COM(2002)654 - Groenboek over de omzetting van het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst in een gemeenschappelijk instrument, alsmede over de modernisering ervan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de Parlementaire Monitor.

Dit Groenboek189 is opgesteld door het Directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken (JUST)190 van de Europese Commissie en op 14 januari 2003 gepubliceerd.

Inhoudsopgave

  1. Kerngegevens
  2. Key dates
  3. Gerelateerde informatie
  4. Uitgebreide versie
  5. EU Monitor

1.

Kerngegevens

officiële titel

Groenboek over de omzetting van het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst in een communautair instrument, alsmede over de modernisering ervan

officiële Engelstalige titel

Green paper on the conversion of the Rome Convention of 1980 on the law applicable to contractual obligations into a Community instrument and its modernisation
 
Rechtsinstrument Groenboek
COM-nummer191 COM(2002)654 NLEN
Extra COM-nummers COM(2002)654
Celex-nummer194 52002DC0654

2.

Key dates

Document 14-01-2003
Online publicatie 14-01-2003

3.

Gerelateerde informatie

  • Toelichting
  • Juridische bepalingen
  • Bijlagen
 

4.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de stand van zaken van het dossier, de samenvatting van de European Parliament Legislative Observatory, de juridische context, een overzicht van verwante dossiers, de betrokken Europese organisaties (denk aan directoraten-generaal van de Europese Commissie, EP-commissies en Raadsformaties) en personen (denk aan eurocommissarissen en Europarlementariërs) en tot slot documenten van het Europees Parlement, de Raad van Ministers en de Europese Commissie.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.


  • 1. 
    De term 'internationaal privaatrecht' heeft niet in alle lidstaten dezelfde betekenis. In het Duitse of Portugese recht slaat hij bijvoorbeeld enkel op de regels voor gevallen waarin tussen het recht van verschillende landen moet worden gekozen, terwijl hij in andere rechtsstelsels ook de regels omvat inzake de internationale bevoegdheid van de rechters en de wederzijdse erkenning van buitenlandse vonnissen. In het onderhavige document wordt de term in zijn ruime betekenis gebruikt.

     
  • 2. 
    Conclusies van het voorzitterschap van 16.10.1999, punten 28 t/m 39.

     
  • 3. 
    De term 'internationaal privaatrecht' heeft niet in alle lidstaten dezelfde betekenis. In het Duitse of Portugese recht slaat hij bijvoorbeeld enkel op de regels voor gevallen waarin tussen het recht van verschillende landen moet worden gekozen, terwijl hij in andere rechtsstelsels ook de regels omvat inzake de internationale bevoegdheid van de rechters en de wederzijdse erkenning van buitenlandse vonnissen. In het onderhavige document wordt de term in zijn ruime betekenis gebruikt.

     
  • 4. 
    Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22.12.2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ter vervanging van het verdrag van Brussel van 1968, waarvan de geconsolideerde versie is bekendgemaakt in Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 27 van 26-01-1998, pagina 1 pdf icoon t/m 18. Het verdrag van Brussel van 1968 blijft echter van kracht in de betrekkingen tussen Denemarken en de andere lidstaten.

     
  • 5. 
    Hoewel de bevoegdheidsregels die zijn vervat in het verdrag van 1968 en de verordening 'Brussel I' in beginsel niet binnen het bestek van dit groenboek vallen, komen wij op een aantal ervan toch terug bij de bespreking van de verschillende regels voor gevallen waarin tussen het recht van verschillende landen moet worden gekozen (punt 3).

     
  • 6. 
    Op 3 mei 2002 heeft de Commissie de aanzet gegeven tot een brede raadpleging over een voorontwerp van een voorstel voor een verordening van de Raad inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen met de bedoeling de opmerkingen van belanghebbende kringen te verzamelen. De tekst is beschikbaar op het volgende adres: europa.eu.int/comm/dgs/justice_home/unit/civil

     
  • 7. 
    Artikel 1.

     
  • 8. 
    Artikel 2.

     
  • 9. 
    Behoudens artikel 14 van het verdrag.

     
  • 10. 
    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over Europees verbintenissenrecht (Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 255 van 13-09-2001, pagina 1 pdf icoon).

     
  • 11. 
    Het materiële recht regelt vraagstukken zoals de geldigheid, de totstandkoming en de uitvoering van de overeenkomst, in tegenstelling tot het internationaal privaatrecht inzake overeenkomsten, dat alleen betrekking heeft op het vraagstuk van het toepasselijke recht.

     
  • 12. 
    www.rome-convention.org.

     
  • 13. 
    De resultaten kunnen worden ingekeken op het volgende adres: www.drt.ucl.ac.be/gedip.

     
  • 14. 
    Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 160 van 30-06-2000, pagina 19 pdf icoon.

     
  • 15. 
    Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei betreffende insolventieprocedures, Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 160 van 30-06-2000, pagina 1 pdf icoon.

     
  • 16. 
    Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken, Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 160 van 30-06-2000, pagina 37 pdf icoon.

     
  • 17. 
    Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken, Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 174 van 27-06-2001, pagina 1 pdf icoon.

     
  • 18. 
    Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 19 van 23-01-1999, pagina 1 pdf icoon, punt 51 c).

     
  • 19. 
    Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 12 van 15-01-2001, pagina 8 pdf icoon

     
  • 20. 
    Een andere bron van uiteenlopende interpretaties is het feit dat sommige lidstaten hebben besloten de bepalingen van het verdrag door middel van wetgeving in hun nationaal recht op te nemen, waarbij zij de oorspronkelijke tekst soms hebben gewijzigd.

     
  • 21. 
    Voor de tekst van het verdrag, zoals gewijzigd door de verschillende toetredingsverdragen, verklaringen en protocollen, zie de geconsolideerde versie in Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 27 van 26-01-1998, pagina 34 pdf icoon.

     
  • 22. 
    Voor de inwerkingtreding van het eerste protocol dat bevoegdheid aan het Hof toekent in de lidstaten die het tot dusver hebben geratificeerd (hetgeen het geval is in alle lidstaten behalve in België en Ierland), ontbreekt nog de ratificatie van het tweede protocol door België; voor de stand van de ratificaties zie: ue.eu.int/accords/default.asp

     
  • 23. 
    Bijvoorbeeld het begrip 'consument'.

     
  • 24. 
    Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 333 van 18-11-1992, pagina 1.

     
  • 25. 
    Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 15 van 15-01-1997, pagina 10.

     
  • 26. 
    De door het verdrag van Funchal aangebrachte wijziging heeft hoofdzakelijk betrekking op de schrapping van artikel 27 betreffende de communautaire gebieden waarop het verdrag van toepassing is.

     
  • 27. 
    Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 191 van 23-06-1997, pagina 11-12.

     
  • 28. 
    Met name de artikelen 5, 15 en 22, lid 1.

     
  • 29. 
    Denemarken, Luxemburg, Duitsland en België.

     
  • 30. 
    Het gaat met name om de volgende instrumenten: Richtlijn betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (1993/7 van 15 maart 1993); Richtlijn 'terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten' (1996/71 van 16 december 1996). Voorts bestaat er een geheel van samenhangende collisieregels voor de verzekeringssector in de volgende richtlijnen: Tweede Richtlijn 'schadeverzekering' (1988/357 van 22 juni 1988) zoals aangevuld en gewijzigd door de Richtlijnen 1992/49 en 2002/13; Tweede Richtlijn 'levensverzekering' (1990/619 van 8 november 1990) zoals aangevuld en gewijzigd door de Richtlijnen 1992/96 en 2002/12.

     
  • 31. 
    Een aantal richtlijnen bevat namelijk een bepaling die - hoewel geen collisieregel in eigenlijke zin - onmiskenbaar een invloed heeft op het recht dat op het contract van toepassing is. Wanneer het contract een nauwe band heeft met het grondgebied van een of meer lidstaten, beogen deze bepalingen te bewerkstelligen dat het gemeenschapsrecht van toepassing is indien door de partijen het recht van een derde land is gekozen. Dergelijke bepalingen komen voor in de volgende instrumenten: Richtlijn 'oneerlijke bedingen' (1993/13 van 5 april 1993); Richtlijn 'timesharing' (1994/47 van 26 oktober 1994); Richtlijn 1997/7 van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten; Richtlijn 1999/44 van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen; Richtlijn 2002/65 van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten.

     
  • 32. 
    'Generalia specialibus derogant', hetgeen betekent dat bijzondere wetten afwijken van wetten die een algemene strekking hebben.

     
  • 33. 
    De regels inzake de territoriale werkingssfeer van de richtlijnen inzake consumentenbescherming zijn vooral te verklaren door het feit dat de bescherming die door artikel 5 van het verdrag wordt geboden niet steeds als toereikend wordt beschouwd; zie punt 3.2.7.

     
  • 34. 
    Zie voetnoot 30.

     
  • 35. 
    Het merendeel van de collisieregels is van bilaterale aard, d.w.z. dat evengoed een buitenlands recht als het recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is kan worden aangewezen. Een voorbeeld hiervan is de Franse regel volgens welke de rechter om de afstamming van een kind te bepalen het recht van de nationaliteit van de moeder moet toepassen. Indien de moeder Française is, past de Franse rechter het Franse recht toe; indien zij Italiaanse is, past hij het Italiaanse recht toe. Volgens de unilateralistische methode, die thans de uitzondering vormt, beperkt elk land zich daarentegen tot het bepalen van de gevallen waarin zijn eigen recht van toepassing is. Een voorbeeld ervan is artikel 3, lid 3, van het Franse burgerlijk wetboek: 'De wetten betreffende de staat en de bevoegdheid van personen zijn van toepassing op de Fransen, ook wanneer dezen hun verblijfplaats in het buitenland hebben.'

     
  • 36. 
    Zie de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de codificatie van het acquis communautaire, COM (2001) 645 def., 21.11.2001.

     
  • 37. 
    Uiteraard zijn er nog altijd de beschermingsgaranties van de 'bepalingen van bijzonder dwingend recht', d.w.z. regels die de rechter mag toepassen ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst (zie hierna, punt 3.2.8). Deze regeling heeft evenwel nadelen: er bestaan slechts weinig regels die duidelijk als zodanig zijn benoemd - de voorspelbaarheid van de juridische oplossingen is dus verre van gewaarborgd.

     
  • 38. 
    Omdat richtlijnen geen rechtstreekse horizontale werking hebben. Zo heeft de niet-omzetting door Spanje van Richtlijn 85/577 van 20.12.1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten geleid tot de zogenaamde 'Gran Canaria'-rechtspraak in Duitsland.

     
  • 39. 
    Voor het begrip 'dwingende bepaling', zie hierna, punt 3.2.8.

     
  • 40. 
    HvJEG, arrest van 9.11.2000, Ingmar GB Ltd/Eaton Leonard Technologies Inc., zaak C-381/98.

     
  • 41. 
    HvJEG, arrest van 31.03.1971, Commissie/Raad, zaak 22/70, Jurispr. 1971, blz. 263.

     
  • 42. 
    Het gaat om de reeds in voetnoot 29 vermelde richtlijnen. Er zij op gewezen dat de Raad op 27 mei 2002 een gemeenschappelijk standpunt heeft vastgesteld met het oog op de aanneming van de geconsolideerde versie van de richtlijnen betreffende levensverzekering (PB C 170 E van 16.07.2002, blz. 45). Daarnaast zijn er werkzaamheden aan de gang voor de opstelling van een geconsolideerde versie van de richtlijnen betreffende schadeverzekering, die in 2003 zouden moeten worden afgerond.

     
  • 43. 
    In het verdrag van Brussel van 1968 waren in afdeling 3 reeds speciale bevoegdheidsregels opgenomen.

     
  • 44. 
    Zie P. LAGARDE, Le nouveau droit international privé des contrats après l'entrée en vigueur de la Convention de Rome du 19 juin 1980, RCDIP, 1991.287.

     
  • 45. 
    Zie met name K. BOELE-WOELKI, Principles and Private International Law - The UNIDROIT Principles of International Commercial Contracts and the Principles of European Contract Law: How to Apply them to International Contracts, Uniform Law Review, 1996.652.

     
  • 46. 
    Volgens artikel 1, lid 1 is het verdrag van toepassing op: "koopovereenkomsten betreffende roerende zaken tussen partijen die in verschillende Staten gevestigd zijn: a) wanneer de Staten verdragsluitende partijen zijn; of b) wanneer volgens de regels van internationaal privaatrecht het recht van een verdragsluitende Staat van toepassing is."

     
  • 47. 
    Hoge Raad, 26.05.1989, NJ 1992.105 en 05.01.2001, NJ 2001.391.

     
  • 48. 
    De Nederlandse ("voldoende duidelijk"), Duitse ("mit hinreichender Sicherheit") en Engelse ("with reasonable certainty") versies van de tekst lijken af te wijken van de Franse versie, waarin 'de façon certaine' wordt gebruikt.

     
  • 49. 
    Voor voorbeelden zie het toelichtende rapport over het verdrag van Mario Guiliano en Paul Lagarde, Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 282 van 31-10-1980, pagina 1.

     
  • 50. 
    Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat het Hof voor recht zou verklaren dat de loutere aanwijzing van de rechter van een land geen rechtskeuze inhoudt, indien die keuze door geen enkel ander element wordt gestaafd.

     
  • 51. 
    Voor bepaalde soorten overeenkomsten (onroerende goederen, vervoersovereenkomsten voor goederen) worden in het verdrag vervolgens bijzondere vermoedens gevestigd (artikel 4, leden 3 en 4).

     
  • 52. 
    Nouvelles des Papeteries de l'Aa tegen BV Machinenfabriek BOA, Hoge Raad, 25 september 1992: Indien kon worden vastgesteld welke de kenmerkende prestatie was, bevatte lid 2 de hoofdregel en moest de in lid 5 vervatte uitzondering op die regel derhalve restrictief worden geïnterpreteerd. Lid 2 mocht m.a.w. slechts dan geen toepassing vinden indien het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moest verrichten haar gewone verblijfplaats had, in het licht van speciale factoren, 'niet echt van tel was als aanknopingspunt'.

     
  • 53. 
    Als de eigenaar zelf een particulier is, is artikel 5 betreffende de bescherming van de consument niet van toepassing. Als de eigenaar een onderneming is, sluit artikel 5, lid 4, onder b), - dat bepaalt dat 'de diensten aan de consument uitsluitend moeten worden verstrekt in een ander land dan dat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft' - in principe de toepassing van het recht van de gemeenschappelijke verblijfplaats uit.

     
  • 54. 
    BGH, 12 oktober 1998, IPRAX 1990.318: toepassing van het Duitse recht op een overeenkomst waarbij een Duits reisbureau in Frankrijk gelegen vakantieverblijven ter beschikking van haar Duitse cliënteel stelde.

     
  • 55. 
    Er dient evenwel te worden toegezien op het gebruik van een coherente terminologie in beide instrumenten. In artikel 22 van de verordening 'Brussel I' is namelijk het begrip 'natuurlijke persoon' ingevoerd en dat begrip zou wel eens minder restrictief kunnen blijken te zijn dan het begrip 'consument'.

     
  • 56. 
    Het gaat met name om het recht van de consument om de overeenkomst op te zeggen en de bescherming tegen zogenaamde 'oneerlijke bedingen', zoals bijvoorbeeld exoneratieclausules, die de professionele verkoper in geval van schade van aansprakelijkheid ontheffen.

     
  • 57. 
    De overeenkomsten waarop artikel 5 van toepassing is, zijn overeenkomsten die betrekking hebben op de levering van roerende lichamelijke zaken of de verstrekking van diensten, alsmede de overeenkomsten ter financiering van dergelijke levering of verstrekking.

     
  • 58. 
    Het gaat meer bepaald om de volgende drie omstandigheden: ten eerste, wanneer de sluiting van de overeenkomst in het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, is voorafgegaan door een bijzonder voorstel (bijvoorbeeld de toezending van een catalogus of het aanbod van een overeenkomst) of reclame (via radio, televisie, gedrukte media, affiches, of op welke wijze ook) en de consument in dat land de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht; ten tweede, wanneer de verkoper de bestelling van de consument heeft ontvangen in het land waar deze laatste zijn gewone verblijfplaats heeft; ten derde, wanneer de handelaar een 'grensoverschrijdende reis' heeft georganiseerd met het doel de consument tot koop te bewegen.

     
  • 59. 
    Zie hierboven, voetnoot 26.

     
  • 60. 
    Zie het arrest van het Duitse BGH van 19.03.1997, dat in voetnoot 61 wordt aangehaald.

     
  • 61. 
    Zie hierboven punt 3.1.2.

     
  • 62. 
    Een dergelijke niet-omzetting van een communautaire richtlijn was juist de oorzaak van twee reeksen 'Gran Canaria'-zaken bij de Duitse rechtbanken die met een beslissing van het Bundesgerichtshof werden afgesloten. In de eerste reeks zaken ging het om Duitse toeristen die tijdens een vakantie op het Spaanse eiland Gran Canaria het slachtoffer waren geworden van een Duits bedrijf dat beddengoed fabriceerde. Dit bedrijf had een akkoord gesloten met een Spaans bedrijf dat ter plaatse gratis busexcursies naar een vogelreservaat organiseerde. Tijdens die uitstap werd er reclame gemaakt voor de producten van het Duitse bedrijf en werd aan de toeristen een formulier met een 'koopovereenkomst' gegeven, dat dezen ondertekenden zonder dat zij onmiddellijk iets hoefden te betalen. Er stond vermeld dat de klant, als hij terug in Duitsland was, van het Duitse bedrijf een bevestiging van de bestelling zou krijgen. De geschillen zijn gerezen toen sommige toeristen, eenmaal terug in Duitsland, weigerden de prijs te betalen die hun door de Duitse firma werd gevraagd en beweerden hun recht tot opzegging van de overeenkomst uit te oefenen waarin het Duitse recht op grond van Richtlijn 85/577 voorziet. De juridische vraag was welk recht van toepassing was op deze geschillen: het voor de klanten gunstige Duitse recht, of het Spaanse recht, dat in het contract van toepassing werd verklaard en dat, aangezien de genoemde richtlijn op dat moment nog niet door Spanje was omgezet, het recht tot opzegging van de overeenkomst niet kende. In de tweede reeks zaken ging het om Duitse consumenten die men tijdens een reis op de Canarische Eilanden met veel aandrang had proberen te overreden een overeenkomst te ondertekenen voor het verkrijgen van een recht op het gebruik van een vakantiewoning in timesharing. De overeenkomsten, waarvan sommige aan het recht van het eiland Man en andere aan het Spaanse recht waren onderworpen, bevatten een bepaling waardoor de koper afzag van zijn recht op opzegging, waarop hij volgens het Duitse en het gemeenschapsrecht aanspraak kon maken. Het was dus zaak te achterhalen of de consumenten zich, in weerwil van de rechtskeuze in de overeenkomst, op het Duitse recht konden beroepen. Het BGH wees alle argumenten om de toepassing van het beschermende Duitse recht te rechtvaardigen, zelfs als bepalingen van bijzonder dwingend recht, van de hand.

     
  • 63. 
    Zie hierboven, voetnoot 57.

     
  • 64. 
    Zie gemeenschappelijke verklaring van de Commissie en de Raad betreffende de artikelen 15 en 73 van de verordening 'Brussel I', beschikbaar op: europa.eu.int/comm/justice_home/unit/civil_nl.

     
  • 65. 
    Een van de vragen die het dépeçage-mechanisme oproept is: quid wanneer de bepalingen inzake consumentenbescherming in land B gunstiger zijn dan die in land A? Om op die vraag een antwoord te kunnen geven, moet men eerst positie kiezen ten aanzien van de aard van de consumentenbescherming: bestaat die bescherming in de toepassing van een recht dat de consument kent, d.w.z. moet er rekening worden gehouden met zijn rechtmatige verwachtingen, of in de toepassing van een recht dat ten aanzien van de grond van de zaak objectief gezien voor hem het gunstigst is?

     
  • 66. 
    Er zijn inderdaad gevallen denkbaar waarin de toepassing van het recht van de gewone verblijfplaats van de consument geen haalbare kaart is, bijvoorbeeld wanneer een Belgische toerist op reis in Portugal in een kleine winkel een videocassette koopt die beschadigd blijkt te zijn.

     
  • 67. 
    Zie de verklaring van de Commissie en de Raad over artikel 15 van de verordening 'Brussel I' (beschikbaar op: europa.eu.int/comm/justice_home/unit/civil), waarin wordt gezegd dat het voor de toepasselijkheid van de bepalingen inzake consumentenbescherming niet voldoende is dat een bedrijf zijn activiteiten op de lidstaat van woonplaats van de consument richt; er moet namelijk ook een overeenkomst zijn gesloten die onder die activiteiten valt. "Zo is het blote feit dat een website toegankelijk is evenmin voldoende om artikel 15 toepassing te doen vinden; daarnaast moeten de bezoekers van deze website ook worden uitgenodigd om overeenkomsten op afstand te sluiten en moet er daadwerkelijk een overeenkomst op afstand, met ongeacht welke middelen, zijn gesloten. Ook de taal en de munteenheid die in een website worden gebruikt zijn in dit verband geen ter zake doende elementen". Bij de in deze verklaring bedoelde websites gaat het niet noodzakelijk om zogenaamde 'interactieve sites': ook sites waar bezoekers worden uitgenodigd bestellingen per fax te doen zijn gericht op het sluiten van overeenkomsten op afstand. Websites die zich weliswaar tot consumenten in de hele wereld richten met de bedoeling informatie over een product te verstrekken, maar die de consument voor het sluiten van een overeenkomst naar een plaatselijke agent of distributeur verwijzen, zijn daarentegen niet op het sluiten van overeenkomsten op afstand gericht.

     
  • 68. 
    Voor een via internet gesloten overeenkomst, bijvoorbeeld, staat het aan de verkoper ervoor te zorgen dat zijn standaardformulier hem in staat stelt de verblijfplaats van de consument te bepalen.

     
  • 69. 
    Zie Groenboek betreffende alternatieve wijzen van geschillenbeslechting op het gebied van het burgerlijk recht en het handelsrecht, COM (2002) 196(01).

     
  • 70. 
    Bijvoorbeeld, in het arbeidsrecht, de regels betreffende veiligheid en hygiëne op de arbeidsplaats, minimumloon, betaalde vakantie of ziekteverlof.

     
  • 71. 
    Het gaat hier om het mechanisme van artikel 16 van het verdrag, dat in afwijkingen wegens onverenigbaarheid met de openbare orde voorziet.

