Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied

1.

Tekst

23.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/1

 

VERORDENING (EU) Nr. 1173/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 november 2011

inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 136 juncto artikel 121, lid 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De lidstaten die de euro als munt hebben, hebben een bijzonder belang en een bijzondere verantwoordelijkheid om een economisch beleid te voeren dat een goede werking van de economische en monetaire unie bevordert, en om zich te onthouden van beleid waarmee die werking in gevaar wordt gebracht.

 

(2)

Ingevolge het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kunnen specifieke maatregelen in het eurogebied worden genomen, die verder gaan dan de bepalingen die voor alle lidstaten gelden, teneinde de goede werking van de economische en monetaire unie zeker te stellen.

 

(3)

De ervaringen en de fouten van de eerste tien jaar van de economische en monetaire unie laten zien dat er behoefte is aan een verbeterd economisch bestuur in de Unie, dat berust op een sterkere nationale betrokkenheid bij gezamenlijk overeengekomen regels en beleid, en op een robuuster kader op het niveau van de Unie voor toezicht op het nationale economische beleid.

 

(4)

Het verbeterde kader voor economisch bestuur moet berusten op verschillende met elkaar verbonden en coherente beleidsmaatregelen voor duurzame groei en werkgelegenheid, in het bijzonder een strategie van de Unie voor groei en banen, met bijzondere aandacht voor het ontwikkelen en het versterken van de interne markt, het bevorderen van internationale handelsbetrekkingen en concurrentievermogen, een Europees semester voor betere coördinatie van het economische en het begrotingsbeleid, een effectief kader om voor het voorkomen en corrigeren van buitensporige overheidstekorten (het stabiliteits- en groeipact, SGP), een robuust kader voor het voorkomen en corrigeren van macro-economische onevenwichtigheden, minimumeisen voor nationale begrotingskaders en betere regulering van en controle op de financiële markten, waaronder macroprudentieel toezicht door het Europees Comité voor systeemrisico’s.

 

(5)

Het SGP en het complete kader voor economisch bestuur moeten de strategie van de Unie voor groei en werkgelegenheid aanvullen en daarmee verenigbaar zijn. De verwevenheid van de verschillende onderdelen mag er niet toe leiden dat uitzonderingen op de bepalingen van het SGP worden toegestaan.

 

(6)

Het tot stand brengen en handhaven van een dynamische interne markt moet worden beschouwd als een onderdeel van de goede en soepele werking van de economische en monetaire unie.

 

(7)

De Commissie moet een krachtiger rol spelen in de verscherpte toezichtprocedure voor wat betreft de voor elke lidstaat specifieke beoordelingen, monitoring, bezoeken ter plaatse, aanbevelingen en waarschuwingen. Bij het nemen van besluiten over sancties moet de rol van de Raad worden beperkt en moet worden gestemd op basis van een omgekeerde gekwalificeerde meerderheid.

 

(8)

De Commissie moet controlebezoeken uitvoeren om een permanente dialoog met de lidstaten te verzekeren teneinde de doelstellingen van deze verordening te realiseren.

 

(9)

De Commissie moet op gezette tijden een brede evaluatie verrichten van het systeem voor economisch bestuur, en met name naar de effectiviteit en toereikendheid van de sancties. Dergelijke evaluaties worden indien nodig aangevuld met toepasselijke voorstellen.

 

(10)

Bij het ten uitvoer leggen van deze verordening dient de Commissie de economische situatie van de betreffende lidstaten op dat ogenblik in haar overwegingen te betrekken.

 

(11)

Versterking van het economische bestuur moet een nauwere en meer tijdige betrokkenheid van het Europees Parlement en de nationale parlementen behelzen.

 

(12)

Er kan een economische dialoog met het Europees Parlement worden ingesteld, die de Commissie in staat stelt haar analyses publiek te maken en die de voorzitter van de Raad, de Commissie en in voorkomend geval de voorzitter van de Europese Raad of de voorzitter van de Eurogroep de gelegenheid biedt hierover debat te voeren. Een dergelijk openbaar debat kan aanleiding geven tot een discussie over de grensoverschrijdende effecten van nationale besluiten en kan aanzetten tot publieke groepsdruk op de desbetreffende spelers. Erkennend dat in het kader van deze dialoog de desbetreffende instellingen van de Unie en hun vertegenwoordigers de tegenhangers van het Europees Parlement zijn, kan de bevoegde commissie van het Europees Parlement een lidstaat die het onderwerp is van een door de Raad krachtens artikel 4, 5 en 6 van deze verordening genomen besluit, de gelegenheid bieden deel te nemen aan een gedachtewisseling. Deelname van de lidstaat aan een dergelijke gedachtewisseling geschiedt op vrijwillige basis.

 

(13)

Er zijn aanvullende sancties nodig om de effectiviteit van het begrotingstoezicht in het eurogebied te vergroten. Deze sancties moeten de geloofwaardigheid van het budgettaire toezichtskader van de Unie versterken.

 

(14)

De in deze verordening vastgelegde regels moeten voorzien in billijke, tijdige, graduele en effectieve mechanismen voor de naleving van het preventieve en het corrigerende deel van het SGP, en met name Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (4) en Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (5), waarbij de naleving van de begrotingsdiscipline wordt gecontroleerd op basis van de criteria aangaande overheidstekort en overheidsschuld.

 

(15)

De sancties, onder deze verordening en gebaseerd op het preventieve deel van het SGP, tegen de lidstaten die de euro als munt hebben moeten voorzien in prikkels die aanzetten tot aanpassing en handhaving van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting.

 

(16)

Om met opzet of door ernstige nalatigheid veroorzaakte onjuiste voorstelling te ontmoedigen voor wat betreft gegevens aangaande het overheidstekort en de overheidsschuld, welke van essentieel belang zijn voor de coördinatie van het economisch beleid, moeten boeten worden opgelegd aan lidstaten die daarvoor verantwoordelijk zijn.

 

(17)

Teneinde de regels inzake de berekening van de boeten voor manipulatie van statistieken aan te vullen alsook de regels inzake de procedure die de Commissie voor het onderzoek van dergelijke acties moet volgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomst artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van gedetailleerde criteria voor het vaststellen van het bedrag van de boete en voor het uitvoeren van onderzoeken van de Commissie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

 

(18)

Met betrekking tot het preventieve deel van het SGP moeten de aanpassing aan en de handhaving van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting worden bewerkstelligd door middel van het opleggen van een tijdelijke verplichting voor een lidstaat die de euro als munt heeft en die onvoldoende vooruitgang boekt met de consolidatie van de begroting, om een rentedragend deposito te storten. Dit dient het geval te zijn wanneer een lidstaat, inclusief een lidstaat wiens begrotingstekort beneden de referentiewaarde van 3 % van het bruto binnenlandse product (bbp) ligt, significant afwijkt van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting of het geëigende aanpassingstraject daar naartoe, en hij de afwijking niet bijstelt.

 

(19)

Het opgelegde rentedragende deposito moet tezamen met de rente aan de betrokken lidstaat worden teruggegeven zodra de Raad ervan overtuigd is dat een einde is gekomen aan de situatie naar aanleiding waarvan dit deposito moest worden gestort.

 

(20)

Met betrekking tot het corrigerende deel van het SGP moeten sancties voor de lidstaten die de euro als munt hebben, de vorm aannemen van een verplichte storting van een niet-rentedragend deposito ingevolge een besluit van de Raad, waarbij wordt vastgesteld dat er een buitensporig tekort bestaat, indien reeds aan de betrokken lidstaat in het kader van het preventieve deel van het SGP een rentedragend deposito is opgelegd, of in gevallen van bijzonder ernstige niet-naleving van de in het SGP vastgelegde verplichtingen inzake begrotingsbeleid, of de verplichte betaling van een boete wanneer geen gevolg wordt gegeven aan een aanbeveling van de Raad om een buitensporig overheidstekort te corrigeren.

 

(21)

Om te voorkomen dat de door deze verordening voorziene sancties onder het preventieve deel van het SGP met terugwerkende kracht worden toegepast, mogen die sancties slechts worden toegepast in verband met de desbetreffende besluiten die krachtens Verordening (EG) nr. 1466/97 door de Raad worden vastgesteld na de inwerkingtreding van deze verordening. Evenzeer mogen, om te voorkomen dat de door deze verordening voorziene sancties onder het corrigerende deel van het SGP met terugwerkende kracht worden toegepast, die sancties enkel worden toegepast in verband met de desbetreffende aanbevelingen en besluiten om een buitensporig overheidstekort te corrigeren, die na de inwerkingtreding van deze verordening door de Raad worden vastgesteld.

 

(22)

De hoogte van de rentedragende deposito’s, van de niet-rentedragende deposito’s en van de boeten waarin deze verordening voorziet, moet zodanig worden vastgesteld dat een redelijke gradering van sancties in het preventieve en in het corrigerende deel van het SGP gewaarborgd is en de lidstaten die de euro als munt hebben, voldoende worden gestimuleerd om het begrotingskader van de Unie in acht te nemen. Boeten ingevolge artikel 126, lid 11, VWEU, en zoals gespecificeerd in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1467/97, bestaan uit een vaste component van 0,2 % van het bbp en uit een variabele component. De gradering en de gelijke behandeling van lidstaten zijn aldus gewaarborgd indien het rentedragende deposito, het niet-rentedragende deposito en de boete, zoals gespecificeerd in de onderhavige verordening, 0,2 % van het bbp bedragen, zijnde de hoogte van de vaste component van de boete ingevolge artikel 126, lid 11, VWEU.

 

(23)

Aan de Raad moet de mogelijkheid worden verleend om de sancties, opgelegd aan lidstaten die de euro als munt hebben, te verlagen of in te trekken op basis van een aanbeveling van de Commissie naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van de betrokken lidstaat. In het corrigerende deel van het SGP moet de Commissie ook de mogelijkheid hebben om een verlaging of de intrekking van een sanctie op grond van uitzonderlijke economische omstandigheden aan te bevelen.

 

(24)

Het niet-rentedragende deposito moet na de correctie van het buitensporige tekort worden vrijgegeven, terwijl de rente op dergelijke deposito’s en de geïnde boeten moeten worden toegewezen aan stabilisatiemechanismen voor de verlening van financiële steun, die zijn ingesteld door de lidstaten die de euro als munt hebben teneinde de stabiliteit van het eurogebied in zijn geheel te waarborgen.

 

(25)

De bevoegdheid om individuele besluiten voor de toepassing van de in deze verordening voorziene sancties vast te stellen, moet aan de Raad worden verleend. Als onderdeel van de binnen de Raad gevoerde coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten als bedoeld in artikel 121, lid 1, VWEU, vormen die individuele besluiten een integraal vervolg op de maatregelen die door de Raad overeenkomstig de artikelen 121 en 126 VWEU en de Verordeningen (EG) nr. 1466/97 en (EG) nr. 1467/97 zijn genomen.

 

(26)

Aangezien de onderhavige verordening algemene regels voor een effectieve handhaving van de Verordeningen (EG) nr. 1466/97 en (EG) nr. 1467/97 bevat, moet zij worden vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure als bedoeld in artikel 121, lid 6, VWEU.

 

(27)

Aangezien het doel van deze verordening, namelijk het instellen van een sanctieregeling om de handhaving van het preventieve en het corrigerende deel van het SGP in het eurogebied te versterken, niet voldoende op nationaal niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (TEU), maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om dat doel te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

  • 1. 
    Bij deze verordening wordt een sanctieregeling ter versterking van de handhaving van het preventieve en het corrigerende deel van het stabiliteits- en groeipact in het eurogebied ingesteld.
  • 2. 
    Deze verordening is van toepassing op de lidstaten die de euro als munt hebben.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1. 
    „preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact”: het multilaterale toezichtsysteem zoals opgezet bij Verordening (EG) nr. 1466/97;
  • 2. 
    „corrigerende deel van het stabiliteits- en groeipact”: de procedure voor het voorkomen van buitensporige tekorten van lidstaten, zoals vastgesteld bij artikel 126 VWEU en Verordening (EG) nr. 1467/97;
  • 3. 
    „uitzonderlijke economische omstandigheden”: omstandigheden waarin een overschrijding van de referentiewaarde voor het overheidstekort als uitzonderlijk wordt beschouwd in de zin van artikel 126, lid 2, onder a), tweede streepje, VWEU en zoals gespecificeerd in Verordening (EG) nr. 1467/97.

HOOFDSTUK II

ECONOMISCHE DIALOOG

Artikel 3

Economische dialoog

Om de dialoog tussen de instellingen van de Unie te versterken, met name tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en om een grotere transparantie en toerekenbaarheid te verzekeren, kan de ter zake bevoegde commissie van het Europees Parlement de voorzitter van de Raad, de Commissie en in voorkomend geval de voorzitter van de Europese Raad of voorzitter van de eurogroep verzoeken voor de commissie te verschijnen om besluiten die krachtens artikelen 4, 5 en 6 van deze verordening zijn genomen, te bespreken.

