Lijst van vragen en antwoorden over de Schiedammer parkmoord - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005 - Hoofdinhoud
Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 170 toegevoegd aan wetsvoorstel 29800 VI - Vaststelling begroting Justitie 2005.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005; Lijst van vragen en antwoorden over de Schiedammer parkmoord |
---|---|
Documentdatum | 14-09-2005 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST89555 |
Kenmerk | 29800 VI, nr. 170 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Justitie (JUST) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2004–2005
29 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005
Nr. 170
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 14 september 2005
De vaste commissie voor Justitie1 heeft ter voorbereiding op het debat met de minister van Justitie over zijn brief van 13 september 2005 over de Schiedammer parkmoord (29 800 VI, nr. 168) de volgende vragen aan de minister ter beantwoording voorgelegd.
De vragen zijn met de door de minister bij brief van 14 september 2005 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, De Pater-Van der Meer
De griffier van de commissie, Coenen
1 Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Cqörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerd-mans (LPF), Van Vroonhoven-Kok(CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Van Eger-schot (VVD), Vacature (LPF) en Vacature (SP). Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek(PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok(VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk(CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Lambrechts (D66), Van Schijndel (VVD), Karimi (GL), Örgü (VVD), Hermans (LPF) en Vergeer (SP).
1
Klopt het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in haar voorlichtingsactiviteiten en bijeenkomsten voor derden of in het kader van een SSR-cursus gebruikgemaakt heeft van de casus van de Schiedamse parkmoord?
Zo ja, wanneer vonden deze bijeenkomsten plaats, wie waren daarbij aanwezig, hoe zagen de presentaties eruit en heeft het NFI zich op een zeker moment in deze bijeenkomsten kritisch uitgelaten over het gebruik van NFI-rapporten door het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht? Heeft één van de aanwezigen bij deze activiteiten, bijeenkomsten of cursussen zich gebogen over de vraag welke consequenties die door het NFI uitgedragen informatie zou moeten hebben voor de strafexecutie van de heer B.?
Het NFI heeft van eind 2001 tot medio 2004 ongeveer 20 werkbezoeken georganiseerd op het NFI over het onderwerp DNA. Onderwerpen die daar aan de orde kwamen waren, «Onzichtbare Sporen», «DNA-onderzoek nu en in de toekomst», «Statistische interpretatie», «Sporen Zoeken», «DNA-profilering», «Y-chromosomaal DNA onderzoek» en «Criminalistiek en Sporen». Deze werkbezoeken, georganiseerd door de SSR werden bezocht door ongeveer 400 bezoekers. Deze werkbezoeken hadden ten doel om het kennisniveau op het gebied van forensisch technisch onder-zoek(met name DNA technieken) te verhogen. Daarbij werd ooknadruk-kelijk ingegaan op de bewijswaarde en de (on)mogelijkheden van deze technieken en de toepassing daarvan in zaken (criminalistiek). Hierbij werd ookgebruikgemaakt van de casus van de Schiedamse Parkmoord. Tijdens deze dagen is ongetwijfeld ookgediscussieerd de resultaten van dit onderzoek. Daarvoor zijn deze werkdagen juist bedoeld. Aan de hand van voorbeelden wordt de problematiekverduidelijkt en de discussie gestimuleerd. De cursus had zeker niet de bedoeling om de zaken te evalueren.
Volgens de deelnemerslijst heeft de AG deze cursus op 9 januari 2002 gevolgd en was dit kennelijk aanleiding om het overleg op 17 januari te hebben op het NFI.
Bovendien heeft het NFI cursussen Forensische Expertise gegeven in Zutphen (ICR), waar het onderwerp «Onzichtbare Sporen en criminalisti-sche interpretatie» onderdeel van is geweest (ongeveer 300 deelnemers). Op 22 mei 2002 is op NFI ongeveer het zelfde programma geweest tijdens de landelijke Vergadering van Rechters-commissaris. Daarnaast zijn er tenminste twee voorlichtingsbijeenkomsten geweest voor de TR van politiekorpsen.