     
  • 72. 
    Cour d'appel van Parijs, 22.03.1990, D. 1990, Somm., blz. 176.

     
  • 73. 
    P. Lagarde, Le nouveau droit international privé des contrats après l'entrée en vigueur de la Convention de Rome du 19 juin 1980, RCDIP 1991.316.

     
  • 74. 
    BGH, 19 maart 1997 (zaak VIII ZR 316/96). In dit geval hadden Duitse toeristen, op reis in Spanje, aldaar in dubieuze omstandigheden overeenkomsten ondertekend voor het verkrijgen van een recht op het gebruik van vakantiewoningen in timesharing. De overeenkomsten waren onderworpen aan het recht van het eiland Man of aan het Spaanse recht en bevatten een bepaling waardoor de koper afzag van zijn recht op opzegging. Eenmaal terug in Duitsland, wensten sommige toeristen niettemin het recht op opzegging, waarin het Duitse recht voorziet, te laten gelden. Omdat de toeristen als 'mobiele' consumenten niet konden profiteren van de beschermende bepalingen van artikel 5, voerden de lagere rechtbanken aan dat het recht op opzegging van het Duitse recht een bepaling van bijzonder dwingend recht in de zin van artikel 7, lid 2, van het verdrag was. Deze argumentatie werd verworpen door het Bundesgerichtshof, omdat het Duitse recht slechts toepassing op grond van artikel 7 kon vinden, indien was voldaan aan de voorwaarden inzake verbondenheid met het grondgebied waarin artikel 5, lid 2, voorziet voor de door dit artikel beheerste overeenkomsten. Er zij op gewezen dat de bescherming van de consument tegenwoordig in een dergelijk geval is gewaarborgd door communautaire sectorale richtlijnen.

     
  • 75. 
    HvJEG, arrest van 23.11.1999, gevoegde zaken C-369/96 en C-376/96.

     
  • 76. 
    HvJEG, arrest van 09.11.2000, zaak C-381/98.

     
  • 77. 
    Zie voetnoot 5.

     
  • 78. 
    Dit geldt bijvoorbeeld voor de werknemer van een mobiele werkplaats, of een handelsvertegenwoordiger die in verscheidene landen actief is.

     
  • 79. 
    Zo kan men bijvoorbeeld oordelen dat een overeenkomst die in Frankrijk tussen een Franse werkgever en een Franse werknemer wordt gesloten om twee jaar werk te verrichten in een Afrikaans land, eventueel met de belofte van een nieuwe baan in Frankrijk na het aflopen van de overeenkomst, niet dient te worden beheerst door het recht van het Afrikaanse land waar de overeenkomst moet worden uitgevoerd, maar door het Franse recht, waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden.

     
  • 80. 
    Richtlijn 96/71 van 16 december 1996, Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 18 van 21-01-1997, pagina 1.

     
  • 81. 
    Er zij aan herinnerd dat de regels van de richtlijn eveneens op niet-communautaire werknemers en werkgevers van toepassing zijn, zodat er geen verschillende behandeling bestaat naargelang de onderneming van herkomst al dan niet in een lidstaat is gevestigd. In de tekst wordt immers verduidelijkt dat buiten de Europese Gemeenschap gevestigde ondernemingen geen gunstiger behandeling mogen krijgen dan op het grondgebied van een lidstaat gevestigde ondernemingen. Derhalve zijn de wettelijke bepalingen van de lidstaten ter uitvoering van de richtlijn zonder onderscheid van toepassing op alle werknemers die op hun grondgebied ter beschikking zijn gesteld, ongeacht het land van herkomst van de werknemer of de werkgever.

     
  • 82. 
    Bijvoorbeeld wanneer het gaat om de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake collectief ontslag, het behoud van de rechten van werknemers in geval van overname van ondernemingen of insolventie van de werkgever.

     
  • 83. 
    Zaak Ragazzoni tegen Sethia, 1958
     
  • 84. 
    Volgens sommige auteurs zou een cessieovereenkomst in beginsel een stilzwijgende keuze voor het recht van de gecedeerde schuldvordering bevatten. Deze oplossing biedt het voordeel dat de gecedeerde schuldvordering en de cessieovereenkomst aan hetzelfde recht onderworpen zijn. In het geval van de cessie van verschillende schuldvorderingen tegelijk kan deze oplossing er echter toe leiden dat de cessieovereenkomsten tussen de cedent en de cessionaris, die uit economisch oogpunt een enkele transactie vormen, aan verschillende rechtsstelsels onderworpen zijn.

     
  • 85. 
    Bij sommige zeer ingewikkelde transacties, bijvoorbeeld een grootschalige krediettransactie, kan de kenmerkende prestatie ook de prestatie van de cessionaris zijn. Het verdrag geeft de rechter dus een zekere beoordelingsmarge om rekening te houden met bijzondere situaties.

     
  • 86. 
    In meer technische termen gaat het hier om de vraag of het verdrag alleen aspecten van het contractueel recht regelt, of ook aspecten van het eigendomsrecht (welk recht bepaalt of de maatregelen inzake voorlichting van de schuldenaar alleen bedoeld zijn voor diens bescherming of ook om de eigendomsoverdracht te bewerkstelligen?).

     
  • 87. 
    Verordening (EG) nr. 1346/2000 van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, in werking getreden op 31 mei 2002. Deze verordening bevat weliswaar geen collisieregel, maar artikel 5 bepaalt niettemin dat de opening van de insolventieprocedure het zakelijk recht van een schuldeiser op de goederen die zich in een andere lidstaat bevinden onverlet laat. Tot deze zakelijke rechten behoort 'het exclusieve recht een vordering te innen' (artikel 5, lid 2, onder b)). Daarbij moet worden opgemerkt dat overeenkomstig artikel 2, onder g) van bovengenoemde verordening een schuldvordering zich bevindt 'in de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de derde-schuldenaar is gelegen'.

     
  • 88. 
    Hoge Raad, 16 mei 1997, Nederlands Internationaal Privaatrecht 1997, nr. 209.

     
  • 89. 
    Bundesgerichtshof, 8 december 1998, XI ZR 302/97, IPRAX, 2000, blz. 124.

     
  • 90. 
    Aangenomen door de Algemene Vergadering op 31 januari 2002. Dit verdrag is tot op heden door geen enkele lidstaat ondertekend of geratificeerd. Het bevat ook geen enkel 'opt-out'-mechanisme voor artikel 22 met betrekking tot de tegenwerpbaarheid van de cessie, in tegenstelling tot de andere collisieregels die in deze tekst zijn opgenomen.

     
  • 91. 
    De betaling door een borg is een typisch voorbeeld van een dergelijke subrogatoire betaling, en in dat geval wordt de subrogatie dus beheerst door het recht van de borgtochtovereenkomst.

     
  • 92. 
    In geval van contractuele schuldvergelijking, waarbij het m.a.w. om een overeenkomst gaat, wordt het toepasselijke recht vastgesteld volgens de algemene regels van het verdrag (artikelen 3 en 4).

     
  • 93. 
    Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures.

     
  • 94. 
    Het gaat om collisieregels in eigenlijke zin en regels die het territoriale toepassingsgebied van het gemeenschapsrecht afbakenen; zie ook de voetnoten 31 en 32.

     
  • 95. 
    De term 'internationaal privaatrecht' heeft niet in alle lidstaten dezelfde betekenis. In het Duitse of Portugese recht slaat hij bijvoorbeeld enkel op de regels voor gevallen waarin tussen het recht van verschillende landen moet worden gekozen, terwijl hij in andere rechtsstelsels ook de regels omvat inzake de internationale bevoegdheid van de rechters en de wederzijdse erkenning van buitenlandse vonnissen. In het onderhavige document wordt de term in zijn ruime betekenis gebruikt.

     
  • 96. 
    Conclusies van het voorzitterschap van 16.10.1999, punten 28 t/m 39.

     
  • 97. 
    De term 'internationaal privaatrecht' heeft niet in alle lidstaten dezelfde betekenis. In het Duitse of Portugese recht slaat hij bijvoorbeeld enkel op de regels voor gevallen waarin tussen het recht van verschillende landen moet worden gekozen, terwijl hij in andere rechtsstelsels ook de regels omvat inzake de internationale bevoegdheid van de rechters en de wederzijdse erkenning van buitenlandse vonnissen. In het onderhavige document wordt de term in zijn ruime betekenis gebruikt.

     
  • 98. 
    Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22.12.2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ter vervanging van het verdrag van Brussel van 1968, waarvan de geconsolideerde versie is bekendgemaakt in Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 27 van 26-01-1998, pagina 1 pdf icoon t/m 18. Het verdrag van Brussel van 1968 blijft echter van kracht in de betrekkingen tussen Denemarken en de andere lidstaten.

     
  • 99. 
    Hoewel de bevoegdheidsregels die zijn vervat in het verdrag van 1968 en de verordening 'Brussel I' in beginsel niet binnen het bestek van dit groenboek vallen, komen wij op een aantal ervan toch terug bij de bespreking van de verschillende regels voor gevallen waarin tussen het recht van verschillende landen moet worden gekozen (punt 3).

     
  • 100. 
    Op 3 mei 2002 heeft de Commissie de aanzet gegeven tot een brede raadpleging over een voorontwerp van een voorstel voor een verordening van de Raad inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen met de bedoeling de opmerkingen van belanghebbende kringen te verzamelen. De tekst is beschikbaar op het volgende adres: europa.eu.int/comm/dgs/justice_home/unit/civil

     
  • 101. 
    Artikel 1.

     
  • 102. 
    Artikel 2.

     
  • 103. 
    Behoudens artikel 14 van het verdrag.

     
  • 104. 
    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over Europees verbintenissenrecht (Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 255 van 13-09-2001, pagina 1 pdf icoon).

     
  • 105. 
    Het materiële recht regelt vraagstukken zoals de geldigheid, de totstandkoming en de uitvoering van de overeenkomst, in tegenstelling tot het internationaal privaatrecht inzake overeenkomsten, dat alleen betrekking heeft op het vraagstuk van het toepasselijke recht.

     
  • 106. 
    www.rome-convention.org.

     
  • 107. 
    De resultaten kunnen worden ingekeken op het volgende adres: www.drt.ucl.ac.be/gedip.

     
  • 108. 
    Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 160 van 30-06-2000, pagina 19 pdf icoon.

     
  • 109. 
    Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei betreffende insolventieprocedures, Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 160 van 30-06-2000, pagina 1 pdf icoon.

     
  • 110. 
    Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken, Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 160 van 30-06-2000, pagina 37 pdf icoon.

     
  • 111. 
    Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken, Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 174 van 27-06-2001, pagina 1 pdf icoon.

     
  • 112. 
    Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 19 van 23-01-1999, pagina 1 pdf icoon, punt 51 c).

     
  • 113. 
    Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 12 van 15-01-2001, pagina 8 pdf icoon

     
  • 114. 
    Een andere bron van uiteenlopende interpretaties is het feit dat sommige lidstaten hebben besloten de bepalingen van het verdrag door middel van wetgeving in hun nationaal recht op te nemen, waarbij zij de oorspronkelijke tekst soms hebben gewijzigd.

     
  • 115. 
    Voor de tekst van het verdrag, zoals gewijzigd door de verschillende toetredingsverdragen, verklaringen en protocollen, zie de geconsolideerde versie in Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 27 van 26-01-1998, pagina 34 pdf icoon.

     
  • 116. 
    Voor de inwerkingtreding van het eerste protocol dat bevoegdheid aan het Hof toekent in de lidstaten die het tot dusver hebben geratificeerd (hetgeen het geval is in alle lidstaten behalve in België en Ierland), ontbreekt nog de ratificatie van het tweede protocol door België; voor de stand van de ratificaties zie: ue.eu.int/accords/default.asp

     
  • 117. 
    Bijvoorbeeld het begrip 'consument'.

     
  • 118. 
    Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 333 van 18-11-1992, pagina 1.

     
  • 119. 
    Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 15 van 15-01-1997, pagina 10.

     
  • 120. 
    De door het verdrag van Funchal aangebrachte wijziging heeft hoofdzakelijk betrekking op de schrapping van artikel 27 betreffende de communautaire gebieden waarop het verdrag van toepassing is.

     
  • 121. 
    Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 191 van 23-06-1997, pagina 11-12.

     
  • 122. 
    Met name de artikelen 5, 15 en 22, lid 1.

     
  • 123. 
    Denemarken, Luxemburg, Duitsland en België.

     
  • 124. 
    Het gaat met name om de volgende instrumenten: Richtlijn betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (1993/7 van 15 maart 1993); Richtlijn 'terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten' (1996/71 van 16 december 1996). Voorts bestaat er een geheel van samenhangende collisieregels voor de verzekeringssector in de volgende richtlijnen: Tweede Richtlijn 'schadeverzekering' (1988/357 van 22 juni 1988) zoals aangevuld en gewijzigd door de Richtlijnen 1992/49 en 2002/13; Tweede Richtlijn 'levensverzekering' (1990/619 van 8 november 1990) zoals aangevuld en gewijzigd door de Richtlijnen 1992/96 en 2002/12.

     
  • 125. 
    Een aantal richtlijnen bevat namelijk een bepaling die - hoewel geen collisieregel in eigenlijke zin - onmiskenbaar een invloed heeft op het recht dat op het contract van toepassing is. Wanneer het contract een nauwe band heeft met het grondgebied van een of meer lidstaten, beogen deze bepalingen te bewerkstelligen dat het gemeenschapsrecht van toepassing is indien door de partijen het recht van een derde land is gekozen. Dergelijke bepalingen komen voor in de volgende instrumenten: Richtlijn 'oneerlijke bedingen' (1993/13 van 5 april 1993); Richtlijn 'timesharing' (1994/47 van 26 oktober 1994); Richtlijn 1997/7 van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten; Richtlijn 1999/44 van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen; Richtlijn 2002/65 van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten.

     
  • 126. 
    'Generalia specialibus derogant', hetgeen betekent dat bijzondere wetten afwijken van wetten die een algemene strekking hebben.

     
  • 127. 
    De regels inzake de territoriale werkingssfeer van de richtlijnen inzake consumentenbescherming zijn vooral te verklaren door het feit dat de bescherming die door artikel 5 van het verdrag wordt geboden niet steeds als toereikend wordt beschouwd; zie punt 3.2.7.

     
  • 128. 
    Zie voetnoot 30.

     
  • 129. 
    Het merendeel van de collisieregels is van bilaterale aard, d.w.z. dat evengoed een buitenlands recht als het recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is kan worden aangewezen. Een voorbeeld hiervan is de Franse regel volgens welke de rechter om de afstamming van een kind te bepalen het recht van de nationaliteit van de moeder moet toepassen. Indien de moeder Française is, past de Franse rechter het Franse recht toe; indien zij Italiaanse is, past hij het Italiaanse recht toe. Volgens de unilateralistische methode, die thans de uitzondering vormt, beperkt elk land zich daarentegen tot het bepalen van de gevallen waarin zijn eigen recht van toepassing is. Een voorbeeld ervan is artikel 3, lid 3, van het Franse burgerlijk wetboek: 'De wetten betreffende de staat en de bevoegdheid van personen zijn van toepassing op de Fransen, ook wanneer dezen hun verblijfplaats in het buitenland hebben.'

     
  • 130. 
    Zie de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de codificatie van het acquis communautaire, COM (2001) 645 def., 21.11.2001.

     
  • 131. 
    Uiteraard zijn er nog altijd de beschermingsgaranties van de 'bepalingen van bijzonder dwingend recht', d.w.z. regels die de rechter mag toepassen ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst (zie hierna, punt 3.2.8). Deze regeling heeft evenwel nadelen: er bestaan slechts weinig regels die duidelijk als zodanig zijn benoemd - de voorspelbaarheid van de juridische oplossingen is dus verre van gewaarborgd.

     
  • 132. 
    Omdat richtlijnen geen rechtstreekse horizontale werking hebben. Zo heeft de niet-omzetting door Spanje van Richtlijn 85/577 van 20.12.1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten geleid tot de zogenaamde 'Gran Canaria'-rechtspraak in Duitsland.

     
  • 133. 
    Voor het begrip 'dwingende bepaling', zie hierna, punt 3.2.8.

     
  • 134. 
    HvJEG, arrest van 9.11.2000, Ingmar GB Ltd/Eaton Leonard Technologies Inc., zaak C-381/98.

     
  • 135. 
    HvJEG, arrest van 31.03.1971, Commissie/Raad, zaak 22/70, Jurispr. 1971, blz. 263.

     
  • 136. 
    Het gaat om de reeds in voetnoot 29 vermelde richtlijnen. Er zij op gewezen dat de Raad op 27 mei 2002 een gemeenschappelijk standpunt heeft vastgesteld met het oog op de aanneming van de geconsolideerde versie van de richtlijnen betreffende levensverzekering (PB C 170 E van 16.07.2002, blz. 45). Daarnaast zijn er werkzaamheden aan de gang voor de opstelling van een geconsolideerde versie van de richtlijnen betreffende schadeverzekering, die in 2003 zouden moeten worden afgerond.

     
  • 137. 
    In het verdrag van Brussel van 1968 waren in afdeling 3 reeds speciale bevoegdheidsregels opgenomen.

     
  • 138. 
    Zie P. LAGARDE, Le nouveau droit international privé des contrats après l'entrée en vigueur de la Convention de Rome du 19 juin 1980, RCDIP, 1991.287.

     
  • 139. 
    Zie met name K. BOELE-WOELKI, Principles and Private International Law - The UNIDROIT Principles of International Commercial Contracts and the Principles of European Contract Law: How to Apply them to International Contracts, Uniform Law Review, 1996.652.

     
  • 140. 
    Volgens artikel 1, lid 1 is het verdrag van toepassing op: "koopovereenkomsten betreffende roerende zaken tussen partijen die in verschillende Staten gevestigd zijn: a) wanneer de Staten verdragsluitende partijen zijn; of b) wanneer volgens de regels van internationaal privaatrecht het recht van een verdragsluitende Staat van toepassing is."

     
  • 141. 
    Hoge Raad, 26.05.1989, NJ 1992.105 en 05.01.2001, NJ 2001.391.

     
  • 142. 
    De Nederlandse ("voldoende duidelijk"), Duitse ("mit hinreichender Sicherheit") en Engelse ("with reasonable certainty") versies van de tekst lijken af te wijken van de Franse versie, waarin 'de façon certaine' wordt gebruikt.

     
  • 143. 
    Voor voorbeelden zie het toelichtende rapport over het verdrag van Mario Guiliano en Paul Lagarde, Publicatieblad van de Europese Unie C-reeks nr. 282 van 31-10-1980, pagina 1.

     
  • 144. 
    Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat het Hof voor recht zou verklaren dat de loutere aanwijzing van de rechter van een land geen rechtskeuze inhoudt, indien die keuze door geen enkel ander element wordt gestaafd.

     
  • 145. 
    Voor bepaalde soorten overeenkomsten (onroerende goederen, vervoersovereenkomsten voor goederen) worden in het verdrag vervolgens bijzondere vermoedens gevestigd (artikel 4, leden 3 en 4).

     
  • 146. 
    Nouvelles des Papeteries de l'Aa tegen BV Machinenfabriek BOA, Hoge Raad, 25 september 1992: Indien kon worden vastgesteld welke de kenmerkende prestatie was, bevatte lid 2 de hoofdregel en moest de in lid 5 vervatte uitzondering op die regel derhalve restrictief worden geïnterpreteerd. Lid 2 mocht m.a.w. slechts dan geen toepassing vinden indien het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moest verrichten haar gewone verblijfplaats had, in het licht van speciale factoren, 'niet echt van tel was als aanknopingspunt'.

     
  • 147. 
    Als de eigenaar zelf een particulier is, is artikel 5 betreffende de bescherming van de consument niet van toepassing. Als de eigenaar een onderneming is, sluit artikel 5, lid 4, onder b), - dat bepaalt dat 'de diensten aan de consument uitsluitend moeten worden verstrekt in een ander land dan dat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft' - in principe de toepassing van het recht van de gemeenschappelijke verblijfplaats uit.

     
  • 148. 
    BGH, 12 oktober 1998, IPRAX 1990.318: toepassing van het Duitse recht op een overeenkomst waarbij een Duits reisbureau in Frankrijk gelegen vakantieverblijven ter beschikking van haar Duitse cliënteel stelde.

     
  • 149. 
    Er dient evenwel te worden toegezien op het gebruik van een coherente terminologie in beide instrumenten. In artikel 22 van de verordening 'Brussel I' is namelijk het begrip 'natuurlijke persoon' ingevoerd en dat begrip zou wel eens minder restrictief kunnen blijken te zijn dan het begrip 'consument'.

     
  • 150. 
    Het gaat met name om het recht van de consument om de overeenkomst op te zeggen en de bescherming tegen zogenaamde 'oneerlijke bedingen', zoals bijvoorbeeld exoneratieclausules, die de professionele verkoper in geval van schade van aansprakelijkheid ontheffen.

     
  • 151. 
    De overeenkomsten waarop artikel 5 van toepassing is, zijn overeenkomsten die betrekking hebben op de levering van roerende lichamelijke zaken of de verstrekking van diensten, alsmede de overeenkomsten ter financiering van dergelijke levering of verstrekking.

     
  • 152. 
    Het gaat meer bepaald om de volgende drie omstandigheden: ten eerste, wanneer de sluiting van de overeenkomst in het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, is voorafgegaan door een bijzonder voorstel (bijvoorbeeld de toezending van een catalogus of het aanbod van een overeenkomst) of reclame (via radio, televisie, gedrukte media, affiches, of op welke wijze ook) en de consument in dat land de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht; ten tweede, wanneer de verkoper de bestelling van de consument heeft ontvangen in het land waar deze laatste zijn gewone verblijfplaats heeft; ten derde, wanneer de handelaar een 'grensoverschrijdende reis' heeft georganiseerd met het doel de consument tot koop te bewegen.

     
  • 153. 
    Zie hierboven, voetnoot 26.

     
  • 154. 
    Zie het arrest van het Duitse BGH van 19.03.1997, dat in voetnoot 61 wordt aangehaald.

     
  • 155. 
    Zie hierboven punt 3.1.2.

