht op de vrijheid van de toekomst op 5 Mei. In die rituele beweging past het stilstaan van de Nationale Herdenking. Het is goed dat daarbij verhalen van slachtoffers het morele ijkpunt vormen, als spiegel voor ons allemaal. Maar het is ook goed dat we het niet tot hen beperken maar juist de complexiteit van onze nationale geschiedenis erkennen. Juist op 4 Mei, symbolisch ankerpunt van ons schrijnende verleden.