Behandeling van: Immigratie en Asiel - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
Officiële titel | Behandeling van: Immigratie en Asiel |
---|---|
Documentdatum | 15-03-2012 |
Publicatiedatum | 15-03-2012 |
Kenmerk | 19637 |
Externe link | origineel bericht |
Immigratie en Asiel
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een verzamel algemeen overleg op 29 februari 2012 over Immigratie en Asiel.
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. In het voorgaande VAO zei de minister iets interessants, namelijk dat er geen grens is. Dat is precies het probleem: deze minister accepteert alles als de PVV dat wenst. Ik hoop dat wij vandaag wel een grens kunnen trekken voor de positie van kinderen in het asielbeleid. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het Kinderrechtenverdrag aangeeft dat als kinderen en ouders in verschillende landen wonen, een verzoek tot hereniging met menselijkheid, welwillendheid en spoed moet worden behandeld;
constaterende dat de huidige procedures en beslissingen onvoldoende rekening houden met de jonge leeftijd van nareizende kinderen, zoals bij de hoorpraktijk;
verzoekt de regering, de procedures en beslissingen -- van onder meer de hoorpraktijk -- te verbeteren, zodat deze beter zijn afgestemd op de leeftijd en kwetsbare positie van nareizende kinderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 1503 (19637).
De heer Recourt (PvdA):
Voorzitter. Er zijn mensen in Nederland die dolgraag Nederlander willen worden, maar dat niet kunnen worden. Dat komt doordat de regelgeving nog niet goed op orde is. Daarom dien ik de volgende twee moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat erkende vluchtelingen voor het verkrijgen van het Nederlanderschap zijn vrijgesteld van het overleggen van een paspoort en een geboorteakte;
overwegende dat afgewezen asielzoekers die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning regulier, zoals de groep vreemdelingen die op basis van het generaal pardon een vergunning is verleend, daarvan niet zijn vrijgesteld;
constaterende dat deze asielzoekers meestal niet in het bezit zijn van een paspoort of geboorteakte;
van mening dat er geen goede grond bestaat om voor het verkrijgen van het Nederlanderschap erkende vluchtelingen anders te behandelen dan asielzoekers die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning regulier;
verzoekt de regering om asielzoekers die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning regulier, bij een aanvraag tot naturalisatie vrij te stellen van het vereiste om een paspoort en een geboorteakte te overleggen indien tijdens de asielprocedure door de IND niet aan de identiteit en herkomst van de asielzoeker is getwijfeld;
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Recourt, Dibi, Voordewind en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 1504 (19637).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat ex-asielzoekers die op basis van de generaalpardonregeling een verblijfsvergunning hebben gekregen het Nederlanderschap pas kunnen verkrijgen als zij een geboorteakte en een paspoort overleggen;
overwegende dat een groot deel van deze ex-asielzoekers niet in het bezit is van deze documenten, en afkomstig is uit een onveilig herkomstland waar veelal een gedegen administratie ontbreekt;
overwegende dat slechts in heel uitzonderlijke gevallen door de IND wordt aangenomen dat sprake is van bewijsnood waardoor de geboorteakte en het paspoort niet hoeven te worden overgelegd;
verzoekt de regering, voor ex-asielzoekers die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning regulier en die in aanmerking willen komen voor het Nederlanderschap, het regime voor het aannemen van bewijsnood te versoepelen;
verzoekt de regering tevens, bij de beoordeling of aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bewijsnood in elk geval te betrekken: de veiligheidssituatie in het land van herkomst, de mate van het bestaan van een administratie ter plekke en de bereidheid van de autoriteiten van het herkomstland om aan de verstrekking van documenten mee te werken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Recourt, Dibi, Voordewind en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 1505 (19637)
De voorzitter:
Ik begrijp dat de heer Voordewind een aantal moties wil indienen die behoren bij het vorige VAO over het Groenboek Gezinshereniging.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Mijn excuses dat ik iets later ben, maar ik zat vast in een AO. Ik heb nog twee moties over het gezinsherenigingsbeleid. Als de Kamer het mij toestaat, wil ik deze alsnog voorlezen. Ik zal mij beperken tot het voorlezen ervan.