     
  • 156. 
    Een dergelijke niet-omzetting van een communautaire richtlijn was juist de oorzaak van twee reeksen 'Gran Canaria'-zaken bij de Duitse rechtbanken die met een beslissing van het Bundesgerichtshof werden afgesloten. In de eerste reeks zaken ging het om Duitse toeristen die tijdens een vakantie op het Spaanse eiland Gran Canaria het slachtoffer waren geworden van een Duits bedrijf dat beddengoed fabriceerde. Dit bedrijf had een akkoord gesloten met een Spaans bedrijf dat ter plaatse gratis busexcursies naar een vogelreservaat organiseerde. Tijdens die uitstap werd er reclame gemaakt voor de producten van het Duitse bedrijf en werd aan de toeristen een formulier met een 'koopovereenkomst' gegeven, dat dezen ondertekenden zonder dat zij onmiddellijk iets hoefden te betalen. Er stond vermeld dat de klant, als hij terug in Duitsland was, van het Duitse bedrijf een bevestiging van de bestelling zou krijgen. De geschillen zijn gerezen toen sommige toeristen, eenmaal terug in Duitsland, weigerden de prijs te betalen die hun door de Duitse firma werd gevraagd en beweerden hun recht tot opzegging van de overeenkomst uit te oefenen waarin het Duitse recht op grond van Richtlijn 85/577 voorziet. De juridische vraag was welk recht van toepassing was op deze geschillen: het voor de klanten gunstige Duitse recht, of het Spaanse recht, dat in het contract van toepassing werd verklaard en dat, aangezien de genoemde richtlijn op dat moment nog niet door Spanje was omgezet, het recht tot opzegging van de overeenkomst niet kende. In de tweede reeks zaken ging het om Duitse consumenten die men tijdens een reis op de Canarische Eilanden met veel aandrang had proberen te overreden een overeenkomst te ondertekenen voor het verkrijgen van een recht op het gebruik van een vakantiewoning in timesharing. De overeenkomsten, waarvan sommige aan het recht van het eiland Man en andere aan het Spaanse recht waren onderworpen, bevatten een bepaling waardoor de koper afzag van zijn recht op opzegging, waarop hij volgens het Duitse en het gemeenschapsrecht aanspraak kon maken. Het was dus zaak te achterhalen of de consumenten zich, in weerwil van de rechtskeuze in de overeenkomst, op het Duitse recht konden beroepen. Het BGH wees alle argumenten om de toepassing van het beschermende Duitse recht te rechtvaardigen, zelfs als bepalingen van bijzonder dwingend recht, van de hand.

     
  • 157. 
    Zie hierboven, voetnoot 57.

     
  • 158. 
    Zie gemeenschappelijke verklaring van de Commissie en de Raad betreffende de artikelen 15 en 73 van de verordening 'Brussel I', beschikbaar op: europa.eu.int/comm/justice_home/unit/civil_nl.

     
  • 159. 
    Een van de vragen die het dépeçage-mechanisme oproept is: quid wanneer de bepalingen inzake consumentenbescherming in land B gunstiger zijn dan die in land A? Om op die vraag een antwoord te kunnen geven, moet men eerst positie kiezen ten aanzien van de aard van de consumentenbescherming: bestaat die bescherming in de toepassing van een recht dat de consument kent, d.w.z. moet er rekening worden gehouden met zijn rechtmatige verwachtingen, of in de toepassing van een recht dat ten aanzien van de grond van de zaak objectief gezien voor hem het gunstigst is?

     
  • 160. 
    Er zijn inderdaad gevallen denkbaar waarin de toepassing van het recht van de gewone verblijfplaats van de consument geen haalbare kaart is, bijvoorbeeld wanneer een Belgische toerist op reis in Portugal in een kleine winkel een videocassette koopt die beschadigd blijkt te zijn.

     
  • 161. 
    Zie de verklaring van de Commissie en de Raad over artikel 15 van de verordening 'Brussel I' (beschikbaar op: europa.eu.int/comm/justice_home/unit/civil), waarin wordt gezegd dat het voor de toepasselijkheid van de bepalingen inzake consumentenbescherming niet voldoende is dat een bedrijf zijn activiteiten op de lidstaat van woonplaats van de consument richt; er moet namelijk ook een overeenkomst zijn gesloten die onder die activiteiten valt. "Zo is het blote feit dat een website toegankelijk is evenmin voldoende om artikel 15 toepassing te doen vinden; daarnaast moeten de bezoekers van deze website ook worden uitgenodigd om overeenkomsten op afstand te sluiten en moet er daadwerkelijk een overeenkomst op afstand, met ongeacht welke middelen, zijn gesloten. Ook de taal en de munteenheid die in een website worden gebruikt zijn in dit verband geen ter zake doende elementen". Bij de in deze verklaring bedoelde websites gaat het niet noodzakelijk om zogenaamde 'interactieve sites': ook sites waar bezoekers worden uitgenodigd bestellingen per fax te doen zijn gericht op het sluiten van overeenkomsten op afstand. Websites die zich weliswaar tot consumenten in de hele wereld richten met de bedoeling informatie over een product te verstrekken, maar die de consument voor het sluiten van een overeenkomst naar een plaatselijke agent of distributeur verwijzen, zijn daarentegen niet op het sluiten van overeenkomsten op afstand gericht.

     
  • 162. 
    Voor een via internet gesloten overeenkomst, bijvoorbeeld, staat het aan de verkoper ervoor te zorgen dat zijn standaardformulier hem in staat stelt de verblijfplaats van de consument te bepalen.

     
  • 163. 
    Zie Groenboek betreffende alternatieve wijzen van geschillenbeslechting op het gebied van het burgerlijk recht en het handelsrecht, COM (2002) 196(01).

     
  • 164. 
    Bijvoorbeeld, in het arbeidsrecht, de regels betreffende veiligheid en hygiëne op de arbeidsplaats, minimumloon, betaalde vakantie of ziekteverlof.

     
  • 165. 
    Het gaat hier om het mechanisme van artikel 16 van het verdrag, dat in afwijkingen wegens onverenigbaarheid met de openbare orde voorziet.

     
  • 166. 
    Cour d'appel van Parijs, 22.03.1990, D. 1990, Somm., blz. 176.

     
  • 167. 
    P. Lagarde, Le nouveau droit international privé des contrats après l'entrée en vigueur de la Convention de Rome du 19 juin 1980, RCDIP 1991.316.

     
  • 168. 
    BGH, 19 maart 1997 (zaak VIII ZR 316/96). In dit geval hadden Duitse toeristen, op reis in Spanje, aldaar in dubieuze omstandigheden overeenkomsten ondertekend voor het verkrijgen van een recht op het gebruik van vakantiewoningen in timesharing. De overeenkomsten waren onderworpen aan het recht van het eiland Man of aan het Spaanse recht en bevatten een bepaling waardoor de koper afzag van zijn recht op opzegging. Eenmaal terug in Duitsland, wensten sommige toeristen niettemin het recht op opzegging, waarin het Duitse recht voorziet, te laten gelden. Omdat de toeristen als 'mobiele' consumenten niet konden profiteren van de beschermende bepalingen van artikel 5, voerden de lagere rechtbanken aan dat het recht op opzegging van het Duitse recht een bepaling van bijzonder dwingend recht in de zin van artikel 7, lid 2, van het verdrag was. Deze argumentatie werd verworpen door het Bundesgerichtshof, omdat het Duitse recht slechts toepassing op grond van artikel 7 kon vinden, indien was voldaan aan de voorwaarden inzake verbondenheid met het grondgebied waarin artikel 5, lid 2, voorziet voor de door dit artikel beheerste overeenkomsten. Er zij op gewezen dat de bescherming van de consument tegenwoordig in een dergelijk geval is gewaarborgd door communautaire sectorale richtlijnen.

     
  • 169. 
    HvJEG, arrest van 23.11.1999, gevoegde zaken C-369/96 en C-376/96.

     
  • 170. 
    HvJEG, arrest van 09.11.2000, zaak C-381/98.

     
  • 171. 
    Zie voetnoot 5.

