Regering: neem de regie in handen

Met dank overgenomen van J.J. (Jasper) van Dijk i, gepubliceerd op dinsdag 3 november 2009.

Zestig procent van de leraren krijgt onvoldoende mogelijkheden om leerlingen de gewenste kwaliteit onderwijs te geven. Dat is één van de conclusies in ons rapport 'de leraar aan het woord'. Hierin staan de resultaten van ons onderzoek onder ruim 3300 leraren in basis- en voortgezet onderwijs. Het rapport laat zien wat er speelt op de werkvloer en legt daarmee de kloof bloot tussen de Haagse werkelijkheid en de praktijk op school. Hoofdconclusie is dat leraren plezier hebben in hun werk, maar dat dit wordt bemoeilijkt door de zware omstandigheden: grote klassen, een hoge werkdruk en de vele tijdrovende taken rondom het lesgeven.

Jasper van Dijk is Tweede Kamerlid voor de SP

Als zestig procent van de leraren onvoldoende mogelijkheden krijgt om goed onderwijs te geven, ligt er voor de politiek een taak. De regering heeft reeds een aantal maatregelen genomen. Er wordt geïnvesteerd in leraren middels het Actieplan Leerkracht, er komt een fusietoets tegen de schaalvergroting, zwakke scholen worden sneller aangepakt en er is meer aandacht voor taal en rekenen.

Deze maatregelen verdienen alle steun, maar kunnen niet verhullen dat de regering een dieperliggend probleem over het hoofd ziet. Dat wordt wel “de nieuwe schoolstrijd” genoemd tussen leraar en management. Na drie decennia van deregulering, is de politiek op afstand van het onderwijs komen te staan. Tussen leraar en politiek is een machtige tussenlaag van management en bestuur gegroeid die vergaand de touwtjes in handen heeft en die ook niet graag meer loslaat. Minister Plasterk leek dit probleem aanvankelijk te onderkennen, maar heeft zich er alsnog bij neergelegd.

De macht van bestuur en management komt vooral tot uitdrukking in hun zeggenschap over de besteding van het schoolbudget (de zgn. lumpsumfinanciering). Het bestuur bepaalt welk deel van het budget naar personeel gaat en welk deel naar materieel en gebouwen. Het bestuur bepaalt ook hoeveel geld op de bank wordt opgepot. Nog los van dit verkeerde gebruik van overheidsgeld, leidt de ondoorzichtige wijze waarop een bestuur op afstand hierover besluiten neemt, tot veel ergernis bij leraren.

Deze “schoolstrijd” kan worden opgelost als de regering de regie in handen neemt. Dat betekent duidelijke voorwaarden stellen aan de besteding van het budget. Niet meer dan een bepaald maximumpercentage gaat naar overhead en bureaucratie (bijvoorbeeld maximaal 15 procent), de rest gaat naar het klaslokaal. Eenzelfde “oppotnorm” is nodig voor het eigen vermogen van scholen. Ook het salaris van leraren en bestuurders dient een verantwoordelijkheid van de regering te zijn. Dus geen wazig functiewaarderingssysteem van werkgeversraden zoals de VO-raad, maar een heldere CAO, goedgekeurd door de minister.

Een ander kritiekpunt op de regering betreft de omgang met zogenaamde onderwijsvernieuwingen. Na de Commissie Dijsselbloem was iedereen het eens: het onderwijs wordt niet meer hervormd zonder inspraak en draagvlak van leraren. Desondanks presteert de regering het om nog geen jaar later twee grote hervormingen op te leggen: het passend onderwijs en het competentiegericht onderwijs. Het zogenaamde passend onderwijs - waarbij leerlingen met een handicap of stoornis zoveel mogelijk op reguliere scholen worden opgenomen - komt zonder extra investeringen neer op knellend onderwijs. Nu al kan slechts één op de vier leraren goed onderwijs aan zorgleerlingen geven, blijkt uit ons onderzoek. De regering wil toch doorgaan, omdat dit goedkoper is dan investeren in het speciaal onderwijs. Maar die opstelling is juist fnuikend. De combinatie van grote klassen met een groeiend aantal zorgleerlingen is voor leerkrachten en (zorg)leerlingen uiterst onbevredigend. Als we willen voorkomen dat leerkrachten massaal gefrustreerd het onderwijs verlaten, zal fors geïnvesteerd moeten worden in het speciaal onderwijs en in kleinere klassen.

Ook het competentiegericht onderwijs (CGO) in het MBO leidt tot veel onvrede onder leraren. Zeventig procent heeft problemen met de invoering ervan en tweederde ziet een verlies aan vakkennis optreden. Uit eigen onderzoek van de Tweede Kamer blijkt zelfs dat de invoering “onder de maat” verloopt. Het is daarom onvoorstelbaar dat staatssecretaris Van Bijsterveldt vasthoudt aan verplichte landelijke invoering van CGO. Precies deze houding roept zoveel weerstand op bij docenten.

Goed onderwijs is grotendeels afhankelijk van de kwaliteit van de leraar. Toch weigert Plasterk ook hier de regie naar zich toe te trekken. Gevolg: een kwart van de leraren staat onbevoegd voor de klas. Het is begrijpelijk dat scholen liever een onbevoegde leraar inzetten dan helemaal geen leraar, maar op de lange duur is het funest voor de kwaliteit. Het tekort aan leraren is het gevolg van eerdere bezuinigingen en het veroorzaakt voortdurend nieuwe concessies. Zo is er sinds kort de educatieve minor, waarbij een universitaire bachelorstudent met enkele onderwijsvakken voor de klas mag staan. Het zijn lapmiddelen die de kwaliteit en het aanzien van het leraarberoep verder aantasten. De regering dient te beseffen dat alleen hogere eisen aan leraren de neerwaartse spiraal zullen keren.

Genoeg leraren van hoge kwaliteit vereisen extra investeringen. De regering laat dat na, omdat onderwijs sinds de jaren tachtig als kostenpost wordt beschouwd in plaats van als investering. Deze omslag in denken is een belangrijke verklaring voor het lerarentekort en de dalende kwaliteit. Zo lang het kabinet weigert om fors te investeren in onderwijs, blijft de onvrede bestaan en wordt de belangstelling voor een baan in het onderwijs niet groter. Terwijl iedereen weet: investeringen in onderwijs betalen zichzelf dubbel en dwars terug.

Laat er geen misverstand over bestaan: onderwijs is een prachtvak en veel leraren zetten zich elke dag met hart en ziel in om leerlingen verder te brengen. Het kabinet mag dat gegeven echter niet misbruiken door leraren aan hun lot over te laten. Naast voldoende investeringen, is het daarom noodzakelijk dat de minister de regie in handen neemt over zowel kwaliteit en bevoegdheid als budget en salaris, in plaats van dit afhankelijk te maken van de grillen van bestuur en management.

Tot slot nog een noodkreet over het roemruchte artikel 23 van de grondwet. Hierdoor kunnen bijzondere scholen op basis van hun grondslag leerlingen weigeren (evenals homoseksuele docenten). Invoering van een acceptatieplicht zou deze praktijk teniet doen, ware het niet dat CDA en ChristenUnie dat in het regeerakkoord hebben geblokkeerd. Toch ligt er een nieuwe kans, want na de crisis is het regeerakkoord opengebroken en staat de PvdA niets meer in de weg om met de Tweede Kamer in actie te komen. Samen met VVD, GroenLinks, D66 en SP is een meerderheid voor een acceptatieplicht. Laten we die kans grijpen zodat deze achterhaalde praktijk snel tot het verleden behoort.