De bevoegde commissie van het Europees Parlement kan de lidstaat, op wie dergelijke besluiten betrekking hebben, de gelegenheid bieden om deel te nemen aan een gedachtewisseling.

HOOFDSTUK III

SANCTIES IN HET PREVENTIEVE DEEL VAN HET STABILITEITS- EN GROEIPACT

Artikel 4

Rentedragende deposito’s

  • 1. 
    Indien de Raad een besluit neemt, waarin wordt vastgesteld dat een lidstaat geen maatregelen heeft genomen in vervolg op de aanbeveling van de Raad als bedoeld in artikel 6, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1466/97, beveelt de Commissie, binnen 20 dagen na de vaststelling van het besluit door de Raad, de Raad aan om middels een nieuw besluit de betrokken lidstaat te verplichten om bij de Commissie een rentedragend deposito te storten ten bedrage van 0,2 % van zijn bbp in het voorgaande jaar.
  • 2. 
    Het besluit waarbij om een storting wordt verzocht, wordt geacht door de Raad te zijn vastgesteld tenzij de Raad binnen tien dagen na de aanneming van de aanbeveling door de Commissie met gekwalificeerde meerderheid besluit de aanbeveling van de Commissie te verwerpen.
  • 3. 
    De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid de aanbeveling van de Commissie wijzigen en de aldus gewijzigde tekst als besluit van de Raad vaststellen.
  • 4. 
    De Commissie kan, naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek dat de betrokken lidstaat aan de Commissie heeft gestuurd binnen tien dagen na de vaststelling van het in lid 1 bedoelde besluit van de Raad betreffende het achterwege blijven van maatregelen, aanbevelen dat de Raad het bedrag van het rentedragende deposito vermindert of het deposito opheft.
  • 5. 
    Het rentedragende deposito draagt een rente die aansluit bij het kredietrisico van de Commissie en bij de desbetreffende beleggingsperiode.
  • 6. 
    Indien de situatie niet langer bestaat, naar aanleiding waarvan de in artikel 6, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1466/97 bedoelde aanbeveling van de Raad is genomen, besluit de Raad op grond van een nieuwe aanbeveling van de Commissie dat het deposito en de opgebouwde rente aan de betrokken lidstaat moeten worden teruggegeven. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid de nieuwe aanbeveling van de Commissie wijzigen.

HOOFDSTUK IV

SANCTIES IN HET CORRIGERENDE DEEL VAN HET STABILITEITS- EN GROEIPACT

Artikel 5

Niet-rentedragende deposito’s

  • 1. 
    Indien de Raad krachtens artikel 126, lid 6, VWEU besluit dat er een buitensporig tekort bestaat in een lidstaat die overeenkomstig artikel 4, lid 1, van deze verordening een rentedragend deposito bij de Commissie heeft gestort, of waar de Commissie bijzonder ernstige vormen van niet-naleving van de bij het SGP vastgestelde verplichtingen ten aanzien van het begrotingsbeleid heeft geconstateerd, beveelt de Commissie, binnen 20 dagen na de vaststelling van het besluit van de Raad, de Raad aan om middels een nieuw besluit de betrokken lidstaat te verplichten bij de Commissie een niet-rentedragend deposito ten bedrage van 0,2 % van zijn bbp in het voorgaande jaar te storten.
  • 2. 
    Het besluit waarbij een storting wordt geëist, wordt geacht door de Raad te zijn aangenomen tenzij hij, binnen tien dagen na de vaststelling van de aanbeveling door de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid besluit de aanbeveling te verwerpen.
  • 3. 
    De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid de aanbeveling van de Commissie wijzigen en de aldus gewijzigde tekst als besluit van de Raad vaststellen.
  • 4. 
    De Commissie kan, wegens uitzonderlijke economische omstandigheden of naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek dat de betrokken lidstaat aan de Commissie heeft gestuurd binnen tien dagen na de vaststelling van het in lid 1 bedoelde besluit van de Raad krachtens artikel 126, lid 6, VWEU, aanbevelen dat de Raad het bedrag van het niet-rentedragende deposito vermindert of dit deposito opheft.
  • 5. 
    Het deposito wordt bij de Commissie gestort. Indien de lidstaat overeenkomstig artikel 4 bij de Commissie een rentedragend deposito heeft gestort, wordt dat rentedragende deposito omgezet in een niet-rentedragend deposito.

