Verslag algemeen overleg op 23 april 2007 over het evaluatierapport 'aftapbaarheid van telecommunicatie' - Evaluatie van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet - Hoofdinhoud
Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 30517 - Evaluatie van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Evaluatie van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet; Verslag algemeen overleg op 23 april 2007 over het evaluatierapport 'aftapbaarheid van telecommunicatie' |
---|---|
Documentdatum | 23-04-2007 |
Publicatiedatum | 13-03-2009 |
Nummer | KST106640 |
Kenmerk | 30517, nr. 3 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Economische Zaken (ez) en Justitie (JUST) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2006–2007
30 517
Evaluatie van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet
Nr. 3
1 Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), voorzitter, Roland Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Irrgang (SP), ondervoorzitter, Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Kalma (PvdA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Kortenhorst (CDA), Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Roefs (PvdA), Weekers (VVD), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (ChristenUnie), Atsma (CDA), Schippers (VVD), Madlener (PVV), Neppérus (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).
2 Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Cqörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GroenLinks), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Verdonk (VVD), Pechtold (D66), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie). Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Weekers (VVD), Van der Vlies (SGP), Van Dijken (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GroenLinks), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Zijlstra (VVD), Koşer Kaya (D66), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 23 april 2007
De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 28 maart 2007 overleg gevoerd met staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken en minister Hirsch Ballin van Justitie over:
– het verslag van een schriftelijk overleg inzake het evaluatierapport «Aftapbaarheid van telecommunicatie» (30 517, nr. 2).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Van Dam (PvdA) meent dat inbreuken op de privacy soms onafwendbaar zijn om criminaliteit te bestrijden en om de veiligheid van burgers te garanderen. Het principe dat het burgerrecht om beschermd te worden zwaarder weegt dan het burgerrecht op een vrije persoonlijke levenssfeer kan echter alleen gelden indien geprobeerd wordt beide rechten waar mogelijk in balans te brengen opdat de persoonlijke levenssfeer niet vaker wordt aangetast dan strikt noodzakelijk is en er tevens openlijk verantwoording wordt afgelegd voor de aantasting van de privacy. Naar het oordeel van de heer Van Dam is van dat laatste evenwel onvoldoende sprake met betrekking tot het beleid inzake de aftapbaarheid van telecommunicatie. In het verslag van het schriftelijk overleg (30 517, nr. 2) stelt het kabinet in reactie op de vraag of alle vormen van telefoonverkeer af te tappen zijn en hoe in dit verband wordt omgegaan met bellen via internet en het mogelijkerwijs niet kunnen aftappen van communicatie, dat het deze vraag niet kan beantwoorden in het belang van de opsporing en de staatsveiligheid. Indien de reden hiervan is dat aftappen op internet wel degelijk mogelijk is maar dat men dat niet bekend wil maken omdat er kennelijk criminelen of radicalen zijn die via internet bellen in de veronderstelling dat ze alles tegen elkaar kunnen zeggen, heeft de heer Van Dam principieel moeite met dit antwoord. De overheid moet zijns inziens wel degelijk inzicht verschaffen in de gevallen waarin zij inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van mensen en moet daarover ook open communiceren. Ofwel, burgers hebben er recht op te weten dát ze afgeluisterd worden.
Zorgwekkend is verder de constatering van het kabinet dat het opleggen van een verplichting tot aftapbaarheid aan de makers van software-
programma’s niet mogelijk is op grond van de Telecommunicatiewet. Wel blijkt het volgens de Wet Computercriminaliteit II mogelijk de medewerking te vorderen van een derde, niet zijnde de verdachte, die kennis heeft van de versleuteling van een bericht. Mag uit dit laatste geconcludeerd worden dat de overheid met behulp van die sleutel wel degelijk in staat is om telecomaanbieders te verplichten om het signaal dat over hun lijn gaat af te tappen?
De heer Van Dam is het niet eens met de argumentatie van het kabinet dat aangezien er bij elke tap door de officier van justitie en de rechtercommissaris op basis van de artikelen 126m en 126t van het Wetboek van Strafvordering wordt getoetst of een tap proportioneel en gerechtvaardigd is, het niet nodig is om de Kamer informatie te verstrekken over de aantallen taps en de effectiviteit ervan. De rol van de Kamer is om te toetsen of de desbetreffende wetsartikelen voldoende ruimte bieden om de opsporing afdoende te kunnen laten geschieden en of ze voldoende afgebakend zijn om de privacy van burgers goed te kunnen beschermen. Hiervoor is inzicht nodig in de effectiviteit en proportionaliteit van het tapmiddel en in het aantal taps. In hoeveel procent van de gevallen leidt een tap overigens tot een rechtszaak en eventueel zelfs tot een veroordeling?
Voor de heer Aptroot (VVD) geldt dat het middel van aftappen alleen gebruikt wordt indien dit nodig is ter voorkoming of bestrijding van criminele of andere strafbare handelingen, uiteraard met inachtneming van het principe dat er geen sprake kan zijn van onnodige of onnodig langdurige aantasting van de privacy van de Nederlandse burgers en van het uitgangspunt dat bedrijven vanwege het aftappen niet worden geconfronteerd met onnodige kosten.
Met betrekking tot het aftappen van telefoonverkeer via internet sluit de heer Aptroot zich volledig aan bij de vragen van de heer Van Dam. Zo aftappen hierbij vooralsnog niet mogelijk is, dient de overheid alles in het werk te stellen dat dit alsnog mogelijk wordt gemaakt. Waar de huidige Regeling kosten aftappen en gegevensverstrekking in de praktijk vanwege kostenonderbouwing etc. nogal ingewikkeld is, pleit de heer Aptroot voor een eenvoudiger regeling waarbij uitgegaan wordt van vaste vergoedingen.
Over de in het evaluatierapport genoemde aanbeveling ter zake van het onderbrengen van de aftapbaarheidsplicht in een aparte wet onder verantwoordelijkheid van de ministeries van Justitie, BZK en Defensie, staat in de voorliggende brief dat nog zal worden bezien op welke wijze het beste invulling gegeven kan worden aan de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de betrokken ministers. Zijn er al vorderingen op dit punt geboekt?
Ten slotte vraagt de heer Aptroot aandacht voor de in het evaluatierapport opgenomen aanbeveling om statistieken over het aftappen bij te houden en te publiceren. Daar een tap altijd op verzoek van de overheid wordt gedaan, moet het toch mogelijk zijn dat zijzelf statistieken daaromtrent bijhoudt in plaats van de gegevens bij de betrokken telefoonbedrijven op te vragen?
Daar de meest recente gegevens over het aantal justitiële taps op jaarbasis dateren uit 1998 is de heer De Wit (SP) benieuwd naar actuelere gegevens. Naar hij aanneemt, zal het aantal van 10 000 in 1998 aanzienlijk zijn toegenomen als gevolg van onder meer de aanslagen op 11 september 2001 en de invoering van een reeks van wettelijke maatregelen ter bestrijding van terrorisme, zoals de wet die het mogelijk maakt de buitengewone opsporingsbevoegdheden al van toepassing te laten zijn wanneer er aanwijzingen zijn voor terroristische handelingen. In dat licht is het des te opmerkelijker dat de regering in de voorliggende brief een heleboel vragen onbeantwoord laat en aldus in ieder geval de indruk wekt
dat de uitvoerders bij Justitie heel veel ruimte krijgen bij het toepassen van het tapinstrument. Het feit dat dit instrument tot doel heeft de veiligheid van de samenleving zo veel mogelijk te waarborgen, laat onverlet dat er duidelijkheid moet zijn over de daarbij te hanteren regels. Bovendien geldt, onder andere op grond van artikel 68 van de Grondwet, dat wanneer de Kamer specifieke informatie over het tappen als zodanig vraagt, zij die behoort te krijgen, zodat zij haar controletaak optimaal kan uitvoeren. De heer De Wit is het dan ook oneens met de constatering van dit kabinet dat de beoordeling van proportionaliteit en effectiviteit in relatie tot het tappen louter en alleen overgelaten dient te worden aan de rechter. Hoeveel taps worden er overigens jaarlijks gezet en tot hoeveel veroordelingen leidt dit? Hoeveel taps worden er verwijderd omdat er loos alarm is? Hoeveel taps zijn er onrechtmatig? Deelt het kabinet de visie van de heer De Wit dat op grond van de geheimhoudingsplicht van advocaten het tappen van telefoonverkeer tussen advocaat en cliënt niet mogelijk mag worden?
