Ruige taal in de Tweede Kamer (+ EP-verkiezingen) - Hoofdinhoud
Mag je flapdrol zeggen in de Tweede Kamer? Die kwestie kwam deze week even op toen Jan Marijnissen (SP) tot drie keer toe 'Flapdrol!" riep in de richting van minister Koenders. Het is natuurlijk niet zo netjes om zoiets te zeggen -vooral als je het maar vanuit de bankjes roept- maar a la. Marijnisen gaf gisteren in NOVA toe dat het 'niet zijn hoogtepunt' was.
Beslist geen hoogtepunt was de bijdrage van Geert Wilders tijdens het debat afgelopen donderdag. Hij gebruikte het verhaal van een door een taliban-leider verkrachte vrouw om aan te tonen dat de 'linkse elite' aan het zogenaamde 'Stockholm-syndroom' lijdt richting de Islam. Dat Stockholm-syndroom betekent dat je als slachtoffer van een gijzeling sympathie krijgt met de dader, en hem wil beschermen. Geert Wilders -en zijn speechschrijver, kamerlid Martin Bosma- hadden weer een huzarenstukje geleverd: weer veel berichtgeving ging over deze smakeloze vergelijking. Maar Wilders nam geen woord terug. Opvallend is dat journalisten vervolgens in de wandelgangen fluisteren dat je 'veel van Wilders kan zeggen', maar dat hij 'toch wel retorisch begaafd is' , want hij ' weet toch steeds maar weer de aandacht te trekken'. Ik vind dat een bizarre redenering.
Ja, hij weet de aandacht te trekken. Maar komt dat door een retorisch talent? Nee. Dit soort elementen in een speech staan gelijk aan het uitsteken van een middelvinger. Niets knaps aan, eerder puberaal. En dat haalt altijd wel de krant. En als daar niet meer van wordt opgekeken, dan kan je altijd nog iemand uit gaan schelden, of uiteindelijk je broek laten zakken en op het spreekgestoelte gaan 'moonen'. Zeker dat je daar het journaal wel mee haalt! Het is heus zo moeilijk niet om in het nieuw te komen met platheid, maar dat heeft niets met retorische begaafdheid te maken.
Mark Rutte moet ook die gedachte gehad hebben. 'Laat ik eens pleiten voor het recht op platheid, dan kom ik ook op het journaal'. En zo geschiedde. Dinsdag werd er een fractienotitie gepresenteerd waarin een pleidooi voor verdere verruiming van de Vrijheid van Meningsuiting. Ik heb de moeite genomen het stuk even te lezen, en was een beetje teleurgesteld. Er stonden wat halve gedachten in, wat freischwebende hersenspinsels, maar echt uitgewerkt was het niet. Kijk, ik ben zeer voor een grote mate van vrijheid van meningsuiting. En als je naar Nederland kijkt hebben we die ook. Ook is het waar dat die vrijheid wel eens onder druk staat, zoals vorig jaar door de bejegening van Cartoonist Gregorius Nekschot. Maar is dat een reden om het verbod op haatzaaien uit het strafrecht te halen? Ik vind dat niet. In sommige gevallen is het belangrijk dat een rechter kan kijken of een mening bijdraagt aan het zaaien van haat en een bedreiging kan gaan vormen voor iemand of een groep. Zo mag je van mij hele beledigende dingen zeggen over Moslims, Joden, Christenen en atheisten, en daar treedt de rechter niet tegen op. Maar als je vervolgens die zelfde teksten elke vijf minuten herhaalt, bijvoorbeeld voor de deur van iemands huis, voor een Joods bejaardenhuis, en anderen oproept het zelfde te gaan roepen op die plek, dan kan dat gevoeld worden als haatzaaien. Prima dat de rechter dan even kijkt of er niet een grens wordt overschreden. Rutte had zich intussen behoorlijk in de nesten gewerkt door het recht op holocaust-ontkenning als een soort trofee van de vrijheid van meningsuiting uit te roepen, waardoor allerhande partijgenoten over hem heen vielen. Arme man.
Over beledigen gesproken. Deze week trok het kabinet het plan terug om het verbod op Godslastering te schrappen. Daarom heb ik samen met SP en VVD uitgesproken dat we nu zelf met een initiatiefwet komen. Anders dan de wet tegen haatzaaien, is het verbod op Godslastering overbodig. Dezer weken hard aan de slag om die initiatiefwet te schrijven, dus.
Zo, en nu aan de arbeid. Vanochtend en vanmiddag ga ik naar Utrecht. Campagne voor de Europese verkiezingen!