Indien het bedrag van een overeenkomstig artikel 4 gestorte rentedragend deposito inclusief de opgebouwde rente meer bedraagt dan het bedrag van het overeenkomstig lid 1 van dit artikel te storten niet-rentedragende deposito, wordt het verschil aan de lidstaat teruggegeven.

Indien het bedrag van het niet-rentedragende deposito meer bedraagt dan het bedrag van een overeenkomstig artikel 4 gestorte rentedragend deposito inclusief de opgebouwde rente, voldoet de lidstaat bij de storting van het niet-rentedragende deposito het verschil.

Artikel 6

Boeten

  • 1. 
    Indien de Raad krachtens artikel 126, lid 8, VWEU besluit dat de lidstaat geen effectieve maatregelen heeft genomen om een einde te maken aan zijn buitensporig tekort, beveelt de Commissie, binnen 20 dagen na de vaststelling van dat besluit, de Raad aan om middels een nieuw besluit een boete op te leggen ten bedrage van 0,2 % van het bbp van die lidstaat in het voorgaande jaar.
  • 2. 
    Het besluit waarbij een boete wordt opgelegd, wordt geacht door de Raad te zijn vastgesteld tenzij hij, binnen tien dagen na de vaststelling van de aanbeveling door de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid besluit de aanbeveling van de Commissie te verwerpen.
  • 3. 
    De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid de aanbeveling van de Commissie wijzigen en de aldus gewijzigde tekst vaststellen als besluit van de Raad.
  • 4. 
    De Commissie kan, wegens uitzonderlijke economische omstandigheden of naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek dat de betrokken lidstaat aan de Commissie heeft gestuurd binnen tien dagen na de vaststelling van het in lid 1 bedoelde besluit van de Raad krachtens artikel 126, lid 8, VWEU, aanbevelen dat de Raad het bedrag van de boete vermindert of de boete opheft.
  • 5. 
    Indien de lidstaat overeenkomstig artikel 5 bij de Commissie een niet-rentedragend deposito heeft gestort, wordt het niet-rentedragende deposito omgezet in een boete.

Indien het bedrag van een overeenkomstig artikel 5 gestorte niet-rentedragend deposito meer bedraagt dan de vereiste boete, wordt het verschil aan de lidstaat teruggegeven.

Indien het bedrag van de boete meer bedraagt dan een overeenkomstig artikel 5 gestorte niet-rentedragend deposito, of indien geen niet-rentedragende deposito is gestort, voldoet de lidstaat bij de betaling van de boete het verschil.

Artikel 7

Teruggave van niet-rentedragende deposito’s

Indien de Raad krachtens artikel 126, lid 12, VWEU besluit om zijn besluiten of sommige daarvan in te trekken, wordt elk niet-rentedragend deposito die bij de Commissie is gestort, aan de desbetreffende lidstaat teruggegeven.

HOOFDSTUK V

SANCTIES BIJ MANIPULATIE VAN STATISTIEKEN

Artikel 8

Sancties bij manipulatie van statistieken

  • 1. 
    De Raad kan, op grond van een aanbeveling van de Commissie, besluiten een boete op te leggen aan een lidstaat die met opzet of door ernstige nalatigheid gegevens aangaande overheidstekort en overheidsschuld, die van belang zijn voor de toepassing van artikel 121 of artikel 126 VWEU of het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, verkeerd voorstelt.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde boeten zijn doeltreffend, afschrikkend en evenredig met de aard, de ernst en de duur van de verkeerde voorstelling. De boete bedraagt maximaal 0,2 % van het bbp van de betrokken lidstaat.
  • 3. 
    De Commissie kan alle onderzoeken uitvoeren, die nodig zijn om het bestaan van verkeerde voorstellingen als bedoeld in lid 1 vast te stellen. De Commissie kan besluiten een onderzoek te openen als zij meent dat er serieuze indicaties zijn voor het bestaan van feiten die een dergelijke verkeerde voorstelling kunnen vormen. Bij het onderzoek naar de vermeende verkeerde voorstellingen houdt de Commissie rekening met de opmerkingen van de betrokken lidstaat. Voor de uitvoering van haar taken kan de Commissie de lidstaat verzoeken informatie te verschaffen en kan ter plaatse inspecties uitvoeren; zij heeft toegang tot de rekeningen van alle overheidsinstanties op centraal, staats- en lokaal niveau en met betrekking tot de sociale zekerheid. Indien volgens het recht van de betrokken lidstaat voor inspecties ter plaatse de voorafgaande gerechtelijke toestemming is vereist, dient de Commissie daartoe de nodige verzoeken in.

