Nu het nog mag - Hoofdinhoud
Nu het nog mag van de RVD, schrijf ik maar gauw een bijdrage aan mijn log. Vooral omdat ik verslag wil doen van de reis naar de Balkan, waarbij wij in twee dagen Slovenië, Servië en Kroatië hebben bezocht. Het korte bezoek aan Ljubljiana, de hoofdstad van Slovenië, stond in het teken van het voorzitterschap van de EU, dat vanaf 1 januari door deze nieuwe lidstaat zal worden bekleed. Van Slovenen wordt wel eens gezegd dat het Oostenrijkers zijn die denken dat zij Italianen zijn, maar mij is alleen opgevallen dat zij zich erg goed hebben voorbereid op hun nieuwe taak. Zij weten wat zij willen, hebben de infrastructuur opgebouwd die bij een voorzitterschap hoort en hebben als klein land ook de mogelijkheid benut andere landen om ondersteuning te vragen. Zo zal Nederland helpen met expertise over Afrika. Onze voormalige ambassadeur in Asmara zal vanaf volgende maand het Sloveense ministerie van Buitenlandse Zaken bijstaan. Zij zal in een team werken met collega’s uit verschillende landen, waaronder Duitsland, om ervoor te zorgen dat het voorzitterschap niet overvraagd wordt bij de voorbereiding van conferenties of als zich een internationale crisis voordoet.
Want, zoals ik ook tegen de Sloveense minister van Buitenlandse Zaken Rupel heb gezegd, je kan je nog zó goed op een voorzitterschap voorbereiden, het zijn vaak toevallige omstandigheden die bepalen waar de EU haar aandacht op zal moeten richten. Zo had België een ambitieus en heel ver uitgewerkt werkprogramma voor het voorzitterschap in de tweede helft van 2001, maar na de aanslagen in New York en Washington konden die plannen in de prullenbak, want het terrorisme zou vanaf dat moment alle aandacht opeisen.
Voor zover wij nu kunnen voorspellen, zal het Sloveens voorzitterschap in het teken staan van de ratificatie van het Hervormingsverdrag, van de discussie over de hervorming van de Europese begroting en van een aantal heikele buitenlandspolitieke onderwerpen, zoals de toekomstige status van Kosovo, de relatie met Rusland en de problemen rond Iran en het Midden Oosten.
Het onderwerp Kosovo kwam ook ter sprake in Belgrado en Zagreb. De datum van 10 december, de dag waarop er een besluit moet vallen over de toekomst van Kosovo, nadert met rasse schreden, maar er is nog geen enkel vooruitzicht op een akkoord dat op steun kan rekenen van de twee partijen in het conflict. Opvallend is dat de Servische positie op weinig sympathie kan rekenen bij de buurlanden Slovenië en Kroatië.
Het spreekt voor zich dat men daar in Servië anders tegenaan kijkt. Minister van Buitenlandse Zaken Jeremic benadrukt dat er niet aan de grenzen van Servië mag worden getornd, al haast hij zich er aan toe te voegen dat Servië “ uiteraard” geen enkele bestuurlijke invloed meer wil uitoefenen in Kosovo, laat staan zich wil bemoeien met de Kosovaarse regering. Overigens had president Tadic in zijn gesprek met mij, dat laat op de avond plaatsvond, vooral zeer grote belangstelling voor economische vraagstukken en voor maatregelen die zijn land in staat zouden stellen de aansluiting bij de rest van Europa te zoeken.
Dat laatste punt speelt ook bij de jongere generatie in Belgrado duidelijk een grote rol. Om negen uur ’s ochtends zaten in de rechtenfaculteit van Belgrado 500 studenten klaar om met mij in debat te gaan over de EU, over de positie van Servië in Europa en over de mogelijkheden van toenadering van Servi ë tot de EU. Na een inleiding van ongeveer een kwartier van mijn kant, konden de studenten vragen aanleveren, waar ik dan weer op in kon gaan. Binnen ‘no time’ lag er een stapel vragen waar ik bijna niet meer overheen kon kijken, vragen die ik dan ook lang niet allemaal heb kunnen beantwoorden. Maar het is opvallend en ergens ook zeer bemoedigend dat de verwachtingen en zorgen van studenten in Belgrado vaak overeenkomen met de vragen waar studenten in Nederland en elders in Europa ook mee zitten. Bovendien spelen in Servië natuurlijk ook veel kwesties als: “willen jullie er ons wel bij hebben, in Europa?; waarom hebben jullie ons in de steek gelaten toen Milosevic aan de macht was en waarom kiezen jullie altijd de kant van onze tegenstanders?”. Maar verrassend genoeg vormden deze vragen eerder een uitzondering en ging het toch vooral over zaken als: “ kunnen wij in een verenigd Europa, met al die grote landen, onze eigenheid nog wel overeind houden; wordt de EU niet teveel speelbal van Bush; waarom hebben de Fransen en de Nederlanders ‘nee’ gezegd tegen de grondwet; hoe ziet u de kansen voor jonge mensen in Europa?”. Net als eerder in Nederland, in Slowakije, in Duitsland en in Frankrijk zijn jongeren in het algemeen redelijk optimistisch, maar ook nuchter en pragmatisch. Wat werkt in Europa, daar willen ze best naar kijken, maar zij leggen makkelijk dingen opzij, waarin zij geen of weinig vertrouwen hebben. Het Europese debat wordt zo als het ware steeds verder ge-de ïdeologiseerd. Hetgeen past bij de tijdgeest, maar hetgeen ook niet zonder problemen is (waarover later eens meer). Het is trouwens leuk om nu naast mij op mijn bureau waaraan ik zit te schrijven, de grote stapel vragen te hebben liggen, op kladjes, in tientallen verschillende handschriften. Leuke herinneringen aan een inspirerende bijeenkomst.
Tot slot wil ik steun uitspreken voor de gedachte die in de reacties bij een eerder log is geopperd om meer te doen aan debatten (op televisie en elders) waar mensen uit verschillende Europese landen aan deelnemen. Toevallig kwam dit idee ook ter sprake toen ik afgelopen vrijdag na een interview nog wat zat na te praten met de redactie van Het Gesprek. Ik beloof u dat ik hier werk van ga maken.