Terug naar de menselijke maat

Met dank overgenomen van M.J. (Job) Cohen i, gepubliceerd op vrijdag 7 mei 2010.

De publieke sector moet terug naar de menselijke maat. In het verleden hebben schaalvergroting, verzakelijking en privatisering geleid tot vervreemding. Zorg, onderwijs en sociale woningbouw zijn steeds meer organisaties vóór de mensen in plaats van ván de mensen geworden. Dat stelt Job Cohen vanavond in de eerste Wöltgens-lezing.

Dit moet volgens Cohen anders: democratische politiek is alleen maar mogelijk met betrokken en verantwoordelijke burgers. In de publieke sector ontstaat solidariteit en komen vrije mensen als verbonden burgers tot hun recht. aarom wil de lijsttrekker van de PvdA terug naar de menselijke maat, meer betrokkenheid van de burger en een politiek die ingrijpt als het niet goed gaat.

Een fusietoets is noodzakelijk, maar niet voldoende. ‘We moeten initiatieven van onderop meer mogelijk maken. Door bijvoorbeeld thuiszorgmedewerkers te ondersteunen die hun eigen bedrijf beginnen. Of door docenten en ouders meer mogelijkheden te geven voor zeggenschap over de scholen. Door het organisaties van de mensen te laten zijn’, aldus Cohen.

‘Andere partijen zien maatschappelijke organisaties liever als gewone onderneming met consumenten. Zij willen het toestaan dat deze organisaties winst mogen maken. Of zij willen toe staan dat besturen zich los weken uit het publieke bestel en van de politiek. Ik steun liever allerlei initiatieven en betrokkenheid van professionals en burgers.’

Verder stelt Cohen dat de inkomensverschillen te groot zijn geworden en dat we voorzichtig om moeten gaan met de verzorgstaat. ‘De verzorgingstaat die we hebben opgebouwd is bij tijd en wijle toe aan doordachte modernisering, maar roekeloos snijden leidt tot grote onzekerheid en afname van solidariteit en maatschappelijke samenhang. Wij moeten dus verstandig en eerlijk hervormen zonder onnodig onzekerheden aan te wakkeren.’

De bijeenkomst in Heerlen wordt georganiseerd ter nagedachtenis van de in 2008 overleden PvdA-politicus Thijs Wöltgens. Wöltgens was onder meer lid van de Eerste- en Tweede Kamer, fractievoorzitter in de Tweede Kamer en burgemeester van Kerkrade. Wöltgens pleitte in zijn werk vaak voor een terugkeer naar het begrip burger. Volgens Wöltgens werd de burger te vaak gezien als slachtoffer of cliënt en niet als volwaardig lid van een gemeenschap met talenten, competenties en kansen.

Klik hier voor onderstaande lezing in pdf-formaat.

Wöltgenslezing door Job Cohen, 7 mei, Heerlen

GESPROKEN WOORD GELDT

‘Thijs was een kind van de Doorbraak. Hij was een progressieve katholiek, die lid werd van de PvdA toen de zuilen hun beknellende omhelzing verloren. In zijn ‘Brief aan God’, op verzoek van de EO op Radio 1 uitgesproken, vertelt hij op ontroerende wijze over zijn relatie met het geloof en de Kerk. Een voor velen in deze streek herkenbaar beeld van dwang en bevrijding, leidend tot een grote afstand, die in de loop der jaren langzaam weer wordt overbrugd. Het slot van de brief wil ik voorlezen, omdat het zoveel zegt over Thijs’ gelovige humanisme.

“Is dit nu een brief aan Jou, Lieve Heer ? Of is het meer een dialoog met mezelf? Wat ik van de filosofen heb geleerd is de onbereikbaarheid van God. We kunnen Hem alleen maar aanspreken in onze taal. Er zit dus wel iets in de Joodse traditie om God naamloos te houden. Gelukkig is er ook een kenbare God, de God, die we herkennen in de Ander. Die Ander kan ook de Kerk zijn, maar dan in haar gedaante van goedwillende, maar feilbare gelovigen. Een menselijke Kerk. Het mooie van het Christendom is, dat God mens geworden is. Daarom Lieve Heer, is dit een brief voor mensen zoals Jij en ik.”

