Verslag - Voorstel van de leden Schouw en Van der Ham tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met de aanwijzing van kabinets(in)formateur(s) - Hoofdinhoud
Dit verslag is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 32759 - Wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer in verband met de aanwijzing van kabinets(in)formateur(s).
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voorstel van de leden Schouw en Van der Ham tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met de aanwijzing van kabinets(in)formateur(s) ; Verslag (nader, tweede nader etc.); Verslag |
---|---|
Documentdatum | 30-06-2011 |
Publicatiedatum | 30-06-2011 |
Nummer | KST327593 |
Kenmerk | 32759, nr. 3 |
Commissie(s) | de Werkwijze (WERK) |
Externe link | originele PDF |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2010–2011
32 759
Voorstel van de leden Schouw en Van der Ham tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met de aanwijzing van kabinets(in)formateur(s)
Nr. 3
1 Samenstelling:
Leden: Gent, W. van (GL), Hamer, M.I. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Verbeet, G.A., (PvdA), voorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Raak, A.A.G.M. van (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Elias, T.M.Ch. (VVD), Bontes, L. (PVV), Schouw, A.G. (D66) en Vacature, (PvdD).
Plv. leden: Vacature, (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Vacature, (SGP), Vacature, (PvdA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Bommel, H. van (SP), Vacature, CU (), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Vacature, (PVV), Berndsen, M.A. (D66) en Vacature, (PvdD).
VERSLAG
Vastgesteld 27 juni 2011
De commissie voor de Werkwijze der Kamer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel tot wijziging genoegzaam voorbereid.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de leden Schouw en Van der Ham tot wijziging van het Reglement van Orde (RvO) in verband met de aanwijzing van kabinets(in)formateur(s). De indieners staan een grotere invloed van de Tweede Kamer op de kabinetsformatie voor, alsmede een transparantere formatie. Het is de bedoeling dat in de eerste vergadering van de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling, na de verkiezingen, onder leiding van de fungerende Kamervoorzitter, in het openbaar over de uitslag van de verkiezingen wordt beraadslaagd. Dit debat heeft tot doel te komen tot het formuleren van een (in)formatieopdracht en het aanwijzen van één of meer (in)forma-teur(s). Na afronding van de opdracht van een informateur beraadslaagt de Kamer opnieuw over het opstellen van een formatieopdracht en het aanwijzen van een formateur. De initiatiefnemers menen dat er zo een opener en democratischer proces van de formatie tot stand komt. Graag willen deze leden enkele opmerkingen maken en de indieners een aantal vragen stellen.
De leden van de VVD-fractie vragen de indieners nader te motiveren waarom er in het voorstel is gekozen voor een imperatieve bepaling («formuleert») in plaats van een kan-bepaling. In hoeverre past het opnemen van een verplichtende bepaling bij het karakter van het RvO, dat gedragingen voor een goede gang van zaken in de Kamer vastlegt? Voorts stellen deze leden vast dat de Tweede Kamer nu ook al kan besluiten tot het voeren van een debat. Waarom kan niet worden volstaan met het huidige artikel 139a RvO? In hoeverre is het gepast dat de Tweede Kamer zichzelf oplegt een debat te voeren? Zou het de Tweede Kamer niet veeleer vrij moeten staan om te besluiten of ze op een bepaald moment een debat wil voeren of niet? Wat gebeurt er als de Tweede Kamer geen debat houdt? In het geval de Tweede Kamer zich in het RvO zou opleggen een debat te voeren. Hoe moet dan worden omgegaan met fracties die weigeren daaraan deel te nemen? Kan een fractie overigens worden verplicht om aan het debat deel te nemen? Gaarne ontvangen deze leden een reactie van de indieners op de hier genoemde punten.
Voorts vragen zij waarom indieners verwachten dat het voorstel zal leiden tot een transparantere formatie. In hoeverre zullen de betrokken politieke leiders in het eerste debat na de verkiezingen duidelijkheid over de komende (in)formatie en hun inzet daarbij willen en kunnen geven? De leden van de VVD-fractie verwachten niet dat die politieke leiders in een zo vroeg stadium van de formatie hun kaarten op tafel zullen leggen. Dit is temeer het geval als de verkiezingsuitslag zodanig is dat de verschillen tussen de diverse partijen niet zo groot zijn (zoals bij de verkiezingen in 2010 het geval was) en er sprake is van een versnipperd politiek landschap. Verwachten de indieners dat de politieke leiders er in het debat dan met elkaar uit zullen komen? Op welke gronden achten zij het goed mogelijk dat de Kamer zelf in staat is om een (in)formateur aan te wijzen?
Los van de vraag of de fracties in het openbare debat tot overeenstemming kunnen komen, wagen de leden van de VVD-fractie het te betwijfelen of het voorstel tot meer openheid en transparantie zal leiden. Zij verwachten dat, voordat het openbare debat plaatsvindt, er al in achterkamers over de kabinetsformatie zal worden beraadslaagd. Het debat zal derhalve niet in de openbaarheid plaatsvinden. Het debat is dan niet meer dan het weergeven van de uitkomst van datgene wat achter gesloten deuren al is overeengekomen. Openheid en transparantie zijn dan ver te zoeken. Er zal sprake zijn van schijnopenheid. Deze leden vragen de indieners daar op in te gaan.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat onderhandelen over wie er informateur wordt, niet in het openbaar behoort te gebeuren. Er ontstaat aldus een proces, dat veeleer ondoorzichtiger is. Deze leden willen dat proces in achterkamers niet inruilen voor het huidige proces. Zij zijn geen voorstander van een proces dat open en transparant lijkt, maar dat in feite niet is. Zij zijn beslist niet tegen het bevorderen van transparantie, integendeel. Zij achten het doel dat wordt beoogd dan ook sympathiek. Het is echter niet uit te sluiten dat het voorliggende voorstel het (in)formatieproces in de praktijk nimmer transparant zal maken en dat het doel niet zal worden bereikt. Naar de mening van deze leden zal de uitwerking dan ook contraproductief zijn.
Voornoemde leden wijzen voorts op het huidige artikel 139b, dat bepaalt dat de Kamer na afronding van een opdracht tot kabinets(in)formatie kan besluiten om een formateur of informateur uit te nodigen om over het verloop van die kabinets(in)formatie inlichtingen te verschaffen. Leidt dit artikel al niet tot de door de indieners gewenste grotere openheid en transparantie? Hoe verhoudt artikel 139b zich tot het voorstel met betrekking tot artikel 139a?
In het verlengde van het voorgaande merken de leden van de VVD-fractie het volgende op. De indieners geven in de toelichting aan dat het voorstel niet volledige transparantie beoogt, maar meer transparantie in het formatieproces. Indieners erkennen dat in de eerste acht dagen, een periode waarin de verkiezingsuitslag formeel moet worden vastgesteld en die kan worden verkort, besloten overleg nu eenmaal onontkoombaar is in ons stelsel van evenredige vertegenwoordiging, waarbij door overleg tot machtsvorming moet worden gekomen. De leden van de VVD-fractie achten dit enigszins in tegenspraak met elkaar. Willen de indieners nu wel of geen openheid en transparantie? De indieners geven zelf aan dat besloten overleg onontkoombaar is. Waarom zal die grotere openheid er zijn als er bij de eerste bijeenkomst van de nieuwe Kamer een debat plaatsvindt? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de indieners. Daar komt bij dat als de Tweede Kamer pas op de achtste dag na de verkiezingen bijeenkomt en een debat voert, het in deze tijd van (moderne) communicatie niet tegen te houden zal zijn dat de betrokken politici allerlei interviews geven en uitlatingen zullen doen. Het is zeer zeker niet te verwachten dat er in die acht dagen na de verkiezingen tot de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling bijeenkomt, sprake zal zijn van radiostilte. Er zullen dus in het openbaar allerlei uitlatingen worden gedaan. Dat betekent (in)formeren in en via de media. Dat kan toch niet de bedoeling zijn, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Dat spreekt hen in ieder geval niet aan. Gaarne krijgen zij een reactie van de indieners.
De aan het woord zijnde leden vragen of is overwogen de situatie van de acht dagen, voortvloeiend uit de Kieswet, voor te leggen aan de Raad van State.
Voornoemde leden vragen waarom indieners hebben gekozen voor een wijziging van het RvO in plaats van de gang van zaken met betrekking tot de kabinetsformatie bij wet te regelen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het in de voorliggende discussie erom gaat of de Tweede Kamer een andere rol in het proces moet hebben. Zij achten het een goede zaak dat het staatshoofd in het formatieproces de onafhankelijke rol vervult. De onafhankelijke rol van het staatshoofd, niet politiek en gericht op bewaking van het proces, is in het huidige politieke systeem noodzakelijk. Het staatshoofd is er om het proces te begeleiden. De volledige verantwoordelijkheid voor het proces ligt verder bij de politieke leiders van de partijen. Het primaat bij de kabinetsformatie ligt dus bij de politiek. Het staatshoofd neemt zelf geen beslissingen, maar de beslissingen komen voort uit de gegeven adviezen. Waarom willen de indieners nu de rol van de begeleider van het proces van de kabinetsformatie laten overnemen door een bij uitstek politiek orgaan als de Tweede Kamer? De Tweede Kamer staat per definitie niet boven de partijen. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de indieners. In het verlengde hiervan merken zij op dat zij niet graag zouden zien, dat de onafhankelijkheid van het staatshoofd in gevaar zou worden gebracht. De keuze voor de (in)formateur(s), die een opdracht krijgen, zou dan ook beter aan de kiezers uitgelegd moeten worden. Hoe kijken de indieners tegen dit punt aan? Betekent de voorgestelde wijziging van het RvO van de Tweede Kamer, dat het staatshoofd helemaal geen rol meer heeft in het (in)formatieproces?
De leden van de VVD-fractie merken op dat het niet ondenkbeeldig is dat de Tweede Kamer niet slaagt in het opstellen van een (in)formatieop-dracht en het aanwijzen van een (in)formateur. Hoe wordt in het voorstel van de indieners met een dergelijke patstelling omgegaan?
Ten slotte begrijpen voornoemde leden niet waarop de indieners in de toelichting de stelling baseren dat de motie-Kolfschoten (Kamerstukken II, 1970–1971, 10 993, nr. 9) en het debat dat naar aanleiding van die motie in 1971 is gevoerd heeft geleid tot structurele wijzigingen in het formatieproces. Het feit dat de toenmalige koningin heeft gewacht op het te voeren debat vooraleer zij met haar werkzaamheden startte, onderstreepte dat het primaat van de formatie in principe bij de Tweede Kamer ligt. Dit heeft zich maar één keer voorgedaan. Hoe kan er dan worden gesproken van structurele wijzigingen?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige voorstel. Zij delen de doelstelling van de initiatiefnemers dat de Tweede Kamer een grotere invloed op de formatie moet krijgen en dat de formatie aan transparantie dient te winnen. Wel hebben deze leden nog enkele vragen.
Voornoemde leden vragen of indieners een scenario mogelijk achten waarin de Tweede Kamer niet bij meerderheid tot het aanwijzen van een informateur komt respectievelijk er niet in slaagt een informatieopdracht te formuleren. Zo ja, hoe willen zij in deze situatie voorzien? Zo nee, waarom niet?
Ook vragen deze leden op welke wijze er een (in)formatieopdracht wordt geformuleerd. Formuleert de Voorzitter van de Tweede Kamer die opdracht na afloop van de beraadslaging? Zo ja, betekent dit dan ook dat die Voorzitter een rol krijgt in de controle van de voortgang van de (in)formatie? Zo nee, wie formuleert die (in)formatieopdracht dan wel?
De aan het woord zijnde leden vragen ook hoe de (in)formateur wordt aangewezen. Deze leden vermoeden dat dat zal gebeuren bij meerderheid van stemmen. Wat gebeurt er als er onverhoopt geen meerderheid kan worden gevonden? Hoe denken de initiatiefnemers in een dergelijke situatie een (in)formateur te doen aanwijzen? Wat is de reactie van de initiatiefnemers op het idee om in geval van een dergelijke patstelling de fractievoorzitter van de grootste fractie in de Tweede Kamer als informateur aan te stellen dan wel die grootste fractie het initiatief te laten nemen bij de aanstelling van die informateur?
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat het staatshoofd geen rol meer zal spelen in het formatieproces. Deze leden vragen of er niet de behoefte zou kunnen zijn aan een andere procesbegeleider tijdens de formatie. Hoe kijken de initiatiefnemers hier tegenaan?
Voornoemde leden lezen in de toelichting bij het voorstel dat de Tweede Kamer na afloop van een informatieronde in een tweede openbaar debat een formateur kan aanwijzen en een formatieopdracht kan meegeven. In tweede lid van het voorgestelde artikel 139a lezen zij deze kan-bepaling echter niet. Graag ontvangen zij enige verheldering op dit punt.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de toelichting dat de indieners zich ervan bewust zijn dat in de periode van acht dagen na de verkiezingen tot aan het eerste debat van de nieuw gekozen Tweede Kamer, kan worden verwacht dat er voorafgaande aan dat debat al achter de schermen overleg zal worden gevoerd over het formatieproces. In hoeverre bestaat dan het risico dat het eerste openbare debat niet veel meer zal zijn dan een openbare afkondiging van wat al achter de schermen is besloten? De leden van de PvdA-fractie noemen dit in het licht van de gewenste transparantie een risico, maar menen tussen de regels van de toelichting door te kunnen lezen dat de initiatiefnemers deze gang van zaken eerder als een onontkoombaar en zelfs als gewenst effect zien. Maakt het voorstel om de Tweede Kamer de plicht op te leggen om een (in)formatie-opdracht op te stellen en een (in)formateur aan te wijzen de kans op voorafgaande achterkamers juist niet groter en daarmee de transparantie kleiner? Op grond van het voorliggende voorstel zal de Tweede Kamer immers acht dagen na de verkiezingen knopen moeten doorhakken en bestaat de mogelijkheid niet langer om het formatieproces op een andere wijze te laten verlopen. Kunnen de indieners hier nader op ingaan?
Deze leden vragen waarom de initiatiefnemers verwachten, mede gelet op het feit dat er in de acht dagen voorafgaande aan het eerste Kamerdebat en wellicht al in de aanloop tot aan de verkiezingen gesproken wordt over een gewenste regering, dat het gezien de parlementaire verhoudingen en de noodzaak om te komen tot coalitieregeringen niet altijd realistisch is om zo kort na de verkiezingen meteen in de laatste fase van een formatieproces aan te vangen. In het voorstel laten de indieners de mogelijkheid immers open dat de Kamer wel meteen een formateur benoemt. Bovendien worden politieke partijen door het meteen aanvangen met de formatiefase niet aangezet om eerder en duidelijker in het openbaar hun voorkeuren kenbaar te maken en bevordert dit dan niet de ook door de initiatiefnemers gewenste transparantie. Graag krijgen deze leden een reactie op dit punt.
Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie moet de Kamer ook tussentijds, zeker gedurende een langlopend formatieproces, de (in)for-mateur te allen tijde kunnen vragen om in de Kamer tussentijds verslag uit te brengen dan wel vragen te beantwoorden. De aan het woord zijnde leden vragen of het voorstel hiervoor de ruimte laat.
Ten slotte vragen deze leden waarom de initiatiefnemers ervoor kiezen om na een tussentijdse val van het kabinet de Kamer de mogelijkheid te laten om te beraadslagen over de wenselijkheid of richting van een nieuwe kabinetsformatie. Waarom wordt dit niet dwingend voorgeschreven? Voornoemde leden menen zou het onwenselijk zijn als na de val van een kabinet in de achterkamers aan een nieuw kabinet zou worden gewerkt of mogelijk zelfs aan een andere coalitie.
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel tot wijziging van RvO. Zij hebben daarover nog de navolgende vragen en opmerkingen.
Deze leden ziet het voorstel als een stap in de goede richting naar een transparanter en democratischer (in)formatieproces. Het voorstel voorziet in de aanwijzing van een formateur en respectievelijk een informateur door de Kamer. De leden van de PVV-fractie vragen of voorafgaand aan de benoeming van de (in)formateur, een voordracht van een beperkt aantal personen plaatsvindt. Zo ja, op welke wijze zal deze voordracht geschieden?