Voor zover mij bekend heeft geen van de aanwezigen naar aanleiding van presentaties van het NFI zich gebogen over de vraag welke consequenties zou moeten hebben voor de strafexecutie van de heer B.
2
Op welkmoment kreeguen/of uw ambtsvoorganger voor het eerst bericht vanuit het Openbaar Ministerie (OM) dat er twijfels waren gerezen over de houdbaarheid van het gehanteerde bewijsmateriaal tegen veroordeelde Kees B.? Op welke momenten heeft het college van procureurs-generaalubericht over de strafprocedure tegen Kees B. en welke informatie isudaarbij ter beschikking gesteld? Wat hebtuvervolgens met die informatie gedaan?
Bij brief van d.d. 5 september 2002 heeft de heer B. zich gewend tot de Minister President. Deze brief is ter behandeling doorgestuurd aan het College van procureurs-generaal. De brief is aldaar op 23 oktober 2002 ontvangen. Op 29 oktober 2002 heeft het College de brief ter verdere behandeling aan mij gezonden. In deze brief geeft de heer B. aan onschuldig gedetineerd te zijn. Bij brief van 23 januari 2003 heeft het
College mij een rapport van de heer Van Koppen doen toekomen waarin wordt geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs bestond voor de veroordeling van de heer B. Ookwaren de reacties van de behandelend officier van justitie en Advocaat-generaal bijgevoegd. Op dat moment diende de zaaknog in cassatie. Het College heeft daarbij opgemerkt dat het rapport niets bevat dat niet bij de behandeling van de strafzaakin de feitelijke instanties aan de orde is geweest en, los van de vraag of dat in het stadium waarin de zaakverkeerde nog mogelijkzou zijn, niet noopte tot nader feitenonderzoek.
Verder heeft het College mij bij brief van 13 september 2004 bericht dat op 25 juli 2004 een persoon was aangehouden die de moord op Nienke en de poging tot moord op Maikel heeft bekend. In deze brief werd ook gemeld dat uit de eerste resultaten van DNA-onderzoekbleekdat niet was uit te sluiten dat delen van het DNA-profiel van de verdachte overeenkwamen met DNA-sporen op Nienke en dat op dat moment nog nader DNA-onder-zoekgaande was. Ookberichtte in deze brief het College dat de raadsman van de heer B. een verzoekhad gedaan om kennisname van op de zaak betrekking hebbende stukken bij het NFI. Het College merkte daarbij op dat het Wetboek van Strafvordering geen grondslag bood de stukken door het Openbaar Ministerie te verstrekken en heeft de raadsman doorverwezen naar mij, als het verantwoordelijkbestuursorgaan voor het NFI, voor het eventueel indienen van een verzoekop basis van de Wet openbaarheid van bestuur of de Wet bescherming persoonsgegevens. Naar aanleiding van de brief van 13 september 2004 heb ikhet College verzocht mij regelmatig op de hoogte te houden van de relevante ontwikkelingen, hetgeen ook is geschied. Op 6 oktober 2004 heeft het College mij in kennis gesteld van een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Rotterdam waarin bericht en toegelicht dat de heer WikH. in verzekering is gesteld voor de op 22 juni 2000 gepleegde feiten in het Beatrixparkte Schiedam. Bij brief van 11 november 2004 heeft het College mij wederom over de voortgang in het onderzoektegen H. ingelicht. Op 9 december
2004 schreef het College mij opnieuw over de voortgang waarbij werd bericht dat het een DNA-spoor op het jasje van Nienke is aangetroffen dat overeenkomt met dat van de verdachte H. Ik heb vervolgens mondeling overleg gehad over de vrijlating van de heer B. Bij die gelegenheid heb ik aangedrongen op een gedegen onderzoek. Bij brief van 10 december 2004 heeft het College mij bericht dat aan de directeur van de PI waar de heer B. verbleef is meegedeeld dat er termen aanwezig zijn om B. in het kader van een strafonderbreking in vrijheid te stellen. De Hoge Raad had laten weten dat de beslissing in het kader van het herzieningsverzoek over de opschorting van de detentie niet kon worden verwacht voor half januari 2005. Dat vond het Openbaar Ministerie te lang duren. Bij brief van 28 december 2004 heeft het College mij geïnformeerd over de opdracht tot het uitvoeren van het evaluatieonderzoeken de onderzoeksopzet aan mij toegezonden. Tenslotte heeft het College bij brief van 6 september
2005 aan mij gereageerd op de uitzending van Netwerkvan de avond ervoor.
3
Wanneer hebben een of meer leden van het college van PG’s inzage
gehad in het geheel of delen van het concept-Evaluatierapport?
Het College heeft op 28 december 2004 opdracht gegeven tot het doen van het evaluatieonderzoek. Om de onafhankelijkheid van de onderzoeker te garanderen heeft de huidige Voorzitter van het College van procureursgeneraal tijdens het evaluatieonderzoekbewust geen inzage willen hebben in de bevindingen. Wel is hij twee keer op werkbezoek geweest: op 9 februari 2005 en op 4 maart 2005 om kennis te maken met het onderzoeksteam, respectievelijk de onafhankelijke deskundigen. Op 15 juli jl. is door de Voorzitter van het College een concept-versie van het rapport
ontvangen, dat hij op 5 augustus 2005 met de onderzoeker heeft besproken. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de onderzoeker in overleg met de onafhankelijke deskundigen het rapport op een aantal punten verduidelijkt. Vervolgens is het (concept-)rapport op 12 augustus 2005 door de Voorzitter toegezonden aan de betrokken hoofdofficier, de hoofdadvocaat-generaal, de korpschef Rotterdam-Rijnmond en de directeur van het NFI met het verzoek om, in samenspraak met de betrokken medewerkers te reageren op de bevindingen. Naar aanleiding van deze reacties is door de onderzoeker in overleg met de onafhankelijke deskundigen een aantal passages in het rapport verduidelijkt.
4
Op welkmoment wasuop de hoogte van de (hoofd)conclusies van het evaluatierapport, nu dat rapport reeds in augustus gedateerd is? Hoe vaak en wanneer hebtutussenrapportages ontvangen en met welke inhoud?
Het voorwoord van het rapport is in augustus 2005 geschreven. De hoofdconclusies van het rapport zijn mij op 6 september jl. meegedeeld. Ikheb het (concept-)rapport op 9 september jl. van de Voorzitter van het College ontvangen en onmiddellijknadat het rapport aan de Voorzitter van het College was aangeboden op 13 september jl., aan uw Kamer ter beschikking gesteld. Voor 9 september jl. heb ik geen tussenrapportages ontvangen.
5
Klopt het dat de heer H. Timmerman (politie Groningen) de enige is die datgene dat hij gehoord heeft tijdens een van de bijeenkomsten van het NFI naar buiten heeft gebracht?
Voor zover mij bekend zijn er geen personen die hebben deelgenomen aan de werkbezoeken van het NFI die melding hebben gemaakt van soortgelijke informatie als die de heer Timmerman in het programma Netwerk naar voren heeft gebracht.
6 en 7
Is het waar dat voornoemde Timmerman inmiddels ontslagen is? Zo ja, hield zijn ontslag enig verband met het naar buiten brengen van die informatie?
Achtudit ontslag gerechtvaardigd? Bentuvan mening dat hij met goede reden naar buiten heeft gebracht dat er onder medewerkers van Justitie kennis was van de mogelijke onschuld van Cees B.? Zo neen, waarom niet?
