De opmars van de Arabische vrouwen: revolutie is seksestrijd

Met dank overgenomen van A.H. (Anja) Meulenbelt i, gepubliceerd op dinsdag 8 maart 2011.

Steniging
Bron: Blog Anja Meulenbelt

(In Iran)

Te gast: Rob Vreeken. Zijn artikel Revolutie is seksestrijd stond zaterdag in de Volkskrant. Ik plaats het hier met zijn toestemming.

Eerst even het broodnodige mededogen.

Voor zover de zonnestralen van de Arabische lente Nederland bereiken, zijn het de notoire islamhaters die in de schaduw staan te kleumen. Hun eendimensionale wereldopvatting is uitgerangeerd. De clash of civilisations, de mondiale tweedeling in wij (de westerse beschaving) en zij (de islamitische wereld) - het is allemaal in één historische armzwaai opzij geveegd door de rebellerende burgers op de Arabische bevrijdingspleinen. Meer dan wat ook blijken zij - ‘net als jullie in Europa’ - te verlangen naar democratie, naar een rechtsstaat, naar vrijheid.

Of ze dat ook spoedig zullen krijgen staat niet bij voorbaat vast, zeker niet in het onfortuinlijke Libië. Maar voor eens en altijd hebben de mannen en vrouwen in de ‘Arabische straat’ duidelijk gemaakt dat zij thuishoren aan ónze kant van de beschavingsgrens.

Waarbij moet worden aangetekend dat het merendeel van die mannen en vrouwen nu eenmaal moslim is en wenst te blijven. Dat is, naast alle mogelijke overeenkomsten, een verschil met de communistische dominostenen van 1989. Toen die vielen, bleek eens temeer dat de meeste burgers nooit communist waren geweest.

Kunnen islam en democratie samengaan? Strikt genomen is die vraag minder relevant dan ze lijkt. Hoe het geloof in almachtig Opperwezen, Profeet en Heilige Schrift zich verhoudt tot de democratische gedachte van volkssoevereiniteit, dat zoeken de theologen maar uit. Waar het in de echte wereld om gaat, is dat de nieuwe generatie moslims bereid is te sterven voor vrijheid en dat islamitische landen net zo geschikt zijn voor democratie als Brazilië, India, Zuid-Afrika, Cuba en Finland.

Wie iets beter had opgelet, wist dat overigens allang: Arabieren vormen nog geen 20 procent van alle moslims in de wereld, en juist buiten het Midden- Oosten bewijzen moslims dat zij bij vrije verkiezingen liefst op gematigde partijen stemmen. Maar dat past niet in het wereldbeeld van de eendimensionalen. De afgelopen weken klemden zij zich in het publiek discours vast aan hun reddingsboei, het scenario van een electorale overwinning van de Moslimbroederschap.

Wat een verademing dus om in Pauw & Witteman niet voor de 471ste keer de Arabist Hans Jansen te zien, maar iemand als Petra Stienen. Haar boek ‘Dromen van een Arabische lente‘, waarin zij haar ervaringen als mensenrechtendiplomaat in het Midden-Oosten beschrijft, kwam in 2008 uit, maar in grote stapels ligt het nu alsnog bij de AKO. Stienen doet observaties die, achteraf gezien, profetisch klinken - de titel van het boek zegt genoeg. En vooral laat ze de ‘gewone’ Arabieren zien als mensen die veel meer op ons lijken - ook in hun maatschappelijke opvattingen en politieke verlangens - dan volgens het wij/zij-schema mogelijk zou zijn.

Zoals zij de Egyptenaren beschrijft, precies zo heb ik ze ervaren toen ik verslag deed van de revolutie op het Tahrirplein. Maar ja, daar waren geen profetische gaven voor nodig, dat speelde zich live op straat af.

In nog een opzicht voel ik verwantschap met Petra Stienen, en dat betreft de vrouwen. Met scherpe pen schrijft zij over de vele schendingen van vrouwenrechten in Egypte en Syrië. Maar ook maakt ze duidelijk dat vrouwen geen willoze, meningloze, seksloze en ambitieloze slachtoffers zijn. Het zijn de autocratische systemen die vrouwen beknotten in de mogelijkheid hun rechten op te eisen en deel te nemen aan de samenleving. Stienen: ‘Volgens mij zou de Arabische regio snel opbloeien als er gebruik wordt gemaakt van het enorme potentieel aan vrouwen.’

