Brief minister over antiterrorismebeleid - Terrorismebestrijding - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 164 toegevoegd aan dossier 29754 - Terrorismebestrijding.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Terrorismebestrijding; Brief minister over antiterrorismebeleid |
---|---|
Documentdatum | 09-07-2009 |
Publicatiedatum | 22-07-2009 |
Nummer | KST133525 |
Kenmerk | 29754, nr. 164 |
Van | Justitie (JUS) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2008–2009
29 754
Terrorismebestrijding
Nr. 164
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 9 juli 2009
-
1.Inleiding
In de door uw Kamer aangenomen motie van het Lid Pechtold van 15 november 2007 (Kamerstuk II 2007/08, 31 200 VI, nr. 79) is de regering verzocht te bezien op welke wijze een onderzoek naar het Nederlandse antiterrorismebeleid het beste kan worden vormgegeven.
De motie geeft een aantal overwegingen voor dit verzoek:
-
•dat sinds enkele jaren terrorisme een prominente plek op de agenda heeft gekregen en dat de overheid deze gevoelens van onveiligheid begrijpelijkerwijs heeft willen beantwoorden met antiterrorisme-maatregelen;
-
•dat de meeste van deze wetten geen natuurlijk evaluatiemoment kennen;
-
•dat horizonbepalingen grotendeels ontbreken;
-
•dat antiterrorismemaatregelen effectief en proportioneel dienen te zijn;
-
•dat genomen maatregelen in onderlinge samenhang alsook in Europese en internationale context beoordeeld dienen te worden;
-
•dat gedegen reflectie in een periode van relatieve rust op dit gebied een zorgvuldige voorbereiding van eventueel nieuw beleid kan bevorderen.
1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Bij brief van 11 juli 2008 (Kamerstuk II 2007/08, 31 200 VI, nr. 132) is in reactie op de motie uw Kamer bericht dat een tijdelijke commissie bestaande uit externe deskundigen, onder voorzitterschap van de heer dr. J.J.H. Suyver, zal worden gevraagd het kabinet te adviseren over de wijze waarop de eventuele dwarsverbanden tussen de verschillende uitkomsten in beeld gebracht kunnen worden en over aandachtspunten bij de standpuntbepaling van het kabinet over de uitkomsten van de geplande evaluaties van de terrorisme gerelateerde wet- en regelgeving.1
Daarbij is toegezegd dat uw Kamer over de resultaten ervan te zijner tijd wordt geïnformeerd. Hierbij bieden wij het rapport van de Commissie aan, vergezeld van onze reactie ten aanzien van het rapport en in het bijzonder de conclusies en aanbevelingen.
De Commissie komt op basis van haar analyse tot een aantal inspirerende lessen en aanbevelingen. In deze reactie geeft het kabinet aan welk gevolg wordt gegeven aan de bevindingen, aanbevelingen en aandachtspunten van de Commissie. Vooraf wordt kort ingegaan op de analyse van de Commissie over een integrale evaluatie van het terrorismebeleid.
-
2.Het rapport en de conclusies en aanbevelingen
Uit het rapport blijkt dat de Commissie niet over één nacht ijs is gegaan. Tijdens het onderzoek is een literatuurstudie verricht en zijn interviews gehouden met sleutelfunctionarissen en deskundigen. Door deze grondige aanpak is een goed beeld ontstaan van de heersende opvattingen over de door de Commissie onderzochte terreinen. Hiervoor zijn wij de Commissie zeer erkentelijk.
Het is verheugend dat de Commissie heeft geconstateerd dat de overheid begrijpelijk in de jaren na en van terroristische aanslagen in binnenen buitenland in hoog tempo alle mogelijke maatregelen – wetgevend, beleidsmatig, organisatorisch, extra middelen voor de diensten – heeft getroffen om de burger trachten te beschermen tegen terroristische acties. De Commissie vindt het niet alleen begrijpelijk, maar beschouwt het ook als een plicht van de overheid.
Daarbij geeft de Commissie aan dat geen van de respondenten heeft geklaagd over gebrek aan wettelijk instrumentarium, is de formele coördinatie door de oprichting van de NCTb aanzienlijk verbeterd en wordt de CT-infobox gezien als een belangrijk en nuttig middel in de samenwerking tussen verschillende spelers in het veld.
Niettegenstaande de algemene positieve bevindingen heeft de Commissie in zijn bevindingen, aanbevelingen en aandachtspunten (hoofdstuk 6), kort samengevat, een aantal aandachtspunten opgenomen die dienen te worden betrokken bij evaluatieonderzoek. Het rapport bevat 21 van deze aandachtspunten, die door de Commissie zijn gegroepeerd rond drie thema’s, te weten samenhang, legitimiteit en effectiviteit van anti-terrorismemaatregelen.
De Commissie beveelt aan om – naast de reeds uitgevoerde of voorziene deelevaluaties – de vragen van samenhang, legitimiteit en effectiviteit van het pakket aan antiterrorismemaatregelen integraal te evalueren. Bovendien beveelt de Commissie aan dit evaluatieonderzoek niet tot de juridische invalshoek te beperken.
Wij zullen de gedane aanbevelingen betrekken bij het uit te voeren evaluatieonderzoek. Hieraan zal invulling worden gegeven door het evalueren van de antiterrorismewetgeving in onderlinge samenhang en de antiterrorismemaatregelen in de uitvoeringspraktijk vanuit het perspectief van onderlinge samenhang, legitimiteit en effectiviteit, door middel van extern onderzoek.
Wij streven ernaar het evaluatieonderzoek, in samenhang uitgevoerd, in 2010 af te ronden. Daarbij zal vanzelfsprekend worden aangesloten bij de reeds lopende en nog uit te voeren (evaluatie)trajecten en zal rekening worden gehouden met ieders eigen verantwoordelijkheid.
In afwachting van het evaluatieonderzoek zullen wij de Eerste Kamer verzoeken de verdere behandeling van het wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid aan te houden.
-
3.Tenslotte
Zoals ook uit het voorgaande blijkt zijn wij voornemens de aanbevelingen van de Commissie voortvarend ter hand te nemen. Iedere mogelijkheid om het antiterrorismebeleid te verbeteren dient ons inziens te worden aangegrepen. Dit is immers in het belang van de veiligheid van de burgers die het recht hebben door de overheid beschermd te worden.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst