Hollandse koopmanskunst - Hoofdinhoud
Frans Timmermans schrijft over de handelsrelatie met Japan: “In de vroegste Nederlandse geschriften uit Japan proef je al die honger naar kennis over ’s lands wijs, ’s lands eer. Om er vervolgens zijn commerciële voordeel mee te kunnen doen.”
Deze week mocht ik de handelspas uitlenen aan het land waar het document 400 jaar geleden is afgegeven. De handelspas is een op prachtig Japans papier geschreven verklaring van de Shogun, de Japanse heerser uit die tijd, waarin hij de Hollanders het exclusieve recht geeft op het drijven van handel met Japan. Het document, ongeveer van A3-formaat, zit in een schitterende lakdoos en wordt bewaard in ons Nationaal Archief. In de afgelopen twee jaar hebben Japan en Nederland herdacht dat wij al 400 jaar handelsrelaties hebben en 150 jaar geleden een handelsverdrag hebben afgesloten. Ter afsluiting van die herdenkingsjaren heb ik de handelspas meegenomen naar Japan, waar het document de komende tijd te zien is in het museum van Nagasaki, als onderdeel van een prachtige tentoonstelling over de ontmoeting tussen Japan en de Hollanders uit die tijd.
In Hirado bezocht ik de plek waar het allemaal begon. Daar strandde in 1600 het VOC schip De Liefde, na een twee jaar eerder uit Nederland te zijn vertrokken. Slechts enkelen haalden Japan levend en met name de Engelse navigator William Adams zou wereldberoemd worden, dankzij het boek Shogun van James Clavell. Maar de Hollanders werden vriendelijk onthaald door de lokale bevolking, verwierven hun vertrouwen en kregen hulp bij het bouwen van een schip om weer weg te komen. Met die herinnering in het achterhoofd besloot men een aantal jaren later weer in Hirado aan land te gaan. Men stichtte daar een handelspost, hetgeen leidde tot voordeel voor beide partijen. Goed, voor dat ik mij verlies in deze fascinerende geschiedenis, wil ik volstaan met de opmerking dat de locale autoriteiten in Hirado nu bezig zijn het Hollandse pakhuis te herbouwen dat daar toen korte tijd heeft gestaan. En ik wil u graag vertellen dat ik gebiologeerd heb staan kijken naar de stenen trap die vanuit het water omhoog leidt naar de kade, een trap die daar al bijna vierhonderd jaar ligt. Een trap waarop de eerste Hollandse voetstappen op Japanse bodem moeten hebben geklonken, na een zeereis van bijna twee jaren.
De geschiedenis van Hirado is veel minder bekend dan die van Deshima en dat is alleszins te begrijpen. Toen de VOC gelast werd Hirado te verlaten, kreeg men van de Shogun de concessie om op het opgespoten eilandje Deshima, voor de rede van Nagasaki, een handelspost te beginnen. Een exclusief recht, dat eeuwen lang geen enkele andere Westerse mogendheid werd gegund, totdat commodore Perry daar namens de VS in 1853 een einde aan maakte. Inmiddels ligt Deshima niet meer aan het water, maar de plek wordt wel met heel veel zorg door de Japanners in oude luister hersteld. Ook hier had ik een bijna hallucinerende ervaring door mij voor te stellen hoe het geweest moet zijn voor die paar Hollandse mannen (women not allowed, met uitzondering van Japanse prostituees) die op die kleine postzegel handel dreven met wat toch in alle opzichten een exotische natie moet zijn geweest. En hoe moet dat voor die Japanners zelf zijn geweest, in dat gesloten land, om af en toe die grote kerels met hun rossig haar, hun grote neuzen en ronde ogen van het eilandje of te zien komen?
Hoe het ook zij, het was een succesvolle relatie, tussen die twee volkeren. Ik zou er nog vele bladzijden over vol kunnen schrijven, maar wil mij nu tot slechts een aspect beperken. Waarom kregen de Nederlanders voor elkaar wat al die andere Europeanen ook zo vurig wensten, maar wat nooit wilde lukken? Waarom mochten zij wel handel drijven en al die anderen niet? Omdat zij juist alleen maar handel wilden drijven en dat hadden de Japanners goed in de smiezen. De Spanjaarden en de Portugezen wilden ook zieltjes winnen. Van de Britten en de Russen vermoedden de Japanners dat zij het liefst ook de baas wilden worden. Niet ten onrechte, zoals later bleek in China. En de Nederlanders waren heel toegewijd. Zij verdiepten zich in de cultuur, gebruiken en waarden van de Japanners. Men had snel door hoe men zich moest gedragen, men paste zich graag snel aan en wist ook snel waarmee men de Shogun tevreden kon stellen. In de vroegste Nederlandse geschriften uit Japan proef je al die honger naar kennis over ’s lands wijs, ’s lands eer. Om er vervolgens zijn commerciële voordeel mee te kunnen doen. In de loop der tijd zie je overigens aan Japanse zijde precies hetzelfde ontstaan en zo wordt Nederland de brug tussen Japan en de buitenwereld.
De Shogun was met name zeer beducht voor Christenen met zendingsdrang. Hij vond namelijk dat tot het christendom bekeerde Japanners potentiële onruststokers waren en daaraan had hij geen behoefte. Bovendien wist hij dat die christenen voortdurend met elkaar in staat van oorlog verkeerden, terwijl in Japan onder de Shogun 250 jaar vrede zou heersen. Dus hield hij angstvallig christenen buiten te deur. Bij een van de jaarlijks verplichte bezoeken van de Hollanders aan de Shogun, kregen zij de vraag voorgelegd: “Bent u christenen?” Het antwoord luidde: “Nee, wij zijn Hollanders!”