Dit komt helemaal overeen met de bevindingen in mijn eigen onderzoek naar vrouwen in de islamitische wereld. De ‘reëel bestaande islam’ moet, schrijf ik in mijn boek ‘Baas in eigen boerka‘, weinig hebben van ongehoorzame vrouwen. ‘Tegelijk vindt er een gestage, historische ontwikkeling in de onderbouw van de samenleving plaats die onherroepelijk leidt tot de sociaal- economische emancipatie van de seksuele onderklasse - de vrouw. Binnende islam, ondanks de islam. Overal laten vrouwen de mannen een beetje sidderen. Vrouwen gaan naar school,melden zich op de arbeidsmarkt, zitten op Facebook en vertikken het nog langer meer dan twee of drie kinderen te nemen. Veel beter dan hun moeders weten ze wat er te koop is in de wereld, en wat te winnen. Ze hebben niets te verliezen dan hun boerka.’

Het lijkt wel (toch een tikje profetie?) een beschrijving van de aanloop naar de Tahrir-revolte. De belangrijkste aanjager van de emancipatie van moslimvrouwen - een geweldige stijging in deelname aan het onderwijs - vormt ook de voornaamste verklaring van de Arabische jeugdrevolte. Net als bij de jongeren (m/v) in het algemeen, lopen de vrouwen met hun ambities op tegen wetten, old boys-networks, autocraten en een verstard maatschappelijk klimaat.

Let wel, bovenstaande is niet bedoeld als het obligate vrouwenparagraafje.

Volgens mij raakt deze materie aan de kern van wat er in Egypte, Tunesië en toekomstige dominostenen op het spel staat. In de culturele oorlog tussen progressieven en conservatieven in de islamitische wereld zijn vrouwen, hun autonomie en hun seksualiteit, altijd een strijdterrein geweest, en zo is het nog steeds.

De Marokkaanse schrijfster Fatima Mernissi noemt fundamentalisme ‘een verdedigingsmechanisme tegen ingrijpende veranderingen in sekserollen en seksuele identiteit’. Reactionaire moslims zetten zich tegen het Westen af door te verwijzen naar de zedeloosheid van de westerse vrouw. Toen Sayyid Qutb, ideoloog van de Moslimbroeders, in 1949 in Amerika verbleef, was hij ‘ontsteld over de vrije omgang tussen mannen en vrouwen’, schrijft Stienen. ‘Het toppunt van verdorvenheid vond hij het innige dansen van jongens en meisjes op jazzmuziek.’

Soms waren het ‘verlichte’ autocratische heersers, zoals die in Tunesië, die de vrouwenrechten verbeterden. Maar dat is ‘staatsfeminisme’, brokjes die de vrouwen van bovenaf worden toegeworpen. Van autonome vrouwenorganisaties was in Tunesië geen sprake. En de meeste dictators trekken zich van vrouwenrechten weinig aan. Om vrouwen juridisch te onderwerpen aan de leefregels van de sharia, daar had Egypte de Moslimbroederschap helemaal niet voor nodig. Dat had Mubarak zelf al in zijn wetboeken vastgelegd.

Toegegeven: de inspiratie voor mijn optimisme haalde ik niet in de eerste plaats uit de landen waarover Petra Stienen schrijft. Daar zag ik vooral stagnatie, zoals die is beschreven in de voortreffelijke, maar deprimerende VN-serie Human Development Reports over de Arabische wereld. Optimisme putte ik vooral uit landen als Bangladesh, Indonesië en - gek genoeg - Iran. Niet voor niets is de democratische beweging daar nauw verstrengeld met de vrouwenbeweging.

‘De moslimvrouw’ is bezig te transformeren van een onwetende, analfabete broedmachine in een geletterde burger met een klein gezin. Dat stelt deze generatie vrouwen in staat hun leven te besteden aan méér dan sloven en baren, en deel te nemenaan de arbeidsmarkt en de politiek.

Toch is het precies dát wat, zeker in de Arabische wereld, nog onvoldoende gebeurt.

