Brief regering; Aanbieding van de Duurzaamheidagenda; “een Groene Groeistrategie voor Nederland" - Duurzaamheidsagenda - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 33041 - Duurzaamheidsagenda.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Duurzaamheidsagenda; Brief regering; Aanbieding van de Duurzaamheidagenda; “een Groene Groeistrategie voor Nederland” |
---|---|
Documentdatum | 11-10-2011 |
Publicatiedatum | 11-10-2011 |
Nummer | KST330411 |
Kenmerk | 33041, nr. 1 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2011–2012
33 041
Duurzaamheidsagenda
Nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 oktober 2011
Hierbij bieden wij u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Duurzaamheidagenda; «een Groene Groeistrategie voor Nederland» aan.
Het kabinet geeft door middel van deze Agenda Duurzaamheid antwoord op de maatschappelijke en politieke vraag om een visie op en een plan voor duurzame ontwikkeling. Met deze agenda wordt invulling gegeven aan:
– De toezegging van staatssecretaris Atsma in zijn brief van 18 januari 2011 (31 209, nr. 146) om een agenda voor Duurzaamheid op te stellen;
– De uitvoering van de motie Van der Werf waarin wordt gevraagd om een periodieke rapportage over de duurzaamheidsinspanningen van het kabinet (21 501-08, nr. 359);
– De uitvoering van de motie Haverkamp/ Leegte (32 500 XII, nr. 26)
waarin wordt gevraagd om het duurzame potentieel in de samenleving aan te boren en daartoe een actief beroep te doen op wetenschappers, burgers, organisaties en bedrijven voor suggesties, daarbij gebruik makend van moderne media zoals internetconsultatie;
– De uitvoering van de motie Thieme c.s. om de ecologische voetafdruk van Nederland te verminderen (32 500 V, nr. 114);
– De uitvoering van de motie Ferrier om in het beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking het milieu en klimaat als dwarsdoorsnij-dende thematiek te mainstreamen in de prioriteiten voedselzekerheid en water (32 605 V, nr 45).
Graag treden wij over de agenda met u in overleg.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J. J. Atsma
De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H. P. M. Knapen
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen
Agenda duurzaamheid; een groene groei-strategie voor Nederland
Samenvatting
Deze Agenda Duurzaamheid zet uiteen wat de kabinetsinzet is om de samenleving te verduurzamen en geeft aan wat de speerpunten en belangrijkste acties van het kabinet zijn bij het creëren van een groene economie.
Het kabinet streeft naar groei die het natuurlijk kapitaal van onze aarde niet uitput en naar versterking van onze economie. Groene groei waarborgt dat ook komende generaties in hun behoeften kunnen voorzien en levert bovendien kansen op voor het Nederlandse bedrijfsleven, dat in sectoren als water en voedsel tot de wereldtop behoort. Investeren in groene groei is ook investeren in concurrentiekracht. In toenemende mate wordt erkend dat de belangen van «people», «planet» en «profit» succesvol te verenigen zijn en dat dit nodig is om in de concurrentiestrijd mee te blijven doen. Vergroening van de economie kan alleen verder gestalte krijgen als we de krachten bundelen, niet alleen in Nederland maar eveneens in Europees verband en internationaal. Er is werk aan de winkel. Uit de laatste Monitor Duurzaam Nederland12 komt naar voren dat onze samenleving nog een weg te gaan heeft op het gebied van de zorg voor het natuurlijk kapitaal. Het kabinet wil de juiste randvoorwaarden voor groene groei creëren door het maken van internationale afspraken, het zorgen voor slimme en efficiënte wet- en regelgeving en het waar nodig slimmer maken van bestaande financiële prikkels. Daarnaast wil het kabinet verbindingen smeden tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden en een motiverend perspectief bieden voor innovatieve duurzame initiatieven.
Een groene economie kan alleen samen met bedrijven en andere maatschappelijke partijen worden gerealiseerd. Het kabinet spoort de topsectoren die in hun agenda’s duurzaamheidambities hebben geformuleerd aan om die ambities ook daadwerkelijk in te vullen. Ook sluit het kabinet «green deals» met bedrijven en maatschappelijke partijen en spreekt het een Lokale Klimaatagenda af met decentrale overheden.
Internationale afspraken zoals de Europese doelen zijn maatgevend. Het kabinet bevordert het maken van afspraken die gericht zijn op duurzaamheid in internationaal verband. Daarmee bewaakt het kabinet een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven. Het kabinet bewandelt met de maatschappelijke partners nieuwe wegen om de afspraken te implementeren. De focus ligt daarbij op de volgende speerpunten en acties:
1 CBS, PBL, SCP en CPB, Monitor Duurzaam Nederland 2011, http://www.cbs.nl/nl-NL/ menu/themas/dossiers/duurzaamheid/nieuws/ default.htm
2 Zie ook de brief van de staatssecretaris van Milieu dd. 19 september 2011, kamerstuk 30 196, nr 144.
Speerpunten
Grondstoffen en productketens
Duurzaam water- en landgebruik
Acties
-
•Efficiënt gebruik van grondstoffen
-
•Biobased economy en verduurzaming biomassa
-
•Verduurzaming internationale handelsketens
-
•Duurzaam bouwen
-
•Duurzaam water- en landbeheer in internationale samenwerking
-
•Topsector Water benut marktkansen •Waarderen van ecosysteemdiensten
-
•Duurzaam omgaan met bodem- en water
Speerpunten Acties
Voedsel • Verduurzaming van de landbouw
-
•Verduurzaming van de veehouderij
-
•Voedselzekerheid
-
•Duurzame voedselsystemen
-
•Verduurzaming Europees landbouw- en visserijbeleid
-
•Transparantie in de voedselketen en voedselverspilling
Klimaat en Energie • Internationale klimaatagenda
-
•Nationale Routekaart Klimaat 2 050
-
•Lokale Klimaat Agenda
-
•Decentrale duurzame energieopwekking
-
•Groen gas
-
•Energiebesparing gebouwde omgeving
Mobiliteit • Elektrisch rijden
-
•Duurzaam weg- en spoorvervoer
-
•Duurzame luchtvaart
-
•Duurzame scheepvaart
Speerpuntoverstijgende «Wegnemen belemmeringen regelgeving acties • Kennis en innovatie voor maatschappelijk verantwoord onderne- men en transparantie
-
•Inzetten marktpositie en bedrijfsvoering overheid
-
•Rio +20: internationale inzet op het gebied van duurzaamheid
-
•Duurzame Ruimtelijke Ontwikkeling
Hoofdstuk 1. Groene Groei
Economische groei moet duurzaam zijn. Steeds meer bedrijven, burgers en organisaties zijn daarvan doordrongen. Onze concurrentiepositie en welvaart zijn alleen houdbaar als de hulpbronnen waar de welvaart op gebaseerd is, in stand worden gehouden voor de huidige wereldbevolking en voor toekomstige generaties. Dat vraagt aandacht voor de sociale, economische en ecologische dimensie van beleid en voor de samenhang daartussen; voor «people, profit en planet», hier en nu, later en elders. Duurzaam beleid gaat daarmee niet alleen over een schoon milieu of een duurzame energievoorziening, maar ook over het concurrentievermogen van onze economie, de toekomstbestendigheid van zorg, onderwijs, cultuur, werkgelegenheid, het financieel systeem, enzovoort – en betreft daarmee in feite het gehele kabinetsbeleid. Gezien de urgentie ten aanzien van klimaat, grondstoffen en biodiversiteit en de samenhang daarvan met de economie, en gezien de directe verantwoordelijkheden van de direct betrokken ministeries die in deze agenda samenwerken, wordt in deze duurzaamheidsagenda de nadruk gelegd op onderwerpen die zich vooral kenmerken door een samengaan van «profit» en «planet», van economie en milieu. Deze twee dimensies zijn cruciaal voor menselijk welzijn. Er is echter ook aandacht voor het «people» aspect, zeker waar het de internationale dimensie betreft.
Uit de recent verschenen Monitor Duurzaam Nederland blijkt dat er enkele zorgen zijn voor de toekomst, onder meer het interen op het natuurlijk kapitaal (zoals grondstoffen, water, bodem, klimaat, schone lucht en biodiversiteit). Dit heeft een wereldwijde dimensie: Nederland is immers voor een substantieel deel afhankelijk van natuurlijk kapitaal buiten de eigen landsgrenzen. Het interen op het natuurlijk kapitaal zal ook steeds meer nadelige economische effecten kunnen hebben. Daarom is een overgang naar «groene groei» noodzakelijk. Dit is een ambitie die bovendien kansen voor toekomstige ontwikkeling biedt. Landen en ondernemingen die oplossingen aandragen voor duurzaamheidsvraag-stukken, zullen daar op de wereldmarkt profijt van hebben. Bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties zijn zich hiervan steeds meer bewust en zien de voordelen van een duurzame benadering. Het kabinet
1 China heeft in zijn 12e 5-jaren plan de focus gelegd op cleantech (de helft van de aangewezen sectoren zijn clean tech). China heeft de VS als grootste clean tech-investeerder inmiddels ingehaald.
wil samen met hen de vele kansen benutten om in Nederland en internationaal groene groei te realiseren.
Visie van het kabinet
Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties zetten de schouders onder Groene groei van de economie. Het kabinet wil dit stimuleren en faciliteren. Het duurzaamheidbeleid is in een nieuwe fase gekomen. Ook internationaal, gezien de internationale aandacht voor Groene groei en Groene economie. Na de fase waarin de overheid vooral via doelen en kaders stuurde, pakken bedrijven en organisaties de handschoen nu zelf op. Dat is een positieve ontwikkeling. Het kabinet zal vooral de maatschappelijke partijen ondersteunen en helpen de condities te creëren waaronder innovatie en nieuwe duurzame bedrijvigheid tot bloei kunnen komen. Die ondersteuning krijgt gestalte door het verbinden van partijen in netwerken, het aanbieden van kennis en informatie, het zorgen voor heldere en werkbare wettelijke kaders, het duurzaam en innovatiegericht inkopen en het waar nodig slimmer maken van financiële en fiscale prikkels voor innovatie. Deze agenda verwoordt de inzet van het kabinet. Het kabinet wil hierover met maatschappelijke partijen in overleg treden en zal zich ook internationaal hiervoor inspannen. Het kabinet ziet deze agenda als start van een gezamenlijk proces.
De urgentie
Voor bedrijven is duurzaamheid een belangrijke concurrentiefactor geworden. Voor menselijk welzijn is het een voorwaarde. Sinds de Verklaring van Rio en Agenda 21, twintig jaar geleden, zijn belangrijke stappen in de goede richting gezet. Zo zijn in Nederland bodem, lucht en water schoner geworden, onder andere door het terugdringen van emissies van zwaveldioxide, stikstofdioxide, ammoniak en fluorkoolwater-stoffen.
