Parlementaire mores - Hoofdinhoud
Het was een boeiend weerzien met een aantal oude bekenden uit de Europese Conventie, gisteren in het Europese Parlement. Op uitnodiging van de Nederlandse europarlementariër Belder bracht ik een bezoek aan de Constitutionele Commissie van het EP, om daar het Nederlandse standpunt over de noodzakelijke verdragswijziging toe te lichten. De zaal zat bomvol, hetgeen natuurlijk alles te maken had met het Nederlandse ‘nee’ bij het referendum over de Europese Grondwet. Zoals een europarlementariër fijntjes opmerkte: “Als Nederland ‘ja’ had gezegd, zou vandaag alleen maar de eerste rij in deze zaal bezet zijn.”
De belangstelling voor de Nederlandse opstelling bleek ook uit het feit dat het EP de brief die het kabinet vorige maand aan de Kamer heeft gestuurd had laten vertalen. De boodschap dat Nederland een nieuw verdrag noodzakelijk vindt, maar dat dit zich in vorm en inhoud nadrukkelijk moet onderscheiden van het Grondwettelijk Verdrag is duidelijk overgekomen. Ik zag die vertaling op alle bankjes liggen en hoorde dat er ook ruim uit werd geciteerd. Veel van de vragen die ik kreeg waren gebaseerd op een nauwkeurige bestudering van die brief. Het doet deugd als je zo onder een vergrootglas wordt gelegd. Betekende al die aandacht ook dat er warme waardering was voor de Nederlandse opstelling? Nou, dat viel wel mee.
Helaas zijn er nog flink wat europarlementariërs die maar één ding willen: dat Nederland alsnog gewoon die grondwet ratificeert. Ik hoop duidelijk te hebben gemaakt dat deze regering de uitspraak van de Nederlandse bevolking zal respecteren en dus die grondwet nooit ter ratificatie aan het parlement zal voorleggen. Overigens heb ik mij wel verbaasd over de mores van het EP. Als oud-lid van de Tweede Kamer hecht ik aan de gewoonte dat een voorzitter netjes de vergadering voorzit en zich zeker niet inhoudelijk uitlaat over de inbreng van de leden van de vergadering. Ook niet als deze inbreng ver af staat van de politieke opvattingen van de voorzitter. In het EP gelden kennelijk andere reg els. De voorzitter van de Constitutionele Commissie, de Duitse sociaaldemocraat Jo Leinen, stak na mijn inbreng niet onder stoelen of banken dat hij het er zeer mee oneens was. Daar kan ik goed mee leven. Maar wat mij echt verraste was dat hij niet naliet europarlementariërs te kapittelen die zijn opvattingen niet deelden en andere sprekers die wel in zijn lijn spraken ruim baan liet en nimmer van commentaar voorzag. Zelfs niet toen een Oostenrijkse ‘groene’, Voggenhuber, de Nederlandse regering de meest belachelijke verwijten naar het hoofd slingerde, als zouden wij de voorhoede vormen van een re-nationalisering van de Europese Unie en dat wij 50 jaar Europese integratie ongedaan zouden willen maken. Mijn vraag aan Leinen, die naast mij zat, of dit niet ook om zijn commentaar vroeg, zoals hij wel uitvoerig gaf op de inbreng van eurosceptische Britten, een even scherpe als eurosceptische Deen (de ook in de Conventie zeer opvallende Bonde) en een mij onbekende Ierse met Amerikaans accent, die niet ten onrechte signaleerde dat dissidenten het wel erg te verduren hadden bij de voorzitter, bleef onbeantwoord.
Dit parlementaire vuurwerk laat overigens onverlet dat het een boeiende en nuttige bijeenkomst was. Mij is gebleken dat het op prijs wordt gesteld, ook door diegenen die ons standpunt niet delen, dat de Nederlandse regering duidelijk stelling kiest en bereid is het gesprek aan te gaan met alle andere landen om tot een oplossing te komen van de impasse waarin deze discussie is geraakt. Met de aanwezige zeer grote ervaring op Europees terrein kan ook de Nederlandse regering zeker haar voordeel doen. Mensen als Jean-Luc Dehaene, Elmar Brok, Richard Corbett en de oud-voorzitters van het EP Klaus Hänsch en Enrique Barón, hebben zo’n schat aan Europese en nationale politieke ervaring dat hun vragen en opmerkingen ons helpen het Nederlandse standpunt te verhelderen en aan te scherpen. Dat alleen al maakt een bezoek aan het EP meer dan nuttig.