Een veel directer toezicht op het beleid ten aanzien van het toepassen van taps is noodzakelijk, waarbij Justitie een voortrekkersrol dient te vervullen aangezien sprake is van rechtsstatelijke beginselen waarbij het schenden van de privacy van mensen te allen tijde zo veel mogelijk voorkomen dient te worden. Een van de elementaire vragen daarbij is of onbevoegden in staat zijn om tapkamers binnen te dringen, dit in relatie tot eerdere praktijken van de Israëlische geheime dienst. Ten slotte vraagt de heer De Wit de minister nader in te gaan op de recente kwestie rond het door de Italiaanse overheid tappen van Nederlandse nummers zonder dat sprake was van een rechtshulpverzoek door Italië.
Mevrouw Azough (GroenLinks) meent dat in de voorliggende brief over het tappen van gesprekken onvoldoende sprake is van de transparantie die juist zo nodig is voor de Kamer om haar controletaak uit te oefenen ten aanzien van dit essentiële instrument in de strijd tegen criminaliteit en terrorisme. Zo ontbreekt nog steeds een adequate en actuele registratie van het aantal taps. Ook is er geen inzicht in het aantal gevallen waarin de notificatieplicht van toepassing is verklaard. Wordt iedereen die afgetapt wordt daadwerkelijk ingelicht? Zo nee, hoeveel mensen worden niet ingelicht en waarom niet?
Het onderliggende evaluatierapport beschrijft een groot aantal (technologische) knelpunten met betrekking tot het aftappen van gesprekken, maar teleurstellend is dat het kabinet in zijn brief van 31 maart jl. niet op die knelpunten wenst in te gaan. Het geeft veeleer aan door te willen gaan op de reeds ingeslagen weg en niet voornemens te zijn veranderingen toe te passen, waarmee het naar het oordeel van mevrouw Azough de kop in het zand steekt en de kloof tussen behoeftestellers en aanbieders niet overbrugt.
De afgelopen jaren is er veel gesproken over de noodzaak om van Nederland een kennisland te maken, een innovatief land waar kennis centraal staat en waar nieuwe technologische industrieën alle kansen krijgen om te groeien. In genoemd evaluatierapport staat dat toepassing van de eis van directe aftapbaarheid het opzetten van nieuwe experimentele technologieën bemoeilijkt door de zeer hoge bijkomende kosten. Mevrouw Azough zou dan ook graag zien dat de in dit rapport opgenomen aanbeveling wordt overgenomen dat lopende de uitvoering van nieuwe technologieën en gedurende de experimentele fase onderzocht wordt hoe de aftapbaarheid is te implementeren. Daarnaast meent zij dat waar de door de overheid overigens terecht ingestelde verplichting inzake directe aftapbaarheid tot hoge kosten leidt voor de aanbieders, deze door dezelfde overheid in zekere mate gecompenseerd dienen te worden in de kosten die zij maken. De aanbieders geven verder aan dat zij bij onrechtmatigheden en bij fouten die gemaakt worden heel slecht gehoor vinden bij de overheid.
Terecht pleiten zij dan ook voor structureel toezicht in de vorm van een organisatie waarbij zij met klachten etc. terechtkunnen. Wat is de visie van het kabinet daarop?
De heer Hessels (CDA) wijst erop dat het middel van aftappen noodzakelijk is uit een oogpunt van (staats)veiligheid en dat het daarom ook zo breed mogelijk toegepast moet kunnen worden, maar dat er tegelijkertijd optimale duidelijkheid moet bestaan over de regels omtrent die toepasbaarheid in zowel technische als juridische zin. Hij vindt het in dat licht niet geruststellend dat in de brief van 31 maart jl. staat dat bepaalde softwareprogramma’s niet afgetapt behoeven te worden omdat ze volgens de letter van de wet geen betrekking hebben op het aanbieden van openbare telecommunicatiewerken en telecommunicatiediensten. Hetzelfde geldt voor het bellen via buitenlandse operators. Kan en mag er afgetapt worden wanneer iemand in Nederland belt met een gsm-kaart van bijvoorbeeld Belgische, Braziliaanse of Russische oorsprong? Wordt er internationaal samengewerkt op dat punt? Wordt er daadwerkelijk opgetreden als een nieuwe en/of kleine aanbieder technisch nog niet gereed is om een tap te plaatsen? Wat zijn op dit moment de mogelijkheden van de overheid omtrent het aftappen van telefoonverkeer via internet?
Daarnaast is naar het oordeel van de heer Hessels een zorgvuldige afwikkeling geboden van de kosten die providers maken als gevolg van het aftappen. Tijdens de laatste behandeling van de begroting van Justitie heeft de minister van Justitie gewezen op een toen nog lopende rechtszaak in Rotterdam op dit punt waarbij hij de toezegging heeft gedaan om na ommekomst van de uitspraak in die zaak met een kabinetsstandpunt te komen. Wat is de huidige stand van zaken?
Antwoord van de bewindslieden
De staatssecretaris van Economische Zaken geeft aan dat de regels voor het aanbieden van telecomdiensten, inclusief de regels voor aftapbaarheid van telecommunicatienetwerken, zijn verwoord in de Telecommunicatiewet. Regels voor het mógen aftappen staan in het Wetboek van Strafvordering respectievelijk de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. In het evaluatierapport wordt aangegeven dat de Telecommunicatiewet in hoge mate techniekonafhankelijk is en in die zin dus wel degelijk kan inspelen op de mogelijkheden rond software en internet. Handhaving van aftapregels is noodzakelijk om de opsporingsinstanties de mogelijkheid tot aftappen te garanderen. Het Agentschap Telecom bezoekt de telecomproviders om na te gaan of zij voldoen aan de aftapverplichtingen. Het aantal bezoeken door dit agentschap is inmiddels fors geïntensiveerd. Daarnaast werkt het ministerie van EZ aan verbetering van de communicatie tussen de telecomaanbieders en de politie en veiligheidsdiensten. In dit kader is besloten om de Coördinatiecommissie Aftappen (CCA) te transformeren in het Overlegplatform Aftappen waarin in tegenstelling tot de CCA voortaan ook de politie zal zijn vertegenwoordigd. Het platform zal onder andere meer investeren in de uitwisseling van kennis over nieuwe technieken en expertise, in transparantie over het tappen zelf en in handhaving van de aftapregels.
Eerdergenoemde techniekonafhankelijke regels voor aftapbaarheid van telecommunicatienetwerken hangen overigens samen met de overtuiging van het kabinet dat dergelijke netwerken op grond van het belang van de opsporing en handhaving aftapbaar moeten zijn. Als productie-eis geldt dat nieuwe netwerken en nieuwe technieken bij introductie aftapbaar moeten zijn. Software als zodanig valt niet onder de Telecommunicatiewet maar de communicatie over het netwerk wel. De staatssecretaris onderschrijft het belang dat politie, Openbaar Ministerie en veiligheidsdiensten investeren om vervolgens aangesloten te zijn op de nieuwe technieken,
juist om na te gaan of de tendens van het minder betekenisvol aftappen zich zal voordoen.
De huidige kostenregeling betreft afspraken met betrekking tot de vaststelling en vergoeding van zogenaamde declarabele kosten, zoals personeelskosten en administratiekosten. Door een aantal rechtszaken aangespannen door telecomproviders, kon niet eerder dan in maart dit jaar worden gestart met de evaluatie van de kostenregeling. Naar verwachting zal de evaluatie eind april zijn afgerond en zal de Tweede Kamer de resultaten ervan medio mei tegemoet kunnen zien. De door de heer Aptroot naar voren gebrachte mogelijkheid om telecomaanbieders voor gemaakte aftapkosten een vaste vergoeding te verstrekken, beschouwt de staatssecretaris in dat licht als een goede suggestie die dan ook serieus nader zal worden besproken.