Desondanks constateren het CBS en de drie planbureaus (CPB, PBL en SCP) in de Monitor Duurzaam Nederland 2011 dat we in Nederland en elders nog steeds interen op het natuurlijk kapitaal. De huidige kwaliteit van leven in Nederland is naar internationale maatstaven hoog. Maar die levensstandaard gaat gepaard met een voortgaand verlies aan biodiversiteit, een toenemende druk op het milieu en een toenemende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen. Deze ontwikkelingen bedreigen onze welvaartsontwikkeling en ons welzijn. De belangrijkste uitdagingen liggen volgens de Monitor in het ombuigen van negatieve trends op het gebied van klimaat, biodiversiteit en het gebruik van grondstoffen. Bedrijven zien steeds meer de noodzaak om werk te maken van duurzaamheid. Dat is al lang niet meer een zaak van koplopers alleen; ook het peloton gaat hard mee. Bedrijven maken zich zorgen over de continuïteit en de kosten van hun grondstoffen- en energievoorziening, over hun imago en over de eisen van consumenten en overheden. Als reactie daarop stellen bedrijven steeds meer duurzaamheidseisen aan hun toeleveranciers en verankeren zij duurzaamheid in hun bedrijfsstrategie. Maatschappelijke organisaties mobiliseren de publieke opinie en sturen mede op duurzame productie en consumptie. Consumenten en beleggers geven ook steeds meer gewicht aan duurzame keuzes. Andere landen passen hun economie hier op aan (China, Korea, Brazilië, etc.).1 Door nu te anticiperen op deze ontwikkelingen, kan Nederland zijn goede uitgangspositie in kennis en bedrijvigheid benutten en zijn concurrentiekracht versterken. Nederland heeft met onder meer zijn sterke chemische sector, zijn agrosector en zijn energie- en logistieke sector de kaarten in handen om zich te profileren als een land dat slimme oplossingen ontwikkelt en toepast en daardoor goede kansen heeft in de concurren- tieslag rond duurzaamheid.
Groene groei
De inzet op groene groei wordt mede gebaseerd op de Groene groeistrategie die onlangs door de OESO is gepresenteerd. Deze strategie beoogt economische groei zonder dat de – voor ons welzijn zo belangrijke – hulpbronnen van de natuur overmatig worden geëxploiteerd.1 De transitie naar een dergelijke economie vereist naast investeringen en vernieuwingen, een overheid die kaders stelt en een economie die zich kan aanpassen. Het VN-Milieuprogramma (UNEP) onderschrijft met zijn rapport «Towards a Green Economy: Pathways to Sustainable Development and Poverty Eradicircation» deze strategie. Op de agenda van de Rio+20 conferentie over duurzaamheid in 2012 is het komen tot wereldwijd realiseren van groene groei een van de twee agendapunten. Nederlandse bedrijven, maatschappelijke partijen en overheid kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren via het nationaal platform Rio+20.
Ook de SER heeft in haar adviezen over «Globalisering», «IMVO» en in het bijzonder «Meer werken aan duurzame groei» aangegeven dat duurzaamheid een topprioriteit moet zijn en dat de economie structureel zal moeten verduurzamen en dat dit belangrijke kansen biedt, ook voor nieuwe bedrijvigheid en werkgelegenheid.2 De SER doet diverse belangrijke aanbevelingen om dit te realiseren. In deze agenda en in de Bedrijfsleven-brief wordt aangegeven hoe het kabinet, binnen de budgettaire kaders van het regeerakkoord, aan deze aanbevelingen uitvoering geeft. Daarbij gaat het onder meer om nadruk op de Europese doelen, innovatie, samenwerking, internationale ketens, monitoring en aandacht voor kennisontwikkeling en scholing.
1 OESO-rapport Towards Green Growth, mei 2011 Paris.
2 http://www.ser.nl/nl/publicircaties/adviezen/ 2010–2019/2010/b28646.aspx
3 Duurzaamheidskompas #4, 2010, Market Response en Schuttelaar & Partners, p. 18
4 In een proces waaraan meer dan 400 mensen hebben mee gedaan, is het rapport «Duurzaam Denken Doen» geproduceerd met aanbevelingen en voorbeelden, onder meer gericht op eigen initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties. Zie: www.ourcom-monfuture.nl
5 Zie onder meer: www.mvonederland.nl, http://degroenezaak.com,
http://www.metaalunie.nl/Page.aspx?pageType= NewsItem&pageID=1997&Stats=Nieuws. Verduurzaming op specialisatie na belangrijkste trend, http://www.vno-ncw.nl/ Publicircaties/Dossiers/Pages/ Energie_en_klimaatverandering_130.aspx, http://www.1001klimaatoplossingen.nl/ circampagne.php, http://
www.duurzaamgebouwd.nl/home, www.our-commonfuture.nl
6 http://www.pbl.nl/publicircaties/2011/ signalenrapport-de-energieke-samenleving
Duurzaamheid leeft breed in de samenleving
Inmiddels zien we dat het belang van duurzame ontwikkeling leeft in de samenleving. Acht op de tien Nederlanders vinden het (heel) belangrijk dat bedrijven zich richten op duurzaamheid.3 Consumenten kopen ook meer en meer duurzame producten. Burgers opereren in toenemende mate als duurzame producenten en richten bijvoorbeeld samen lokale energiebedrijven op. Bij veel maatschappelijke organisaties, op scholen en bij kennisinstellingen staat duurzaamheid hoog op de agenda.4 Een toenemend aantal grote en kleine Nederlandse bedrijven geeft duurzaamheid een centrale plaats in zijn bedrijfsvoering. Oplossingen van duurzaamheidvraagstukken vormen een sterk groeiende markt en zijn al lang niet meer alleen een zaak voor de koplopers. Een groot middenveld aan bedrijven ziet de kansen van duurzaam ondernemen, ziet dat het economisch rendabel kan zijn, dat duurzaam produceren niet duurder hoeft te zijn en concurrentievoordeel kan opleveren. Succesvolle voorbeelden zijn er in overvloed.5 Sectoren van het Nederlands bedrijfsleven profiteren volop van duurzame keuzes. Meer nuttig gebruik van afval leidt tot groei van de recyclingsector. Agrarische ondernemers bieden met succes biologische producten aan. Het marktaandeel van chemische producten op basis van biomassa neemt toe. Dit succes van duurzame diensten en producten leidt tot verdere verbreding van de basis voor duurzaam ondernemen en consumeren. Naast de rijksoverheid spelen decentrale overheden een steeds belangrijkere rol bij het stimuleren en ondersteunen van maatschappelijke initiatieven.
Koppelen groene groei en energieke samenleving
Het PBL adviseert in haar Signalenrapport «De energieke samenleving» om de hiervoor geschetste ontwikkelingen aan elkaar te koppelen.6 Groene groei kan worden gerealiseerd door gebruik te maken van de inventiviteit, betrokkenheid en het oplossend vermogen van de hele samenleving. Het PBL noemt dit de «energieke samenleving».
Het kabinet erkent de waarde van een dergelijke koppeling. Het wil de basis voor duurzaamheid die in de maatschappij is gegroeid verstevigen en stimuleren zodat de dynamiek in de samenleving nog sterker wordt gericht op verduurzaming. Het kabinet onderkent daarbij het belang van kennis en competenties van consumenten, producenten, werknemers en onderwijsinstellingen op het gebied van groene groei. Het wil de mogelijkheden van dynamische - duurzame groei bevorderende -regelgeving benutten en met maatschappelijke partijen in overleg treden over richtinggevende lange termijndoelen. De aanpak bij de topsectoren kan wat dit laatste betreft als een voorbeeld dienen.
Internationale doelen en samenwerking noodzakelijk Een groene economie kunnen we alleen creëren samen met andere landen. Vraagstukken als biodiversiteit, klimaat, schaarste aan grondstoffen, water, energie en eiwitten kunnen alleen in internationaal verband succesvol worden aangepakt. De internationale samenwerking van Nederland krijgt voor een belangrijk deel vorm via de Europese Unie en internationale organisaties. Europa is essentieel voor onze veiligheid, welvaart en vrijheid en daarom ook voor duurzame ontwikkeling. Europese regels op het gebied van duurzaamheid kunnen, door hun toepassing binnen de gehele interne markt, een sterke prikkel zijn voor de verduurzaming van producten en ketens.
Het kabinet bevordert het maken van Europese en mondiale afspraken die gericht zijn op groene groei. Daarmee bewaakt het een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven en wordt de verduurzaming van internationale handelsketens ondersteund.
Ter bevordering van de interne markt en bescherming van het milieu, zijn in Europees verband onder meer de volgende doelen vastgelegd: reductiedoel van 20% voor broeikasgassen in 2020, doel voor hernieuwbare energie (voor Nederland een aandeel van 14% in 2020), plafond voor emissie van verzurende stoffen (NEC-plafonds) en regels voor mest, luchtkwaliteitsdoelen en doelen voor waterkwaliteit (Kaderrichtlijn water).
Ook zet ons land zich in voor investeren in duurzame economische groei in ontwikkelingslanden, met als doel de zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden. Hierbij is economische groei die aangedreven wordt door een sterke private sector een belangrijke maar niet voldoende voorwaarde voor armoedebestrijding. Aandacht voor mainstreaming van milieu en klimaat is daarbij essentieel.
Belemmeringen voor groene groei wegnemen
Juridische of financiële kaders kunnen een gelijk speelveld voor duurzame producten en diensten verstoren of juist creëren. Het kabinet zal in overleg met het bedrijfsleven en NGO’s bezien of regels, wetgeving, subsidies en andere belemmeringen die groene groei in de weg kunnen staan, aangepast kunnen worden. De Nederlandse concurrentiepositie en de budgettaire kaders van het regeerakkoord zijn hierbij randvoorwaarden.
Speerpunten en acties
Het kabinet legt in deze Agenda nadruk op die terreinen waar de urgentie het hoogst is, waar een samenhangende aanpak meerwaarde heeft en waar de grootste kansen zijn om zowel groene groei als het Nederlands bedrijfsleven een impuls te geven. In combinatie met de in het kader van de Bedrijfslevennota gekozen topsectoren en de adviezen van de topteams, levert dit de volgende prioritaire thema’s op:
Grondstoffen en productketens
Duurzaam water- en landgebruik
Voedsel
Klimaat en energie
Mobiliteit
Per speerpunt schetst het kabinet in hoofdstuk 2 een beeld van de urgentie en ambitie en formuleert het de belangrijkste acties voor die onderwerpen. Bovendien worden enige acties uitgevoerd, die voor meerdere speerpunten relevant zijn. In het derde hoofdstuk wordt aangegeven hoe het kabinet vervolgstappen wil organiseren, wat het wil doen aan monitoring en hoe de samenwerking met maatschappelijke partijen verder vorm krijgt.
De relatie met de Green Deal, Lokale Klimaatagenda en Bedrijfslevenbrief De Agenda Duurzaamheid is nauw verbonden met Bedrijfslevennota en de brief over de Green Deal die gelijktijdig aan de Kamer wordt verzonden en met de Lokale klimaatagenda die dit najaar het licht ziet. Er is ook een sterk verband met de eerder verzonden Grondstoffennotitie en de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking. In het volgende hoofdstuk zal dan ook regelmatig naar deze andere stukken verwezen worden. De Bedrijfslevennota is gericht op het versterken van topsectoren van de Nederlandse economie en het faciliteren van groene initiatieven van maatschappelijke partijen. De ambities uit de Duurzaamheidsagenda worden onder meer uitgewerkt in de Lokale Klimaatagenda, in de Afvalbrief, in verschillende «green deals». De Lokale Klimaatagenda bevat afspraken over klimaat en duurzaamheid op lokaal niveau. In de volgende figuur wordt de relatie tussen de drie stukken die (vrijwel) tegelijkertijd naar de Tweede Kamer worden verzonden schematisch weer gegeven.
Financiële dekking duurzaamheidsagenda
Met de in de diverse relevante begrotingen beschikbare middelen zijn alle acties en ambities in deze duurzaamheidsagenda voor de gehele looptijd gedekt en haalbaar. Dit komt omdat het om acties en ambities gaat die al zijn voorzien in de huidige begrotingen van de relevante departementen.
Hoofdstuk 2. Kabinet maakt werk van duurzaamheid
2.1 Speerpunt: Grondstoffen en productketens
Urgentie en ambitie
De vraag naar biotische grondstoffen (zoals voedsel, hout, katoen) en a-biotische grondstoffen (zoals metalen, mineralen en fossiele brandstoffen) en de druk op de aarde neemt toe door de groeiende wereldbevolking en de stijgende welvaart. Dit gaat de draagkracht van de aarde te boven. Op langere termijn is een toereikend aanbod van grondstoffen geen vanzelfsprekendheid.1 We moeten daarom slimmer gaan produceren en consumeren, met deels andere grondstoffen, efficiënter gebruik en meer hergebruik.
In de Grondstoffennotitie die op 15 juli 2011 aan uw Kamer is aange-boden2 is uiteengezet welke rol de rijksoverheid de komende jaren op dit terrein voor zichzelf ziet. De overheid richt zich op drie lijnen: het aanbod van grondstoffen voor de Nederlandse economie veiligstellen en verduurzamen, de vraag beperken en waar mogelijk verduurzamen, en het gebruik van grondstoffen efficiënter en duurzamer maken. De Grondstof-fennotitie beklemtoont dat het bedrijfsleven eerstverantwoordelijke is ten aanzien van de beschikbaarheid van grondstoffen voor de Nederlandse economie. Een open internationaal handelssysteem is hierbij cruciaal. Dit staat echter onder druk. Daarom moet economische diplomatie voor grondstoffen geïntensiveerd worden. De regering heeft een Speciale Vertegenwoordiger Natuurlijke Hulpbronnen aangesteld om bij te dragen aan de totstandkoming van een Nederlands internationaal beleid op lange termijn en duurzame voorzieningszekerheid van onder andere grondstoffen.
De positie van ontwikkelingslanden verdient daarbij speciale aandacht, omdat duurzame winning en verwerking van grondstoffen een katalysator kan vormen voor economische groei, export en armoedebestrijding. Ontwikkelingssamenwerking gericht op goed bestuur, transparantie en duurzaam gebruik van ruimte kan er aan bijdragen dat de opbrengsten van grondstoffenexport ten goede komen aan de ontwikkeling van het land. Het levert een basis voor meer handel en verbeterde transparantie (door implementatie van het Extractive Industries Transparancy Initiative, EITI, of vergelijkbare initiatieven) en een stabielere grondstoffenvoor-ziening met minder prijsschommelingen.
Het kabinet verwelkomt het Europese initiatief «Resource Efficiency» omdat de continuïteit van de hulpbronnenvoorziening gebaat is bij een samenhangende Europese aanpak. Het kabinet is van mening dat een forse omschakeling nodig is om een grondstoffenefficiënt Europa te bereiken en steunt actief de ontwikkeling van passende en marktconforme instrumenten die daarop gericht zijn.
De Europese Commissie zal dit najaar de Roadmap Resource Efficiency uitbrengen waarin een beleidsvisie wordt uiteengezet gekoppeld aan een werkprogramma. Een belangrijk onderdeel van dit programma is de herziening van regelgeving met betrekking tot productenbeleid (SCP), zoals Groen Aanbesteden, Eco-design richtlijn en Europees Ecolabel. Ook zullen in de Roadmap naar verwachting prikkels worden uitgewerkt die het mogelijk maken om milieuaspecten verder onderdeel te maken van de kostprijs van de producten. Het kabinet zal hierbij een actieve inbreng leveren.
1 Alhoewel in de meeste gevallen geen sprake is van fysieke uitputting van grondstoffen is er wel sprake van economische en politieke schaarste. Zie voor een analyse de Grondstof-fennotitie (32 852, nr. 1).
2 32 852, nr. 1
Samenvatting inzet speerpunt Grondstoffen en productketens
Acties Kabinet
Relevante topsectoren
Voorbeelden Green deals
Overige beleidstrajecten
-
•Efficiënt gebruik van grondstof- • Agro-Food fen «Tuinbouw
-
•Biobased economy en verduurza- • Energie ming biomassa • Chemie
-
•Verduurzaming internationale • High Tech handelsketens • Water
-
•Duurzaam bouwen • Life Sciences
-
•Logistiek
-
•Creatieve Industrie
-
•Versterking Rotterdamse Haven • Economische diplomatie voor biobrandstoffen en op- en grondstoffen overslag van vaste biomassa • Transparantie gevolgen winning
-
•Koepeldeal met Ondernemend en gebruik grondstoffen (onder Nederland (VNO-NCW, MKB-NL,) andere EITI of vergelijkbare en Natuur & Milieu initiatieven)
-
•Global Public Goods1
1 Met Global Public Goods (GPG’s) of mondiale publieke goederen wordt gedoeld op al die grensoverschrijdende mondiale goederen of diensten waarbij de marktwerking niet perfect is en internationale samenwerking nodig is om een stabiele mondiale voorziening veilig te stellen. GPG’s zijn onder meer een stabiel klimaat, een betrouwbaar multilateraal handelsstelsel, internationale financiële stabiliteit, voedselzekerheid en vrede & veiligheid. Een notitie hierover is in voorbereiding.
Actie: Efficiënt gebruik van grondstoffen
Afval levert waardevolle grondstoffen en materialen waaruit nieuwe producten kunnen worden gemaakt. Nederland heeft internationaal een goede naam als land dat erin slaagt steeds meer materialen in de kringloop te houden. Dat levert niet alleen milieuwinst, maar ook economische winst op. De Afvalbrief die op 25 augustus 2011 aan de Tweede Kamer is toegezonden, zet uiteen hoe Nederland zijn vooraanstaande positie verder kan versterken en hoe de recycling kan groeien van 80% nu naar 83% in 2015. Nederland moet nog meer een grondstoffenro-tonde worden.
Er liggen vooral kansen bij de materiaalstromen textiel, kunststof, fosfaat en elektrische apparaten. Voor deze stromen zal aan het eind van 2011 samen met de afvalbranche, het bedrijfsleven en kennisinstellingen een aanpak zijn uitgewerkt. Binnen de Taskforce Mineralenkringloop werken diervoederindustrie, LTO, de mesthandel, de Rijksoverheid en de WUR samen aan het realiseren van gesloten mineralenkringlopen. De focus ligt hierbij in eerste instantie op fosfaat.
De overheid zal ook voor eind 2011 met vertegenwoordigers van bedrijfsleven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en het Platform Biodiversiteit en Bedrijfsleven1 een programma uitwerken voor de uitvoering van de actiepunten in de Grondstoffennotitie. Hierbij zal onder meer worden bezien met welke gelijkgestemde landen internationale samenwerking op het gebied van duurzaam grondstoffenbeheer kansrijk is. Begin 2012 zullen betrokken partijen bezien op welke wijze het programma aanvulling behoeft met acties die voortvloeien uit het advies van de Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen (december 2011). Mogelijkheden voor publiek-private samenwerking op dit gebied zullen worden verkend.
1 Dit platform is in november 2010 opgericht door VNO-NCW, KMB Nederland, LTO
Nederland en IUCN Nederland.
Actie: Biobased economy en verduurzaming biomassa
Het kabinet wil mogelijk maken dat Nederland een plek verovert in de top drie van de wereld op het gebied van de biobased economy. Ons land moet ook de kans grijpen om dé toegangspoort tot Europa te worden voor duurzame biotische grondstoffen. Het kabinet zal met Nederlandse havenautoriteiten overleggen welke stappen nodig zijn om deze ambitie te realiseren en of en hoe het Rijk daarbij kan faciliteren. Daarnaast komt het kabinet in het najaar met voorstellen voor de overgang naar een biobased economy. Daarin wordt biomassa gebruikt voor materialen, chemicaliën, de energievoorziening en de productie van transportbrandstoffen. Op lange termijn zal gebruik van niet-duurzame biomassa worden vermeden, met aandacht voor de prijsontwikkeling, de belangen van de lokale bevolking, effecten op landgebruik, biodiversiteit, broeikasgasemissies en voedselvoorziening. Voor biobrandstoffen, hout en in de nabije toekomst voor biomassa voor energie worden wettelijke eisen gesteld aan de duurzaamheid. Op basis van de opgedane ervaringen zal worden gewerkt aan de verbreding van Europese duurzaamheidseisen naar andere biomassatoepassingen en worden de bestaande duurzaamheidseisen verder uitgewerkt, bij voorkeur in Europees verband. In dit kader is relevant de te verwachten mededeling van de Europese Commissie omtrent een Europese strategie voor de ontwikkeling van de biobased economy (aangekondigd voor publicatie: december 2011), waarin de aanbevelingen van het Lead Market Initiative (onder andere met betrekking tot standaardisering, certificering en verduurzaming van biobased producten) worden meegenomen. De Commissie Duurzaam-heidsvraagstukken Biomassa (Commissie Corbey) zal met betrekking tot de verduurzaming van biomassa adviezen aandragen.
Actie: Verduurzaming internationale handelsketens
Het kabinet draagt actief bij aan het duurzamer maken van internationale handelsketens. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar zelfredzaamheid, goed bestuur en stabiliteit in ontwikkelingslanden. Die inzet krijgt enerzijds vorm via het versterken van de nationale juridische infrastructuur van landen en anderzijds via publiekprivate samenwerking (Initiatief Duurzame Handel, IDH) en toepassing van sociale voorwaarden bij overheidsinkopen.
De overheid ondersteunt het bedrijfsleven bij verduurzaming van internationale handelsketens. Centraal daarbij staan de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Deze richtlijnen geven houvast voor maatschappelijk verantwoord ondernemen van ondernemingen. Een belangrijke aanjager van de verduurzaming van internationale handels- en productieketens in ontwikkelingslanden is het IDH, waarin bedrijven, NGO’s en vakbonden samenwerken. Het IDH beoogt onder meer dat in 2015 50% van de Nederlandse cacao-consumptie, 100% van de in Nederland verwerkte soja, 50% van het tropisch hout op de Nederlandse markt en 80% van de palmolie in Noord-West Europa gecertificeerd duurzaam zullen zijn. De overheid draagt, naast de bijdragen van het betrokken bedrijfsleven, daaraan tot 2015 € 20 miljoen per jaar bij.
Actie: Duurzaam bouwen
In de bouw wordt duurzaamheid steeds meer een leidend principe. Doel is een reductie van milieueffecten als gevolg van materiaal-, energie-, en watergebruik beschouwd over de hele levenscyclus van een gebouw of bouwwerk. Hergebruik van gebouwen en materialen heeft hierin een plaats. Het kabinet kiest een prestatiegerichte aanpak, waarbij de voorschriften en bepalingsmethoden in het Bouwbesluit 2012 als grondslag kunnen dienen. Deze aanpak sluit naadloos aan bij die van de Europese beleidsagenda voor de bouw en stimuleert innovaties op productniveau en in het bouwproces. De overheid zal als groot opdrachtgever voor kantoren en infrastructuur het goede voorbeeld geven. Het kabinet zal met de sector verdere afspraken maken over de te realiseren reducties en grenswaarden. De betrokkenheid van bewoners, andere gebruikers en gebouweigenaren is hierbij cruciaal. Deze aanpak zal tegelijk ook invulling geven aan de toezegging in het AO Afval van 6 april 2011 over duurzaam materiaalgebruik in de bouw.
2.2 Speerpunt: Duurzaam water- en landgebruik
Urgentie en ambitie
Tegen 2025 woont naar schatting tweederde van de wereldbevolking in gebieden met «waterstress», waardoor de sociaaleconomische vooruitgang in die gebieden in gevaar komt. Met name in ontwikkelingslanden zijn vaak basale bestaansvoorwaarden in het geding. Het verlies aan biodiversiteit en schaarse natuurlijke hulpbronnen leiden tot steeds meer spanningen en conflicten. Duurzaam water- en landgebruik is in dit licht cruciaal. Voorbeelden van duurzaam gebruik zijn het in stand houden van vruchtbare bodems, klimaatregulatie, waterberging en bescherming tegen overstromingen.
De Europese Commissie heeft 2012 uitgeroepen tot het jaar van het water. De EU brengt in dat kader een «Blauwdruk ter bescherming van de Europese wateren» uit. Als onderdeel van de voorbereiding hiervan worden de bestaande EU waterregels doorgelicht. De toenemende knelpunten rond waterschaarste en droogte krijgen hierbij aandacht.
Ook in Nederland vereist duurzaam water- en landgebruik voortdurend aandacht, bijvoorbeeld het goed beheren van de beschikbare zoetwater-voorraden. Het Nationaal Waterplan schept hiervoor de kaders. Met het Deltaprogramma anticipeert Nederland op de gevolgen van de klimaatverandering en de bodemdaling.
Samenvatting inzet speerpunt Duurzaam water- en landgebruik
Acties Kabinet
Relevante topsectoren
Voorbeelden Green deals
Overige beleidstrajecten
-
•Duurzaam water- en landbeheer in internationale samenwerking
-
•Topsector Water benut marktkansen
-
•Waarderen van ecosysteemdiensten
-
•Duurzaam omgaan met bodem en water
-
•Water
-
•Agro-Food
-
•Tuinbouw
Unie van Waterschappen
-
•Beleidsprogramma «Biodiversiteit werkt» (2008-2011)
-
•Duurzaam stortbeheer
-
•Internationale commitments: EU Biodiversiteitstrategie en het CBD Strategic Plan
-
•Nationaal Waterplan
-
•Deltaprogramma
Actie: Duurzaam water- en landbeheer in internationale samenwerking
Water (waterzekerheid en waterveiligheid) vormt één van de vier speerpunten van het beleid voor Ontwikkelingssamenwerking, zoals is neergelegd in de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking). Milieu en klimaat vormen daarbij een dwarsdoorsnijdende thematiek. Het integraal meewegen van milieu en klimaat is niet alleen noodzakelijk om ontwikkelingsdoelen te halen, het voorkomt ook dat we de verkeerde investeringen doen die op termijn niet duurzaam en/of klimaatbestendig zijn. Het beleid richt zich op efficiënt en duurzaam watergebruik met name in de landbouw, veiliger delta’s en stroomgebieden en verbeterde toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen en geïntegreerd waterbeheer, met specifieke aandacht voor ecosysteembeheer. Nederland zet zich ook in voor de versterking van de politieke, institutionele en financiële aspecten van duurzaam waterbeheer. De totale inzet op dit thema water (inclusief sanitatie) bedraagt in 2012 ongeveer € 181 miljoen.
Verlies aan biodiversiteit in ontwikkelingslanden is vaak een gevolg van intensieve landbouw en veehouderij. Door land en water op een slimmere, meer duurzame manier te gebruiken kan worden voorkomen dat biodiversiteit verloren gaat. Nederlandse kennis en ervaring zijn hierbij zeer nuttig en welkom gebleken. Bijvoorbeeld het door Nederland opgerichte Global Partnership on Nutrient Management, dat voedselproductie wil optimaliseren, waardoor milieukwaliteit verbetert en de druk om natuur te ontginnen afneemt. Nederland blijft actief op dit gebied en zal ook de komende jaren investeren in capaciteitsopbouw op het gebied van duurzaam land- en watergebruik. In het voorjaar van 2012 zal Nederland een internationale bijeenkomst organiseren om concrete ervaringen met duurzaam landgebruik te bespreken. Mogelijkheden voor publiekprivate samenwerking op het gebied van «Duurzaam land- en watergebruik» zullen worden verkend. Op basis van verzoeken uit ontwikkelingslanden zal BZ in drie landen pilots starten waarin naast geïntegreerd waterbeheer extra aandacht besteedt wordt aan milieu en ecosysteembeheer.
Actie: Topsector Water benut marktkansen
Het advies van het topteam Water beklemtoont het belang van duurzaamheid. Vrijwel alle business cases in het advies omarmen de duurzaamheidsgedachte als marktkans. Zo richt het thema «More crop per drop» zich op hoogwaardige zoetwatervoorziening voor de productie van voedsel en biomassa. Het thema «Water for all» richt zich op de duurzame productie van drink- en industriewater en de zuivering van afvalwater. En met het thema «Enabling Deltalife» levert de topsector een bijdrage aan het wonen en werken in dichtbevolkte delta’s met de «natuur als bondgenoot». De sector zal in 2012 starten met tenminste 10 business cases.
Actie: Waarderen van ecosysteemdiensten
Het kabinet wil bereiken dat de economische en maatschappelijke waarden van diensten die de aarde levert (aangeduid als ecosysteemdiensten), worden meegenomen in beslissingen van overheden, bedrijven en consumenten. Mede op basis van de EU-Biodiversiteitsstrategie en de komende aanbevelingen van de Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen (december 2011), zal het kabinet onderzoeken hoe dat het best kan worden gerealiseerd, rekening houdend met de Nederlandse TEEB studie (The Economics of Ecosystems and Biodiversity).
Actie: Duurzaam omgaan met bodem en water
Het kabinet maakt afspraken met decentrale overheden en maatschappelijke sectoren over het gebruik van de bodem voor bedrijfsmatige activiteiten, het toepassen van bulkstromen aan grond, baggerspecie en andere materialen in de bodem en in oppervlaktewater en het gebruik van de ondergrond voor nieuwe activiteiten. Het kabinet wil innovatie stimuleren en wil ruimte maken voor duurzame experimenten. Kansrijk is bijvoorbeeld het onttrekken van energie en grondstoffen aan afvalwater. In zwembaden is innovatie nodig om te komen tot vermindering van het gebruik van energie en chemicaliën, tegen lagere exploitatiekosten.
2.3 Speerpunt: Voedsel
Urgentie en ambitie
Momenteel leven er bijna zeven miljard mensen op aarde. In 2050 zijn dat er naar verwachting negen miljard. De consumptie van vlees, vis, en zuivel groeit sterk. Dat is positief voor veel mensen, met name in ontwikkelingslanden, die een tekort aan eiwit hebben. De productie van dierlijke eiwitten legt echter een groter beslag op natuurlijke hulpbronnen dan plantaardige productie.
De wereldvoedselproductie moet fors groeien om in 2050 negen miljard monden te kunnen voeden. Hierover zijn onder andere in het kader van de Millenniumdoelen internationaal afspraken gemaakt. Alleen door duurzame intensivering van de productie zullen we in staat zijn de wereldbevolking te voorzien van voldoende voedsel en een uitgebalanceerd voedselpakket. Voedsel dient met respect voor mens, economie, dier, plant en milieu te worden geproduceerd, zowel in Nederland als elders. De negatieve impact van voedselproductie op biodiversiteit, klimaat en water dient zo gering mogelijk te zijn. Daarmee verkleinen we tevens de ecologische voetafdruk van Nederland in het buitenland.
