Onverschilligheid vormt de grootste bedreiging voor onze democratie - Hoofdinhoud
NRC, 14 december, column door Ad Koppejan
Onverschilligheid als grootste bedreiging van onze democratie
Het was september 1983 toen ik als student politicologie (VU, Amsterdam), met het lidmaatschap van het CDJA, mijn eerste stappen zette in de actieve politiek. Wat keek ik nog tegen ze op; de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal, onze volksvertegenwoordigers.
Hoe anders was de stemming in 2006. Na enkele omzwervingen als vakbondsbestuurder, projectmanager en ondernemer, werd ik zelf gekozen als Tweede Kamerlid. Toen ik mijn ondernemersvrienden vertelde over mijn kandidatuur, waren misprijzende reacties mijn deel. ‘Waar ik aan begon?’ ‘Hoe ik het ooit zou kunnen uithouden bij die ambtenaren en ja-knikkers?’ ‘Dat is toch niets voor een onafhankelijk denkend ondernemer als jij?’
Met mijn keuze voor de politiek zou ik gaan behoren tot een steeds kleiner wordende minderheid in dit land. Was in 1950 nog zo’n 6 procent van de Nederlanders lid van een politieke partij, nu is dat een schamele 2 procent(320.000 leden). Vergelijk dat eens met de meer dan 3 miljoen Nederlanders die lid zijn van een natuur of milieu organisatie. Ook belangrijk, maar toch… Belangrijker dan het bestuur van het land?
Tegelijkertijd blijkt uit ‘De sociale staat van Nederland 2011’ van het SCP, een toename van de politieke interesse. Nederlanders zijn nog steeds maatschappelijk betrokken. Alleen het lidmaatschap van een politieke partij wordt niet gezien als een geschikt middel om daar uiting aan te geven. Sterker nog, uit hetzelfde onderzoek blijkt dat het politieke cynisme juist is gegroeid.
Daarmee is in onze parlementaire democratie een steeds kleiner deel van de bevolking actief betrokken bij het openbaar bestuur. Volgens onderzoek zijn dat zo’n 50.000 tot 60.000 actieve leden. Uit deze zeer beperkte groep worden voor 16 miljoen Nederlanders, gemeenteraadsleden, wethouders, burgemeesters, statenleden, gedeputeerden en kamerleden gerekruteerd. Dat kan niet anders dan ten koste gaan van de kwaliteit van ons openbaar bestuur. Zou het toenemend aantal bestuurscrises in gemeenten niet mede hiervan een symptoom kunnen zijn? Verder kunnen we onszelf de vraag stellen: hoe representatief zijn onze politici nog? Zo is de gemiddelde leeftijd van een PvdA-, VVD- en CDA-lid respectievelijk 52, 46 en 56 jaar. Ambtenarij en onderwijs lijken sterk oververtegenwoordigd te zijn ten koste van zelfstandige beroepen en ondernemers. Hoger opgeleiden zijn meer politiek actief dan middelbaar- en lager opgeleiden. Dit gebrek aan representativiteit vormt een bedreiging voor de goede werking van ons parlementaire stelsel. Juist tijden van economische crisis met veel onzekerheid en de noodzaak om pijnlijke keuzes te maken, vragen om herkenbare politici die zich gedragen weten door een achterban.
Natuurlijk, politieke partijen en hun vertegenwoordigers dienen zich radicaal te vernieuwen om weer aansluiting te vinden bij brede lagen van de bevolking. Eerder heb ik daar samen met Paul Schenderling in deze krant een uitvoerig pleidooi voor gehouden. Het is echter te makkelijk om de schuld eenzijdig bij de politiek te leggen.
Overal in de wereld zien we de mensen de straat op gaan om hun democratische rechten op te eisen. Zijn wij echter niet een beetje verwend geraakt? Alsof democratie zich vanzelf in stand houdt en niet vraagt om actieve inzet van burgers. Er mag van burgers best wel wat meer inzet verwacht worden om de verworvenheden van onze democratie in stand te houden. Maatschappelijk corvee noemde Cees Veerman dat eens.
Terug naar mijn ondernemersvrienden; als ik op één van hun bijeenkomsten weer eens een stortvloed van klachten en wensen over mij heen krijg over het functioneren van de overheid in het algemeen en de politiek in het bijzonder, dan heb ik altijd één vraag: ‘wie is hier actief lid van een politieke partij?’ Er gaan dan meestal maar weinig vingers in de lucht. Waarop ik dan standaard antwoord: ‘zolang jullie je niet actief inzetten in de politiek, krijgen jullie de bestuurders en volksvertegenwoordigers die je verdienen.’