Verslag algemeen overleg gehouden op 14 februari 2008 over o.a. de beleidsreactie op onderzoeksrapporten met betrekking tot adopties uit India - Adoptie - Hoofdinhoud
Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 31265 - Adoptie.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Adoptie; Verslag algemeen overleg gehouden op 14 februari 2008 over o.a. de beleidsreactie op onderzoeksrapporten met betrekking tot adopties uit India |
---|---|
Documentdatum | 12-03-2008 |
Publicatiedatum | 22-03-2009 |
Nummer | KST116268 |
Kenmerk | 31265, nr. 2 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Justitie (JUST) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2007–2008
31 265 30 551
Adoptie
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen
Nr. 2
1 Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Cqörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GroenLinks), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toor-enburg (CDA) en Anker (ChristenUnie). Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GroenLinks), Dezentjé Hamming (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 12 maart 2008
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 14 februari 2008 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:
– de beleidsreactie op onderzoeksrapporten met betrekking tot adopties uit India (31 265, nr. 1);
– de brief d.d. 21 januari 2008 inzake uitvoering moties en toezeggingen naar aanleiding van het debat over wetsvoorstel Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen (30 551, nr. 20).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) merkt op dat uitzendingen over interlandelijke adoptie in de afgelopen jaren veel onrust hebben veroorzaakt. Hoe beoordeelt de minister het gegeven dat zulke onrust steeds opnieuw ontstaat? Wat is standaard de gang van zaken bij het ministerie wanneer echte of vermeende misstanden gemeld worden? Het is niet voor 100% te garanderen dat in de zendende landen alle gewenste procedures strikt worden nageleefd. Voor een deel moet worden uitgegaan van goede trouw.
Wordt naast het verscherpte toezicht op adoptiebemiddelingsbureaus ook aandacht geschonken aan zogenaamde «zelfdoeners» bij interlandelijke adoptie?
Welke conclusies zijn uit de onderzoeken te trekken over de adoptie-mogelijkheden uit niet-verdragslanden? Kan vertrouwd worden op de daar gehanteerde gedragsregels voor het afstand doen en voor het onderzoeken van mogelijkheden voor adoptie in eigen land? Mevrouw De Pater-van der Meer is het eens met de aanscherping van de kwaliteitseisen aan vergunninghouders en met de intensivering van internationale betrekkingen, zowel tussen de centrale autoriteiten als op diplomatiek niveau. Ook stemt zij in met de voorgestelde wijzigingen in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) voor een transparantere financiële administratie bij vergunninghouders en het werken met machtigingen per land.
Mogelijke andere maatregelen kunnen worden gebaseerd op het tweede deel van het advies van de commissie-Kalsbeek.
Mevrouw Timmer (PvdA) wijst op het evenwicht dat gevonden moet worden tussen het belang van adoptie, in het bijzonder voor de kinderen, en de noodzaak om misstanden te voorkomen. Het is te betreuren dat wantoestanden soms wat worden overbelicht.
Controle op de adoptiekosten en inzicht in de werkwijze en de kosten in het land waaruit geadopteerd wordt, zijn belangrijk om fraude en financieel gewin uit te sluiten. Wordt per individueel geval goed bekeken of de kosten reëel zijn? Bij wie ligt de verantwoordelijkheid als geconstateerd wordt dat dit niet het geval is? Worden ouders goed geïnformeerd over de te verwachten kosten in het land waaruit zij hopen te adopteren? Beter toezicht op de werkwijze van vergunninghouders en zelfdoeners is wenselijk. Contacten in de landen van herkomst moeten gecontroleerd worden. Is het echter nodig om elk contact bij elke nieuwe aanvraag opnieuw te controleren, ook al is dat contact enkele weken of maanden eerder al goed bevonden? Is het niet efficiënter om regelmatig proactief een scan uit te voeren op alle contacten? Kan de centrale autoriteit dit doen? Hoe vaak wordt op dit moment een contact, hetzij van een vergunninghouder hetzij van een zelfdoener, gecontroleerd? Hoe staat het met de juridische procedures rond illegale adopties uit India?
Hoe staat de minister tegenover het idee van een onafhankelijk klachtenorgaan dat klachten van adoptiefouders met betrekking tot de centrale autoriteit kan onderzoeken? Het wringt dat zij nu moeten klagen bij de instantie waarvan zij mede afhankelijk zijn voor de toewijzing van een kind ter adoptie.
Wanneer kan de Kamer het kabinetsstandpunt over het eerste rapport van de commissie-Kalsbeek verwachten?
Kunnen in de geboorteaktes van geadopteerde kinderen de adoptiefouders vermeld worden als «vader», «moeder» of «ouders»?
De heer Van der Staaij (SGP) vindt het terecht dat aanwijzingen van mogelijke misstanden bij interlandelijke adopties serieus worden genomen. Als twijfel kan bestaan aan de vrijwilligheid van het afstand doen, is dat een ramp voor alle betrokkenen.
Wanneer worden de uitkomsten bekend van het onderzoek dat in India is ingesteld naar mogelijke illegale adoptiepraktijken? De voorgestelde maatregelen, zoals de aanscherping van de kwaliteitseisen aan vergunninghouders, de intensivering van contacten met buitenlandse overheden en de verscherping van het toezicht, zijn adequaat. Zowel in het Haags Adoptieverdrag als in de Nederlandse nationale regelgeving is al veel goed geregeld. Het gaat er dan ook meer om, de bestaande regels en waarborgen goed te handhaven, dan nieuwe in te stellen. Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. waarin wordt opgeroepen om te onderzoeken of er draagvlak bestaat voor een internationale autoriteit die de naleving van het Haags Adoptieverdrag controleert?
Zijn geldstromen goed te controleren, zowel bij vergunninghouders als bij deelbemiddeling? Voorkomen moet worden dat bij adoptie sprake is van geldelijk gewin. Moeten vergunninghouders een accountantsverklaring kunnen overleggen?
Stoppen met interlandelijke adoptie zou een onevenredige maatregel zijn. Het belang van adoptie voor kinderen is daarvoor te groot.
Zal de minister voor 1 juni 2008 reageren op het rapport van de commissie-Kalsbeek en rapporteren over het tweede wetsvoorstel tot herziening van de Wobka?
De procedures voor adoptie duren in de praktijk erg lang. Is inmiddels ingelopen op de achterstanden? Daarnaast zijn de kosten hoog. Is al meer bekend over het alternatief dat in de motie-Van der Vlies is gevraagd als compensatie voor de fiscale aftrek van deze kosten, nu deze komt te vervallen?
Embryoadoptie heeft juridisch weliswaar een andere status dan interlandelijke adoptie, maar zijn screening en voorlichting daarvoor niet eveneens noodzakelijk?
De heer Teeven (VVD) is tevreden met de onderzoeken naar aanleiding van de berichten over mogelijke misstanden bij adopties uit India. Er is nog geen aanleiding om de adopties uit India te beëindigen. Wel moeten de stichtingen voorlopig extra controles uitvoeren bij adopties vanuit India.
De heer Teeven is het eens met de scheiding tussen de vergunningverlener, het ministerie van het Justitie, enerzijds en de toezichthouder, de Inspectie Jeugdzorg, anderzijds. Kan de inspectie het toezicht effectief uitvoeren over de grens? Zij is daarvoor immers mede afhankelijk van de medewerking van instellingen in het desbetreffende land. Geldt niet voor alle vergunninghouders, zeker voor die met een ISO-certifi-cering, dat zij het ministerie direct moeten informeren over signalen van mogelijke onregelmatigheden? Moeten zij dit niet ook doen bij een vermoeden dat er financieel iets niet klopt?
Welke vergunninghouders regelen adopties met landen die geen verdragspartij zijn?
De heer Teeven rekent erop dat zijn motie over de geldigheidsduur van de beginseltoestemming betrokken wordt bij het tweede wetsvoorstel tot aanpassing van de Wobka.
Heeft de minister voor zijn reactie op de motie-Teeven over de inzet van niet-Nederlandse vergunninghouders voor interlandelijke adoptie overleg gevoerd met de centrale autoriteiten van andere lidstaten bij het Haags Adoptieverdrag? Zo ja, hoe reageerden deze lidstaten? Het is goed dat extra Nederlandse maatregelen worden genomen ten aanzien van interlandelijke adoptie. Wanneer krijgt de Kamer inzicht in het aangescherpte kwaliteitskader? Wanneer wordt dit kader van kracht? Hoe wordt gevolg gegeven aan de aanbeveling van de heer Oosting om de internationale samenwerking in de structuur van het ministerie van Justitie in te bedden?
Een externe doorlichting van de toezichtstructuur is wenselijk. Met de uitbreiding van de toezichtstaak van de Inspectie Jeugdzorg en de vereiste machtiging per land is de heer Teeven het eens. Waarom wordt het financieel toezicht nog wel door het ministerie van Justitie gedaan?
De heer De Wit (SP) vindt dat de vraag of interlandelijke adoptie wenselijk is, aparte bespreking verdient.
Het is belangrijk om vast te houden aan de uitgangspunten voor interlandelijke adoptie uit het Haags Adoptieverdrag. Welke controle bestaat er op de adopties uit landen die niet bij dit verdrag aangesloten zijn? Hoe kan dit toezicht worden verbeterd?
Het is ernstig dat het toezicht op het bemiddelingsbureau dat in India werkte, onvoldoende is geweest. De heer De Wit is het eens met de voorgestelde maatregelen om het toezicht op adopties naar Nederland te verbeteren. Hoe kan daarnaast de kwaliteit van de deelbemiddelingen worden bevorderd? Een andere wenselijke maatregel is dat vergunninghouders meer inzicht geven in hun financiële handel en wandel. Hoe vaak vinden tegenwoordig inspecties plaats? Wat vindt de minister ervan dat de vergunning van een vergunninghouder automatisch wordt verlengd zonder dat een onderzoek wordt ingesteld, zoals bij de stichting Meiling is gebeurd? Hoe staat de minister tegenover de suggestie om een evaluatie te houden over de negen jaar toezicht door de Inspectie Jeugdzorg?
Hoe gaat Nederland de interlandelijke adopties concreet toetsen en controleren? Hoe denkt de minister te bevorderen dat vergunninghouders professionaliseren?
Hoe wordt de zorgvuldigheid bewaakt bij adopties door zelfdoeners, vanuit landen die niet bij het Haags Adoptieverdrag zijn aangesloten? Een internationale adoptieautoriteit kan een belangrijk instrument zijn. Wat is de reactie van de minister op de motie-Van der Staaij c.s. daarover?
Mevrouw Azough (GroenLinks) is niet gerustgesteld door de onderzoeken naar de gang van zaken rond de adopties vanuit India. Het is belangrijk dat het Indiase onderzoek uitsluitsel geeft over de vraag of zich misstanden hebben voorgedaan. Als er sprake is van kinderhandel, moet daaraan zo snel mogelijk een einde worden gemaakt. Het is een taak van de overheid om erop toe te zien dat bemiddelingsbureaus professioneel werken. In het bijzonder het toezicht op de besteding van gelden is onvoldoende geweest. Zeker bij adopties uit landen waar armoede heerst, is het belangrijk om daarop alert te zijn. Vergunninghouders moeten een degelijke financiële administratie voeren en die moet jaarlijks worden gecontroleerd.
Hoe beoordeelt de minister het toezicht tot nu toe? Het is vreemd dat hij alleen wijst op een gebrek aan signalen maar niet de conclusie trekt dat het toezicht beter had moeten zijn.
Is een evaluatie van het toezicht door de inspectie in de afgelopen jaren niet op zijn plaats? Hoe regelmatig inspecteert zij? Welke gegevens worden over de afgelopen jaren opgevraagd?
De voorgestelde maatregelen om het toezicht te verbeteren, zijn goed. Welke inhoudelijke normen worden opgenomen in het kwaliteitskader? In hoeverre zijn dat minimumnormen? Zullen deze normen zo gespecificeerd zijn dat ze een handvat kunnen vormen voor de vergunninghouders? Wat betekent de «intensivering contacten buitenlandse autoriteiten» precies? Gaan buitenlandse diplomatieke posten zelf contact zoeken en toezicht houden? Kan een internationale adoptieautoriteit, zoals voorgesteld in de motie-Van der Staaij c.s., een oplossing vormen voor controle op de naleving van het Haags Adoptieverdrag door de verdragslanden? Wat wordt precies gedaan om misstanden bij adopties uit niet-verdrags-landen te voorkomen? Volstaat de machtiging per land hiervoor? Wanneer het rapport van de commissie-Kalsbeek uitkomt, kan dit een goede aanleiding vormen om een principiële discussie te voeren over de wenselijkheid van interlandelijke adoptie.