Naar mij is meegedeeld door de korpsleiding van politieregio Groningen was de heer Timmerman op detacheringbasis werkzaam bij het cold case team Groningen. De heer Timmerman was vanuit dien hoofde niet betrokken bij het onderzoek in de zaak Nienke. In maart 2005 hebben de korpsleiding en de hoofdofficier van justitie om uiteenlopende redenen besloten het team op te heffen en voor een nieuwe aanpakin interregionaal verband te kiezen. De inzet van de heer Timmerman werd hierdoor overbodig. In goed overleg tussen het regiokorps en de werkgever van de heer Timmerman is het detacheringcontract ontbonden.
8
Hoe lang heeft Kees B. na de bekentenis van Wik H. nog vastgezeten? Hoe
verklaartudat?
Na de bekennende verklaringen van Wik H. hebben intensieve en tijdrovende DNA-onderzoeken plaatsgevonden. De uitslag daarvan was nodig om het waarheidsgehalte van de verklaringen van Wik H. te verifiëren. In
eerste instantie kon op basis van het DNA-onderzoek geen onomstotelijke uitspraakworden gedaan over een relatie van aangetroffen sporen met het DNA-profiel (uit de mengprofielen van 2000/2001) van WikH. Dit is gerapporteerd op 20 september 2004. Op basis hiervan is besloten nader onderzoek te laten doen op stukken van overtuiging (svo’s) door het FLDO van de universiteit te Leiden. Bij het DNA-onderzoekzijn vervolgens nieuwe onderzoekstechnieken gebruikt die in 2000/2001 nog niet konden worden toegepast. Op 9 november 2004 is onder andere het spijkerjack van Nienke bij het NFI onderzocht naar aanleiding van verklaringen van WikH die daderinformatie bevatten. Met behulp hiervan is een bloed-vlekje gevonden dat heeft geleid tot een volledig profiel van Wik H. Het NFI heeft het OM hiervan op 8 december 2004 in kennis gesteld. Op 10 december 2004 is de heer B. in vrijheid gesteld.
9
Kuntunauwgezet aangeven welke interventiesuop dit dossier heeft
gepleegd voor de brief van 13 september 2005?
Ikben door het College van procureurs-generaal op de hoogte gehouden van ontwikkelingen, eerst in de zaak de heer B, en vervolgens in de zaak tegen WikH en ben tevens over de zaken geïnformeerd door het NFI. Los van het feit dat ikmij in beginsel niet bemoei met individuele zaken, gaf het gerapporteerde mij geen aanleiding tot het geven van een aanwijzing. Zie overigens mijn antwoord op vraag 2.
10
Kuntupuntsgewijs per organisatie aangeven wat naar uw mening de belangrijkste fouten zijn geweest die de politie, het OM, het NFI en de rechtbank/het hof hebben gemaakt?
Zoals ikheb gesteld in mijn brief aan uw Kamer onderschrijf ikde conclusies en aanbevelingen van het evaluatierapport, zonder daarbij nader onderscheid aan te brengen tussen belangrijke en minder belangrijke fouten.
11
Waarom bagatelliseertuhet falen van het OM in de Schiedammer park-moord door vooral te benadrukken dat er van opzettelijk achterhouden van bewijs geen sprake was en er evenmin van verwijtbare misdragingen terwijlutegelijkertijd de blunders van het OM–waardoor een onschuldige man jaren achter de tralies heeft gezeten–slechts benoemt als het gevolg van beoordelingsfouten, slordigheden en onzorgvuldigheden? Waarom zegtuniet eerlijken in helder Nederlands dat het OM enorm en verwijtbaar heeft geblunderd en gefaald waardoor het vertrouwen van de burgers in de rechtsstaat een forse deukheeft opgelopen?
De conclusies die iktrekuit het rapport, namelijkdat er sprake is van een justitiële dwaling, die een schrikbeeld vormt voor de rechtsstaat en een schokvoor de samenleving en het rechtsbestel, waarbij de grootste verantwoordelijkheid hiervoor wordt gelegd bij het Openbaar Ministerie, kunnen naar mijn mening de bewering dat ikdeze zaakbagatelliseer niet dragen.