De aan het woord zijnde leden merken op dat het voorstel niet volledige transparantie van het formatieproces beoogt, maar meer transparantie. De initiatiefnemers geven de ruimte om vooroverleg te voeren. De leden van de PVV-fractie vragen of de initiatiefnemers in het kader van een eventueel vooroverleg ook een rol zien weggelegd voor de Koning(in).
Ten slotte merken deze leden op dat zij de plenaire behandeling afwachten alvorens zij een standpunt innemen ten aanzien van het voorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige voorstel. Zij hechten eraan op te merken dat zij de rol van de Koningin in het (in)formatieproces gehandhaafd willen zien. Diverse malen is de onafhankelijke rol van de Koningin van belang geweest om juist in ingewikkelde electorale omstandigheden een route uit te zetten voor het (in)formatieproces. Deze leden zien in de huidige formatieprocedure een mogelijkheid om de positie van de minderheden in de Tweede Kamer te beschermen. Zij vragen de indieners op dit argument in te gaan en duidelijk te maken hoe, in hun voorstel, de positie van minderheden geborgd is.
De leden van de CDA-fractie vragen de indieners in te gaan op de vraag welke verbeteringen ten opzichte van het tot dusver gangbare proces worden verwacht. Immers, de indieners geven zelf al aan dat het voorstel niet beoogt te komen tot volledige transparantie, maar toch meer transparantie dan nu het geval is.
Deze leden merken op dat de indieners betogen dat het voorstel op fundamentele punten verschilt van de motie-Kolfschoten, die ook nu al de mogelijkheid biedt dat er meteen een formateur benoemd kan worden. Behalve het verschil dat de indieners mogelijk maken een (in)formateur te benoemen, kunnen deze leden geen andere fundamentele verschillen ontdekken.
De aan het woord zijnde leden vragen wie het initiatief neemt voor een eventueel vooroverleg ter voorbereiding op het debat met een inventarisatie van standpunten, die vervolgens in het eerste debat worden geduid. Wie doet mee aan dit vooroverleg en is er dan niet sprake van een informele informatie voor het debat?
Voornoemde leden constateren dat indieners wijzen op de ervaring bij provinciale en gemeentelijke formatieprocessen. De leden van de CDA-fractie vragen naar voorbeelden, zodat duidelijker wordt wat indieners precies voor ogen staat. Zowel positieve als negatieve ervaringen uit deze informatieprocessen kunnen behulpzaam zijn.
Deze leden merken op dat naar aanleiding van het voorstel Van Gent/Van der Ham er een nieuw artikel 139a is opgenomen in het RvO. Het gaat hierbij om een mogelijkheid, niet een bindende afspraak. Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed, dat het huidige voorstel niet langer als mogelijkheid wordt aangeduid, maar wel als vigerende procedure zodra dit voorstel is aangenomen?
Deze leden vragen ten slotte of er niet nader moet worden bepaald dat de (in)formateur opdracht krijgt vaste adviseurs te raadplegen. Het lijkt genoemde leden wenselijk om in ieder geval de vice-president van de Raad van State en de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer te raadplegen.
De leden van de SP-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van het RvO. Zij constateren dat het proces van formatie van een kabinet niet is vastgelegd in regels en reglementen, maar is gebaseerd op traditie en cultuur. Deze leden constateren ook dat tot op heden het staatshoofd een coördinerende functie heeft vervuld, onder meer door de fractievoorzitters in de Tweede Kamer te consulteren en de informateurs en formateur aan te wijzen. Deze leden merken ten slotte op dat bij de formatie van het huidige kabinet de heersende traditie en cultuur is doorbroken, doordat enkele politieke leiders gedurende de (in)formatie het staatshoofd buiten spel hebben gezet en zelf de coördinatie van de formatie op zich hebben genomen.
Deze leden merken op dat het de Tweede Kamer geheel vrij staat om na verkiezingen het proces te bepalen om tot een kabinet te komen. Zij vragen de indieners wat deze wijziging van het RvO toevoegt aan de mogelijkheden die de Kamer nu al heeft. Deze leden hebben met veel interesse kennisgenomen van het proces zoals de indieners dat schetsen, maar zij vragen ook wat de meerwaarde is om dit vast te leggen in het RvO. Delen indieners de opvatting van de leden van de SP-fractie dat de Tweede Kamer zichzelf met dit voorstel in haar mogelijkheden beperkt? Zien de indieners het voordeel om de Tweede Kamer alle ruimte te laten om na verkiezingen het proces te kiezen dat binnen die politieke verhoudingen het beste lijkt?
