Brief staatssecretaris over het rapport 'Minder regels, meer sport' van de werkgroep Atsma - Kabinetsplan aanpak administratieve lasten

Deze brief is onder nr. 144 toegevoegd aan dossier 29515 - Aanpak regeldruk en administratieve lasten.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Kabinetsplan aanpak administratieve lasten; Brief staatssecretaris over het rapport 'Minder regels, meer sport' van de werkgroep Atsma 
Document­datum 09-06-2006
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST98572
Kenmerk 29515, nr. 144
Van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2005–2006

29 515

Kabinetsplan aanpak administratieve lasten

Nr. 144

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2006

Met mijn brief van 15 april 2005 (VWS 0500612) heb ik u in kennis gesteld van het feit dat de voorzitter van NOC*NSF mij het ook u bekende rapport «Minder regels, meer sport», opgesteld door de werkgroep Atsma, heeft doen toekomen. U heeft mij verzocht in te gaan op de geformuleerde voorstellen en aan te geven of en zo ja hoe een vermindering van de regeldruk bij sportorganisaties tot stand kan worden gebracht. Onderstaand informeer ik u over de uitkomsten daarvan.

In genoemde brief van 15 april 2005 heb ik u al een eerste, zeer globale, indruk van het rapport Atsma gegeven. Tevens heb ik aangegeven dat de «hinder» die de sportwereld ondervindt van bepaalde regelgeving bezien dient te worden in het licht van de maatschappelijke doelen die met de bestaande regelgeving gediend worden. Dit houdt in, dat de uitkomsten van het (inter- en intradepartementaal) afstemmingsoverleg over de voorstellen tot wijziging die opgenomen zijn in het rapport een gedifferentieerd beeld te zien zullen geven.

Ik kan u melden dat ik de inhoud van deze brief heb afgestemd met de ministeries van Financiën, SZW, OCW, LNV, Justitie en Verkeer en Waterstaat.

Het rapport geeft een overzicht van een veelheid aan regelgeving waarmee de sport te maken heeft en de knelpunten die dat teweeg brengt voor het functioneren van de organisaties, de vrijwilligers, e.d. De voorstellen tot verbetering die de werkgroep doet zijn verschillend naar aard, mate van concreetheid, maatschappelijk belang en mate van urgentie. Het rapport brengt zelf al een rangorde aan door 12 thema’s als prioriteit te beschouwen. Daarnaast geeft het rapport nog een overzicht van een groot aantal min of meer kleinere onderwerpen. Onderstaand zal ik in ieder geval ingaan op de genoemde 12 prioritaire thema’s en – al naar gelang het belang dat eraan gehecht kan worden – nader aandacht besteden aan de overige onderwerpen. Verder is inmiddels in een aantal brieven aan

Uw Kamer op enkele onderwerpen, die ook in het rapport Atsma aan de orde zijn gesteld, ingegaan. Indien dat van toepassing is, zal ik naar die publicaties verwijzen. Dit zal onder andere gelden voor de aanpak van de administratieve lasten, zoals verwoord in de brieven aan uw Kamer van 11 juli 2005 en 8 november 2005, resp. TK 2004–2005, 29 515, nr. 89 en TK 2005–2006, 29 515, nr. 104. Daar waar de maatregelen, zoals verwoord in de onderhavige brief leiden tot vermindering van de administratieve lasten, zal ik indien mogelijk een kwantificering daarvan aangeven.

Leeswijzer

In deze brief beperk ik mij tot die voorstellen uit het rapport Atsma die betrekking hebben op het kabinetsbeleid; voorstellen die de andere overheden dan wel de georganiseerde sport zelf raken laat ik onbesproken. Ik ga er vanuit dat NOC*NSF deze onderwerpen onder hun aandacht heeft gebracht.

Ten aanzien van de door de werkgroep gesignaleerde knelpunten zal onderstaand kort het hoofdpunt worden weergegeven evenals het voorstel van de kant van de werkgroep voor de gewenste verbetering met direct aansluitend de uitkomst van het afstemmingsoverleg, zo mogelijk verwoord in termen van concrete maatregelen. Daarbij zal aangegeven worden welk ministerie het betreft.

Begonnen wordt in deel I met de 12 prioritaire onderwerpen zoals die verwoord zijn in het rapport.

In deel II wordt onder punt 13 kort ingegaan op een aantal onderwerpen die in het kader van de EU spelen. Tenslotte wordt onder punt 14 nader ingegaan op een aantal andere zaken betreffende landelijke wet- en regelgeving.

DEEL I: DE 12 PRIORITAIRE ONDERWERPEN 1. ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN (ARBO) Gesignaleerd knelpunt

  • 1. 
    De Arbo-wet 1998 schrijft voor dat werkgevers een risico inventarisatie & -evaluatie (RI&E) dienen uit te voeren alsmede een plan van aanpak moeten maken. Sportverenigingen met alleen vrijwilligers moeten wél voldoen aan deze regelgeving welke in eerste instantie voor het bedrijfsleven is bedoeld. Een voorbeeld waar de Arbo-regels knellen is het dragen van gehandicapte sporters bij sportwedstrijden.
  • 2. 
    Voor veel sportorganisaties zijn de kosten verbonden aan toetsing door een Arbo-dienst onevenredig hoog.

Verbetervoorstel

Volledige vrijstelling voor vrijwilligers van deze Arbo-verplichting.

Maatregel (SZW)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft vrijwilligersorganisaties tot het moment van inwerkingtreding van de gewijzigde Arbo-wet vrijgesteld van een aantal bepalingen in de Arbo-wet 1998. Concreet gaat het om een vrijstelling van de artikelen 5, 12 tot en met 15 en 18. Dit betreft onder meer de RI&E, de deskundige bijstand, de bedrijfshulpverlening en het arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Tevens worden vrijwilligers vrijgesteld van het Arbo-besluit, met uitzondering van verplichtingen met betrekking tot zeer ernstige risico’s. Onder zeer ernstige risico’s wordt onder meer verstaan het werken op hoogte en

het werken met gevaarlijke stoffen. Wanneer sprake is van het werken met gevaarlijke stoffen blijven verplichtingen zoals het maken van een RI&E en een plan van aanpak van toepassing.

In aanvulling daarop blijven ten aanzien van jeugdige werknemers beneden de 18 jaar, zwangere vrijwilligers en vrijwilligerswerk tijdens de lactatie extra verplichtingen van kracht. Het gaat hier immers om bijzondere kwetsbare groepen.

De vrijstellingsregeling vrijwilligers voor de arboregelgeving is gepubliceerd in de Staatscourant en is per 15 maart 2006 in werking getreden (Stcrt. 13 maart 2006, nr. 51, pag. 20).

Hiermee is voor de meeste vrijwilligers die in de sport werkzaam zijn een aantal obstakels in zijn of haar functioneren weggenomen.

  • 2. 
    ARBEIDSTIJDENWET

Gesignaleerd knelpunt

  • 1. 
    In logboeken dient te worden bijgehouden wie hoe lang werkt. Dit is moeilijk uitvoerbaar en levert veel papierwerk op.
  • 2. 
    Veel organisaties zijn niet op de hoogte van de reikwijdte van deze wet en zullen hier bij hun werkzaamheden geen rekening mee houden. Afhankelijk van het type vrijwilligerswerk zijn de beperkingen van de arbeidstijdenwet voor de vrijwilligers ook niet even zinvol.

Verbetervoorstel

Het kabinet dient de conclusie van het Eindadvies Commissie Vrijwilligers-beleid over te nemen: «vrijwilligers dienen vrijstelling te krijgen van de toepassing van de bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het arbeidstijdenbesluit (...)».

Maatregel (SZW)

Voor de regelgeving betreffende arbeids- en rusttijden bestaat eveneens het voornemen om het vrijwilligerswerk te vrijwaren van de verplichtingen die de huidige regels veroorzaken, waardoor onder meer de verplichte registratie van arbeids- en rusttijden die nu ook voor vrijwilligers van toepassing is zal komen te vervallen. Dit zal in het kader van de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenregelgeving worden gerealiseerd (voorziene inwerkintreding 1 januari 2007).

  • 3. 
    BEDRIJFSHULPVERLENING Gesignaleerd knelpunt
  • 1. 
    Er is veel onduidelijkheid over de kwalificatie-eisen van bedrijfshulpverleners (BHV’ers) in de sport.
  • 2. 
    Een opleiding tot BHV’er kost een sportvereniging € 500 tot € 1 000 per jaar. Deze kosten zijn niet fiscaal aftrekbaar terwijl wel BTW betaald dient te worden.
  • 3. 
    De BHV-cursussen zijn niet gericht op vrijwilligerswerk. Er moeten relatief veel BHV’ers opgeleid worden want er is een aanwezigheidsplicht van minimaal één BHV’er. Er zijn onvoldoende tot geen kwalificatie-eisen voor aanwezige BHV’ers.

Verbetervoorstel

Het meer op de sportsituatie (vooral op het niveau van de vereniging) toesnijden van de BHV-regels.

Maatregel (SZW)

Het kabinet is bereid tegemoet te komen aan de wens van de werkgroep Atsma een op de sport toegesneden BHV tot ontwikkeling te brengen.

Ter toelichting hierop diene het volgende.

De wetgeving rond bedrijfshulpverlening wordt thans heroverwogen. Daarbij wordt ook gekeken naar onevenredige uitwerking ervan voor kleine organisaties. Speerpunten daarbij zijn verduidelijking, vereenvoudiging en vooral ook meer ruimte op decentraal niveau voor organisaties om zelf de BHV-organisatie in te vullen. Het is de bedoeling dat de getalsnorm (1 op 50) wordt geschrapt. Het aantal BHV’ers zal dan op basis van een inschatting van risico’s door de organisatie moeten worden bepaald. Bij de heroverweging wordt het voorstel dat de werkgroep doet over een gedelegeerde verantwoordelijkheid betrokken. Dat is een interessant voorstel en sluit aan bij de gewenste ruimere mogelijkheden voor organisaties om zelf invulling te geven aan de BHV-organisatie.

Meer dan thans wordt bij deze heroverweging benadrukt dat het uitsluitend gaat om een «voorpostfunctie». Daarom wordt de afstemming met professionele hulpdiensten nog belangrijker. Bij kleine laagrisico-organi-saties kan nu al meestal volstaan worden met een eenvoudige instructie van een dagdeel voor de BHV’ers. Dikwijls is in deze organisaties een basiscursus van 2 dagen helemaal niet nodig.

Het is overigens niet de bedoeling van het kabinet om specifieke regels op te stellen voor kwalificatie eisen voor BHV’ers in sportverenigingen en voor vrijwilligers. Dat zou immers de regelmogelijkheden op decentraal niveau ondermijnen. Het kabinet wil zich juist minder regelend opstellen. Van belang is wel, dat in samenwerking met het ministerie van BZK een BHV-breed basisopleidingprofiel is opgesteld, op basis van bestaande brandveiligheidsconcepten. Dit profiel is een hulpmiddel voor een organisatie bij het kiezen van een geschikte opleiding. Het blijft de eigen verantwoordelijkheid van die organisatie om te bepalen welke opleiding noodzakelijk wordt geacht. Zij hebben dus ook ruimte om – gelet op de aard en omvang van de risico’s – een ander profiel vast te stellen. De sportorganisaties kunnen daarbij faciliterend optreden, waarbij naar de leden toe wordt aangegeven welke opleidingen geschikt zijn, of waarbij voor sportorganisaties in samenwerking met opleidingsinstituten zelf een BHV-opleiding wordt samengesteld.

  • 4. 
    VERKEERSREGELAARS

Gesignaleerd knelpunt

Uitvoering van de verplichte verzekering van verkeersregelaars vormt een probleem.

Verbetervoorstel

Afschaffing van de verplichte verzekering voor vrijwillige verkeersregelaars.

Maatregel (V&W)

De vigerende Regeling verkeersregelaars en de Regeling verkeersbriga-diers is per 1 januari 2006 door de Minister van V&W aangepast, hetgeen betekent dat de verzekeringsplicht, waarop de werkgroep Atsma wijst, per die datum is afgeschaft (Stcrt. 20 december 2005, nr. 247, blz. 53).

Hiermee is tegemoet gekomen aan de wens van de werkgroep Atsma.

  • 5. 
    MEDIARICHTLIJNEN Gesignaleerd knelpunt

Er is sprake van discrepantie tussen Nederlandse en de EU-regelgeving.

Verbetervoorstel

Harmonisatie binnen de EU van mediawetgeving op het punt van reclame-uitingen (EU).

Maatregel (OCW)

Het ministerie van OCW neemt het voorstel over en zal het inbrengen in het overleg over de herziening van de EU-richtlijn «Televisie zonder grenzen».

  • 6. 
    GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSWET VOOR DIEREN

Gesignaleerd knelpunt

Een uitbraak dierziekten (bijv. MKZ) heeft grote gevolgen voor wedstrijden met en het vervoer van paarden. Het beoogde chippen van topsport-paarden, met het oog op registratie en identificatie van paarden ingeval van calamiteiten, is ongewenst om sportieve (prestatieve), economische en (dierlijke) integriteitredenen.

Verbetervoorstel

Opnemen van paarden in draaiboeken LNV in geval van uitbraak dierziekten (LNV).

Maatregel (LNV)

De Minister van LNV heeft u een brief over de beleidslijn Paardenhouderij doen toekomen. In de daarbij gevoegde bijlage is terzake aangegeven, dat in de nieuwe draaiboeken meer rekening is gehouden met de paardensector. Paarden kunnen de indirecte oorzaak zijn van verspreiding van besmettelijke dierziekten, daarom worden er tijdens een uitbraak van besmettelijke dierziekte ook maatregelen voor paarden ingesteld. Er is onderzocht waar maatregelen kunnen worden versoepeld zonder dat het risico van verspreiding wordt vergroot. Een en ander moet uiteraard passen binnen de dierziektenbestrijdingsrichtlijnen, die de basis vormen voor de draaiboeken. Het is in bepaalde situaties, onder bepaalde voorwaarden (bijv. registratie van het transport, reiniging en ontsmetting van paard en transportmiddel) mogelijk om paarden te vervoeren. Met het oog op de identificatie en registratie van de paarden moet in principe elk paard gechipt worden. Wanneer een houder bezwaar heeft tegen het chippen van zijn/haard paard(en), dan kan hiervoor ontheffing worden aangevraagd bij het Productschap Vee, Vlees en Eieren (PVE). Na goedkeuring is het dan toegestaan het DNA-profiel van het paard in het

paspoort op te nemen in plaats van het onderhuids inbrengen van een chip. Het paard kan dan middels DNA-profiel worden geïdentificeerd.

  • 7. 
    BIJVERDIENREGELING STIPENDIUM

Gesignaleerde knelpunten

  • 1. 
    De A-sporters die een stipendium ontvangen mogen maar tot aan het minimumloon bijverdienen. Het controleren van het inkomen van deze circa 250 sporters vraagt een forse inspanning. Voor de sporters zelf betekent het een hoop administratieve lasten en onzekerheid tot het Fonds voor de Topsporter een en ander verwerkt heeft.
  • 2. 
    Er is sprake van een gevoel van onrechtvaardigheid vanwege terugbetaling bij extra inkomsten. Een (beperkt) deel van de extra sport-bijverdiensten (naheffing door de fiscus) kan tijdens de actieve loopbaan in een overbruggingsfonds worden gestort. Dit bedrag hoeft dan niet mee te tellen voor de inkomenstoets.
  • 3. 
    Snellere en eerdere stijging van het aantal stipendia. Bij een nieuwe opzet van het Stipendium kan in verband met beheersbaarheid van de kosten een koppeling worden aangebracht tussen sportprogramma van de sporter en de benodigde voorzieningen en daarmee met het stipendium.
  • 4. 
    Het huidige model van meerjarige financiering leidt tot onzekerheid over financierbaarheid van het Fonds voor de topsporter op langere termijn. Zo is onzeker of er voldoende inkomsten voor de uitkering van de stipendia zijn en ontbreekt eigen reserve om fluctuaties te kunnen opvangen.

Verbetervoorstel

  • • 
    Uitbreiding van de mogelijkheid tot bijverdiensten van topsporters in de wet op de loonbelasting.
  • • 
    Vereenvoudigen van controle op de bijverdienregeling stipendium.
  • • 
    Sportverdiensten tot een bepaald maximum, dat hoger is dan het huidige toegestane deel, storten in een overbruggingsfonds.
  • • 
    Aanbrengen koppeling tussen omvang sportprogramma en benodigde voorzieningen van een sporter.
  • • 
    Nieuw model van financiering.

Maatregel (VWS & Financiën)

In de nota «Tijd voor sport» (TK 2004-2005, 30 234, nr. 2) wordt in paragraaf 6.3 op deze onderwerpen ingegaan. Over de genoemde punten kan achtereenvolgens het volgende gezegd worden.

Ad1en 2: in paragraaf 6.3. wordt een ruimere bijverdienregeling aangekondigd voor extra inkomsten die worden gebruikt om na afloop van de actieve sportcarrière een brug te slaan naar beroep of studie. Het bestuur van de stichting Fonds voor de Topsporter werkt, op mijn verzoek en in samenwerking met NOC*NSF en de Atletencommissie, een voorstel uit voor het verwerken van deze verruiming in het uitkeringsreglement. Overigens zijn voor dergelijke bijverdiensten wel de normale regels van de loon- en inkomstenbelasting van toepassing. Er is dus geen sprake van wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964.

De levensloopregeling biedt sporters in loondienst reeds de mogelijkheid om fiscaal vriendelijk een voorziening op te bouwen voor de periode na hun sportieve loopbaan. Op grond van de levensloopregeling kunnen zij jaarlijks maximaal 12% van hun bruto-inkomen belastingvrij opzij zetten. De uitkeringen uit de levensloopregeling zijn ingevolge de omkeerregel belast.

1 Dit tarief is per 1 januari 2005 verlaagd naar 8%. Met ingang van 1 januari 2006 geldt

Ad 3:aangegeven wordt ook dat het aantal stipendia in twee jaar tijd van 275 naar 350 verhoogd wordt. Tevens zijn mogelijkheden geschapen voor 50 jonge toptalenten en wordt de hoogte van het stipendium gekoppeld aan de omvang en intensiteit van het trainings- en wedstrijdprogramma. Ook op dit punt werkt het bestuur van de stichting Fonds voor de Topsporter, op mijn verzoek, aan een voorstel voor aanpassing van het uitkeringsreglement. Uiteraard zullen NOC*NSF, de bonden en de topsporters bij deze uitwerking betrokken worden.

Ad 4:rekening is gehouden met financiering van de stipendiumregeling tot en met 2010. Daarmee is voor de komende jaren financiële zekerheid verkregen.

8a. SCHENKINGSRECHT EN INKOMSTENBELASTING

Gesignaleerd knelpunt

Beperkte fiscale aftrekbaarheid van giften aan sportverenigingen. Sportverenigingen betalen over schenkingen doorgaans het tarief van 41% tot 68% aan successierechten (zijnde het hoogste, zogeheten derdentarief). Instellingen die het algemeen nut beogen betalen 11% successierecht1.

Verbetervoorstellen

Sportverenigingen definiëren als «algemeen nut beogende instelling» op basis van grote maatschappelijke functie.

Uitkomst (Financiën)

Met het beoefenen van sport door de bevolking wordt een maatschappelijk belang gediend. Dat is met de nota «Tijd voor sport» nog eens benadrukt. Maar bij individuele sportverenigingen speelt ook het particuliere belang van de leden. Op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad worden instellingen als algemeen nut beogende instelling aangemerkt indien de werkzaamheden in ongeveer gelijke mate een algemeen en een particulier belang dienen. Een sportvereniging heeft in het algemeen ten doel de bevordering van de sportbeoefening door haar leden, welke werkzaamheid op zich zelf niet rechtstreeks het algemeen belang raakt. Gelet op deze jurisprudentie worden individuele sportverenigingen niet als algemeen nut beogende instelling aangemerkt. Dat heeft tot gevolg dat sportverenigingen niet zijn vrijgesteld voor het schenkings- en successierecht. Daarbij is nog wel van belang dat pas belasting verschuldigd is als (in 2006) sprake is van een hogere verkrijging dan € 2 606 (bij een schenking) en € 1 882 (bij een nalatenschap). Incidentele schenkingen aan een sportvereniging worden niet als aftrekbare gift in de Wet inkomstenbelasting 2001 aangemerkt. Onbeperkte aftrek is wel mogelijk als het gaat om periodieke giften in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001.

8b. OMZETBELASTING

Gesignaleerde knelpunten

  • 1. 
    Voor stimulering van sportbeoefening wordt het lage BTW-tarief gehanteerd. In bepaalde gevallen hanteert de fiscus het hoge BTW-tarief. Rondom de criteria ligt in de praktijk een grijs gebied.
  • 2. 
    De omzetbelasting valt nadelig uit over prestaties van ruitersportcentra aan mensen die met hun eigen paarden gebruik maken van de accommodaties (ruitersportcentra). Dit wordt wel aangeduid met de pensionstalling. Hierover rekent de Belastingdienst het hoge BTW-tarief. In gevallen waarin het primair draait om stalling en niet om het gebruik

hiervoor een vrijstelling.                                        van de accommodatie wordt de prestatie dus niet gekwalificeerd als

«gelegenheid geven tot sportbeoefening» en valt dus niet onder het lage BTW-tarief.

Verbetervoorstellen

  • 1. 
    a. Eén aanspreekpunt bij de belastingdienst voor sportverenigingen

(Kennisgroep). b. Vrijstelling van BTW-betaling voor sportkantines beneden de BTW-grens van € 68 067 als meer omzet dan € 68 067 euro wordt behaald.

  • 2. 
    Pensionstalling dient ook te worden gekwalificeerd als gelegenheid geven tot sportbeoefening en daarmee te vallen in het verlaagde BTW-tarief.

Uitkomst (Financiën)

Ad. 1a:Uit de wet- en regelgeving blijkt eenduidig in welke situaties het verlaagde- of het algemene BTW-tarief van toepassing is dan wel wanneer sprake is van een vrijstelling. Vrijgesteld zijn met name de diensten van sportverenigingen aan hun leden, mits met die diensten geen winst wordt beoogd. Indien sprake is van het geven van gelegenheid tot sportbeoefening is het verlaagde BTW-tarief (6%) van toepassing. Daarbij gaat het om het verlenen van het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie ten behoeve van actieve sportbeoefening. Het algemene BTW-tarief (19%) is onder andere van toepassing indien een ondernemer uitsluitend les geeft of instructie of begeleiding op het gebied van sport verzorgt.

De uitvoering van fiscale wetgeving is belegd bij de regio’s van de Belastingdienst. Vragen over de juiste wetstoepassing dienen te worden gericht aan de inspecteur die bevoegd is voor de desbetreffende organisatie. Deze bevoegdheid is afhankelijk van de vestigingsplaats van de organisatie. Door middel van zogenoemde kennisgroepen waarborgt de Belastingdienst de eenheid van beleid en uitvoering. Voor sportgelateerde vraagstukken is de kennisgroep coördinatie betaalde sport verantwoordelijk voor deze aspecten.

Ad. 1b:Indien een sportvereniging de zogenoemde kantineregeling toepast kunnen, onder bepaalde voorwaarden, de kantineactiviteiten buiten de BTW-heffing blijven mits de totale kantineomzet per jaar niet meer dan € 68 067 bedraagt. Bij overschrijding van dat bedrag is de gehele kantineomzet belast. Het slechts belasten van overschrijdingen van het drempelbedrag zal ertoe leiden dat een aanzienlijk gedeelte van de in dat verband gerealiseerde omzet in ieder geval zal zijn vrijgesteld van BTW. De kantineregeling betreft een nationale regeling, die tot stand is gekomen in nauw overleg met de horecabranche. Het verhogen of het slechts belasten van overschrijdingen van het drempelbedrag zal dan ook op verzet stuiten van de reguliere (commerciële) horeca omdat dit concurrentieverstorend zal werken. Bovendien kent de Zesde BTW-richt-lijn, waarop de Wet op de omzetbelasting 1968 is gebaseerd, beperkingen op dit punt.

Ad. 2:Ten aanzien van de stalling van paarden bestaat een veelvoud aan zeer casuïstische jurisprudentie welke, afhankelijk van de feiten, tot verschillende uitkomsten heeft geleid. Pensionstalling van paarden kan in ieder geval niet worden aangemerkt als het gelegenheid geven tot sportbeoefening.

In sommige gevallen kan de stalling van paarden worden aangemerkt als een prestatie welke los staat van de overige door de manegehouder verrichte prestaties (voederen, verzorging). In dat geval kan sprake zijn

van de verhuur van een onroerende zaak (de paardenbox) welke is vrijgesteld van BTW. Als gevolg van deze vrijstelling komt de aan de manegehouder in rekening gebrachte BTW welke betrekking heeft op de verhuurde box niet voor aftrek in aanmerking.

In andere gevallen kan de verhuur niet worden afgesplitst van de overige prestaties van de manegehouder en is ten aanzien van de gehele prestatie het algemene BTW-tarief van toepassing. In die situatie komt de in rekening gebrachte BTW volledig voor aftrek in aanmerking.

  • 9. 
    VRIJWILLIGERSVERGOEDING

Gesignaleerde knelpunten

  • 1. 
    Niet in verhouding staan tussen vrijwilligersvergoeding en de onkosten, tijdsinvestering en maatschappelijke waarde door vrijwilligers.
  • 2. 
    De wekelijkse maximumvergoeding is een knelpunt bij inzet vrijwilligers bij sportevenementen.

Verbetervoorstel

Een wettelijke basis in inkomstenbelasting/loonbelasting voor de vrijwilligersvergoeding.

Aantrekkelijker maken van vrijwilligerswerk door middel van verhoging van vrijwilligersvergoeding tot € 1 500.

Laten vervallen van de wekelijkse maxima voor de vrijwilligersvergoe-ding. Slechts jaarlijks maximum hanteren.

Maatregel (Financiën & VWS)

Met mijn brief van 19 oktober 2005 (TK 2005–2006, 30 334, nr. 1) heb ik u geïnformeerd over dit onderwerp. Het voorstel, zoals dat is opgenomen in het Belastingplan 2006 (TK 2005–2006, 30 306), behelsde een verhoging van het onbelaste jaarmaximum van de vrijwilligersvergoeding en strekte ertoe de vergoeding ook wettelijk vast te leggen in de Wet op de loonbelasting 1964. Door de goedkeuring van het Belastingplan is deze wijziging van de vrijwilligersvergoeding een feit geworden en is tegemoet gekomen aan de wens van de werkgroep Atsma.

Het jaarlijkse maximum in de (fiscale) vrijwilligersvergoeding is verhoogd van € 735 naar € 1 500. Het weekmaximum van € 21 is vervangen door een maandmaximum van € 150. Blijft de vergoeding onder deze maximumbedragen dan hoeven in beginsel de verstrekkende organisatie noch de ontvangende vrijwilliger de vergoeding als inkomen op te geven bij de belastingdienst. Zoals in de toelichting bij het Belastingplan 2006 is opgemerkt, is echter geen sprake van vrijwilligerswerk als men een marktconforme beloning geniet. Een belangrijk kenmerk van vrijwilligerswerk is immers dat een eventuele vergoeding in geen verhouding staat tot het tijdsbeslag en de aard van de verrichte werkzaamheden, maar meer het karakter heeft van een forfaitaire kostenvergoeding. Met de aangebrachte aanpassingen is de vrijwilligersregeling een praktisch instrument dat de deelname aan vrijwilligerswerk op eenvoudige wijze ondersteunt. De vervanging van het weekmaximum van € 21 door een maandmaximum van € 150 scheelt de vrijwilligersorganisaties administratief werk en leidt tot meer flexibiliteit om vrijwilligers (vooral voor seizoensgebonden activiteiten) een vergoeding te geven. De gewijzigde bedragen gelden niet voor de Wet Werk en Bijstand en zijn dus niet van toepassing op vrijwilligers met een uitkering.

  • 10. 
    WOZ/OZB

Gesignaleerd knelpunt

Hoge lokale lasten voor sportverenigingen. Sportverenigingen met sportaccommodaties in eigen beheer worden geconfronteerd met hoge onroerend zaakbelasting (OZB). Gemeenten hebben belang bij financieel gezonde sportverenigingen.

Hoge lokale lasten door met name hoge kosten voor de OZB. De uitleg en interpretatie van identieke elementen uit de OZB-regelgeving, verschilt van gemeente tot gemeente. De OZB wordt doorgaans vastgesteld op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Gemeenten hanteren in deze verschillende methoden. De sport heeft een voorkeur voor een OZB-vaststelling op basis van de exploitatiewaarde. Diverse gemeenten compenseren sportverenigingen voor de OZB dan wel verlenen vrijstelling of een 0-tarief. De compensatie kan diverse vormen hebben, bijvoorbeeld vrijstelling van betaling OZB. Vrijstelling levert voor de sportvereniging direct voordeel op, minder administratieve werkzaamheden en de meeste zekerheid.

Verbetervoorstel

Landelijke vrijstelling voor sportorganisaties (eigenlijk voor vrijwilligersorganisaties in het algemeen) voor het betalen van OZB. Eenduidige uitleg en interpretatie van de OZB; creëer heldere richtlijnen. Alternatieven zijn: maximering van het tarief, vereenvoudiging van de wijze van vaststelling, hanteren 0-tarief door gemeenten. Indien landelijke afschaffing niet realiseerbaar is, kunnen gemeenten sportverenigingen fiscaal vrijstellen voor het betalen van OZB dan wel volledig compenseren via een subsidieregeling.

Uitkomst

Het heffen van onroerend zaakbelasting is een lokale gemeentelijke verantwoordelijkheid, evenals het verlenen van compensatie aan verenigingen. Dit kan dus leiden tot verschil in behandeling van sportverenigingen tussen gemeenten. Dit geldt evenzeer voor andere gemeentelijke aangelegenheden als het verstrekken van subsidie aan sportverenigingen of de hoogte van de huur voor sportaccommodaties.

Een nieuw aspect in deze discussie wordt gevormd door de vrijstelling van het gebruikersdeel van de OZB voor particulieren. Over de mogelijkheden om deze vrijstelling ook voor sportverenigingen mogelijk te maken zal ik met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overleg treden.

  • 11. 
    GEBRUIKSVERGUNNING Gesignaleerde knelpunten
  • • 
    (Deel-)gemeenten hanteren complexe, diverse en willekeurige voorwaarden voor een gebruiksvergunning voor een sportaccommodatie.
  • • 
    Verplichtingen die in de ene gemeente gelden, zijn in andere gemeenten niet nodig, zelfs bij gebouwen met een vergelijkbaar gebruik en bouw.
  • • 
    Regelgeving volgt elkaar op in een dusdanig tempo, dat een vereniging net klaar is met de ene investering en de volgende zich al weer aandient.
  • • 
    In de praktijk is er nogal eens overlap en tegenstrijdigheid met regels

vanuit Arbo (RI&E). Diverse instanties (zoals de brandweer en de arbeidsinspectie) stellen verschillende eisen.

  • • 
    Ook binnen een gemeente interpreteert niet elke inspecteur de regels op vergelijkbare wijze.
  • • 
    In veel gevallen wordt een onredelijk korte termijn voor het realiseren van de aanpassingen gehanteerd.
  • • 
    De hoogte van de leges voor het aanvragen van een vergunning lopen sterk uiteen.
  • • 
    Ook de geldigheidsduur blijkt vaak te verschillen.

Verbetervoorstellen

Het realiseren van meer en betere afstemming tussen gemeenten op genoemde terreinen.

Maatregel

In de nota «Tijd voor sport» (TK 2004-2005, 30 234, nr. 2) heb ik in paragraaf 7.3 aangegeven dat er gewerkt zal worden aan een efficiënter toezicht op de regels. Zo krijgen in de toekomst sportverenigingen te maken met één inspecteur voor alle regelingen van de Warenwet, Dranken Horecawet, Tabakswet en Arbo-wet samen. De ministeries van VWS en van SZW nemen daartoe het initiatief. Dit leidt in ieder geval tot lastenverlichting.

Daar waar het gaat om lokale regelgeving en afstemming tussen gemeenten zie ik geen rol voor mij weggelegd.

  • 12. 
    SUBSIDIEBELEID

Gesignaleerd Knelpunt

Voor subsidiebeleid van zowel rijksoverheid, provincie en gemeenten als de sportsector zelf (NOC*NSF) leveren de jaarlijkse aanvraagprocedures (veelal op projectniveau) alsook de jaarlijkse verantwoording de nodige extra werkzaamheden (administratieve rompslomp) en dus kosten met zich mee. Bovendien betekenen de jaarlijkse toekenningen een onzekere factor voor de (financiële) planning van veelal meerjarige programma’s die veelal parallel lopen aan de olympische cycli.

Verbetervoorstel

De werkgroep stelt voor met subsidiëring zoveel mogelijk te werken met meerjaren toekenningen gekoppeld aan de 4-jaarlijkse olympische cyclus. Vergelijkbaar met bijvoorbeeld meerjaarlijkse (financiële) afspraken met omroepen binnen het mediabestel.

Op basis hiervan hebben sportbonden/-verenigingen meer duidelijkheid en continuïteit.

Maatregel

VWS is met NOC*NSF in gesprek om te bezien of de bonden kunnen volstaan met een beleidsplan dat zowel kan dienen als basis voor de subsidieaanvraag bij VWS als voor de aanvraag bij NOC*NSF. Ook wordt bekeken of de afrekening via internet kan geschieden op dezelfde wijze als waarop nu de aanvraag per internet wordt ingediend. Er wordt ingaande 2007 een begin gemaakt met meerjarige programmafinanciering, in het kader van de nota Tijd voor sport.

DEEL II: OVERIGE ZAKEN

Ook bij deze onderwerpen zal ik zoveel mogelijk de volgorde van het rapport Atsma aanhouden.

  • 13. 
    EU – VERBETERVOORSTELLEN WET- EN REGELGEVING

Het rapport somt enkele punten op die te maken hebben met regelgeving in verband van de EU en waar de sport hinder van heeft dan wel zich zorgen over maakt. Het gaat hierbij om: BTW.

Gesignaleerdknelpunt

Het rapport signaleert dat er binnen lidstaten geen eenduidigheid bestaat over het hanteren van BTW-tarieven.

Maatregel

Wat betreft de heffing van BTW zijn de EU-lidstaten gebonden aan hetgeen de Zesde BTW-richtlijn bepaalt. De nationale regelgeving van een lidstaat dient te zijn gebaseerd op en in overeenstemming te zijn met de richtlijn. Indien een lidstaat een dwingend voorschrift niet conform de richtlijn heeft geïmplementeerd, zal zij daartoe middels een door de Europese Commissie te starten inbreukprocedure worden gedwongen. Naast dwingende voorschriften bevat de richtlijn tevens een aantal zogenaamde «kan-bepalingen». Omdat ten aanzien van de implementatie van deze bepalingen sprake is van een keuzerecht, kan de nationale regelgeving dienaangaande per lidstaat verschillen.

Belastingheffing

Gesignaleerdknelpunt

In het rapport Atsma wordt gewezen op het knelpunt van de dubbele belastingheffing op gewonnen prijzengeld in zowel het thuis- als het gastland.

Maatregel

In alle belastingverdragen tussen staten is echter al een bepaling over de voorkoming van dubbele belasting opgenomen.

Richtlijn dienstenverkeer

Gesignaleerdknelpunt

De georganiseerde sport maakt zich zorgen over de mogelijkheid dat een strikte toepassing van de dienstenrichtlijn een vergaande liberalisering van de kansspelmarkt tot gevolg heeft, waardoor de inkomsten van de Nederlandse Lotto gevaar lopen.

Maatregel

Dit aspect heeft al enige tijd de aandacht van de bewindspersonen voor sport binnen de EU. Het overheersende standpunt in dezen is dat kansspelbeleid een nationale aangelegenheid dient te blijven.

Richtlijn «quality on bathing water»

Gesignaleerdknelpunt

Als gevolg van deze richtlijn zou (buiten-)water dat ongeschikt is als zwemwater mogelijk ook niet gebruikt mogen worden voor de watersporten als roeien, zeilen, kanoën, e.d. Dat zou de beoefening van die sporten ernstig belemmeren. Gepleit wordt voor het niet van toepassing verklaren van deze richtlijn voor de beoefening van die sporten.

Maatregel

De vernieuwde richtlijn betreffende het beheer van zwemwaterkwaliteit van 15 februari 2006 is op 4 maart 2006 gepubliceerd (Richtlijn 2006/7/EG i). De scope van deze richtlijn beperkt zich tot zwemwater. In de onderhandelingen in Brussel heeft Nederland zich succesvol ingezet om de scope niet uit te breiden met recreatiewater. Daarmee is de vrees die in het rapport Atsma wordt geuit, weggenomen.

Richtlijn «Werken op hoogte»

Gesignaleerdknelpunt

In de sport- en de recreatiesector leeft de zorg dat uitvoering van de richtlijnvoorschriften in de Nederlandse wetgeving veel lasten en belemmeringen tot gevolg zal hebben.

Maatregel

Met vertegenwoordigers van de sector wordt gesproken over de betekenis van de voorschriften voor de sector. De in het overleg vertegenwoordigde organisaties is gevraagd om potentiële knelpunten voor bespreking naar voren te brengen.

Zowel de richtlijn, als de implementatie ervan laten voldoende ruimte voor een sectorspecifieke invulling. In het kader van het arbeidsomstandighedenbeleid is er zeker oog voor de grote zelfwerkzaamheid in de sectoren. De sportsector is, overeenkomstig het verbetervoorstel in het rapport, juist uitgenodigd om branche specifieke leidraden te ontwikkelen.

Diversen met betrekking tot EU-regelgeving

Verder heeft het kabinet in het verband van de EU kennisgenomen van de bevindingen van de werkgroep Atsma met betrekking tot: – een rapport van de Europese Commissie met betrekking tot de veiligheid van diensten; – een conceptrichtlijn met betrekking tot wederzijdse erkenning van

«vocational qualifications». In dit stadium wacht het kabinet de ontwikkelingen op deze onderdelen af.

  • 14. 
    RIJKSOVERHEID – VERBETERVOORSTELLEN WET- EN REGELGEVING

Algemeen

Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)

Gesignaleerdknelpunt

In het rapport wordt aangegeven dat – afhankelijk van het doel – het verkrijgen van persoonlijke toestemming van de leden op een eenvou-

diger manier verkregen zou moeten kunnen worden dan in de ogen van de werkgroep thans op basis van de Wbp toegestaan is.

Uitkomst

Uit de Wbp vloeit als hoofdregel voort dat persoonsgegevens en ook bijzondere persoonsgegevens in ieder geval mogen worden verwerkt (verzameld, opgeslagen, gecorreleerd, verstrekt, etc.) indien de betrokkene daarvoor – op basis van voldoende relevante informatie – de zogeheten informed consent, uitdrukkelijkzijn toestemming heeft gegeven. Die toestemming mag niet stilzwijgend worden verondersteld. Een (sport)vereniging kan persoonsgegevens van de leden verwerken waarbij een van de gronden van artikel 8 van de Wbp als basis wordt gebruikt. Bij die gegevens van leden moet het gaan om gegevens die noodzakelijk zijn om reguliere bedrijfsactiviteiten te kunnen verrichten. De vereniging moet vóór het moment van de verkrijging van de gegevens wel aan de betrokkene meedelen voor welke doeleinden de gegevens zijn bestemd (art. 33 Wbp).

De betrokkene heeft ingevolge artikel 35, eerste lid, Wbp er overigens recht op om inzage te krijgen in zijn persoonsgegevens die worden verwerkt en hij heeft ingevolge artikel 36 Wbp ook het recht om verbetering, aanvulling, verwijdering en afscherming van zijn gegevens te verlangen.

De melding van de verwerking van persoonsgegevens moet in beginsel worden gemeld aan het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) (art. 27 Wbp). De (sport)verenigingen zijn echter ingevolge artikel 3 van het Vrijstellingsbesluit Wbp voor de verwerking van de in dat besluit omschreven persoonsgegevens voor de ledenadministratie van deze meldingsplicht vrijgesteld. Zijn er in een incidenteel geval andere gegevens nodig van een betrokkene dan ligt het voor de hand om die om toestemming voor de verwerking te verzoeken. Eerst indien dit in redelijkheid niet mogelijk is kan onder omstandigheden verwerking zonder toestemming aan de orde komen. Hiervoor moet een afweging worden gemaakt van de noodzakelijkheid van die gegevensverwerking in relatie tot de proportionaliteit (verhouding tussen de verwerking en het daarmee te bereiken doel) en subsidiariteit (de vraag of er geen minder ingrijpend middel voor handen is). Het zal dan echter in de sportpraktijk, naar moet worden aangenomen, gaan om heel bijzondere situaties.

Wetgeving op VWS terrein

Warenwet

Gesignaleerdknelpunt

Gepleit wordt voor een op de organisatie van de sport toegesneden hygiënecode.

Maatregel

Ik wijs erop, dat een dergelijke code reeds bestaat en in het algemeen naar tevredenheid functioneert. Deze code is destijds opgesteld door NOC*NSF. Ter nadere toelichting kan nog het volgende opgemerkt worden.

Op grond van artikel 30, tweede lid van de Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven een aantal werkzaamheden verrichten om er voor te zorgen dat er veilige producten aan de consument worden geleverd. Dit geldt dus ook voor beheerders van sportkantines. Het gaat hierbij onder andere om het in kaart brengen van de risico’s en het beheersen van die risico’s. Het is

hierbij onvermijdelijk om een aantal interne controles te verrichten. De frequentie daarvan alsmede de tijd die hiermee gemoeid is, is in de loop van de tijd echter verminderd. Dit heeft te maken met de ervaring die men inmiddels met het systeem heeft opgedaan. De lasten voor de beheerder van een sportkantine zijn hierdoor afgenomen. Deze geringere inspanning is verwoord in de hygiënecode die voor sportkantines geldt. Het ligt in dit verband voor de hand dat NOC*NSF, als de opsteller van deze hygiëne-code, het gebruik van de code uitlegt aan de gebruikers ervan.

Tabakswet

Gesignaleerdknelpunt

Vrees voor het gedwongen opheffen van de uitzonderingspositie voor de sportkantines.

Maatregel

Ten aanzien van het realiseren van een rookverbod in sportkantines zijn er duidelijke afspraken met NOC*NSF gemaakt over de zelfregulering, bijbehorende streefcijfers en de evaluatie van de zelfregulering. De voortgang van het zelfreguleringstraject zal in de tweede helft van 2006 worden gemeten. Op basis van de uitkomst van deze meting zal besloten worden over het vervolg. Over de uitkomsten van deze evaluatie zal ik de Kamer informeren.

Drank- en Horecawet

Gesignaleerdknelpunt

Het vervallen van de dispensatiemogelijkheid voor bedrijfsinrichtings-eisen kan er toe leiden dat een aanvraag voor een nieuwe vergunning kan worden geweigerd.

Maatregel

Ter vermindering van de administratieve lasten is in dit kader al het nodige gezegd in de brieven aan uw Kamer van 11 juli 2005 (TK 2004– 2005, 29 515, nr. 89) en van 8 november 2005 (TK 2005–2006, 29 515, nr. 104). Voorgesteld wordt nu in de Drank- en Horecawet op te nemen dat in de vergunning voortaan alleen de inrichtingsgebonden zaken en de vergunninghouder worden vermeld en in een aanhangsel bij de vergunning de personalia van de leidinggevenden. Dat heeft tot gevolg dat – bij aanneming van dit wetsvoorstel – voortaan alleen een nieuwe Drank- en Horecawetvergunning hoeft te worden aangevraagd bij een nieuwe horecalokaliteit of na een ingrijpende verbouwing. Dit scheelt naar verwachting 1500 vergunningaanvragen van kantines per jaar. De genoemde aanpassing van het vergunningstelsel heeft ook tot gevolg dat er 1500 keer minder vaak een complete set bijlagen bij de vergunningaanvraag moet worden verzameld.

Wetgeving op SZW terrein

Ziektewet

Gesignaleerdknelpunt

De hoge kosten die voor rekening komen van de sportvereniging bij ziekte van werknemers.

Maatregel

Het voorstel om voor sportverenigingen de werkgever niet langer te verplichten om bij ziekte van voor hem werkende werknemers het loon door te betalen wordt nietovergenomen, omdat het dwars staat op het beleid inzake bestrijding van ziekte en arbeidsongeschiktheid. De loondoorbetalingsplicht van werkgevers bij ziekte heeft een generiek karakter en geldt dus in alle situaties waarin sprake is van een reguliere arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer. Deze verplichting moet bovendien in samenhang worden bezien met de reïntegratieverplich-tingen die onder meer in het Burgerlijk Wetboek zijn opgenomen voor zowel de werkgever als de werknemer. Men wordt hierdoor gestimuleerd om ziekte zoveel mogelijk te voorkomen en bij uitval zwaar in te zetten op adequate en snelle verzuimbegeleiding en reïntegratie. Het opvolgen van het voorstel uit het rapport zou betekenen dat de stimulans tot beheersing van ziekte en arbeidsongeschiktheid in de sector zou worden weggehaald.

(Werkgevers)aansprakelijkheid

Gesignaleerdknelpunt

Het rapport Atsma pleit er voor onduidelijkheden over de reikwijdte van (aansprakelijkheids-)verzekeringen te voorkomen.

Maatregel

Zoals in het rapport aangegeven is, kan een (sport)vereniging of stichting die vrijwilligers onder haar gezag arbeid laat verrichten aansprakelijk gesteld worden voor de schade die vrijwilligers zelf oplopen tijdens hun «werk». Tevens kunnen derden aan wie door vrijwilligers schade wordt berokkend, zo’n vereniging of stichting aansprakelijk stellen. Organisaties kunnen in verband daarmee bedrijfsaansprakelijkheids- en andere verzekeringen sluiten, waarbij zowel de vaste medewerkers als de vrijwilligers in de regel verzekerd kunnen worden.

Bij het aangaan van de verzekering dient de vereniging de verzekeraar te verzoeken om uitdrukkelijk aan te geven wat de reikwijdte van de verzekering is en welke personen als verzekerden kunnen worden aangemerkt. Aldus kan worden tegemoet gekomen aan de door het rapport in de praktijk hierover bestaande onduidelijkheid.

Hetzelfde geldt voor verzekeringen in de paardensport (waar overigens op goede gronden is gekozen voor risicoaansprakelijkheid). Manege(hou-ders) kunnen door middel van exoneratieclausules en het plaatsen van waarschuwingsborden wijzen op bepaalde evidente gevaren en bepaalde risicovolle plaatsen afsluiten. Maar ondanks een clausule en/of borden is niet uitgesloten dat maneges toch voor bepaalde schade aansprakelijk zijn. Het ligt niet in de rede om in de paardensport uit kostenoverwegingen van de wettelijke regeling met betrekking tot de aansprakelijkheid voor dieren – gelet op het betrokken belang van mogelijke gelaedeerden – af te wijken, mede omdat het aansprakelijkheidsrisico door de eigenaar of bezitter kan worden verzekerd.

NB:In dit verband wordt nog het volgende onder uw aandacht gebracht. Tijdens het nota-overleg op 14 november 2005 is de motieAtsma, c.s. (TK 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 73) ingediend. Ik kan u meedelen dat als reactie op genoemde motie in opdracht van het ministerie van VWS een onderzoek naar de problematiek rond de verzekering van aansprakelijkheidsrisico’s van vrijwilligersorganisaties is uitgevoerd. Dit onderzoek wordt u binnenkort separaat aangeboden, alsmede een overzicht van concrete acties die daaruit voortvloeien.

Arbeidsrecht

Gesignaleerdknelpunt

De positie van oproepkrachten, de administratieve rompslomp bij het ontslaan van bijv. een trainer en het contracteren van tijdelijke krachten leveren problemen op voor de vereniging. Vereenvoudiging van procedures in dezen wordt gevraagd.

Maatregel

Het ligt nietin de rede voor oproepkrachten bij sportverenigingen de rechtsbescherming uit het Burgerlijk Wetboek af te schaffen. Sportverenigingen kunnen voor situaties waarin minder arbeid dan 15 uur beschikbaar is onnodige loonkosten voor korte werkperiodes van minder dan 3 uur voorkomen door met de oproepkracht vooraf duidelijke afspraken te maken over de vaste tijdstippen waarop de arbeid verricht moet worden. In dat geval is de 3-uur loon-regeling niet van toepassing, omdat er sprake is van een deeltijdcontract met vaste werktijden. Evenmin is een uitzondering op de ontslagbeschermingsregels ten behoeve van trainers gerechtvaardigd, omdat de positie van een trainer niet wezenlijk anders is dan die van andere (leidinggevende) werknemers. De regels gelden in beginsel voor alle werkgevers en werknemers in de private sector.

Sinds de invoering van de Wet flexibiliteit en zekerheid kunnen werkgevers op grond van de wet drie tijdelijke arbeidscontracten die elkaar direct dan wel met een tussenpoos van niet meer dan drie maanden opvolgen en een periode van 36 maanden niet overschrijden, aanbieden, behoudens CAO-afspraken.

Arbeidstijdenwet (kinderarbeid)

Gesignaleerdknelpunt

Gezien het karakter van de werkzaamheden past de verhouding beperkte werktijd en verplichte rusttijd niet bij het vrijwilligerswerk in de sport.

Maatregel

Voor kinderen (tot 16 jaar) geldt in beginsel een arbeidsverbod. De nadruk ligt in deze leeftijdsfase op het verkrijgen van onderwijs. Kinderen mogen geen gevaar lopen voor hun veiligheid, gezondheid en ontwikkeling. Bepaalde vormen van lichte arbeid zijn wel toegestaan. Afwijking van het verbod is slechts toelaatbaar indien veilig wordt gesteld dat kinderen arbeid verrichten die bij hun leeftijd past en waarbij eveneens de werk-duur en de werktijden zijn aangepast.

Op dit moment worden in het kader van het actieplan Vereenvoudiging regelgeving SZW ook de regels met betrekking tot kinderarbeid, met inachtneming van de internationale verdragen, heroverwogen. De informatie en argumenten zoals aangedragen in het rapport «Minder regels, meer sport» zullen betrokken worden bij genoemde aanpassing van de regelgeving.

Wetgeving op LNV terrein Mestwetgeving

Gesignaleerdknelpunt

(Sport-)paardenbezittters dienen ook aan de mestwetgeving te voldoen. De werkgroep stelt voor de mestwetgeving niet van toepassing te verklaren op paardenbezitters.

Maatregel

Terzake kan opgemerkt worden dat uitsluitend de mest van paarden die bedrijfsmatig worden gehouden voor winst- of gebruiksdoeleinden onder het zogenaamde gebruiksnormenstelsel valt dat sinds 1 januari 2006 van kracht is. Mest van paarden die voor de hobby worden gehouden valt niet onder het gebruiksnormenstelsel, hiervoor hoeft dan ook geen administratie te worden bijgehouden. Zowel voor bedrijfsmatig als hobbymatig gehouden paarden zijn de uitrijregels uit de mestwetgeving van toepassing. Voor de opslag van de mest heeft de sector te maken met de Wet Bodembescherming en de Wet Milieubeheer, met name het Inrichtingenen Vergunningenbesluit. Aanleidingen om hiervan af te zien zijn er op dit moment niet.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. I. J. M. Ross-van Dorp

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.