12
U omschrijft vele fouten van het OM en spreekt over een opeenstapeling van onzorgvuldigheden en beoordelingsfouten. Maarugeeft geen enkele verklaring hiervoor. Wiltualsnog een plausibele verklaring geven voor het geblunder van het OM?
De vraag naar de verklaring van de onzorgvuldigheden en beoordelingsfouten stond centraal in het evaluatierapport. Ikben van mening dat het rapport duidelijklaat zien hoe de dwaling in deze zaakheeft kunnen ontstaan.
13
Uit de schriftelijke verklaring van het OM blijkt dat er twijfel was over de schuld van verdachte de heer B, maar dat deze informatie niet aan de rechter is doorgegeven. Is deze bekentenis van het OM vooruals minister acceptabel? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
In de brief aan Uw Kamer heb ikgesteld dat het te betreuren is dat de twijfel van de medewerkers van het NFI over de betrokkenheid van de heer B. bij de feiten niet aan de rechter is voorgelegd.
14
Wie achtuverantwoordelijk binnen het Justitie-apparaat met betrekking
tot het achterhouden van het bewijsmateriaal?
Uit het onderzoek is gebleken dat er geen sprake is geweest van het achterhouden van bewijsmateriaal of feiten met het (kennelijke) doel de heer B. ten onrechte te doen veroordelen. Het strafdossier bevatte alle bewijsmateriaal en feiten die in de zaakeen rol speelden. Uitsluitend de twijfel met betrekking tot de waardering van de feiten is door het OM niet naar voren gebracht. Zoals ikin de brief duidelijkstel berust de grootste verantwoordelijkheid voor de gang van zaken bij het Openbaar Ministerie.
15
Welke maatregelen gaatunemen tegen de verantwoordelijke(n) binnen
het NFI?
Uit de evaluatie is naar mijn mening niet van feiten of omstandigheden gebleken die het treffen van maatregelen tegen individuele medewerkers van het NFI rechtvaardigen.
16
Heeftuaanwijzingen dat recentelijkbij andere strafzaken door het OM c.q het NFI bewijsmateriaal is achtergehouden c.q. verkeerd is beoordeeld? Zo neen, wiltudat nagaan?
Zoals ikookaangaf in mijn antwoord op vraag 14 is geen sprake geweest van het achterhouden van bewijsmateriaal of feiten met het (kennelijke) doel de heer B. ten onrechte te doen veroordelen. De twijfel met betrekking tot de waardering van de feiten is door het OM niet naar voren gebracht.
Ikheb geen aanwijzingen dat dit ookin andere zaken is voorgekomen. Wel is het zo – en dat heb ikin mijn brief aan de Tweede Kamer van 13 september 2005 ookaangegeven – dat herhaling van hetgeen is voorgevallen, voorkomen dient te worden. Het verbeterprogramma van het College dat voor de behandeling van de begroting van dit jaar vastgesteld dient te zijn, dient daarop ookgericht te zijn. Rechtspleging is mensenwerk maar het mag zich niet neerleggen bij de daaraan inherente tekortkomingen en zal steeds moeten blijven streven naar het terugdringen daarvan.
17
Bentude mening toegedaan dat door de fouten van het OM en het NFI er
binnen het justitieapparaat een crisis is ontstaan?
Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat hij nemen om deze
crisis op te lossen?
De bevindingen in het evaluatierapport en daaruit getrokken conclusies hebben diepe sporen getrokken bij een ieder binnen de justitieorganisatie die zich hierbij betrokken voelt. Van een crisis is echter geen sprake. Tegelijkertijd is een gerichtheid op de toekomst aanwezig, en een grote bereidheid bij alle betrokkenen om de aan de dwaling ten grondslag liggende problemen aan te pakken. Het verbeterplan zal hierbij centraal staan.