De ‘genderparadox’, heet dat in VN-jargon. ‘In de Arabische wereld liggen, op alle niveaus, de echte beslissingen in handen van mannen’, volgens het Arab Human Development Report. Veel vrouwen op hoge politieke posities ‘worden door de regimes benoemd om goede sier te maken’.

Diezelfde Aziatische landen bieden een uitweg uit de stagnatie. ‘Vijftig jaar geleden kende Oost-Azië vergelijkbare demografische omstandigheden; die werden gebruikt voor een boom die tot op heden doorgaat’, schrijven Marcus Noland en Howard Pack in ‘The Arab Economies in a Changing World’. Dit groeimodel is hun antwoord op de ‘Arabische revolutie van gestegen verwachtingen’ (meer onderwijs en meer internet, maar geen banen). Jonge vrouwen, werkzaam in de exportsector, zijn het ware geheim van de industriële Tijgers.

Meer recente voorbeelden van het model zijn Turkije, Indonesië, Maleisië en zelfs Bangladesh, waar miljoenen vrouwen profiteren van microkrediet of aan de knellende tradities van het dorpsleven ontsnappen met werk in de textielindustrie. Vier landen met een moslimmeerderheid, maar zonder het soort verstofte dictators dat nu in de Arabische wereld op de schopstoel zit.

Dus dat is nu de grote uitdaging van de Arabische vrouwen. De politiek bewusten onder hen - en daarvan blijken er méér te zijn dan we dachten - maken zich op voor de volgende ronde van de strijd. Uit de verschroeide aarde van de Libische samenleving zullen voorlopig weinig feministische lenteknopjes opbloeien. Maar in Tunesië is - ondanks en dankzij president Ben Ali - iets van een serieuze middenklasse ontstaan. Vrouwen maken daar deel van uit.

En in Egypte maakten ongehoorzame vrouwengroepen de afgelopen jaren al gebruik van de beperkte civiele speelruimte die het Mubarak-regime bood. Op het Derde Internationale Congres over Islamitisch Feminisme, herfst 2006 in Barcelona, ontmoette ik enkele van deze vrouwen. Oumaima Abu Bakr, een vrome korandeskundige met hoofddoek. Fatma Khafagy, zonder hoofddoek, voorzitter van de seculiere Alliantie voor Arabische Vrouwen. Seculiere en godsdienstige vrouwen, die elkaar voorheenwantrouwden, hadden elkaar gevonden op een agenda van concrete vrouwenrechten. Memory Forum, heet hun prille coalitie. Op het internet is te zien hoe groepen als Memory Forum nu hun historische kans beseffen. Daarnaast dienen nieuwe groepen zich aan, vermoedelijk ontstaan uit de jongerenbeweging. Namen als ‘Women of Egypt’ en ‘Women4Democracy’ duiken op.

De agenda is vol genoeg. Werk en hervorming van het familierecht staan er op, maar ook zoiets elementairs als fysieke veiligheid. Voor de vrouwelijke betogers was het Tahrirplein een paar weken lang een oase - ze werden door de mannen eindelijk serieus genomen en niet in de billen geknepen - maar dat verandert nog niets aan de schrikbarende statistieken in Egypte over aanranding en seksuele intimidatie.

Kunnen vrouwenrechten en islam samengaan?

Dat is net zoiets als die vraag over democratie en islam. De islam - zeg ik als ongelovige - is wat de moslims ervan maken. De maatschappelijke positie van vrouwen - en de toekomst van de democratie - is niet de uitkomst van een theologisch debat, maar van politieke strijd en van de chemische reactie van sociaal-economische krachten. Van die krachten is de godsdienst er één - niet meer en niet minder. Feministes als Oumaima Abu Bakr zijn óók moslim, laten we dat niet vergeten. Zij verdienen onze steun en sympathie.

Wie niet doorheeft dat de maatschappelijke strijd voor een islamitische democratie zich nu, op dit moment, ontrolt in de straten van de Arabische wereld, is ziende blind.

BOEKEN:

Petra Stienen: Dromen van een Arabische lente. Nieuw Amsterdam, 2008.

Rob Vreeken: Baas in eigen boerka. Meulenhoff, 2010.

Marcus Noland en Howard Pack: The Arab Economies in a Changing World.

Peterson Institute, 2007.