     
  • 172. 
    Dit geldt bijvoorbeeld voor de werknemer van een mobiele werkplaats, of een handelsvertegenwoordiger die in verscheidene landen actief is.

     
  • 173. 
    Zo kan men bijvoorbeeld oordelen dat een overeenkomst die in Frankrijk tussen een Franse werkgever en een Franse werknemer wordt gesloten om twee jaar werk te verrichten in een Afrikaans land, eventueel met de belofte van een nieuwe baan in Frankrijk na het aflopen van de overeenkomst, niet dient te worden beheerst door het recht van het Afrikaanse land waar de overeenkomst moet worden uitgevoerd, maar door het Franse recht, waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden.

     
  • 174. 
    Richtlijn 96/71 van 16 december 1996, Publicatieblad van de Europese Unie L-reeks nr. 18 van 21-01-1997, pagina 1.

     
  • 175. 
    Er zij aan herinnerd dat de regels van de richtlijn eveneens op niet-communautaire werknemers en werkgevers van toepassing zijn, zodat er geen verschillende behandeling bestaat naargelang de onderneming van herkomst al dan niet in een lidstaat is gevestigd. In de tekst wordt immers verduidelijkt dat buiten de Europese Gemeenschap gevestigde ondernemingen geen gunstiger behandeling mogen krijgen dan op het grondgebied van een lidstaat gevestigde ondernemingen. Derhalve zijn de wettelijke bepalingen van de lidstaten ter uitvoering van de richtlijn zonder onderscheid van toepassing op alle werknemers die op hun grondgebied ter beschikking zijn gesteld, ongeacht het land van herkomst van de werknemer of de werkgever.

     
  • 176. 
    Bijvoorbeeld wanneer het gaat om de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake collectief ontslag, het behoud van de rechten van werknemers in geval van overname van ondernemingen of insolventie van de werkgever.

     
  • 177. 
    Zaak Ragazzoni tegen Sethia, 1958
     
  • 178. 
    Volgens sommige auteurs zou een cessieovereenkomst in beginsel een stilzwijgende keuze voor het recht van de gecedeerde schuldvordering bevatten. Deze oplossing biedt het voordeel dat de gecedeerde schuldvordering en de cessieovereenkomst aan hetzelfde recht onderworpen zijn. In het geval van de cessie van verschillende schuldvorderingen tegelijk kan deze oplossing er echter toe leiden dat de cessieovereenkomsten tussen de cedent en de cessionaris, die uit economisch oogpunt een enkele transactie vormen, aan verschillende rechtsstelsels onderworpen zijn.

     
  • 179. 
    Bij sommige zeer ingewikkelde transacties, bijvoorbeeld een grootschalige krediettransactie, kan de kenmerkende prestatie ook de prestatie van de cessionaris zijn. Het verdrag geeft de rechter dus een zekere beoordelingsmarge om rekening te houden met bijzondere situaties.

     
  • 180. 
    In meer technische termen gaat het hier om de vraag of het verdrag alleen aspecten van het contractueel recht regelt, of ook aspecten van het eigendomsrecht (welk recht bepaalt of de maatregelen inzake voorlichting van de schuldenaar alleen bedoeld zijn voor diens bescherming of ook om de eigendomsoverdracht te bewerkstelligen?).

     
  • 181. 
    Verordening (EG) nr. 1346/2000 van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, in werking getreden op 31 mei 2002. Deze verordening bevat weliswaar geen collisieregel, maar artikel 5 bepaalt niettemin dat de opening van de insolventieprocedure het zakelijk recht van een schuldeiser op de goederen die zich in een andere lidstaat bevinden onverlet laat. Tot deze zakelijke rechten behoort 'het exclusieve recht een vordering te innen' (artikel 5, lid 2, onder b)). Daarbij moet worden opgemerkt dat overeenkomstig artikel 2, onder g) van bovengenoemde verordening een schuldvordering zich bevindt 'in de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de derde-schuldenaar is gelegen'.

     
  • 182. 
    Hoge Raad, 16 mei 1997, Nederlands Internationaal Privaatrecht 1997, nr. 209.

     
  • 183. 
    Bundesgerichtshof, 8 december 1998, XI ZR 302/97, IPRAX, 2000, blz. 124.

     
  • 184. 
    Aangenomen door de Algemene Vergadering op 31 januari 2002. Dit verdrag is tot op heden door geen enkele lidstaat ondertekend of geratificeerd. Het bevat ook geen enkel 'opt-out'-mechanisme voor artikel 22 met betrekking tot de tegenwerpbaarheid van de cessie, in tegenstelling tot de andere collisieregels die in deze tekst zijn opgenomen.

     
  • 185. 
    De betaling door een borg is een typisch voorbeeld van een dergelijke subrogatoire betaling, en in dat geval wordt de subrogatie dus beheerst door het recht van de borgtochtovereenkomst.

     
  • 186. 
    In geval van contractuele schuldvergelijking, waarbij het m.a.w. om een overeenkomst gaat, wordt het toepasselijke recht vastgesteld volgens de algemene regels van het verdrag (artikelen 3 en 4).

     
  • 187. 
    Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures.

     
  • 188. 
    Het gaat om collisieregels in eigenlijke zin en regels die het territoriale toepassingsgebied van het gemeenschapsrecht afbakenen; zie ook de voetnoten 31 en 32.

     
  • 189. 
    Een groenboek (green paper) is een document van de Europese Commissie dat moet uitnodigen tot verdere discussie over mogelijk te ontwikkelen beleid. Groenboeken zijn in een later stadium vaak een aanzet tot concrete voorstellen.
     
  • 190. 
    Dit directoraat-generaal ziet er op toe dat de Europese Unie een gebied is van vrijheid en veiligheid, zonder binnengrenzen. Dit DG valt onder verantwoordelijkheid van de Eurocommissaris voor Justitie en de Eurocommissaris voor Gelijkheid.
     
  • 191. 
    De Europese Commissie kent nummers toe aan officiële documenten van de Europese Unie. De Commissie maakt onderscheid in een aantal typen documenten door middel van het toekennen van verschillende nummerseries. Het onderscheid is gebaseerd op het soort document en/of de instelling van de Unie van wie het document afkomstig is.
     
  • 192. 
    De Raad van de Europese Unie kent aan wetgevingsdossiers een uniek toe. Dit nummer bestaat uit een vijfcijferig volgnummer gevolgd door een schuine streep met de laatste twee cijfers van het jaartal, bijvoorbeeld 12345/00 - een document met nummer 12345 uit het jaar 2000.
     
  • 193. 
    Het interinstitutionele nummer is een nummerreeks die binnen de Europese Unie toegekend wordt aan voorstellen voor regelgeving van de Europese Commissie.
    Binnen de Europese Unie worden nog een aantal andere nummerseries gebruikt. Iedere instelling heeft één of meerdere sets documenten met ieder een eigen nummering. Die reeksen komen niet overeen met elkaar of het interinstitutioneel nummer.
     
  • 194. 
    Deze databank van de Europese Unie biedt de mogelijkheid de actuele werkzaamheden (workflow) van de Europese instellingen (Europees Parlement, Raad, ESC, Comité van de Regio's, Europese Centrale Bank, Hof van Justitie enz.) te volgen. EURlex volgt alle voorstellen (zoals wetgevende en begrotingsdossiers) en mededelingen van de Commissie, vanaf het moment dat ze aan de Raad of het Europees Parlement worden voorgelegd.
     
  • 195. 
    Als dag van bekendmaking van een Europees besluit geldt de dag waarop het besluit in het Publicatieblad wordt bekendgemaakt, en daardoor in alle officiële talen van de Europese Unie bij het Publicatiebureau beschikbaar is.