Samenvatting inzet speerpunt Voedsel
Acties Kabinet
Relevante topsectoren
Voorbeelden Green deals
Overige beleidstrajecten
-
•Verduurzaming van de landbouw • Agro-Food
-
•Verduurzaming van de veehoude- • Tuinbouw rij
-
•Voedselzekerheid
-
•Duurzame voedselsystemen •Verduurzaming Europees landbouw- en visserijbeleid
-
•Transparantie in de voedselketen en voedselverspilling
-
•Energieneutrale melkveehoude- • Verduurzaming van de handel en rij productie van biotische grondstof- fen
-
•Tegengaan voedselverliezen
-
•Notitie«Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden» (Kamerstuk 31 250, nr. 71)
1 Zie de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking (32 605, nr. 2)
Actie: Verduurzaming van de landbouw
In de afgelopen jaren is de Nederlandse landbouw duurzamer geworden. De belasting van het milieu door de Nederlandse landbouw is flink afgenomen, zonder dat dit tot wezenlijke achteruitgang van de opbrengsten heeft geleid. We zijn er echter nog niet. Om de (Europese) milieudoelen te realiseren en tegelijkertijd te waarborgen dat de Nederlandse landbouw blijft bijdragen aan de voedselvoorziening en duurzame economie, is verdergaande verduurzaming van de (Nederlandse) landbouw nodig. Het kabinet zet in op het verder verkleinen van de impact die de Nederlandse landbouw heeft op de kwaliteit van de leefomgeving en het functioneren van ecosystemen binnen en buiten Nederland via de door haar gebruikte grondstoffen, (grensoverschrijdende) emissies naar bodem, water en lucht en de invloed via handelsketens. Het kabinet zoekt daartoe de samenwerking met de agrofoodsector. Het kabinet zal in beleidsbrieven over deelonderwerpen zoals het mestbeleid en megastallen haar opvattingen over duurzame landbouw verder uitwerken.
Actie: Verduurzaming van de veehouderij
Het verder verduurzamen van de veehouderij staat onverminderd hoog op de agenda van dit kabinet. In 2023 moet de veehouderij in Nederland zich hebben ontwikkeld tot een in alle opzichten duurzame veehouderij, met een breed draagvlak in de samenleving. Hiermee wordt een veehouderij bedoeld die produceert met respect voor mens, dier en milieu waar ook ter wereld.
Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft in haar rapport «Op weg naar een duurzame veehouderij. Ontwikkelingen tussen 2000 en 2010.» (juni 2010) aangegeven dat de veehouderij de afgelopen jaren duurzamer is geworden maar dat er nog grote stappen gezet moeten worden. Er is met name behoefte aan een helder tijdpad richting 2023. De rijksoverheid heeft dit samen met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties opgepakt binnen het samenwerkingsverband van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij.
Actie: Voedselzekerheid
Nederland wil de voedselzekerheid van ontwikkelingslanden versterken en hun zelfredzaamheid en economische groei helpen vergroten. Dit is een van de vier speerpunten in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking1 waarbij milieu en klimaat integraal worden meegewogen. Bij de uitwerking van schaarste vraagstukken op dit terrein speelt de private sector een steeds grotere rol. Het kabinet verwelkomt die ontwikkeling. Het ministerie van Buitenlandse Zaken werkt programma’s uit gericht op duurzame voedselketens en voedselzekerheid in landen waarmee Nederland een bilaterale ontwikkelingsrelatie heeft. Daarbij wordt samengewerkt met het ministerie van EL&I en aansluiting gezocht bij de topsectoren Agrofood en Tuinbouw & uitgangsmaterialen. Toename van voedselzekerheid is de centrale doelstelling waarbij steun gegeven wordt via multilaterale en bilaterale kanalen en de samenwerkingsprogramma’s met het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Dit najaar zal een brief over voedselzekerheid aan de Kamer gestuurd worden.
Actie: Duurzame voedselsystemen
Het interdepartementale programma duurzame voedselsystemen heeft als uitgangspunt dat voedselzekerheid en duurzaamheid elkaar dienen te versterken en richt zich op de transitie naar een duurzaam (mondiaal) voedselsysteem, inclusief het tegengaan van voedselverliezen. Het programma stimuleert innovaties in de keten, met name duurzame eiwitinnovaties voor Foot, feed en andere biobased toepassingen die internationale marktkansen opleveren.
Het bedrijfsleven in de topsector Agrofood werkt aan een versnellingsagenda op het gebied van innovatieve eiwitten. Deze agenda zal eind november van dit jaar gereed zijn.
Nederland zet het vraagstuk ook internationaal op de agenda, onder andere bij FAO en EU. Zo is Nederland drijvende kracht achter de «global agenda of action on sustainable livestock sector development», een multistakeholder initiatief ondersteund door de FAO, die in het voorjaar van 2012 gelanceerd zal worden.
Actie: Verduurzaming Europees landbouw- en visserijbeleid
Het kabinet maakt zich er sterk voor dat de aanpassingen van het Europese Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) in 2013 en Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 2014 een belangrijke bijdrage leveren aan het verduurzamen van de voedselproductie in Europa. Het nieuwe GVB zal fundamenteel dienen te worden aangepast om van de visserij een winstgevende, economisch en ecologisch duurzame en maatschappelijk geaccepteerde bedrijfstak te maken. De sector moet meer vraaggericht gaan werken en de samenwerking in de keten moet beter. De producentenorganisaties zullen ook bevordering van duurzaamheid als taak op moeten pakken. In het nieuwe GVB moet de overheid meer aan de markt overlaten en slechts gerichte steun geven, opdat het ondernemerschap van de visser wordt gestimuleerd. Op lange termijn zal geen sprake meer zijn van generieke steun aan de visserij maar uitsluitend nog van gerichte betalingen voor stimulering van duurzaamheid en concurrentiekracht.
Met betrekking tot het nieuwe GLB zet het kabinet erop in dat de directe betalingen aan boeren worden omgevormd naar doelgerichte betalingen. Deze betalingen moeten zich ten eerste richten op de versterking van duurzaamheid en innovatievermogen van de landbouwsector. Ten tweede moeten de betalingen zich richten op de beloning van bovenwettelijke (en via de markt niet beloonde) activiteiten met maatschappelijk nut die de sector levert. Denk hierbij aan natuur-, landschap- en waterbeheer, versterking van de biodiversiteit en aan prestaties op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn.
Actie: Transparantie in de voedselketen en voedselverspilling
Consumenten moeten kunnen beschikken over goede informatie over de manier waarop hun voedsel geproduceerd is. Alleen dan hebben ze de mogelijkheid om een afgewogen keuze te kunnen maken. Alle actoren in de agro & foodketen kunnen zich op de markt profileren door te laten zien welke producten met extra zorg voor mens, dier, natuur of milieu zijn geproduceerd. Het tegengaan van voedselverliezen en hoogwaardig gebruik van reststromen is hierin een belangrijk onderwerp. Het kabinet zal samen met bedrijfsleven en productschappen een informatieve website over duurzaam voedsel laten opzetten. Deze is in 2012 in de lucht. Daarnaast zal het Voedingscentrum (in samenwerking met het RIVM en het bedrijfsleven) in de periode 2011–2014 de levensmiddelendatabank verder ontwikkelen en onderwijsondersteuning bieden voor toekomstige professionals in de voedingsbranche.
1 Belangrijke niet-ETS sectoren: transport, de gebouwde omgeving, het overgrote deel van de primaire land- en tuinbouw, kleinere industrie, afvalverwerkers, een deel van de energiedistributiebedrijven.
2 De productie van hernieuwbare energie hoeft niet in Nederland plaats te vinden. Er zijn verschillende flexibiliteitsmechanismen waardoor het mogelijk is de hernieuwbare energie daar te produceren waar dat tegen de laagste kosten kan.
2.4 Speerpunt: Klimaat en Energie
Urgentie en ambitie
De wereldwijde uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen draagt bij aan de verandering van het klimaat. Dit leidt tot problemen op het gebied van waterhuishouding, ecosystemen, voedselvoorziening en gezondheid en tot grotere overstromingsrisico’s. Onze samenleving en economie zijn ook kwetsbaar door onze grote afhankelijkheid van te importeren grondstoffen en brandstoffen. Het is dus belangrijk beleid te ontwikkelen dat klimaatverandering en de gevolgen daarvan beperkt en de zekerheid van energievoorziening vergroot.
In de Europese Raad is, in de context van de reducties die door ontwikkelde landen als groep volgens de IPCC nodig zijn om de twee graden doelstelling te halen, afgesproken dat de uitstoot in 2050 80 tot 95% lager is dan in 1990. Hierbij is uitgegaan van een voldoende inspanning van de ontwikkelingslanden, in het bijzonder de meer gevorderde ontwikkelingslanden.
Het jaar 2020 is een belangrijke mijlpaal op weg naar een klimaatneutrale economie in 2050. Hiervoor geldt de Europese doelstelling van een broeikasgas-emissiereductie van 20% ten opzichte van 1990, uitgesplitst in bindende doelstellingen voor de sectoren onder het Europese emissiehandelssysteem (ETS) en de overige sectoren1 (niet-ETS). Onder het ETS vallen de elektriciteitsbedrijven, de grote industrie en grotere warmtekrachtkoppelinginstallaties. Nederland ziet het ETS als een belangrijk instrument om de CO2-uitstoot in de EU te verminderen. Onder een goed werkend ETS is het aan marktpartijen om de meest efficiënte technologie te kiezen en te zorgen dat de reductie van CO2-uitstoot wordt bereikt tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Ook in de niet-ETS-sectoren is reductie van broeikasgassen nodig. De aanpak voor deze sectoren is beschreven in de «Kabinetsaanpak klimaatbeleid op weg naar 2020» die in juni jl. naar uw Kamer is verstuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 1). Naast een doelstelling voor broeikasgassen geldt ook een bindende Europese doelstelling voor hernieuwbare energie: in 2020 moet het aandeel hernieuwbare energie in de Nederlandse energievoorziening 14% zijn.2 Het kabinet volgt deze Europese doelstellingen. Ook voor een klimaatbestendige economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden is toegang tot betaalbare hernieuwbare energie essentieel. Nederland draagt bij aan de opbouw van voorzieningen voor hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden via het programma PREP (Promoting Renewable Energy Programme). Door publiekprivate samenwerking wordt Nederlandse expertise ingezet en krijgt het Nederlandse bedrijfsleven kansen om aansluiting te vinden bij de (markt)vraag in ontwikkelingslanden.
Samenvatting inzet speerpunt Klimaat en Energie
Acties Kabinet
Relevante topsectoren
Voorbeelden Green deals
Overige beleidstrajecten
|
|
|
|
2050 |
|
|
|
|
|
wekking |
|
|
|
|
|
omgeving |
-
•Versnelling van de vergroening van de energiehuishouding
-
•Solar experimenteergebied in Noord Brabant
-
•Restwarmtebenutting AkzoNo-bel t.b.v. voetbalstadion FC Twente
-
•Klimaatneutraal bouwen in Amsterdam vanaf 2015
-
•Biovergisting in de landbouw
-
•Energierapport 2011 (31 510, nr. 45)
-
•Samenwerkingsprogramma Warmte Koude Opslag (Stcrt. nr. 4830, 5 april 2011)
Actie: Internationale klimaatagenda
Nieuwe internationale afspraken zijn nodig om een effectief en evenwichtig internationaal antwoord te formuleren op het klimaatvraagstuk en om een gelijk speelveld voor het internationaal opererende bedrijfsleven te waarborgen. De inzet van Nederland en de Europese Unie is gericht op het implementeren van de Cancan Overeenkomsten die eind 2010 in Mexico zijn bereikt (onder andere voor bossen), het voortzetten van de onderhandelingen over onderwerpen waarover nog geen overeenstemming is (onder andere marktinstrumenten, bunkers en landbouw) en het nemen van verdere stappen naar een internationaal raamwerk waaraan alle grote vervuilers gebonden zijn. Er wordt naar gestreefd dat eind dit jaar bij de klimaatconferentie in Durban een gebalanceerd pakket van besluiten wordt genomen. De Kamer wordt binnenkort nader geïnformeerd over de inzet van het kabinet voor deze klimaatconferentie. Daarnaast wordt in het kader van het Montreal-protocol ingezet op het uitfaseren van de sterke broeikasgassen HFK’s en het aanpakken van «banks» (voorraden) hiervan.
