Partijen en partijgenoten - Hoofdinhoud
Er zijn er voor wie de partij haast een geloofsgemeenschap is. Alles wat de partij doet is goed, en alles wat andere partijen doen of voorstaan deugt niet of in ieder geval veel minder. Deze partijgenoten zijn meer dan alleen hondstrouw en loyaal: ze zijn de vleesgeworden partij. Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich leden die het tot hun burgerplicht rekenen om een politieke beweging, waarvan ze door de bank genomen het gedachtegoed wel aansprekend vinden, met een lidmaatschap te steunen. Ze blijven ook lid als de partij iets voorstaat waar ze het niet mee eens zijn. Hun keus is dus bestand tegen teleurstellingen tot het moment dat ze vinden dat het te gek wordt of de contributie te hoog: dan kappen ze ermee.
Vind je deze twee types partijgenoten ook terug onder de partijleden die van de politiek hun beroep maken en - om het simpel te houden - er soms vele jaren hun brood mee verdienen? In mindere mate dunkt mij. De meeste professionele politici zijn natuurlijk verknocht aan waar hun partij voor staat, vooral op het niveau van de grotere beginselen en ideeën. Maar hun vak brengt met zich mee dat ze zich ook bij voortduring rekenschap moeten geven van nieuwe ontwikkelingen in de samenleving en van nieuwe en soms andere keuzes die hun partij moet maken. Naarmate zij zich meer bij die ontwikkeling betrokken weten, zullen ze hun loyaliteit aan ‘hun’ partij sterker ontwikkelen. Maar als ze met ontwikkelingen of besluiten te maken krijgen die hen tegenstaan, wordt het een stuk moeilijker.
Enkelen maken zelfs tijdens of na hun loopbaan een overstap naar een andere partij, waarin ze denken dat wat zij voorstaan beter tot zijn recht komt. Dat wordt hen meestal door hun partij niet in dank afgenomen, om het maar zacht te zeggen. Door hun vroegere politieke vrienden worden zij soms voor verraders uitgemaakt en als politieke paria’s behandeld. Maar als het een oprechte keuze betreft op basis van inhoudelijke overwegingen, past toch ook respect. Ze maken het voor zichzelf niet eenvoudiger, maar willen trouw blijven aan hun eigen overtuiging. Ze tonen in ieder geval meer moed dan de meeste meelopers en jaknikkers kunnen opbrengen.
Aan dit soort dingen moest ik denken omdat een aantal oud-politici, bekend van hun inzet in de voorste linies van hun partij, in de turbulente ontwikkelingen van de afgelopen maanden aanleiding zagen hun partij ernstig te bekritiseren of haar zelfs vaarwel te zeggen. Een van hen, die het overigens bij kritiseren liet, kreeg van een thans vooraanstaande partijgenoot via de media te horen: ”Hoe kan hij de partij nu in de steek laten, hij heeft daar alles aan te danken.” Andere commentaren hadden de strekking dat de partij groter is dan een lid, en dat een lid dat moet begrijpen. Het scheelt in die woordkeus nog maar weinig of de partij heeft altijd gelijk en verdient dat ook te krijgen.
Afgezien van het feit dat dit in het onderhavige geval niet waar was en de betrokkene meer aan zijn partij had gegeven dan andersom, is dat een intrigerende opmerking. Betrokkene uitte namelijk zeker geen kritiek, omdat hij daarvan beter zou worden. Het bezorgde hem alleen maar heisa waar hij niet op zat te wachten. Maar hij vond het nodig om dat te doen omdat hij het belangrijk vond niet te zwijgen.
Aan de Radboud Universiteit wordt nu een proefschrift voorbereid over bewindslieden die tussentijds zijn afgetreden. Dat wordt een boeiend boek. Maar misschien zou het minstens zo interessant zijn om eens een studie te maken van de motieven van mensen die de partij die hen eens dierbaar was hebben verlaten. In de meeste partijen zijn aansprekende voorbeelden te vinden: de heren Willem en Willem Drees, Jan-Nico Scholten, Joris Voorhoeve, Bert en Gijs de Vries, Marcel van Dam en vele anderen.
En natuurlijk zou een onderzoek naar de motieven van mensen die het net te ver vonden gaan om op te stappen, maar de wereld wel van hun worsteling kond deden, ook heel interessant zijn.
Maar die studie zou waarschijnlijk te volumineus worden.
(Column voor Nestor, kwartaalblad van de vereniging van oud-leden van de Staten-Generaal en het Europees Parlement, juni 2011)