Brief minister over particuliere recherche en beveiliging - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2006 - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 30300 VII - Vaststelling begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2006.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2006; Brief minister over particuliere recherche en beveiliging |
---|---|
Documentdatum | 13-10-2005 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST90632 |
Kenmerk | 30300 VII, nr. 3 |
Van | Justitie (JUS) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2005–2006
30 300 VII
30 300 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2006
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2006
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 oktober 2005
Tijdens het overleg van 17 december 2004 (TK 29 800 VII/VI, nr. 29) met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de vaste commissie voor Justitie over het onderdeel politie van de begrotingen van de twee departementen kwamen ook de onderwerpen particuliere recherche en particuliere beveiliging aan de orde. Daarbijwerd gesproken over de evaluatie van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) en werden vragen gesteld over het toezicht op deze organisaties, de screening van het personeel en de naleving van de gedragscode voor particuliere recherchebureaus. Ik zegde uw Kamer een reactie hierop toe. Met deze brief geef ik gevolg aan deze toezegging.
De evaluatie van de Wpbr vond plaats in 2003. Over deze evaluatie en over mijn daarop gebaseerde beleidsvoornemens berichtte ik u in mijn brief van 7 mei 2004 (TK 28 684 nr. 28). Ik gaf daarin aan dat de uitkomsten van de evaluatie het belang van een wettelijke regeling voor particuliere beveiligingsorganisaties nog eens bevestigden en dat deze geen aanleiding vormden tot een fundamentele herziening van de wet.
Inmiddels bestaat er anderszins wél aanleiding om de Wpbr ten principale onder de loep te nemen. De doelstellingen van het kabinet, zoals die zijn samen te vatten onder de noemer Andere overheid, behelzen onder meer het beperken van de regeldruk, het versterken van de verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en bedrijven en het terugdringen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. In deze beleidscontext ligt een nadere, meer fundamentele beschouwing van een wet als de Wpbr met haar vergunningenstelsel en toezichtsregime voor de hand. Om die reden heb ik besloten de Wpbr als project op te nemen in het programma Bruikbare rechtsordewaarbijcentraal zal staan de vraag, welk publiek belang gemoeid is met het toezicht op de particuliere veiligheidssector, welke verantwoordelijkheid en daaraan gekoppelde rol voor de minister van Justitie is weggelegd en welke verantwoordelijkheden bij de branche zelf thuis horen. Met het verslag van de voortgang van dit programma,
dat ik u bijbrief van 14 juni 2005 (TK 29 279 nr. 24) aanbood, bracht ik u reeds van dit voornemen op de hoogte. Inmiddels is de projectgroep, die deze materie onder de loep neemt, van start gegaan.
Ook wordt de wijze, waarop de toets op de betrouwbaarheid van het in deze branche werkzame personeel plaatsvindt, aan een nadere beschouwing onderworpen. Zoals ook uit meergenoemde evaluatie blijkt is op dit moment een knelpunt dat in de screening uniformiteit in de beoordeling van de relevante gegevens ontbreekt. Dat heeft onder meer te maken met het feit, dat deze toets door de regionale politiekorpsen gedaan wordt en dus op veel plaatsen in het land plaatsvindt. Omdat een betrouwbaarheids-toets van het personeel in deze branche van groot belang is en zal blijven zal in overleg met de hiervoor bedoelde projectgroep worden bezien of de oplossing van dit probleem gezocht moet worden in een nadere aanscherping van de beleidsregels terzake of dat moet worden overgegaan tot centralisatie van deze werkzaamheden.
Tenslotte de privacygedragscode. Deze code, die sinds 1 juni 2004 van kracht is, bevat normen die particuliere recherchebureaus bijde uitoefening van hun werkzaamheden in acht dienen te nemen. In 2006 zal een evaluatie plaatsvinden van de werking van deze code en van de mate van naleving daarvan. Daarnaast is het College Bescherming Persoonsgegevens onlang een tweetal onderzoeken gestart in de sector van de particuliere recherchebureaus. Deze onderzoeken richten zich op de werkwijze van deze bureaus en op de mate van naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. Bijhet onderzoek naar dit laatste aspect wordt de privacygedragscode betrokken.
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner