Brief minister met reactie op het verzoek van de Kamer van 19 mei 2006 inzake de initiatiefnota van Tweede Kamerlid Tjon-A-Ten - Recht op een fatsoenlijk bestaan. Gehandicapten en Ontwikkelingssamenwerking - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 30540 - Recht op een fatsoenlijk bestaan. Gehandicapten en ontwikkelingssamenwerking.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Recht op een fatsoenlijk bestaan. Gehandicapten en Ontwikkelingssamenwerking; Brief minister met reactie op het verzoek van de Kamer van 19 mei 2006 inzake de initiatiefnota van Tweede Kamerlid Tjon-A-Ten |
---|---|
Documentdatum | 28-06-2006 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST99523 |
Kenmerk | 30540, nr. 3 |
Van | Ontwikkelingssamenwerking (OS) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2005–2006
30 540
Recht op een fatsoenlijk bestaan. Gehandicapten en Ontwikkelingssamenwerking
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 juni 2006
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op uw verzoek van 19 mei 2006 met kenmerk 06-BUZA-B-38 inzake de initiatiefnota van het lid Tjon-A-Ten, getiteld «Recht op een fatsoenlijk bestaan. Gehandicapten en ontwikkelingssamenwerking».
Een belangrijk terugkomend element in de initiatiefnota betreft het specifiek agenderen van de positie van personen met een handicap als doelgroep binnen het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en het mensenrechtenbeleid. Als minister voor Ontwikkelingssamenwerking sta ik een beleid voor dat de positie van specifieke groepen integreert in het algemene ontwikkelingssamenwerkings- en mensenrechtenbeleid. Zoals aangegeven en toegelicht in mijn brief van 20 oktober 2004 (kenmerk 04-BuZa-56), de beantwoording van Kamervragen van 9 december 2004 (kenmerk 04-BuZa-64) en de beantwoording van Kamervragen van 29 maart 2006 (kenmerk 2050607860) liggen de aanknopingspunten voor specifieke aandacht voor gehandicapten in de bilaterale en multilaterale samenwerking vooral in de integratie binnen met name de onderwijs- en de gezondheidssector, en binnen het mensenrechtenbeleid.
De in uw initiatiefnota voorgestane aanpak strookt niet met dit beleid. Ik ben niet voornemens opnieuw een doelgroepenbenadering te introduceren. Het criterium «handicap» zal niet als specifiek mensenrechtenissue in het ontwikkelings- en mensenrechtenbeleid worden benoemd, zoals een van de beleidsspeerpunten in de initiatiefnota voorstelt. Wel kan ik u melden dat ik ngo’s steun die vanuit hun specifieke rol voor de rechten en positie van gehandicapten in ontwikkelingslanden opkomen.
Daarnaast houdt het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich specifiek bezig met de rechten van personen met een handicap in het kader van de onderhandelingen over het ontwerp VN-verdrag voor de rechten van personen met een handicap. De instructie voor de delegatie wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld in overleg met de voor
de verschillende deelonderwerpen verantwoordelijke Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Verkeer en Waterstaat. Overigens zij vermeld dat voor en tijdens de onderhandelingsrondes zowel op nationaal als in Europees en internationaal verband overleg plaats heeft met gehandicaptenorganisaties. Voorts is in de Nederlandse delegatie een vertegenwoordiger van de koepelorganisatie Vereniging Gehandicapten Platform Nederland opgenomen.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven