Referendum - Hoofdinhoud
Er moet en er zal bewezen worden dat de PvdA gedraaid heeft, dat is teneur van de reacties de afgelopen dagen. Als bewijs daarvoor wordt steeds het verkiezingsprogramma van de PvdA aangevoerd, waarin duidelijk staat dat bij een (grondwettelijk) verdrag er een nieuw referendum moet komen. Nu het verdrag niet grondwettelijk blijkt te zijn en er mede daarom geen referendum komt, wordt vaak de cynische conclusie getrokken dat de kiezer is belazerd.
Maar door wie eigenlijk? Het woord grondwettelijk stond niet voor niets in het verkiezingsprogramma. In Nederland is vaker gepoogd het referendum vast onderdeel te laten zijn van de staatsinrichting. Daarvoor moet de Nederlandse grondwet worden gewijzigd. Dat vergt een tweederde meerderheid in het parlement. Die meerderheid is nog nooit in zicht geweest en zal er voorlopig ook niet komen. Met andere woorden: er is geen politiek draagvlak, noch een (grond)wettelijke basis om onder normale omstandigheden een referendum te houden. Dat zijn staatsrechtelijke regels waar serieuze partijen zich aan hebben te houden. Het referendum van 2005 werd mogelijk omdat toen is vastgesteld (mede op advies van de Raad van State) dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die het houden van een raadplegend referendum mogelijk maakten. Omdat de Europese Grondwet verder ging dan een normaal (Europees) verdrag. Nu er een nieuw verdrag voorligt, is het een zaak van deugdelijk bestuur dat wederom wordt bezien of er bijzondere omstandigheden zijn die het afwijken van de vaste regels rechtvaardigen. In het coalitieakkoord van dit kabinet is afgesproken dat wij daarover advies zouden vragen aan de Raad van State.
De Raad van State komt tot de heldere en eenduidige conclusie dat het Hervormingsverdrag een ‘gewoon’ Europees verdrag is en er dus geen sprake is van bijzondere omstandigheden die zouden rechtvaardigen dat wij afwijken van het gewone goedkeuringsproces, dat via de Kamers verloopt. Het kabinet deelt deze conclusie en zal dus het verdrag gewoon voorleggen aan het parlement. De PvdA heeft zich hier achter geschaard en dat is een logisch gevolg van zowel het verkiezingsprogramma, als de afspraken in het coalitieakkoord, die de goedkeuring dragen van het hoogste orgaan in de PvdA, het partijcongres.
Verder is de redenering: “toen een referendum, nu ook een referendum” te armzalig voor woorden als daarbij op geen enkele manier rekening kan worden gehouden met de gewijzigde omstandigheden. Daarbij spelen niet alleen argumenten een rol die met ons staatsrecht te maken hebben. De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen voor het Hervormingsverdrag, een inzet die de vertaling vormde van het ‘nee’ uit 2005, is nagenoeg geheel gehonoreerd. Ik heb nog niemand horen beweren dat er nog meer voor ons in zit. Dus wat zouden wij met een nieuw ‘nee’ in hemelsnaam voor ons land en onze mensen kunnen bereiken? Zeker niets méér, waarschijnlijk veel minder. En om een ‘ja’ te krijgen, hebben we geen referendum nodig, aangezien met uitzondering van Marijnissen en Wilders de kamerfracties in beginsel welwillend staan tegenover het Hervormingsverdrag. Overigens heeft het referendum geen bijdrage geleverd aan de verdieping en verbreding van de kennis over Europa, dus een nieuw referendum zal evenmin de kloof met de burger dichten. Die kloof kan alleen met andere middelen worden gedicht.
Zoals ik al vaker heb betoogd is het van het grootste belang dat Europa laat zien de belangen van de burgers te dienen door problemen op te lossen die niet (meer) alleen op nationale schaal kunnen worden opgelost. Klimaatverandering, criminaliteitsbestrijding, energiezekerheid; dat zijn de onderwerpen die op korte termijn vragen om Europese antwoorden. ‘Niet kletsen, maar poetsen’, dat zou de komende jaren het Europese motto moeten zijn.