Kan de minister zijn standpunt over een onafhankelijk klachtenorgaan verder toelichten?
De heer De Roon (PVV) constateert dat nog steeds de vraag niet is beantwoord is of er feitelijk sprake is geweest van misstanden bij adopties uit India. Weet de minister al meer over het onderzoek door het Central Bureau of Investigation in India?
Aantoonbare misstanden kunnen een reden zijn om interlandelijke adoptie tijdelijk stop te zetten. De overheid en betrokken instanties moeten alles in het werk stellen om te voorkomen dat kinderen op basis van een illegale procedure bij adoptiefouders terechtkomen. Bij de redenering dat interlandelijke adoptie moet blijven bestaan om het risico van een illegaal circuit tegen te gaan, plaatst de heer De Roon een vraagteken. Is het mogelijk om adopties uit India steekproefsgewijs van a tot z te laten onderzoeken? Ziet de minister aanleiding om dit te doen?
Zijn er bij het nauwlettend volgen van adopties uit Colombia nieuwe misstanden of onvolmaaktheden aan het licht gekomen? Zo ja, wat gaat de minister daaraan doen?
Is al voortgang geboekt in het onderzoek naar een breed draagvlak voor een internationale adoptieautoriteit ingevolge de motie-Van der Staaij
c.s.?
De heer De Roon is voorstander van een fundamentele discussie over de wenselijkheid van interlandelijke adoptie. Deze kan gevoerd worden bij het verschijnen van het rapport van de commissie-Kalsbeek.
Antwoord van de minister
Minister Hirsch Ballin onderstreept het belang van interlandelijke adoptie, zowel voor de kinderen die daardoor in een gezin kunnen opgroeien, als voor de ouders in Nederland die bereid zijn de verantwoordelijkheid voor een adoptiekind op zich te nemen. Zij verdienen maatschappelijke waardering voor het vervullen van deze taak. Bij het toezicht op interlandelijke adoptie is Nederland afhankelijk van de medewerking in de landen van herkomst van de kinderen. Het risico van onregelmatigheden is daarom niet volledig uit te sluiten. Het gaat echter te ver om te stoppen met interlandelijke adoptie.
De minister blijft bij de beoordeling van het toezicht die hij in zijn brief van 7 november 2007 heeft gegeven. Het onderzoek door het Central Bureau of Investigation in India zal naar schatting nog drie tot vier maanden in beslag nemen. De Indiase autoriteiten hebben over de stand van zaken alleen procedurele informatie verstrekt. Wanneer er nieuwe feiten zijn, zal hij de Kamer daarover informeren. Ook de juridische gevolgen moeten nog worden afgewacht. Er is op dit moment geen ongedaanmaking. Voor het overheidstoezicht op interlandelijke adoptie zijn met de Inspectie Jeugdzorg nadere afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een toezicht-arrangement. Met de vergunninghouders is overeenstemming bereikt over een aangescherpt kwaliteitskader. Bij het eerstvolgende moment van verlenging van de vergunning zullen de vergunninghouders worden beoordeeld aan de hand van deze kwaliteitseisen. Het kwaliteitskader is ook in beginsel van toepassing op deelbemiddeling, zodat voor zelfdoeners de zorgvuldigheid eveneens gewaarborgd wordt. De minister zegt toe, het kwaliteitskader aan de commissie te doen toekomen. Het rapport van de commissie-Kalsbeek over interlandelijke adopties wordt voor 1 juni 2008 verwacht.
Nederland zal zijn eigen kwaliteitskaders internationaal onder de aandacht brengen. In samenwerking met het permanent bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht wordt een databank opgesteld met informatie over landen waaruit kinderen worden geadopteerd. Met de centrale autoriteiten in andere ontvangende landen wordt informatie uitgewisseld. Samen onderzoeken deze landen hoe zij invloed kunnen uitoefenen op de praktijk in de zendende landen, vooral om grotere transparantie te verkrijgen. Wanneer deze contacten zicht geven op resultaat, zal de minister de Kamer daarover informeren. Met het ministerie van Buitenlandse Zaken en met het permanent bureau heeft hij overlegd over de wijze waarop het draagvlak kan worden verkend voor een internationale autoriteit die toeziet op de naleving van het Haags Adoptieverdrag, zoals wordt gevraagd in de motie-Van der Staaij c.s. In eerste instantie gebeurt dit bilateraal met de centrale autoriteiten van andere ontvangende landen. Over de uitkomsten zal de minister de Kamer voor het eind van het jaar inlichten.
De beginselen en waarborgen van het Haags Adoptieverdrag en de eisen in het kwaliteitskader zijn ook van toepassing op adoptie uit niet-verdrags-landen. De voorgenomen intensivering van de internationale samenwerking heeft mede betrekking op de contacten met niet-verdragslanden. Zes van de zeven vergunninghouders werken in zowel verdrags- als niet- verdragslanden. De stichting HOGAR werkt alleen in een verdragsland, Colombia. De Nederlandse Adoptie Stichting (NAS) werkt uitsluitend in niet-verdragslanden.
In landen die bij het verdrag zijn aangesloten, moet in nationale wetgeving de zorgvuldige uitvoering van de interlandelijke adoptie geregeld zijn. Het contact tussen de centrale autoriteiten is gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Als zich berichten over mogelijke misstanden voordoen, kan de Nederlandse centrale autoriteit contact opnemen met de centrale autoriteit van het zendende land. In het uiterste geval kan dit tot opschorten van adopties uit een bepaald land leiden. Dit is het geval geweest met Cambodja en Guatemala. Ook door contacten via ambassades of op regeringsniveau wordt de vinger aan de pols gehouden. Overigens kan het vergaren van informatie op zichzelf al een waarschuwende betekenis hebben.
De vergunninghouders hebben zelf vaak waardevolle contacten in het zendende land. Zij worden op hun verantwoordelijkheid aangesproken als zij niet adequaat reageren op signalen van zulke bemiddelingscontacten. Alle vergunninghouders worden geacht misstanden te melden ingevolge artikel 33 van het verdrag.
Volgens het kwaliteitskader dat met de vergunninghouders is afgesproken, moeten zij hun contacten bij voortduring controleren. Een richtlijn voor de frequentie van deze controles is niet te geven. In het kwaliteitskader staan wel eisen aan de aard van de controles, onder meer dat bezoeken worden afgelegd. Als een bepaald contact kort tevoren is gecontroleerd in het kader van deelbemiddeling, wordt ernaar gestreefd om de behandeling van een nieuwe aanvraag bij dit contact te versnellen. Het kwaliteitskader bevat richtlijnen voor de controle van stukken en er worden eisen gesteld aan de controle op de bestemming en besteding van gelden. Daarbij moet rekening gehouden worden met de omstandigheden in het land van herkomst van de kinderen. Een accountantsverklaring is verplicht voor vergunninghouders. Ook bij deelbemiddeling vindt controle op geldstromen plaats, in samenhang met de bewaking van een zorgvuldige gang van zaken in het land van herkomst. Over de frequentie van het toezicht door de Inspectie Jeugdzorg worden jaarlijks afspraken gemaakt met de inspectie. Iedere vergunninghouder wordt ten minste jaarlijks gecontroleerd. Aan besluitvorming over vergunningverlening gaat in elk geval onderzoek door de inspectie vooraf. De minister neemt de suggestie van de heer Oosting over om de toezicht-structuur te evalueren. De wijze waarop dit moet gebeuren, zal hij uitwerken op basis van de bevindingen van de commissie-Kalsbeek. De stichting HOGAR is onlangs tweemaal geconfronteerd met onvolledige medische rapportages over adoptiefkinderen in Colombia. Hierover is contact geweest tussen de Nederlandse centrale autoriteit en de centrale autoriteit van Colombia, die heeft toegezegd het probleem onder de aandacht te brengen bij de regiokantoren. Uit informatie van andere Europese centrale autoriteiten en van de Vereniging Wereldkinderen is niet gebleken dat zulke onregelmatigheden vaker voorkomen. Over de mogelijkheid van financiële compensatie voor aspirantadoptiefouders op het moment dat de fiscale aftrekmogelijkheid vervalt, is overleg gaande tussen het ministerie van Justitie en het ministerie van Financiën. Zodra dit is afgerond, informeert de minister de commissie over de uitkomst.