De voorzitter:
Zijn hier principiële bezwaren tegen? Ik zie dat dit niet het geval is. Vooruit, mijnheer Voordewind.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat met betrekking tot het nareisbeleid van Somaliërs terecht wordt ingezet op het tegengaan van misbruik en fraude;
constaterende dat daarbij, in het kader van de beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor nareis, ook aan kinderen een uitgebreide vragenlijst wordt voorgelegd;
van mening dat voorkomen moet worden dat kinderen die in Somalië duurzaam met hun ouders samenleefden, ten gevolge van deze onzorgvuldigheden blijvend van hun ouders gescheiden worden;
verzoekt de regering, op korte termijn de uitvoering van het nareisbeleid ten aanzien van Somaliërs door te lichten en waar nodig maatregelen te nemen om de zorgvuldigheid van de procedure te waarborgen en de Kamer over de uitkomsten daarvan te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Samsom. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 25 (32175).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister in het kader van het nareisbeleid onderscheid wil maken tussen gezinshereniging regulier en asiel, omdat asielvergunninghouders ook op dit terrein bijzondere bescherming verdienen;
constaterende dat er een categorie vluchtelingen is die een reguliere vergunning krijgt, zoals de vergunning op medische gronden of de "buitenschuldvergunning";
van mening dat ook deze groep asielzoekers in het kader van het nareisbeleid bijzondere bescherming verdient;
verzoekt de regering, asielzoekers die een reguliere verblijfsvergunning krijgen in het kader van het nareisbeleid niet te onderwerpen aan de reguliere voorwaarden voor gezinshereniging, maar deze groep asielzoekers op dezelfde voorwaarden te behandelen als asielvergunninghouders,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 26 (32175).
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Leers:
Mevrouw de voorzitter. Laat ik beginnen met de Kamer te danken voor haar inbreng.
In zijn motie op stuk nr. 1503 verzoekt de heer Dibi de regering de procedures en beslissingen bij onder meer de hoorpraktijk te verbeteren, opdat deze beter zijn afgestemd op de leeftijd en kwetsbare positie van nareizende kinderen. Dit betreft inderdaad het nareisbeleid. Ik deel de mening van de heer Dibi dat wij daarbij heel zorgvuldig moeten zijn. Het gaat immers om kwetsbare groepen. Een vluchteling is niet altijd in de gelegenheid om de leden van zijn gezin, zoals dat was samengesteld op het moment dat hij het land van herkomst verliet, gelijktijdig in Nederland te krijgen. Wij hebben daarom een nareisbeleid ontwikkeld. Bij iedereen die binnen drie maanden vermeldt dat er nog kinderen zijn die moeten nareizen, wordt dat als zodanig geaccepteerd.
Helaas hebben wij bij het nareizen wel te maken gehad met fraude. Om die reden is het beleid aangescherpt en daar doelt de heer Dibi op. De heer Voordewind komt daar ook in zijn moties op terug. De heer Dibi vraagt de regering om te bezien of verbeteringen kunnen worden aangebracht in de procedures en beslissingen van onder meer de hoorpraktijk. Ik wil hem toezeggen dat ik nog eens goed naar de uitvoering in de praktijk zal kijken. Dat heb ik overigens ook eerder in de Kamer gezegd. Ik heb het beleid wel aangescherpt, met name voor de Somalische nareizigers, omdat daarbij veel fraude werd vastgesteld. Gelet op de brieven van onder andere VluchtelingenWerk Nederland heb ik toegezegd om daar nog eens naar te kijken. Als de heer Dibi zijn motie aanhoudt, zeg ik toe dat ik hierover binnen twee maanden zal rapporteren. Ik wil daar goed naar kijken. Dat is het aanbod dat ik de Kamer wil doen. Dan kan ik ook zorgvuldig zijn.
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter, dan houd ik mijn motie graag aan. Ik wil de minister hiervoor bedanken.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Dibi stel ik voor, zijn motie (19637, nr. 1503) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Leers:
Ik dank de heer Dibi daarvoor.
Ook de heer Voordewind heeft een vraag gesteld en moties ingediend over het nareisbeleid. Het betreft de motie-Voordewind/Samsom op stuk nr. 25 (32175) en de motie-Voordewind op stuk nr. 26 (32175). Ik heb zo-even al gezegd dat het nareisbeleid heel belangrijk is. Het is echter ook iets waarmee wij zorgvuldig moeten omgaan. In de motie op stuk nr. 25 verzoeken de heren Voordewind en Samsom de regering om de uitvoering van het nareisbeleid ten aanzien van Somaliërs door te lichten en waar nodig maatregelen te nemen om de zorgvuldigheid van de procedure te waarborgen. Voorts verzoeken zij de regering om de Kamer te informeren over de uitkomsten daarvan. Hierover heb ik zo-even in het debatje met de heer Dibi het nodige gezegd. Mag ik aannemen dat de heer Voordewind deze motie aanhoudt? Vooral bij het beoordelen van nareizen uit Somalië wil ik namelijk goed bekijken of de genomen maatregelen op basis van het aangescherpte beleid zorgvuldig zijn uitgevoerd. Ik vraag de heer Voordewind dan ook om de motie op stuk nr. 25 aan te houden.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Als ik de minister goed begrijp, ondersteunt hij de motie. Hij zal immers de uitvoering van het nareisbeleid ten aanzien van Somalië nagaan. De minister kan dus ook zeggen dat hij de motie ziet als een ondersteuning van het beleid en dat hij haar uitvoert. Dan zijn wij er ook.
Minister Leers:
Ik heb zo-even al gezegd dat ik het beleid heb gewijzigd. Nu is het zaak om dat beleid op de uitwerking te toetsen. Dat is wat ik ga doen. Ik heb toegezegd dat ik zal toetsen en dat ik zal bekijken of maatregelen nodig zijn om de zorgvuldigheid van de procedure te waarborgen. Als de heer Voordewind die toezegging ziet als een instemming met zijn motie, dan ben ik het daarmee eens.
De voorzitter:
De motie zal dus gewoon in stemming worden gebracht.
Minister Leers:
Ik vind het prima. Dan laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer.
Dan ga ik in op de andere motie van de heer Voordewind over het nareisbeleid, de motie op stuk nr. 26 (32175).
Hij verzoekt het nareisbeleid niet te onderwerpen aan de reguliere voorwaarden voor gezinshereniging, maar voor reguliere vergunninghouders dezelfde voorwaarden te hanteren als voor asielzoekers. Dat vind ik echt een brug te ver. Daarmee zorgen wij voor een oneigenlijke vermenging tussen asiel en regulier. Ik wil de motie dan ook ontraden. Het nareisbeleid is bedoeld voor vluchtelingen, mensen die hun land moeten ontvluchten. Van hen kunnen wij niet hetzelfde verwachten als van mensen die op een reguliere vergunning binnenkomen. Ik wil daar niet in meegaan en ontraad de motie.
De heer Recourt heeft twee moties ingediend over de naturalisatie van mensen met een Ranov-vergunning. Ik zal kort nogmaals de belangrijke onderdelen van het beleid uiteenzetten. Bij het verlenen van een verblijfsrecht geldt de hoofdregel dat de vreemdeling een geldig buitenlands paspoort toont om zijn nationaliteit aan te tonen. Daarnaast moet een vreemdeling met een regulier verblijfsrecht zich inschrijven bij de GBA. De Ranov-vergunning is een reguliere verblijfsvergunning en geen asielvergunning, zoals uitdrukkelijk door de voormalige staatssecretaris is vastgelegd. Dat maakt ook precies het punt helder. Aan de mensen die pardon hebben gekregen, is een reguliere vergunning en geen asielvergunning verstrekt. Als wij gaan naturaliseren, moeten wij zeker weten wie iemand vroeger was. Er zijn 22.000 Ranov-vergunningen verstrekt, dus het gaat om een grote groep. Daarom mogen wij van de mensen die willen naturaliseren, verwachten dat zij kunnen aangeven welke identiteit en welke achtergrond zij hebben. Het is natuurlijk mogelijk dat deze mensen hun identiteit niet kunnen bewijzen. Daar doelt de heer Recourt op. In dat geval is er bewijsnood, een hardheidsclausule waarmee wij tot uitdrukking brengen dat wij van mensen niet het onmogelijke kunnen verwachten.
Als de uitvoering van de regeling tot een onredelijke situatie voor de betrokkenen leidt, kan bewijsnood worden ingeroepen, maar dat is altijd individueel bepaald. Bewijsnood is aan de orde als een document niet meer kan worden verstrekt, bijvoorbeeld omdat een bepaald register van akten is vernietigd, of omdat een document nooit is opgemaakt. Ook kan het zijn, zoals in Somalië het geval is, dat de autoriteit van het land niet langer bestaat, waardoor het voor de vreemdeling bijna niet mogelijk is om de benodigde papieren te krijgen.
De beoordeling van bewijsnood geschiedt altijd per individueel geval. Bij de toets in het individuele geval wordt ook bekeken of iemand naar zijn eigen land kan terugreizen. In sommige gevallen is dat te veel gevraagd, maar normaal gesproken mogen wij iemand wel vragen om dat te doen.
Ik onderstreep nog eens dubbel dat wij willen voorkomen dat mensen op een oneigenlijke manier een strafrechtelijk verleden of eventuele oorlogsmisdaden wegwassen door via een andere identiteit te naturaliseren. Om die reden willen wij stellig dat de mensen hun papieren op tafel leggen. Natuurlijk is niemand tot het onmogelijke gehouden. Wij kunnen niet in alle gevallen verwachten dat mensen hun papieren kunnen overleggen. Daarvoor hebben wij het middel van de bewijsnood beschikbaar. Ik zal daar goed naar kijken. Ik ben bereid om dat middel met de nodige marge te gebruiken. Als iemand zijn identiteit echt niet kan bewijzen, zullen wij vrijstelling verlenen.
De heer Recourt (PvdA):
Begrijp ik dat de minister het oordeel over de motie aan de Kamer laat? Hij noemt namelijk precies de elementen waar ik de minister verzoek rekening mee te houden.
Minister Leers:
Nee, ik wil het oordeel over de motie niet overlaten aan de Kamer. Uiteraard beoordeelt de Kamer altijd alle ingediende moties, maar mijn conclusie is dat ik de motie moet ontraden. Ik heb aangegeven dat ik bereid ben goed te kijken naar de individuele gevallen. De criteria daarvoor heb ik aangegeven. Verder ga ik echter niet. Ik wil geen verwachtingen wekken doordat een situatie wordt opgerekt. Dat moeten wij niet willen. Dat lijkt mij niet verstandig.
De heer Recourt (PvdA):
In het kader van beide moties snap ik het argument van de minister dat we graag willen weten met wie we te maken hebben. De vreemdelingen die binnen het generaal pardon zijn gevallen, zijn echter allemaal asielzoekers. Zij komen allemaal uit landen waarnaar je niet zo gemakkelijk teruggaat; daarover zijn wij het eens. In de asielprocedure is er een hele groep bij wie er helemaal niet is getwijfeld aan de identiteit. Het argument van de minister lijkt dan niet te gelden. In dat geval heb je mensen die dolgraag Nederlander willen worden, terwijl wij hen dat onthouden omdat het praktisch niet mogelijk is om te voldoen aan de eis. Het kabinet wil heel graag dat mensen volledig integreren; zie de voorstellen over de dubbele nationaliteit. Hier is geen sprake van een aanzuigende werking, noch van het gevaar dat mensen zich onder valse voorwendselen in Nederland hebben gemeld. Waarom kunnen wij deze groep niet tegemoetkomen?
Minister Leers:
Om twee redenen. In de eerste plaats betreft het hier een groep die in ieder geval niet door de asielprocedure heen is gekomen. Het betreft dus mensen die niet voor niets hebben gebruikgemaakt van de pardonregeling. Waren zij wel overtuigend geweest in hun asielverhaal, om wat voor reden dan ook, dan hadden zij een asielvergunning gekregen. Die hebben zij echter niet gekregen; daarom hebben zij gebruikgemaakt van de reguliere procedure via het pardon. In de tweede plaats zegt de heer Recourt dat door de IND niet aan de identiteit en de herkomst is getwijfeld. Als daarover geen twijfels zijn, is het toch ook mogelijk om aan de papieren te komen? Je kunt die papieren dan toch ook via de ambassade of via familie krijgen? Dat is het punt. Ik heb net gezegd dat je alleen ten aanzien van degenen die kunnen aantonen dat ze met geen enkele mogelijkheid die papieren kunnen krijgen, bijvoorbeeld omdat de registers weg zijn of omdat de regering in het desbetreffende land niet meer bestaat, kunt zeggen dat het een buitenproportionele eis is en dat je dat niet van ze kunt verwachten. Normaal gesproken is het echter heel goed mogelijk dat mensen via ambassades of via contacten met familieleden wel degelijk hun papieren krijgen.