De minister van Justitie benadrukt het belang van aftappen als een van de middelen voor opsporing. Waar strafvordering bij voorkeur gebaseerd dient te worden op het soort bewijsmiddelen dat een zekere hardheid heeft, kan geconcludeerd worden dat het tapmiddel daarvan zeker onderdeel uitmaakt. De vraag of telecommunicatie kán worden afgetapt, dient zonder meer bevestigend te worden beantwoord. Op de vraag of het feitelijk kan, is om redenen van veiligheid en prudentie het antwoord bewust niet gespecificeerd naar aanduidingen van vormen van telecommunicatie die ten aanzien van aftapbaarheid wellicht op dit moment problemen zouden kunnen opleveren.
Actuele statistische aftapgegevens kunnen niet verstrekt worden, niet zozeer vanwege een beroep op het belang van de Staat als wel vanwege het feit dat die gegevens gewoonweg niet voorhanden zijn. Op dit moment vindt er namelijk geen centrale registratie plaats van het aantal taps en de aanvragers ervan. De bedoeling is om op korte termijn, naar verwachting dit voorjaar, te komen tot een situatie waarin alle opsporingsdiensten zullen zijn aangesloten op een centrale tapfaciliteit bij het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Vervolgens is wel de vraag hoe de dan beschikbaar gekomen gegevens tegen het licht moeten worden gehouden. De beoordeling van het aantal taps, in de zin dat absolute aantallen beschouwd dienen te worden als een negatief dan wel positief teken, moet dan ook bezien worden in het licht van het geheel van de opsporingsmiddelen.
Door de aanbieders is de behoefte kenbaar gemaakt aan een onafhankelijke beroepsinstantie die toetst in het geval van fouten bij tapbevelen. Volgens de huidige gegevens zijn in ongeveer 20 zaken procedurele fouten gemaakt, hetgeen beschouwd kan worden als een zeer gering foutenpercentage. Desalniettemin is het de inzet van Justitie om dergelijke fouten zo veel mogelijk te voorkomen. In het overleg met de aanbieders van telecommunicatie is dit ook een belangrijk punt van aandacht. Het Openbaar Ministerie is en blijft verantwoordelijkheid voor de klachtenafhandeling.
Vanzelfsprekend dient ten aanzien van het aftappen een balans nagestreefd te worden tussen het burgerrecht om beschermd te worden en het burgerrecht op een vrije persoonlijke levenssfeer. Naast de rol die hierbij is weggelegd voor de rechter ten aanzien van de desbetreffende procedurele voorschriften, is er sprake van de bevoegdheden van de Commissie van Toezicht Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Bovendien geldt op grond van artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering de notificatieplicht als complement op het rechterlijk toezicht. In het kader van het vervolg van de evaluatie van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden zal de Kamer hierover nog een nadere brief ontvangen. Naar het risico van het van buitenaf manipuleren van het Nederlandse tapsysteem is onderzoek gedaan. In één specifieke zaak heeft de rechter vastgesteld dat van manipulatie geen sprake is geweest. De uitkomsten van het onderzoek hebben geleid tot een normatief kader voor interceptie-
systemen, onder andere inhoudende dat deze systemen aan audits worden onderworpen. Op dit moment vindt een dergelijke audit plaats. De samenwerking binnen de Europese Unie op het gebied van interceptie is geregeld in het Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Daarin zijn ook afspraken vastgelegd over het aftappen in het geval van gebruik van buitenlandse gsm’s in Nederland en omgekeerd, en over de directe doorgeleiding van taps.
Op de specifieke vraag van de heer De Wit over het eventueel tappen door de Italiaanse overheid zal ingegaan worden in het antwoord op de eerdere schriftelijke vragen die hierover door de Kamer zijn gesteld. Met betrekking tot de geheimhouding in verband met de geprivilegieerde positie van de advocaat huldigt het kabinet het uitgangspunt dat de inhoud van de boodschap bepalend is voor de vraag of de communicatie van een advocaat onder die geheimhouding valt. Op dat uitgangspunt is ook het Wetboek van Strafvordering gebaseerd. Over dit onderwerp loopt overigens nog een discussie met het College bescherming persoonsgegevens. Mocht die discussie tot andere of nadere inzichten leiden, dan zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.
Met betrekking tot de rechtszaak in Rotterdam waaraan de heer Hessels refereerde, meldt de minister dat de termijn waarbinnen uitspraak zou worden gedaan door de rechtbank op 6 maart jl. is verlengd met zes weken.