De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van onderhavig voorstel. Zij onderschrijven de beoogde doelstelling van dit voorstel, namelijk het vergroten van de democratische legitimatie en de transparantie van het formatieproces. Zij delen de mening van de indieners dat Tweede Kamer in staat kan worden geacht zelf een (in)formateur aan te wijzen. Voornoemde leden hopen op een spoedige invoering van het voorstel, zodat bij de eerstvolgende formatie de nieuwe procedure toegepast kan worden.
De leden van de SGP-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het voorstel om het RvO te wijzigen.
Deze leden merken op dat indieners voor een wijziging van het RvO hebben gekozen, maar dit bindt alleen de leden van de Tweede Kamer. Zij vragen hoe de indieners aankijken tegen de betrokkenheid van de anderen die betrokken zijn bij de (in)formatie, zoals de vaste adviseurs van Koningin. Komt die betrokkenheid helemaal te vervallen? Wordt hun betrokkenheid niet meer gewenst geacht? Is dat te regelen op de gekozen wijze? Hoe kan de betrokkenheid van de voorzitter van de Eerste Kamer en van de Vice-President van de Raad van State in het voorstel van de indieners geplaatst worden?
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of het RvO wel een geschikte plaats is om een mogelijk grote wijziging aan te brengen in het proces van kabinetsformatie. Ligt het instrument van wetgeving niet meer voor de hand dan een interne regeling van de Tweede Kamer?
De leden van de SGP-fractie zijn ook benieuwd naar de visie van de indieners op de positie van het staatshoofd in het (in)formatieproces. Vervalt naar de mening van de indieners het recht van het staatshoofd om betrokken te worden of te zijn bij de (in)formatie?
Deze leden merken op dat artikel 139a van het RvO vorig jaar nog is gewijzigd. Waarom kiezen de indieners voor wijziging na zo korte tijd? Is het opdoen van ervaring met één kabinetsformatie voldoende om nu meteen te kiezen voor een nieuwe wijziging? Kan het niet zo zijn dat er dus blijkbaar in de praktijk geen behoefte is aan het door de indieners beoogde debat op de eerste dag na de verkiezingen?
De leden van de SGP-fractie proberen zich een voorstelling te maken van het debat op de eerste dag van de nieuwe Kamer, zoals de indieners dat beogen. Vinden de indieners het gewenst dat er in het openbaar gedebatteerd worden over de vraag wie informateur moet worden? Achten de indieners het voor de betrokken personen gewenst dat er in het openbaar bediscussieerd wordt of een bepaalde persoon al dan niet geschikt is voor de functie van informateur? Hoe zouden de betrokken (mogelijke) kandidaten hier tegenover staan?
Voornoemde leden vragen indieners zich voor te stellen dat het idee breed leeft dat het beter is om pas later in het proces een debat te houden. Is het volgens de indieners van dit voorstel dan mogelijk om het debat geen doorgang te laten hebben? Hoe verhoudt zich dit tot de tekst van hun voorstel? Zijn de gekozen bewoordingen niet zodanig verbindend dat de meerderheid van de huidige Kamer zich verplichtend uitspreekt over de noodzaak van een debat, terwijl de dan net democratisch gekozen nieuwe Kamer beter in staat geacht moet worden om te bepalen of een debat gewenst is?
De leden van de SGP-fractie vragen of een moeilijk politiek proces als de formatie te vangen is in een verplichte aanwijzing van een informateur of formateur. Is het risico niet groot dat het proces alleen maar ingewikkelder wordt? Ten slotte vragen zij wat er gebeurt als de Kamer er niet in slaagt tot een voorstel van een informateur te komen. Wat moet er in dat geval gebeuren? In hoeverre ontneemt dit voorstel fractievoorzitters het recht om toch te kiezen voor advisering in beslotenheid?
De voorzitter van de commissie, Verbeet
De griffier van de commissie, Van Doorn