Actie: Nationale Routekaart Klimaat 2050
Als antwoord op de Europese «routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie» en internationale afspraken stelt Nederland de vraag centraal hoe we in 2050 een klimaatneutrale economie kunnen bereiken. Diverse Europese lidstaten (onder andere het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Denemarken) hebben dat al gedaan. In deze routekaart wordt ingegaan op technologische mogelijkheden en de economische kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven, met een uitwerking per sector (energie, industrie, gebouwde omgeving, verkeer, landbouw). De routekaart is in november 2011 gereed.
Actie: Lokale Klimaat Agenda
Meer dan 70% van de CO2-uitstoot zal in 2 030 in en rondom de steden plaatsvinden. Bij het realiseren van klimaatdoelen spelen lokale overheden en andere lokale partijen dan ook een essentiële rol. Gemeenten, provincies en waterschappen formuleren hun eigen klimaatambities en klimaatprogramma’s. De Lokale Klimaat Agenda (LKA) wordt een gezamenlijke agenda van deze overheden en het Rijk. De agenda maakt zichtbaar welke inspirerende klimaatinitiatieven nu al het licht zien en heeft als doel deze initiatieven verder te brengen. Bestuurders van decentrale overheden hebben zich opgeworpen als «KlimaatAmbassadeurs» en zetten zich in voor bredere toepassing van de initiatieven in de agenda. Het Rijk draagt hieraan bij. Zo ontwikkelt het een uniforme monitoringssystematiek en faciliteert het een platform waar lokale overheden hun ambities en ervaringen kunnen delen. In het najaar van 2011 wordt de Lokale Klimaat Agenda vastgesteld.
Actie: Decentrale duurzame energieopwekking
Ons elektriciteitsnetwerk is momenteel niet ingesteld op een groot aandeel decentrale energieopwekking. Daarvoor zijn intelligente netwerken nodig die in staat zijn om energieaanbod en -vraag op elkaar af te stemmen. Het kabinet wijst vijf tot tien proeftuinen aan waarin met intelligente netwerken kan worden geëxperimenteerd. Ook decentraal duurzaam opgewekte warmte biedt veel perspectief. Denk aan warmte-koude-opslag en benutting van restwarmte. Het potentieel hiervan is naar schatting 5% van de warmtevraag in 2020. Decentrale duurzame energieopwekking wordt financieel ondersteund door de Subsidieregeling Duurzame Energieproductie + (SDE+). Ook stimuleert het kabinet duurzame energie-initiatieven bij kleinverbruikers via het zogenoemde salderen van de eigen opwekking van duurzame elektriciteit met de elektriciteit die van de energieleverancier wordt afgenomen (zelflevering). De bestaande salderingsmogelijkheid voor zelflevering van duurzame energie wordt verbreed naar verenigingen van eigenaars van flats en appartementen. De Elektriciteitswet zal op dat vlak worden verruimd. Daarmee komt het kabinet tegemoet aan de Tweede Kamermotie van lid Jansen.
Actie: Groen gas
Groen gas is biogas dat zo is behandeld dat het in het gasleidingnet kan worden ingevoed. Het gaat een belangrijke bijdrage leveren aan het halen van de doelstellingen voor hernieuwbare energie. In het Nationaal Actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen is aangegeven dat groen gas in 2020 een bijdrage kan gaan leveren van 24 PJ. Dat komt neer op circa 750 miljoen m3. De huidige bijdrage van groen gas wordt geraamd op 40 miljoen m3. In de SDE+ regeling van dit jaar is 1,5 miljard euro beschikbaar. 1 miljard van de aanvragen is toegekend aan groen gas projecten. Het kabinet wil bestaande belemmeringen voor het gebruik van groen gas wegnemen en verantwoorde toepassing en innovatie stimuleren. Het kabinet zal onderzoeken hoe de regelgeving en vergunningverlening kan worden verbeterd, zodat groen gas wordt gestimuleerd en duurzaamheid is gewaarborgd. Daarbij zal monovergisting worden bevorderd, zal met andere overheden overleg plaatsvinden hoe vergis-tinginstallaties verantwoord ruimtelijk kunnen worden ingepast en zal de lijst van stoffen (comaterialen) worden uitgebreid, mits dit binnen de milieuvoorwaarden kan.
Actie: Energiebesparing gebouwde omgeving
Met het Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving1 wil het kabinet bewoners en bedrijven meer greep geven op hun stijgende woon-en gebruikslasten, een extra economische impuls realiseren én een bijdrage leveren aan de klimaatdoelstellingen. In de bestaande bouw zijn de uitbreiding in de toepassing van het energielabel voor gebouwen medio 2012 en de zogenoemde Blok-voor-Blok aanpak belangrijk. Eind 2011 zullen de pilots voor de Blok-voor-Blok aanpak bekend zijn. Het Europees beleid stelt dat vanaf 2020 alle nieuwbouw energieneutraal moet zijn. Daarom zal in de periode tot 2020 de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) voor de nieuwbouw verder worden aangescherpt. Nieuwe overheidsgebouwen dienen vanaf 31 december 2018 al energieneutraal te zijn.
Voor de utiliteitsbouw maakt het kabinet eind 2011 een plan van aanpak voor de intensivering van naleving en handhaving van de Wet milieubeheer, en stimuleert de ontwikkeling van ESCO’s: Energy Service Companies, bedrijven die energiebesparingdiensten leveren. De minister van EL&I zal de mogelijkheden voor een niet-fiscale prijsprikkel voor consumenten onderzoeken, samen met de minister van Financiën en BZK.
30 196, nr. 131.
2.5 Speerpunt: Mobiliteit
Urgentie en ambitie
Nederland is een land dat uitblinkt in transport en logistiek. De transportsector is een belangrijke pijler onder de Nederlandse economie. Daarnaast genereren we in ons kleine land met veel inwoners veel personenvervoer. We leggen op jaarbasis honderden miljarden kilometers af op de Nederlandse (water)wegen, op het spoor en in het luchtruim. De verwachting is dat de mobiliteit nog sterk zal toenemen in de komende decennia, met name door groei van het vrachtvervoer. Al dit vervoer heeft als schaduwzijde congestie, ongevallen en milieubelasting. Bovendien is de vervoerssector, sterker dan welke andere sector ook, afhankelijk van fossiele brandstoffen, die de komende decennia schaars zullen worden.
Het kabinet heeft de ambitie dat Nederland in 2020 één van de meest efficiënte vervoerssystemen in Europa heeft. Het kabinet volgt hiervoor de transitieagenda duurzame mobiliteit, die zich richt op energie-efficiënt vervoer, elektrisch en hybride rijden, rijden op waterstof, de toepassing van biogas en biobrandstoffen in transport en op intelligente transportsystemen en slimme logistiek.
Nederland staat in het streven naar duurzaam transport niet alleen. De Europese Commissie heeft in maart 2011 het Witboek Transport1 uitgebracht waarin ontwikkelingen en uitdagingen tot 2050 worden geschetst en waarin voor de periode tot aan 2020 initiatieven worden aangekondigd die daarbij passen. Het kabinet heeft de Kamer op 29 april jl. per brief2 geïnformeerd hoe het Witboek Transport zich verhoudt tot het kabinetsbeleid.
Samenvatting inzet speerpunt mobiliteit
Acties Kabinet
Relevante topsectoren
Voorbeelden Green deals
Overige beleidstrajecten
-
•Elektrisch rijden • Logistiek
-
•Duurzaam weg- en spoorvervoer • Chemie
-
•Duurzame luchtvaart • Energie
-
•Duurzame scheepvaart
-
•Investeren in elektrisch vervoer, onder andere door invullen plannen focusgebieden voor elektrisch vervoer, inclusief elektrisch openbaar vervoer en stadsdistributie (Noord Brabant, Friesland, Rotterdam)
-
•Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (32 660, nr. 17)
-
•Bestuursakkoord efficiënt OV Randstad
COM(2011) 144 final i. 22 112, nr. 1163.
Actie: Elektrisch rijden
Het bevorderen van elektrisch rijden is een goed voorbeeld van hoe groen en groei hand in hand kunnen gaan. In samenwerking met andere overheden en partijen uit bedrijfsleven en maatschappij wordt de komende jaren gewerkt aan de ontwikkeling van elektrisch rijden in Nederland. Hiermee wordt ook een impuls gegeven aan duurzame bedrijvigheid. Het plan van aanpak «Elektrisch Rijden in de Versnelling» beschrijft hoe Nederland de komende periode kan uitgroeien tot een aansprekende internationale testomgeving en introductiemarkt. Daarvoor wordt ingezet op zo’n 15 000–20 000 elektrische auto’s in 2015 met een voldoende dekkende en goed werkende laadinfrastructuur en dienstverlening daaromheen. Voor 2020 is de ambitie 200 000 elektrische voertuigen en voor de lange termijn wordt de potentie van elektrisch rijden op enkele miljoenen voertuigen geschat.
Actie: Duurzaam weg- en spoorvervoer
Het kabinet zet de eerder in gang gezette duurzame initiatieven in het wegvervoer voort (waaronder het sectorakkoord Duurzaamheid in Beweging en de transitiestrategie duurzame mobiliteit). Met een combinatie van fiscaal beleid (Autobrief en fiscale agenda), Europees bronbeleid, de inrichting van proeftuinen voor alternatieve brandstoffen en schone en zuinige voertuigen en het organiseren van vervolgacties hierop steunt het kabinet de overgang naar meer duurzame mobiliteit. Met de «Meerjaren afspraak Energie-efficiency Nederlandse Spoorwegen» (MJA) wordt de energie-efficiëntie van het personenvervoer over het spoor gestimuleerd. Het personenvervoer over het spoor is relatief energie-efficiënt. Toch kan hier op een betrekkelijk eenvoudige manier een verdere, sterke besparing gerealiseerd worden. Naast de stimulering die uitgaat van de MJA-afspraak, zorgt de MJA-systematiek voor een eenduidige en transparante rapportage hierover.
In 2020 dient het energieverbruik van de transportsector in Europa voor minimaal 10% uit hernieuwbare bronnen te komen. Op basis van Europese en Nederlandse wetgeving zijn biobrandstoffen duurzaam indien deze bijdragen aan de vermindering van broeikasgassen en niet leiden tot kap van oerbossen, ontwatering van veen of aantasting van natuurgebieden. Nederland zet in op:
een geleidelijke ophoging van de bijmengverplichting van momenteel
4,25% naar 5,5% in 2014. De inzet zal worden verbreed naar de luchtvaart en binnenvaart, mede afhankelijk van de uitvoeringslasten en van stappen die in omringende landen worden gezet;
in Brusselse onderhandelingen wil Nederland bereiken dat de effecten van de productie van biobrandstoffen op het landgebruik mee worden genomen in de duurzaamheidbeoordeling;
de ontwikkeling van duurzaamheidcriteria voor het gebruik van vaste biomassa voor energie, bij voorkeur in Europees verband;
een sterke inzet op energiebesparing op het spoor middels de MJA
systematiek.
Een gezamenlijk initiatief van markt en overheid heeft geresulteerd in de productie van groen gas voor wegvervoer en de benodigde tankinfra-structuur. De tankpunten zullen eind 2011 groen gas leveren. De overheid subsidieert nieuwe vulpunten, hogere blends biobrandstoffen en de truck van de toekomst.
NS-reizigers heeft vergevorderde plannen om in 2020 voor de tractie alleen vernieuwbare energie in te kopen. Zij levert hiermee CO2-neutraal personenvervoer. Op deze manier realiseert zij in 2020 10% van de totale CO2-besparing die van het van het verkeer en vervoer wordt verwacht.
Actie: Duurzame luchtvaart
In de Luchtvaartnota is aangegeven dat het kabinet, in samenwerking met de sectorpartijen en kennisinstellingen, zuiniger, schoner en stiller vliegen wil stimuleren. Nederland zet zich sterk in voor de totstandkoming van Single European Sky (SES). Een optimaal beheer en gebruik van het Europees luchtruim en invoering van nieuwe technologische systemen moeten leiden tot minder uitstoot van broeikasgassen ten bedrage van 10% CO2-emissie reductie per vlucht.
In de EU is besloten dat luchtvaart per 1 januari 2012 opgenomen zal worden in het bestaande Europese systeem van emissiehandel. Vanaf 2013 is de totale hoeveelheid aan luchtvaartmaatschappijen toe te wijzen emissierechten - het plafond - gelijk aan 95% van de historische luchtvaartemissies. Deze zijn vastgesteld als het gemiddelde van de jaarlijkse emissies in 2004, 2005 en 2006.
Specifiek onderzoek naar niet-fossiele kerosine is noodzakelijk omdat dit voorlopig een van de weinige mogelijkheden vormt om duurzaam te vliegen. Vanaf 2011 wordt 40 ton biokerosine per week geproduceerd, wat voor de Nederlandse luchtvaart een eerste besparing oplevert van 5000 ton CO2 per jaar. Toekomstige ontwikkelingen op het gebied van duurzame alternatieve brandstoffen worden door het kabinet waar mogelijk gestimuleerd.
Het kabinet ondersteunt ook de initiatieven die Schiphol neemt ten behoeve van de ontwikkeling tot groene mainport. Op dit moment wordt er geëxperimenteerd met een nieuw normen- en handhavingstelsel voor Schiphol, waarbij een balans tussen de belangen van de luchtvaart en een goede leefomgeving voor omwonenden centraal staat. In het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit moet de luchtkwaliteit rondom Schiphol vanaf 2015 aan de normen voldoen.
Actie: Duurzame scheepvaart
Het kabinet maakt zich sterk voor een verdere reductie van CO2-, NOx-, SO2- en fijnstofemissies door de zee- en binnenvaart. Met het oog op de internationale concurrentiepositie van de scheepvaart gebeurt dit vooral in internationaal verband (CCR en IMO). Ook steunt het kabinet hiertoe marktinitiatieven om LNG als brandstof te gebruiken. Verder onderzoekt het kabinet, in samenwerking met Duitsland en in samenspraak met marktpartijen, of de emissies van reeds in gebruik zijnde motoren van binnenschepen gereduceerd kunnen worden.
Daarnaast zet Nederland zich in voor vermindering van waterverontreiniging door zeeschepen. Nederland heeft in IMO actief bijgedragen aan de aanscherping van normen voor lozingen van sanitair- en scheepsgebonden afval (waaronder vuilnis), die in 2013 in werking treden. De schadelijke gevolgen van ballastwater en anti-aangroeimiddelen worden teruggedrongen door implementatie van internationale Ballastwater- en Antifoulingverdragen. Ten slotte werkt Nederland binnen IMO aan invoering van het in 2009 vastgestelde internationale Sloopverdrag gericht op het verantwoord slopen van zeeschepen.
De zeehavens hebben de ambitie om tot de mondiale top te behoren op het gebied van duurzaamheid. Deze ambitie wordt door het kabinet ondersteund met maatregelen op het gebied van onder andere: kwaliteitsverbetering van de leefomgeving in de regio Rotterdam (nieuwe natuuren recreatiegebieden en diverse leefbaarheidprojecten), horend bij de duurzame versterking van de Mainport Rotterdam (ontwikkeling Maasvlakte II); ondersteuning bij positionering van de Nederlandse zeehavens als potentiële invoer- en doorvoerhavens voor biomassa; inzet op een verdere toename van de afgifte van scheepsafval bij havenont-vangstvoorzieningen om het lozen van scheepsafval op zee terug te dringen; co-financiering van een pilot-project op het gebied van walstroom; en subsidiëring van innovaties ten behoeve van duurzame zeehavens.
2.6 Speerpuntoverstijgende acties
Actie: Wegnemen belemmeringen regelgeving
Duurzame doorbraken zijn gebaat bij zo helder, eenvoudig en effectief mogelijke wet- en regelgeving. Het programma Eenvoudig Beter werkt aan vergaande vereenvoudiging en bundeling van het omgevingsrecht. Een nieuwe Omgevingswet moet hiervoor het kader bieden. Doel hiervan is het kunnen werken aan een dynamische en duurzame leefomgeving. Deze nieuwe wet draagt bij aan de realisatie van de doelen van de Agenda Duurzaamheid, onder andere door bestaande belemmeringen voor duurzame oplossingen weg te nemen en te zoeken naar manieren om regelgeving meer innovatiebevorderend te maken.1 Een concrete actie is het sneller mogelijk maken van innovatieve experimenten of het doorvoeren van milieuverbeteringen in productieprocessen. Daarvoor
1J aOpnadnesre m t oeperru nnanaerrphreot gvroaomr bmeaeledn v haent hGerteen moet vaak een wijziging van de (omgevings-)vergunning worden
Tier-programma uit Wisconsin. aangevraagd. Relatief onbekend is dat voor deze wijziging de korte vergunningsprocedure (maximaal 14 weken) kan worden gevolgd als de wijziging «milieuneutraal» is. Samen met vergunningverleners worden tips voor vergunningaanvraag- en verlening volgens de korte procedure opgesteld, waardoor gebruik van deze procedure wordt bevorderd. In het kader van de Green Deal en de Bedrijfslevennota wordt gewerkt aan het wegnemen van belemmeringen. Voor zover belemmeringen buiten dat kader vallen zal de staatssecretaris van I&M het wegnemen van belemmeringen coördineren.
Actie: Kennis en innovatie voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en transparantie
Bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen leveren een belangrijke bijdrage aan de transitie naar een duurzame economie. In 2012 zullen alle bestuursvoorzitters van beursgenoteerde bedrijven door het Nationaal Contactpunt worden geïnformeerd over de betekenis van de nieuwe OESO-richtlijnen voor het internationaal opereren van hun bedrijf. Het kabinet steunt het initiatief van de werkgevers- en werknemersorganisaties in de SER om invulling te geven aan Internationaal MVO. Dit initiatief zal in 2012 geëvalueerd worden, waarna het vervolg zal worden bepaald. Verder bevordert het kabinet MVO onder meer door het vergroten van kennis en bewustwording bij bedrijven en het stimuleren van transparantie en dialoog. Via MVO Nederland zullen de komende jaren circa 200 000 ondernemers per jaar worden bereikt en het streven is dat eind 2014 circa 100 brancheorganisaties actief zijn met het stimuleren van MVO bij de bedrijven in hun branche. De Transparantiebenchmark zal in 2012 en 2013 gecontinueerd worden om maatschappelijke verslaggeving te stimuleren en de ontwikkelingen hieromtrent bij de 500 grootste bedrijven inzichtelijk te maken.
Niet alleen bedrijven hebben kennis en competenties nodig voor duurzaam produceren en MVO. Het gaat ook om de bewustwording, leren in netwerken en kennisbasis in de samenleving, waarbij burgers, (in hun rol als consument, maar ook in andere rollen als bewoner, initiatiefnemer e.d.), maatschappelijke organisaties als NGO’s en andere overheden zelf hun verantwoordelijkheid voor duurzaamheid kunnen en willen nemen. Een groene economie drijft op goed opgeleide mensen, van vakkrachten vanuit het MBO tot de onderzoekers aan de universiteit. Mede daarom is het onderwijs een plek voor kennis- en competentieontwikkeling, zowel voor beroepscompetenties als voor burgerschapscompetenties. Veel duurzaamheidinitiatieven kunnen alleen slagen als zij kunnen rekenen op maatschappelijk draagvlak, gedragsverandering en bewuste keuzes. Om bij te dragen aan duurzame (beroeps)competenties is onlangs in overleg met uw Kamer besloten1 kennis- en ontwikkelingsprogramma’s in 2012 voort te zetten en voor het vervolg een nieuwe strategie te ontwikkelen. Het kabinet zal dit in 2012 uitwerken in een actieprogramma.
Het kabinet wil het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen ondersteunen bij hun behoefte aan meer synergie, efficiëntie en transparantie ten aanzien van duurzaamheidcriteria en de beoordelingsmethoden voor duurzaamheid (bijv. van producten). Dit kan onder andere door beter inzichtelijk te maken welke duurzaamheid-aspecten bij welke methoden gemeten worden en hoe methoden zich tot elkaar verhouden.