18
Bentuer zeker van dat er geen andere justitiële dwalingen in ons land hebben plaatsgevonden? Zo ja, waar baseertudat op? Zo neen, bent u bereid daar onderzoeknaar te doen?
Nee, zoals eerder al is aangegeven kan geen garantie worden gegeven dat er geen andere justitiële dwalingen hebben plaatsgevonden. Ikheb thans evenwel geen aanwijzingen dat dat het geval zou zijn. Het evaluatieonderzoek naar de Schiedammer parkmoord heeft duidelijke en harde conclusies opgeleverd die er niet om liegen. Hieruit zal lering moeten worden getrokken, hetgeen door het College van procureurs-generaal ook nadrukkelijk is erkend en toegezegd. Met de lessen uit het onderzoek zal voortvarend aan de slag worden gegaan.
Formeel staat in geval van vermeende justitiële dwaling het bijzondere rechtsmiddel van herziening open. Dit rechtsmiddel is bedoeld als correctie van onherroepelijk rechterlijke uitspraken. Het is kortweg bedoeld voor gevallen waarin omstandigheden blijken die niet eerder voor de rechter op de terechtzitting aan de orde zijn geweest en die aanleiding geven voor het vermoeden dat, waren deze bekend geweest, de verdachte dan niet zou zijn veroordeeld of een minder zware straf zou hebben gekregen.
19
Zijn gerechtelijke dwalingen zoals deze, volgens u, mede het gevolg van de «crimefighter-mentaliteit» die een belangrijke rol is gaan spelen bij het OM? Is de minister van mening dat de magistratelijke rol van de officier van justitie binnen de organisatie voldoende wordt onderschreven?
Binnen het Openbaar Ministerie is geen sprake van een «crimefighter-mentaliteit» waarbij het resultaat boven de oriëntatie op wet en recht wordt gesteld. Bovendien ligt er – gelet op de stijgende criminaliteit – een zware taakbij het Openbaar Ministerie die een grote mate van doortastendheid vereist. Het staat buiten kijf dat de officier van justitie en de advocaat-generaal op grond van professionele afwegingen beslissingen dienen te nemen in individuele strafzaken. In deze zaak zijn – zoals in het rapport-Posthumus is beschreven – achteraf bezien onjuiste keuzes zijn gemaakt. Het is daarom van belang dat in dit type onderzoeken professionele tegenspraakplaatsvindt. De invoering van vormen van tegenspraak maakt onderdeel uit van het verbeterprogramma. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de rol van de officier van justitie als leider van het opsporingsonderzoek. De officier dient, zoals ook de heer Posthumus vaststelt, in het opsporingsonderzoekniet één te worden met de politie. De betrokkenheid moet op een zekere afstand plaatsvinden. Dat komt de mogelijkheid tot een kritische blik op het onderzoek ten goede. In het verbeterprogramma zal worden bezien op welke wijze kaders kunnen worden gesteld voor de rol van de officier. Ookzal in de opleiding van officieren voor dit aspect aandacht moeten zijn.
20
Waarop baseertude mening dat er geen aanwijzingen zijn dat soortgelijke dwalingen zich vaker hebben voortgedaan? Bentuvan mening dat er in de Puttense moordzaaken in de zaakvan de vermeende brandstichting
bij S.E. Fireworks in Enschede sprake was van gerechtelijke dwalingen? Bentubekend met de zogenaamde Deventer moordzaak? Is er in de Deventer moordzaakmogelijksprake van een gerechtelijke dwaling?