Na voltooiing van het onderzoek en voordat zij een voorstel voorlegt aan de Raad, stelt Commissie de betrokken lidstaat in de gelegenheid gehoord te worden over de zaken die het voorwerp uitmaken van het onderzoek. De Commissie baseert elk voorstel aan de Raad uitsluitend op feiten waarover de betrokken lidstaat de gelegenheid heeft gehad om opmerkingen in te dienen.

De Commissie eerbiedigt gedurende de onderzoeken ten volle het recht op verdediging van de betrokken lidstaat.

  • 4. 
    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot:
 

a)

gedetailleerde criteria ter vaststelling van de hoogte van de boete als bedoeld in lid 1;

 

b)

gedetailleerde regels met betrekking tot de onderzoeksprocedures als bedoeld in lid 3, de bijkomende maatregelen en de rapportage over de onderzoeken;

 

c)

gedetailleerde procedureregels die erop gericht zijn om de rechten van verdediging, de toegang tot het dossier, juridische vertegenwoordiging, geheimhouding te waarborgen en ook regels voor wat betreft het tijdstip en de inning van de boeten als bedoeld in lid 1.

  • 5. 
    Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht inzake beroepen tegen besluiten van de Raad waarbij een boete in overeenstemming met lid 1 is vastgesteld. Het kan de aldus opgelegde boete intrekken, verminderen of verhogen.

HOOFDSTUK VI

ADMINISTRATIEVE AARD VAN DE SANCTIES EN VERDELING VAN DE RENTE EN DE BOETEN

Artikel 9

Administratieve aard van de sancties

Sancties opgelegd krachtens de artikelen 4 tot en met 8 zijn administratief van aard.

Artikel 10

Verdeling van de rente en boeten

De rente die de Commissie heeft verdiend op de overeenkomstig artikel 5 gestorte deposito’s en de overeenkomstig de artikelen 6 en 8 geïnde boeten, vormen andere ontvangsten als bedoeld in artikel 311 VWEU en worden toegewezen aan de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit. Wanneer de lidstaten die de euro als munt hebben een ander stabilisatiemechanisme voor de verlening van financiële steun instellen teneinde de stabiliteit van het eurogebied in zijn geheel te waarborgen, worden de rente en de boeten aan dat mechanisme toegewezen.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 11

Uitoefening van de delegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de voorwaarden van dit artikel.
  • 2. 
    De in artikel 8, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van drie jaar met ingang van 13 december 2011. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het verstrijken van de termijn van drie jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen een verlenging verzet.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 5. 
    Een overeenkomstig artikel 8, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 12

Stemming in de Raad

  • 1. 
    Met betrekking tot de in de artikelen 4, 5, 6 en 8 bedoelde maatregelen hebben alleen de leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben, stemrecht en besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.
  • 2. 
    Een gekwalificeerde meerderheid van de in het eerste lid bedoelde leden van de Raad wordt gedefinieerd overeenkomstig artikel 238, lid 3, onder b), VWEU.

Artikel 13

Evaluatie

  • 1. 
    Uiterlijk 14 december 2014, en daarna elke vijf jaar, brengt de Commissie een verslag uit over de toepassing van deze verordening.

In dat verslag worden onder meer beoordeeld:

 

a)

de doeltreffendheid van de verordening, ook met betrekking tot de vraag of deze de Raad en de Commissie in staat stelt op te treden bij situaties die de goede werking van de monetaire unie in gevaar kunnen brengen;

 

b)

de vooruitgang die is geboekt bij het waarborgen van een nauwere coördinatie van het economisch beleid en een aanhoudende convergentie van de economische prestaties van de lidstaten overeenkomstig het VWEU.

  • 2. 
    Dit verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van een voorstel tot wijzigingen van deze verordening.
  • 3. 
    Het verslag wordt toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.
  • 4. 
    Vóór eind 2011 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de mogelijkheid van invoering van euro-obligaties.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 16 november 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • J. 
    BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

  • W. 
    SZCZUKA
 

  • (3) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 28 september 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 november 2011.
 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.