Actie: Inzetten marktpositie en bedrijfsvoering overheid
Het kabinet verwacht van de bedrijfsvoering van het Rijk dat deze duurzaam is en daarmee kan fungeren als vliegwiel voor het beleid dat het kabinet voorstaat. Daarbij streeft het kabinet de volgende doelen na: 100% duurzaam inkopen; het nemen van kosteneffectieve maatregelen 1 AO d.d. 20 april 2011. met als streven om jaarlijks 2% energie te besparen in de Rijksgebouwen
(oplopend tot 25% besparing in 2020); 20% minder CO2-uitstoot in 2020; energieneutrale nieuwbouw en renovaties vanaf 31 december 2018; het toepassen van «social return»-criteria in aanbestedingen door het Rijk en het sluiten van de kringlopen van biomassa en strategische schaarse materialen.
Als grootverbruiker van energie en grondstoffen kan het Rijk zelf een belangrijke bijdrage leveren aan de noodzakelijke besparingen en vermindering van het gebruik van beschikbare middelen. Dit is één van de uitgangspunten van het programma Compacte Rijksdienst. De minister van BZK is verantwoordelijk voor de wijze waarop het Rijk als «concern» invulling geeft aan duurzaamheid en hij doet hiervan verslag in de jaarrapportage Bedrijfsvoering. Een groot deel van de besparingen wordt gerealiseerd in de huisvesting van het Rijk. Duurzame en gezonde gebouwen leiden tot een hogere arbeidsproductiviteit en een lager energieverbruik. Op deze wijze gaan productiviteit, gezondheid én duurzaamheid hand in hand. De komende jaren ligt de prioriteit bij drie terreinen van de bedrijfsvoering: energie, grondstoffenketens en inkoop. Duurzaam handelen wordt op alle niveaus van de organisatie bevorderd. De samenwerking en afstemming met bedrijfsleven, medeoverheden en maatschappelijke organisaties wordt geïntensiveerd. In 2011 verkent het Rijk samen met lokale partners of er een levensvatbare businesscase is voor een duurzame energievoorziening voor onder meer de kantoren in Den Haag en de Marinebasis in Den Helder. Het Rijk zet in de eigen bedrijfsvoering in op preventie van afval en hergebruik van grondstoffen. Grondstofmanagement levert duurzaamheidwinst op en leidt tot financiële opbrengsten en lagere kosten.
Alle overheden samen kopen per jaar voor meer dan 60 miljard euro in en willen met deze omvangrijke marktpositie duurzame ontwikkeling bevorderen. Dit doen ze onder andere door bij de inkoop milieucriteria te hanteren op productniveau, zoveel mogelijk functioneel te specificeren, afspraken te maken met bedrijven over ketenverantwoordelijkheid, duurzame innovatie te stimuleren (en bijvoorbeeld te laten ontwikkelen via het Small Business Innovation Research programma, SBIR) en door aandacht te besteden aan de sociale voorwaarden en de re-integratie van kwetsbare groepen (social return). De sociale voorwaarden voor Duurzaam Inkopen zijn zomer 2011 gepubliceerd. In de loop van 2013 zal dit beleid worden geëvalueerd. In juni 2011 hebben VNO-NCW, MKB-NL, MVO-Nederland, De Groene Zaak en de NEVI een advies uitgebracht over hoe duurzaam inkopen kan worden verbeterd.1 Dit advies vormt de leidraad voor de verdere ontwikkeling van duurzaam inkopen. Daartoe wordt op korte termijn een governance-structuur in het leven geroepen. Verbeterde inkoopcriteria voor de productgroepen met de grootste milieu-impact zijn naar verwachting medio 2012 beschikbaar. Verschillende overheidsorganisaties zijn partner in het samenwerkingsverband «Duurzaam GWW» voor de doorontwikkeling van duurzaam inkopen in de GWW (Grond-, Weg-, en Waterbouw). Overheden, marktpartijen en kennisinstituten laten daarin zien hoe Duurzaam Inkopen nieuwe stijl kan werken. Economische, ecologische en infrastructurele belangen blijken heel goed samen te gaan.
1 De aanbevelingen omvatten: het verbeteren van de aanbestedingspraktijk (onder meer door innovatiegericht inkopen centraal te stellen), de verbetering van de inkoopcriteria, een betere monitoring/evaluatie en meer aandacht voor de internationale dimensie.
Actie: Rio +20: internationale inzet op het gebied van duurzaamheid
Tijdens de Rio+20 conferentie (Rio de Janeiro, 4 t/m 6 juni 2012) worden politieke afspraken gemaakt over duurzame ontwikkeling op wereldschaal. Voor Nederland is de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk voor internationale duurzaamheid. Twee zaken staan op deze conferentie centraal: groene economie (ter bevordering van duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding) en internationaal milieu- en duurzaamheidbestuur. Nederland is binnen de EU de «lead country» voor het onderwerp groene economie. Het Nationaal Platform Rio+20 waarin diverse maatschappelijke sectoren zijn vertegenwoordigd, ontwikkelt een visie en komt met suggesties om bij te dragen aan de realisatie van de Rio+20 doelen. De voorstellen zullen een belangrijke rol spelen bij de voorbereiding van de Nederlandse inbreng bij Rio+20. Voorts is Nederland bezig om publiekprivate partnerschappen af te sluiten die kunnen worden gepresenteerd voor en tijdens Rio+20. Nederland gaat in het kader van duurzame ontwikkeling en economische diplomatie intensiever samenwerken met organisaties als de World Business Council for Sustainable Development en het World Economic Forum. De Nederlandse Ambassadeur Duurzame Ontwikkeling zal in internationale fora het duurzaam-heidbeleid uitdragen en bruggen slaan naar publiek, bedrijfsleven en politiek. De Nederlandse inzet, in EU verband afgestemd, zal eind 2011/begin 2012 worden vastgesteld.
Actie: Duurzame Ruimtelijke Ontwikkeling
In de Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn accenten gelegd op duurzame mobiliteit, duurzame energie, waterveiligheid, klimaatadaptatie en zoetwatervoorziening. In het Programma Duurzame Ruimtelijke Ordening is de afgelopen twee jaar ervaring opgedaan met het opzetten van een duurzame gebiedsontwikkeling. In juni 2011 zijn alle resultaten van dit programma overgedragen aan het Platform Duurzame Ontwikkeling. Dit Platform heeft tot doel om een handzame methode voor duurzame gebiedsontwikkeling op te zetten. Het kabinet geeft in het kader van overdracht van taken een financiële bijdrage aan het platform tot 2013, met de bedoeling dat deze taak van het Rijk daarna wordt overgenomen door de andere overheden.
Het Platform zal in de periode tot 2013 de volgende producten opleveren: – Een netwerk waarin iedereen die zich bezig houdt met gebiedsontwikkeling kennis kan aftappen over de duurzaamheid hiervan; – een integrale visie op en methode voor duurzame gebiedsontwikkeling; – Reviews van concrete projecten op alle duurzaamheidaspecten; – Handvatten hoe tot duurzame gebiedsontwikkeling te komen; – Begeleiding van een aantal casestudies om in de praktijk ervaring op te doen met duurzame gebiedsontwikkeling. Het resultaat van deze acties is dat provincies en gemeenten duurzame gebiedsontwikkeling in de praktijk brengen,waarin niet alleen naar de RO-kant wordt gekeken maar ook naar de eisen die energievoorziening, drinkwatervoorziening, en grondstoffengebruik hieraan stellen.
Hoofdstuk 3. Organisatie
Coördinatie en verantwoordelijkheidsverdeling
Alle bewindspersonen zijn verantwoordelijk voor duurzaamheid op hun eigen beleidsterrein en rapporteren hierover op de gebruikelijke wijze aan de Kamer. Zij werken aan duurzaamheid binnen de visie die in deze agenda is beschreven.
Om de consistentie van het beleid te waarborgen coördineert de staatssecretaris van Infrastructuur & Milieu samen met de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, die verantwoordelijk is voor de coördinatie op het terrein van internationale duurzaamheid, de duurzaamheidsagenda. Dit in nauw overleg met de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De staatsecretarissen van & Milieu en Buitenlandse Zaken maken, met behoud van de eigen verantwoordelijkheden van de bewindspersonen, een overzicht van wat het kabinet gaat doen, wie voor de acties zorg draagt, wat de koppeling tussen de verschillende onderwerpen is en of de beoogde doelen jaarlijks worden gehaald. Waar nodig leggen zij verbindingen en bevorderen de samenwerking op het gebied van duurzaamheid tussen de departementen en andere partijen.
Monitoring en verkenning
Om zicht te houden op de voortgang van verduurzaming, vraagt het kabinet het CBSom periodiek de indicatoren en de visualisaties in de Monitor Duurzaam Nederland op de CBS-website te actualiseren en om de vergroening van de Nederlandse economie te monitoren en daarbij gebruik te maken van de vergroeningsindicatoren die door de OESO zijn ontwikkeld. Ook wordt het CBS gevraagd de informatie over de Nederlandse «voetafdruk» in de wereld verder te ontwikkelen. Dit sluit aan bij de motie Thieme (kamerstuk 32 500 V, nr. 114).
Het kabinet blijft alert op nieuwe kansen voor groene groei. Het zal de planbureaus vragen om zich iedere twee jaar te verdiepen in de effecten van het beleid en de consequenties van trends en ontwikkelingen. Over de vraag welke bureaus deze taak op zich gaan nemen en de vorm waarin deze zal worden uitgevoerd, zal overleg plaats vinden. Het kabinet ondersteunt in VN-verband de ambitie om overeenstemming te bereiken over een set indicatoren die de mate van vooruitgang naar duurzame ontwikkeling in beeld brengen.
Verantwoording
Voor de meeste acties uit de Agenda Duurzaamheid is reeds voorzien in eigenstandige monitoring en rapportage door de betreffende bewindspersonen. Jaarlijks rapporteren de coördinerende bewindspersonen aan de Tweede Kamer op hoofdlijnen over de voortgang van de totale agenda.
Dialoog met de «energieke samenleving»
Voor het slagen van de Agenda Duurzaamheid wil het kabinet de aansluiting bij wat er in de «energieke samenleving» op het terrein van duurzaamheid speelt waarborgen. Daarmee kan de dynamiek optimaal worden benut en kan er goede afstemming plaatsvinden tussen het overheidsbeleid en de initiatieven en wensen van andere partijen. Met het oog hierop gaat het kabinet de dialoog aan met de samenleving. Daarbij zal aan de orde komen welke kansen en bedreigingen er zijn voor duurzame ontwikkeling, hoe de samenwerking tussen maatschappelijke partijen kan worden vormgegeven, en zal advies worden ingewonnen over de uitvoering van de Agenda Duurzaamheid. Het kabinet ziet deze agenda als start van een proces met maatschappelijke partijen en nodigt hen uit om van dit proces een succes te maken.