Nadere gedachtewisseling
De heer Van Dam (PvdA) verzoekt de bewindslieden alsnog te zoeken naar mogelijkheden tot het opleggen van een aftapverplichting aan de makers van softwareprogramma’s.
Verder stoort het hem dat nog steeds geen inzicht bestaat in het aantal taps en de proportionaliteit ervan. Hij gaat er dan ook van uit dat wanneer dit voorjaar de centrale registratie van start gaat, bij de eerstvolgende behandeling van de begroting van Justitie dit inzicht alsnog wordt gegeven.
De heer Aptroot (VVD) onderschrijft volledig het uitgangspunt van het kabinet dat alles aftapbaar is en moet zijn.
De heer De Wit (SP) meent dat juist met het oog op de handhaving van de rechtsstatelijke beginselen en het recht op privacy van burgers, versoepeling van toetsing en controle ten aanzien van toepassing van het aftap-instrument voorkomen dient te worden.
Daarnaast gaat hij ervan uit dat de centrale registratie niet alleen inzicht zal verschaffen in de aantallen taps maar dat die ook duidelijk zal maken in hoeveel gevallen taps leiden tot opsporing en vervolging, tot stopzetting van de procedure etc.
Zal het Agentschap Telecom dat volgens de staatssecretaris telecomprovi-ders intensiever zal bezoeken om na te gaan of zij voldoen aan de aftap-verplichtingen, zich ook bezighouden met het onderzoek naar de manipuleerbaarheid van systemen en gegevens?
Mevrouw Azough (GroenLinks) sluit zich aan bij de opmerking van de heer De Wit over de centrale registratie en over het belang van blijvende controle en toezicht op het tappen en de effectiviteit ervan. Tevens verneemt zij nog graag een nadere reactie van de bewindslieden op het punt van de notificatieplicht.
De heer Hessels (CDA) sluit zich aan bij de vraag van de heer Van Dam inzake software.
De staatssecretaris van Economische Zaken wijst erop dat communicatievormen zoals Voice over IP en Skype verlopen via netwerken, waarbij conform de Telecommunicatiewet uitgangspunt is dat die netwerken aftapbaar zijn. Met betrekking tot niet leesbare software beschikt de overheid over de mogelijkheid tot het vorderen van medewerking bij de ontsleuteling.
De taak van het Agentschap Telecom is om na te gaan of een netwerk aftapbaar is, Het nagaan of er vervolgens afgetapt wordt met bijvoorbeeld Israëlische software, waarop de heer De Wit eerder duidde, is niet iets wat valt onder het takenpakket van het agentschap.
De minister van Justitie verzoekt de Kamer bij voorbaat om wanneer als gevolg van de centrale registratie gegevens over aantallen taps beschikbaar komen, deze altijd in samenhang te zien met de behoefte naar en de rol van het aftapinstrument in het geheel van de opsporing. In de toelichting op de eerstvolgende begroting van Justitie zal een beschrijving worden opgenomen over de manier waarop genoemde registratie verwerkt zal worden in de jaarlijkse gegevens. Internetproviders zijn gehouden medewerking te verlenen, ook ten aanzien van P2P-communicatie. Overigens geldt dat voor zover versleuteling succesvol blijkt en niet doorbroken kan worden, het in het kader van de opsporing juist relevant kan zijn om te weten dat telecommunicatie plaatsvindt, ondanks het feit dat de inhoud van de communicatie niet bekend wordt.
Op het punt van de notificatieplicht zal de minister ingaan in de eerder toegezegde brief over de toepassing van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden. Desgevraagd door de heer Van Dam zal daarbij ook gepoogd worden inzicht te verschaffen in het aantal gevallen waarin notificering heeft plaatsgevonden.
Toezeggingen
De voorzitter heeft de volgende toezeggingen genoteerd:
– medio mei 2007 zal de Kamer een evaluatie van de kostenregeling ontvangen;
– op de notificatieplicht zal nader ingegaan worden in de brief aan de Kamer over de toepassing van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden;
– in het kader van de eerstvolgende begroting van Justitie zal in kaart worden gebracht hoe voortaan jaarlijks de tapsaantallen zullen worden verwerkt.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Ten Hoopen
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, De Pater-van der Meer
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Tielens-Tripels