Belangstelling voor de Ander, zorg voor de Ander en de openheid je door een Ander te laten overtuigen zijn misschien wel de meest kenmerkende eigenschappen van Thijs Wöltgens. Zijn humanisme stond altijd boven iedere dogmatiek verheven. Dus als de leer niet aansloot bij de mens, dan was hij nooit zo’n socialist die vond dat de mens dan niet deugde of moest veranderen, dan wist hij dat de leer tekort schoot.

In 1977 kwam hij in de Tweede Kamer en stond meteen bekend als een onorthodoxe denker. Samen met Jos van Kemenade en Jo Ritzen schreef hij de nota ‘Om een werkbare toekomst’. Om de verzorgingsstaat te redden moest de arbeidsparticipatie worden bevorderd. Mensen zouden niet alleen recht hebben op een uitkering, maar ook de plicht te solliciteren en zonodig bijscholing te volgen. Dat was toen vloeken in de linkse kerk. Want mensen moest je iets geven, mensen moesten geholpen worden. Dat mensen ook iets gevraagd kon worden en dat heel veel mensen met een klein steuntje in de rug prima voor zichzelf konden zorgen, werd in die tijd gezien als rechtse praat, ook al was het de kern van Drees’ socialisme geweest. Dus werd Thijs bij de rechtervleugel ingedeeld. Ruim twintig jaar later, nadat ‘eigen verantwoordelijkheid’ tot een dogma was geworden, tapte Thijs uit een ander vaatje. Toen schreef hij dat de democratie door de sociaaldemocratie uit de greep van de markt moest worden bevrijd.

Drie jaar geleden schreef Thijs een opinieartikel in NRC Handelsblad over de kwetsbaarheid van de middenklasse. Hij verwees daarin naar een rapport van onze Duitse zusterpartij SPD. Een verontrustend rapport, met name voor de maatschappelijke samenhang. In het kort komt het op het volgende neer. Een derde van de bevolking maakt het uitstekend. Optimisme viert hoogtij, men kan alles zelf wel, de overheid is er vooral om ervoor te zorgen dat men geen last heeft van elkaar en van de anderen. Een ander derde heeft zich als het ware losgekoppeld van de samenleving, die men als vijandig ervaart. Men haakt af en stimuleert de kinderen niet eens te proberen aan te haken. Tussen deze twee groepen in zit een middenklasse die de toekomst met zorg tegemoet ziet. De opbrengsten van de nieuwe economie zijn ongelijk verdeeld. De onzekerheid voor werknemers is toegenomen. Met kapitaal wordt veel meer geld verdiend dan met arbeid.

Het rapport gaat over Duitsland, maar er zijn ook voor ons lessen uit te trekken. Om twee redenen is dit rapport verontrustend. In de eerste plaats door de vaststelling dat het risico bestaat dat een derde van de samenleving permanent buiten spel zal staan, waardoor toch al aan erosie onderhevige maatschappelijke verbanden nog verder onder druk komen te staan. In de tweede plaats door de vaststelling dat de ruggengraat van de maatschappij, de middenklasse, bang is zelf tot de groep ‘afgehaakten’ te gaan behoren. Niet alleen leidt dat tot boosheid en afgunst jegens de mensen die het minder hebben, het verlegt ook de aandacht in de middengroepen van de droom van opwaartse mobiliteit naar de nachtmerrie van neerwaartse mobiliteit. En dat maakt mensen behoudzuchtig en defensief. Als dan ook nog de ‘afgehaakten’ meer dan gemiddeld uit minderheidsgroepen komen, dient de nieuwe sociale kwestie zich in alle scherpte aan. De minst bedeelde groep wordt daarmee een bron van angst. Verschillende vormen van angst komen dan ook nog eens samen: de angst voor armoede, de angst voor geweld, de angst voor de islam. De middenklasse zal dan onherroepelijk de neiging bespeuren zich nog harder tegen de onderklasse af te zetten, in plaats van, zoals in het verleden, bij te willen dragen aan haar zelfverheffing.

Overigens richt de boosheid en afgunst van de middenklasse zich bepaald niet alleen naar beneden. Ook de bovenste dertig procent moet het ontgelden. Omdat zij feest lijken te vieren, terwijl de rest zich zorgen maakt over de toekomst. Omdat zij de mogelijkheid hebben voor de problemen uit te wijken, door zich vrij te kopen of door letterlijk te verkassen. Kortom, omdat het maar zeer de vraag is of ‘de elite’ bereid is met de rest solidariteit te betrachten.

Dus wordt de door Wöltgens nagestreefde gemeenschapszin in toenemende mate groepsbepaald: men is solidair met de onmiddellijke omgeving en niet met de samenleving als geheel. Dan begint het plaatsen van hekken en het graven van grachten, in plaats van het bouwen van bruggen. En is de kans op gemeenschapszin verkeken. Een brede volkspartij als de PvdA kan zich hierbij niet neerleggen.

In het verleden was het helder wat sociaaldemocraten in een dergelijke situatie te doen stond. Ervoor zorgen dat de buiten spel geplaatste onderklasse zich goed organiseert, politiek haar belangen goed behartigt en omstandigheden krijgt waardoor leden van die onderklasse in staat worden gesteld zichzelf uit de achterstand naar boven te werken. In het verleden zijn hiermee geweldige resultaten geboekt. Maar tegenwoordig vertoont deze groep weinig samenhang. Dat is de keerzijde van de diversiteit en de individualisering.

Als iets dringend is, dan is het de noodzaak helder te maken wat wij met elkaar delen. Wat maakt van vrije mensen onderling verbonden burgers? Ik deel Thijs’ mening dat de sleutel ligt bij de middengroepen. Bij de leraren, de elektriciens, de kleine ondernemers, de administratieve medewerkers. Hoe zorgen wij dat zij weer perspectief zien en kunnen geloven in vooruitgang? Hoe zorgen we ervoor dat zij zich weer solidair gaan voelen met iedereen die het minder heeft? Je kan pas solidair zijn met een ander als je er op kan rekenen dat de risico’s die je zelf loopt, ook door anderen worden gedeeld, met name diegenen die het nog beter hebben dan jij. Er is nu teveel onzekerheid over de meest essentiële zaken die heel dicht bij mensen staan. Alles lijkt ter discussie te staan. De zekerheid van werk, de zekerheid van kansen op maatschappelijke verbetering voor onze kinderen, de zekerheid van goede zorg voor onze ouderen, de zekerheid van veiligheid op straat. Op deze punten zullen we meer zekerheid moeten bieden. Dat is de taak van de politiek. Pas als we kunnen laten zien dat in ons land risico’s en kansen op een faire manier worden gedragen en verdeeld, zal de natuurlijke neiging van mensen om voor elkaar te willen zorgen weer meer ruimte krijgen.

Daarbij moeten wij de moed en de eerlijkheid opbrengen te zeggen wat de politiek vermag en vooral wat de politiek niet vermag en dus door de mensen zelf zal moeten worden gedaan. Alleen zo breken we met de onzalige praktijk om burgers als consumenten te behandelen. Die praktijk heeft ertoe geleid dat burgers zich ook als consumenten zijn gaan gedragen, waardoor de politiek is verworden tot een service provider, die bovendien meestal niet levert wat wordt beloofd. Dat moet snel anders, want democratische politiek is alleen maar mogelijk met betrokken en verantwoordelijke burgers. Mensen raken pas betrokken en voelen zich pas verantwoordelijk voor het collectief als zij weten dat zij daar zelf een wezenlijke rol in spelen, een rol die ook iets oplevert. Want een overgrote meerderheid van de Nederlanders hunkert naar dat betere Nederland dat wij binnen handbereik hebben, zij willen de sociale staat van ons land verbeteren en zij weten dat het kan, mits wij bereid zijn elkaar bij de les te houden, mits wij bereid zijn iedereen er bij te betrekken, niemand uit te sluiten, elkaar het vertrouwen te geven dat wij het samen kunnen rooien. Het besef moet weer groeien dat een betere wereld wel degelijk dichterbij te brengen is door politiek handelen. Een fatsoenlijke samenleving die nieuwe uitdagingen met open vizier tegemoet treedt en omzet in kansen moet de doelstelling van sociaaldemocratische politiek vormen.

Daarvoor is het noodzakelijk dat de politiek een aantal lessen uit het recente verleden durft te trekken. Ten eerste moeten we erkennen dat de hervormingen van de instrumenten van de welvaartsstaat hebben geleid tot vervreemding, omdat zij schaalvergroting, verzakelijking en privatisering als middel gebruikten. Zorg, onderwijs en sociale woningbouw werden op afstand geplaatst van directe, democratisch gelegitimeerde politieke aansturing. Niet alleen de afstand tussen politiek werd groot, ook de afstand tot de mensen die van deze diensten gebruik maken. Ondanks het vaak goede werk van deze instellingen leidt dit tot vervreemding. Het zijn het steeds meer organisaties VOOR de mensen in plaats van VAN de mensen.

Dit moet anders. Het is de publieke sector waarin solidariteit ontstaat en waarin vrije mensen als verbonden burgers tot hun recht komen. Zij moeten zich betrokken kunnen voelen met deze diensten en er ook zelf verantwoordelijkheid voor kunnen nemen. Daarom willen wij terug naar de menselijke maat. Daarom willen wij dat de politiek weer een duidelijkere rol in de aansturing krijgt en kan ingrijpen als het niet goed gaat. En daarom willen wij dat mensen als verbonden burgers in plaats van consumenten bij deze diensten betrokken zijn.

In de politiek lopen de meningen uiteen hoe we omgaan met inrichting van de publieke sector. Voor de PvdA is het duidelijk: wij willen een menselijke maat, meer betrokkenheid van de burger en een politiek die ingrijpt als het niet goed gaat. Een fusietoets is daarvoor noodzakelijk, maar niet voldoende. We moeten initiatieven van onderop meer mogelijk maken. Door bijvoorbeeld thuiszorgmedewerkers te ondersteunen die hun eigen bedrijf beginnen. Of door docenten en ouders meer mogelijkheden te geven voor zeggenschap over de scholen. Door het organisaties VAN de mensen te laten zijn.

Andere partijen zien maatschappelijke organisaties liever als gewone onderneming met consumenten. Zij willen het toestaan dat deze organisaties winst mogen maken. Of zij willen toe staan dat besturen zich los weken uit het publieke bestel en van de politiek. Ik steun liever allerlei initiatieven en betrokkenheid van professionals en burgers. Waardoor de professionals hun beroepseer weer terug kunnen krijgen en de kwaliteit van de relatie tussen de professional en de burger weer centraal komt te staan. En waardoor het ontbrekende echte marktmechanisme op een maatschappelijk verantwoorde manier wordt gecorrigeerd. Daarmee onderschrijft de PvdA een van haar belangrijkste beginselen: ‘macht vergt tegenmacht’. Winstuitkeringen in de publieke sector staan daar haaks op. In de publieke sector past een publiek moraal en geen commercieel motief.

Dit lukt niet van vandaag op morgen. Maar ik wil graag de uitdaging aan gaan om de grip terug te krijgen op dit soort publieke organisaties. De publieke dienstverlening moet terug naar de burger en de professional.

In de tweede plaats is bij alle tevredenheid over de grote groei van persoonlijke vrijheden en bevrijdend individualisme het belang van het behoud van maatschappelijke verbanden onderschat. De gedachte was namelijk, dat als iedereen maar meer gaat verdienen, het niet zo erg is als sommigen heel veel meer verdienen dan anderen. Dit nu blijkt een drogredenering te zijn. Met name de enorme toename van het verschil tussen de middenklasse en de top is een belangrijke reden voor de uitholling van maatschappelijke binding. Vanaf het eind jaren negentig groeide het arbeidsinkomen van de top 0,1% gemiddeld 6% per jaar sneller dan het gemiddelde inkomen. Beloningen van bestuurders van de 600 grootste ondernemingen in Nederland groeiden met bijna 6% per jaar en voor bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen was dit zelfs bijna 9%. Voor Jan Modaal ligt deze jaarlijkse groei op 3 % per jaar. Het inkomen van de grootverdieners in Nederland groeit daarmee bijna 2 keer zo snel als dat van de gewone, hardwerkende Nederlander.

Wij moeten onze welvaartsstaat nog eens goed onder de loep nemen. Het gaat erom dat tekortkomingen in de maatschappelijke solidariteit worden opgelost. Scheefgroei zit zoals altijd vooral tussen inkomensgroepen, tussen generaties, tussen bevolkingsgroepen, tussen gezonden en zieken, tussen mannen en vrouwen. Maar de tekortkomingen veranderen met de tijd, verplaatsen zich of worden soms zelfs omgekeerd. Dat vraagt dus om een constant proces van analyse en herijking. Bij de inkomensgroepen is het verschil tussen de middenklasse en de lagere groepen nog te overzien, maar zit de onbalans tussen de middenklasse en alles wat daar boven zit. Dus is er behoefte aan fiscale correctie en is het onjuist uit dogmatische bijziendheid te roepen dat lastenverzwaring per definitie niet zou mogen, ongeacht de inkomenspositie van mensen.

Ten derde, juist in de tijden dat de onzekerheden groot zijn, moeten wij voorzichtig omgaan met onze verzorgingstaat. Een sociaal vangnet is niet alleen van belang voor mensen die er nu gebruik van maken, maar ook voor de middengroepen die nu werk hebben maar vrezen dat zij deze op enig moment kwijt kunnen raken. Goede zorg is niet alleen van belang voor mensen die ziek zijn en het niet zelf kunnen betalen, het is ook van belang voor gezonde mensen die weten dat ze op een dag zelf zorg nodig kunnen hebben. Juist ook voor de middengroepen, die veel bijdragen aan de verzorgingsstaat is het van belang dat zij de zekerheid hebben dat ook zij op de gemeenschap terug kunnen vallen als het tegenzit. Dat betekent dat we in deze tijden niet roekeloos moeten handelen. De verzorgingstaat die we hebben opgebouwd is bij tijd en wijle toe aan doordachte modernisering, maar roekeloos snijden leidt tot grote onzekerheid en afname van solidariteit en maatschappelijke samenhang. Wij moeten dus verstandig en eerlijk hervormen zonder onnodig onzekerheden aan te wakkeren.

Er is perspectief. In tijden van grote verandering, zoals nu, zijn er altijd minstens evenveel kansen als bedreigingen. In de afgelopen honderd jaar heeft de sociaaldemocratie zich steeds verder ontwikkeld vanuit vooruitgangsdenken, dat het ons keer op keer mogelijk maakte onder nieuwe omstandigheden onszelf opnieuw uit te vinden zonder het zicht te verliezen op onze waarden. Wie in vooruitgang blijft geloven weet dat op vrijheid en (zelf)verheffing gerichte emancipatie veel en veel meer vermag dan men voor mogelijk houdt. Vraag het maar aan uw ouders. Daarbij moeten we steeds opnieuw onze antwoorden toetsen aan de nieuwe vragen die opkomen, zodat we ons idealisme een pragmatische en praktische invulling geven. Pragmatisme is iets heel anders dan waardevrij opportunisme. Economische, rechtstatelijke en institutionele ordeningen zijn nooit waardevrij. Niet al het menselijk handelen is eigenbelang, mensen willen ook doen wat ‘juist’ en ‘goed’ is. Mensen willen een betere wereld, willen de sociale staat van ons land verhogen en willen zelf deel uitmaken van die verbetering, willen daarbij niet achterblijven of tussen de wielen raken. Als het al eigenbelang is, dan toch sterk verlicht eigenbelang.

De globalisering kent kansen en bedreigingen. Thijs Wöltgens stelde vast dat de neoliberale gedachtengoed van minder overheid, minder belastingen in minder progressieve stelsels en privatisering van publieke taken, is uitgewerkt en inmiddels zelfs ontspoord. Daarmee is het niet alleen economisch achterhaald, maar ook moreel failliet. De verhouding tussen economische en sociale vooruitgang moet harmonieuzer worden. Bezonnen modernisering vraagt om een duidelijkere regierol van de overheid, om herstel van evenwicht tussen arbeid en kapitaal, en om een herwaardering van de verzorgingsstaat.

Als we bereid zijn deze uitgangspunten toe te passen, hebben we een kans ook de moderne samenleving te overtuigen van stappen die op het eerste gezicht tegen het gevoel van mensen ingaan. De politiek zou moeten gaan over de zoektocht naar maatschappelijke samenhang en over de vraag hoe het er in een samenleving telkens opnieuw een rechtvaardig ‘sociaal contract’ tot stand komt of in stand wordt gehouden. Dit is in essentie een morele kwestie. Daarom is er ook zo’n behoefte aan herijking van de publieke moraal, zodat we weten wat een fatsoenlijke samenleving in deze tijd inhoudt. Waarbij het om veel meer gaat dan alleen omgangsvormen als met twee woorden spreken of de deur voor elkaar openhouden.

Het gaat in de politiek niet alleen om ‘doen wat je zegt’, maar ook om zeggen wat je doet, waarom je iets doet, met welk doel je iets doet. Het gaat om vertrouwenwekkend leiderschap dat bereid is helder te formuleren waar wij met de samenleving naar toe willen en wat daarbij van mensen wordt gevraagd en aan mensen wordt geboden. Niet alleen maar mensen eindeloos het valse comfort bieden van: “het komt wel goed, laat het maar aan ons over”. Of mensen aan de vooravond van verkiezingen voorspiegelen dat er geen pijn geleden hoeft te worden of zo ja, dan toch vooral door anderen. Mensen voelen heel goed aan dat deze tijd om offers zal vragen, om een inspanning van ieder individueel ten bate van onze samenleving als geheel.

Terug naar Thijs. In zijn Dreeslezing zegt hij dat democratisering de mens vrijer en sterker maakt, maar alleen als die vrijheid en die kracht ingebed blijven in een gemeenschappelijk gedragen idee over de samenleving, de collectiviteit. Die gemeenschappelijke Idee stond volgens Thijs echter onder druk, niet zozeer omdat de individualisering was doorgeschoten, maar vooral door het verlies aan vooruitgangsvertrouwen. Dat raakte weer aan de twee andere pijlers van de sociaaldemocratie: arbeidsmarkt en verzorgingsstaat, want juist de tekortkomingen daar leiden tot het om zich heen grijpende pessimisme. En zoals altijd in de menselijke geschiedenis, zijn het de zwaksten die de rekening hiervoor gepresenteerd krijgen.

Misschien verdient Thijs wel de meeste bewondering omdat hij zo goed de essentie van sociaaldemocratische politiek in de praktijk bracht: idealen koesteren, aanscherpen en vernieuwen waar nodig, maar nooit vergeten dat het gaat om echte mensen, met echte problemen, die echte oplossingen van de politiek mogen verwachten. Zijn intellectuele en politieke zoektocht was geen blind en doelloos dwalen, omdat deze gebaseerd was op een sterke innerlijke overtuiging, ongevoelig voor de steeds sneller veranderende politieke en maatschappelijke windrichtingen van ons land. Maar wat deze gelovige humanist tot een groot politicus maakte, was zijn doorleefd begrip voor de essentie van democratie: de bereidheid tot dialoog, de bereidheid de wereld door de ogen van een ander te zien, de bereidheid je ook door een ander te laten overtuigen. Volgens Camus is het die eigenschap die ons mensen van andere levende wezens onderscheidt, een eigenschap die echter steeds weer op onszelf moet worden bevochten, zeker in tijden van twijfel en onzekerheid.