'Europese samenwerking bij ontwikkelingsbeleid hard nodig' - Hoofdinhoud
PvdA-Europarlementariër Thijs Berman hield op donderdagavond 26 april een debat over de toekomst van de Europese ontwikkelingssamenwerking. Berman is namens het Europees Parlement de hoofdonderhandelaar bij de vaststelling van het budget en de programmering van het Europese ontwikkelingsbeleid in Azië, Latijns-Amerika en Zuid-Afrika voor de komende zeven jaar. Na de zomer onderhandelt hij hierover met de Europese Raad.
Om tot nieuwe inzichten te komen, nodigde hij een viertal deskundigen uit om met hem van gedachten te wisselen over de ontwikkelingssamenwerking in Europa. Hoe kijken zij tegen het EU-ontwikkelingsbeleid aan? Hoe efficiënt is een Europees ontwikkelingsbeleid dat losstaat van het beleid van de 27 lidstaten? Welke coördinerende rol kan de EU hierbij spelen? Hierover sprak Berman in café Dudok Den Haag met Paul Hoebink, bijzonder hoogleraar ontwikkelingssamenwerking, Izabella Toth, lid van de Werkgroep Europa van Partos en bestuurslid van CONCORD, Kirsten Meijer, Internationaal Secretaris van de PvdA en Amma Asante, politicoloog en onderzoeker op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (OS).
Een gemeenschappelijk Europees ontwikkelingsbeleid?
De titel van de bijeenkomst 'Een gemeenschappelijk Europees ontwikkelingsbeleid?' gaf meteen aanzet tot een discussie over de wenselijkheid van een gemeenschappelijk OS-beleid. Internationaal Secretaris Kirsten Meijer is kritisch. Zij vreest vooral de 'Brusselse' bureaucratie bij het volledig uitbesteden van het OS-beleid aan Europa. Meijer ziet meer in het verbeteren van de samenwerking tussen de Europese lidstaten.
Berman nuanceert de stelling: ''Natuurlijk moet ontwikkelingssamenwerking niet enkel en alleen op Europees niveau worden uitgevoerd, maar betere samenwerking tussen de lidstaten is wel nodig om tot een efficiënt ontwikkelingsbeleid te komen.''
Hoogleraar ontwikkelingssamenwerking Paul Hoebink vindt de Nederlandse discussie over het ontwikkelingsbeleid vaak erg oppervlakkig. ''Het gaat niet over de echte problematiek.'' Hij pleit hij ervoor dat de drie C’s (coherentie, coördinatie en complementariteit van beleid) van het Verdrag van Lissabon beter worden nageleefd.
Zo is er volgens Hoebink in Nederland veel aandacht voor het wel of niet vasthouden aan de 3% begrotingsregel, maar weinig voor de grens van 0,7% als percentage van het BNP dat naar ontwikkelingssamenwerking gaat. ''Of we ons aan die regel houden moet niet unilateraal beslist worden, maar in overleg met alle betrokken landen'', aldus Hoebink. ''Samenwerking in Europa is hierbij van groot belang, maar we moeten ons niet alleen richten op samenwerking binnen Europa. Met landen als Noorwegen, Zwitserland, Canada, maar ook met China en eventueel Japan moeten we de samenwerking zoeken.''
Ook Izabella Toth ziet het belang van betere Europese samenwerking, maar benadrukt dat er ook nagedacht moet worden over de negatieve politieke dimensie van ontwikkelingsbeleid. Zo gaat het verlenen van hulp volgens Toth vaak gepaard met politieke invloed in het ontvangende land. Zij noemt het voorbeeld van de invloed die Frankrijk in Senegal en Mali heeft. ''De Europese Unie zelf heeft daar weinig te vertellen. Dit frustreert de Europese samenwerking'', aldus Toth.
'Echte ontwikkeling door economische groei'
Politicoloog Amma Asante heeft veel in West-Afrika gewerkt en is kritisch over de huidige ontwikkelingshulp. Zij stelt dat hulp alleen niet voldoende is en pleit, net als Kirsten Meijer, voor meer economische stimulans. ''Echte ontwikkeling komt door economische groei. We moeten ons dan echt richten op het maatschappelijk middelveld, de lokale ondernemers. Zij moeten uiteindelijk zorgen voor de economische ontwikkeling in de regio'', aldus Asante.
Er wordt volgens haar te veel gesproken over de hoofden van de mensen om wie het gaat. Asante vindt het daarom belangrijk om in gesprek te blijven met de mensen in de ontvangende landen. ''Zij moeten het uiteindelijk doen. Dan is het van groot belang om te weten wat zij willen en hoe we daar het beste op in kunnen spelen.''
Berman is het met Asante eens. Ter afsluiting onderstreept hij de grote uitdaging die er ligt op het vlak van Europese samenwerking bij de totstandkoming en uitvoering van ontwikkelingsbeleid. ''Europa doet nu teveel tegelijk. Er moet een concrete samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten op gang komen. Hoe pakken we gezamenlijk de problemen aan? Wie doet wat? Dat zijn vragen die we ons moeten stellen. Op deze manier kunnen de landen die het echt nodig hebben het beste worden geholpen.''