Vanuit de Europese Raad III - Hoofdinhoud
Frans Timmermans vanuit de Europese Raad: “Als de eerste tekenen niet bedriegen, gaan we er zo op vooruit.”
Gisteren en vandaag de eerste Europese Raad volgens de regels van het Verdrag van Lissabon. Dat betekent dat in de zaal alleen de regeringsleiders om de tafel zitten en de tweede stoel, meestal voor de ministers van Buitenlandse Zaken, is weggehaald. Eerlijk gezegd is het voor iedereen een beetje wennen, die nieuwe werkwijze. Er zullen trouwens nog wel meer zaken gaan veranderen in de komende tijd.
Het is één zaak het allemaal in theorie te bedenken en op papier te zetten voor een verdrag, de praktijk is toch vaak anders. Dat wil zeggen: in de praktijk zal moeten blijken hoe onze afspraken voor de mensen in het systeem werken. Van regeringsleiders tot ambtenaren, van ministers tot Europese en nationale parlementariërs, iedereen zal zijn of haar nieuwe rol moeten gaan invullen. Dat is een leuke uitdaging, want het Europese Parlement en de nationale parlementen krijgen meer te vertellen, er zal veel meer in het openbaar worden vergaderd. En de besluitvorming wordt sneller, transparanter en democratischer, omdat er een juist evenwicht is gevonden tussen de verschillende belangen. Dat zijn allemaal prima verworvenheden. Maar voor de mensen in de praktijk van de Europese overheid is het ook wennen. Wennen aan nieuwe spelregels, aan nieuwe vergadervormen, aan nieuwe verhoudingen tussen de instellingen.
Wat mij echter deze week opgevallen is vooral de snelheid waarmee wij in staat zijn ons aan de nieuwe werkwijze aan te passen. Soms lijkt het bijna ongemerkt te gaan. Neem de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken van maandag en dinsdag. Daar zijn voor het eerst in tijden de buitenlandspolitieke onderwerpen ad fundum besproken, uitonderhandeld en afgekaart. Men heeft belangrijke beslissingen genomen over de relatie met de uitbreidingskandidaten en over de Europese houding ten aanzien van Iran. Dat heeft tijd en inspanning gekost van de ministers, zozeer zelfs dat veel langer vergaderd is dan gebruikelijk. Volgens mij heeft dat alles te maken met het feit dat de ministers van Buitenlandse Zaken niet meer per definitie bij de Europese Raad aanwezig zijn: daardoor kunnen zij onderwerpen niet meer van maandag doorschuiven naar de Europese Raad op donderdag en vrijdag. Althans, zij kunnen dat wel doen, maar dan zitten ze er zelf niet bij om alles nog eens te bespreken. En de regeringsleiders hebben meestal niet de tijd om dat namens hen te doen. Dus kozen zij ervoor het af te ronden tijdens de Raad op maandag en dinsdag.
Dit is precies wat de opstellers van het Verdrag van Lissabon voor ogen stond: vakraden die meer knopen doorhakken en een Europese Raad die op hoofdlijnen stuurt. Als de ministers in de vakraden hun werk goed doen, zal de afwezigheid bij de Europese Raad zeker geen verlies aan invloed, maar juist een toeneming van hun invloed tot gevolg hebben. Immers, het zal voor de Europese Raad veel lastiger zijn een door de ministers bereikt compromis weer open te breken, dan een nog niet bereikt compromis (zoals dat tot nu toe steeds naar de Europese Raad ging) in een bepaalde richting te duwen. Bovendien worden onderwerpen in de vakraden meestal uitvoeriger besproken, simpelweg omdat er meer tijd voor is en ook de vaklieden aan tafel zitten, zodat het ook de kwaliteit van de besluitvorming ten goede kan komen.
Zoals bij iedere structuurwijziging, zal de praktijk moeten uitwijzen of het ook blijvend een verbetering is. Want dat kan je niet alleen in regels vastleggen, dat is ook sterk afhankelijk van hoe lidstaten en individuele politici en hoge ambtenaren met de nieuwe regels omgaan. Alles valt te saboteren, te omzeilen of te misvormen, als men maar vilein genoeg is. Maar ik proef een sterke wil, breed gedragen in de Europese Raad, om hier een succes van te maken. Uiteindelijk geldt hier toch weer dat Britse spreekwoord: the proof of the pudding, is in the eating.