De verhouding tussen het aantal aspirant-adoptiefouders en het aantal beschikbare kinderen is min of meer stabiel. Als de vraag naar adoptiefouders afneemt, daalt ook het aanbod van ouders die de adoptietaak op zich willen nemen. De wachtlijst vormt zich vooral aan het begin van de procedures. Dit is mede een gevolg van de zorgvuldigheidsvereisten. Er mag geen oneigenlijke druk op de vergunninghouders worden gelegd. De mate van professionalisering kan een rol spelen, vooral bij kleine vergunninghouders. Zowel nationaal als internationaal in het overleg met centrale autoriteiten van andere ontvangende landen, wordt geprobeerd daarin verbetering te brengen.
In een uittreksel uit het register van de burgerlijke stand staan de adoptiefouders als ouders vermeld. Het feit van adoptie blijkt alleen uit een volledig afschrift. Als van deze praktijk op gemeentelijk niveau wordt afgeweken, is de minister bereid om dit met de staatssecretaris van BZK te bespreken.
Sinds 2000 bestaat er een onafhankelijke klachtencommissie, waar adoptiefouders terechtkunnen met klachten over vergunninghouders. Op klachten over de centrale autoriteit is de klachtenregeling uit de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing. De minister ziet geen aanleiding om daarnaast een onafhankelijk klachtenorgaan in te stellen. Volgens het Haags Adoptieverdrag en de Wobka is het niet mogelijk om gebruik te maken van buitenlandse vergunninghouders. Om dit anders te regelen zou een verdragswijziging nodig zijn. De minister heeft geen aanwijzingen dat andere lidstaten zich niet aan de bepalingen van het verdrag houden. Wel kan het zijn dat bij deelbemiddelingen soms wordt samengewerkt met een organisatie in een ander land. Embryoadoptie is een zaak van afstamming en donatie en valt buiten het bereik van de interlandelijke adoptie. Het onderwerp kan aan de orde komen bij de bespreking van het rapport van de commissie-Kalsbeek.
Nadere gedachtewisseling
Mevrouw Timmer (PvdA) vindt het jammer dat de minister voor klachten over de centrale autoriteit verwijst naar de AWB, omdat die de drempel hoog maakt. Hoe verklaart de minister dat de Belgische jeugdrechter een adoptie behalve aan de Belgische ook aan de Nederlandse adoptiewetgeving toetst, terwijl de Nederlandse adoptiewetgeving zichzelf niet van toepassing verklaart op mensen die niet in Nederland wonen?
Minister Hirsch Ballin is bereid om specifieke problemen met de klachtenafhandeling volgens de AWB te bekijken, als voorbeelden daarvan aan hem worden gemeld.
Het Haags Adoptieverdrag uniformeert niet het toepasselijk recht. Elke staat heeft zijn eigen internationaal privaatrecht. Dit kan verklaren waarom de Belgische rechter andere eisen toetst dan de Nederlandse.
Toezeggingen
– De Kamer ontvangt nader bericht inzake de compensatiemaatregel voor adoptiefouders.
– Voor het eind van het jaar ontvangt de Kamer bericht over de verkenning van internationaal draagvlak in verband met de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s.
– De Kamer ontvangt het kwaliteitskader.
– De minister gaat structureel informatie verzamelen met centrale autoriteiten in andere ontvangende landen en, in samenspel met die landen, inzicht in de praktijk van zendende landen verkrijgen. Bij resultaat wordt de Kamer geïnformeerd.
– De Kamer ontvangt nadere informatie over het onderzoek door het Central Bureau of Investigation in India zodra deze bij de minister bekend is.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, De Pater-van der Meer
De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Justitie, Elagab