De heer Recourt (PvdA):
Ik hoor de minister een vrij formeel betoog houden, namelijk dat het een reguliere vergunning is en er dus reguliere eisen worden gesteld. Dit zijn echter geen mensen uit België, Duitsland of de Verenigde Staten, maar mensen uit oorlogsgebieden. Uit de praktijk weten wij dat het in heel veel gevallen onmogelijk is, want ze zijn niet voor niets gevlucht uit een land. Nu weet ik wel dat ze geen asielstatus hebben, maar in de feitelijke uitwerking maakt dat geen enkel verschil. Als die last dan zo bij de vreemdeling -- of niet bij de vreemdeling, maar bij de persoon die hier erkend is -- wordt gelegd, door te zeggen dat het alleen kan in bijzondere, individuele gevallen waarvoor de hardheidsclausule bedoeld is, dan maken wij de deur wel erg krap. De hardheidsclausule is nu juist bedoeld voor de uitzonderingsgevallen. Dit zijn geen uitzonderingsgevallen; het zijn mensen die hier graag willen blijven maar gewoon niet kunnen voldoen aan de voorwaarden. Ik vraag de minister dus met klem om zo veel mogelijk coulance te betrachten.
Minister Leers:
Wij hebben er al over gedebatteerd. Ik heb toen duidelijk gemaakt dat het mij erom gaat, te voorkomen dat mensen onterecht hun identiteit veranderen. Ik heb gezegd dat er een beroep kan worden gedaan op bewijsnood als mensen kunnen aantonen dat ze geen papieren krijgen of geen LP krijgen -- dus dat ze niet naar het land van herkomst terugkunnen -- of als er andere redenen zijn waardoor ze in gebreke moeten blijven. Wij zullen dat van geval tot geval moeten beoordelen, terwijl de heer Recourt mij vraagt om een categorie te ontzien op dit punt. Dat wil ik niet doen. Ik wil het van geval tot geval bekijken. Van mensen die Nederlander willen worden, mag je verwachten dat ze ook moeite doen om hun papieren te krijgen. Dat is in veel gevallen wel degelijk mogelijk; dat blijkt ook. Daar waar het echt niet kan, kom ik de heer Recourt tegemoet. Ik zal het dan ook echt op een zorgvuldige manier bekijken; dat mag hij van mij aannemen. Overigens is de collega van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk op dit punt. Ik weet dat zij precies hetzelfde hierover denkt, namelijk dat je mensen niet aan het onmogelijke kunt houden. Dan moet je gewoon fair zijn en zeggen dat het niet anders kan. Dat zeg ik de heer Recourt dan ook toe.
De heer Dibi (GroenLinks):
De woorden van de minister over de bewijsnood en de individuele beoordeling spreken mij heel erg aan. Het punt is echter juist dat het niet altijd makkelijk is om te bewijzen of je al dan niet terugkunt naar het land van herkomst.
Ik heb in het debat het punt gemaakt dat er mensen zijn die bang zijn voor dreigementen als zij teruggaan. Hoe ga je dat nu echt bewijzen? Mijn vraag is om bij de individuele beoordeling ook flexibel om te gaan met andersoortige documenten en rekening te houden met dreiging van geweld waarvan in sommige gevallen sprake is. De minister vergeet namelijk ten onrechte één groep: de mensen die nog in de asielprocedure zaten en die deze hebben afgebroken omdat zij een Ranov-vergunning kregen. Ik vraag om bij individuen uit die groep wat beter te kijken naar de zaak.
Minister Leers:
Ik zeg nogmaals toe dat goed zal worden gekeken. Het gaat er niet om mensen de stap te onthouden naar Nederlanderschap. Ik denk dat wij delen dat het fijn is dat mensen zo betrokken zijn bij ons dat zij Nederlander willen worden. Je moet daar echter wel zorgvuldig in zijn en je mag van mensen ook een inspanning verwachten. Daar waar mensen die papieren zelf kunnen leveren, door ze via familie of ambassades te verkrijgen, vind ik zonder meer dat wij dat van ze mogen verwachten. Daar waar zij dat niet kunnen, ben ik bereid om te zeggen dat wij fair moeten blijven. Bij de beoordeling zullen wij dan ook de oordelen van bijvoorbeeld Buitenlandse Zaken en de ambassades betrekken. Wij zullen dus gebruikmaken van de informatie die beschikbaar is, zeg ik de heer Dibi toe. Dat doen wij echter wel van geval tot geval.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over de ingediende moties zal op dinsdag 20 maart worden gestemd.
Sluiting 18.41 uur.