Als naar gerechtelijke dwalingen in het verleden wordt gevraagd, springen de Puttense moordzaak, de vermeende brandstichting bij S.E Fireworks in Enschede en de Deventer moordzaak in het oog, omdat in al deze zaken veroordelingen hebben plaatsgevonden, waarbij ook publieke-lijktwijfel heeft bestaan omtrent het daderschap van de verdachten. In de Puttense moordzaakzijn degenen die in eerste instantie voor deze moord waren veroordeeld, na herziening vrijgesproken (zie www.rechtspraak.nl LJN: AE1877) Het hof heeft het niet waarschijnlijkgeacht dat de verdachten de moord hadden gepleegd op de wijze die door eerdere rechters als bewezen verklaard was aangenomen, terwijl het hof voorts niet aannemelijkheeft geacht dat zij de moord wel zouden hebben gepleegd maar op een andere wijze. In de zaakvan de vermeende brandstichting bij S.E Fireworks in Enschede gaat de vergelijking met de bevindingen van de evaluatie van de Schiedammer parkmoord niet op. In deze zaakheeft de opvolgende rechter de veroordeling door de rechter in eerste aanleg gecorrigeerd, met andere woorden heeft het strafproces in deze zaakde waarborg geboden dat een onschuldige niet ten onrechte is veroordeeld. In de Deventer moordzaakis de verdachte in hoger beroep veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf. Hij heeft enkele jaren daarvan uitgezeten alvorens zijn verzoektot herziening door de Hoge Raad gegrond werd verklaard en de zaak door het gerechtshof opnieuw is beoordeeld. Hoewel is overwogen dat een essentieel bewijsmiddel dat tot eerste veroordeling heeft geleid destijds niet voor het bewijs had mogen worden gebruikt, is het hof, mede op basis van nieuw bewijsmateriaal opnieuw tot een veroordeling gekomen. De zaak ligt nu bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg.
21
Deeltude mening dat het feit dat de twijfels van het NFI nimmer de onafhankelijke rechter in casu de rechtbank en het Hof hebben bereikt, een van de grootste fouten is geweest in deze trieste zaak? Is hier sprake van een mogelijkambtsmisdrijf van de functionarissen van het OM vanwege het achterhouden dan wel verduisteren van relevante gegevens? Zo ja, zullen betrokken hiervoor worden vervolgd?
Hoewel het in het kader van het volledig voorlichten van de rechter en de verdediging zonder meer de voorkeur had verdiend dat de twijfels van het NFI door het OM expliciet naar voren waren gebracht, staat niet vast dat dit tot een ander eindoordeel zou hebben geleid. Immers, de rechter en de verdediging waren wel op de hoogte van het feit dat er DNA-materiaal was aangetroffen (op de laars en in het nagelvuil) van een onbekende persoon, niet zijnde de terechtstaande heer B. Ookwas de wetenschap dat er geen technisch bewijs was tegen de heer B. door de rechter en de verdediging kenbaar uit de rapportages. Daarnaast was het de verdediging bekend dat er meer sporenmateriaal was onderzocht en is de verdediging ter terechtzitting. volop in de gelegenheid geweest de getuige-deskundige te bevragen.
Van het bewust achterhouden of zelfs verduisteren van relevante gegevens is, zoals ook blijkt uit het evaluatierapport, geen sprake geweest.
22
Het unieke initiatief van het NFI om twijfels te uiten heeft de rechter niet bereikt. Vindtudat dit soort initiatieven een formele plaats in het systeem zouden moeten krijgen, bijvoorbeeld via een ingang bij de rechtercommissaris?
Waarom maaktuin uw brief geen melding van het belangrijke gegeven uit het rapport-Posthumus dat het een unicum, voor het eerst in de geschiedenis, was dat een directeur van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) op dergelijke wijze aan het OM zijn twijfels kenbaar maakte in een dergelijke kwestie? Deeltude mening dat dit gegeven het nog opzienbarender en laakbaarder maakt dat het OM van de twijfel van het NFI over de betrokkenheid van de heer B. geen melding doet aan de rechter?
Volgens het geldend recht rapporteert het NFI aan degene die de opdracht tot het onderzoekheeft verstrekt. Dat is in het overgrote deel van de gevallen het OM, maar ookde rechter of de rechter-commissaris kan daar ambtshalve of op verzoekvan de verdediging opdracht toe geven. De verdediging kan op grond van artikel 36a Sv. (de zogenaamd miniinstructie) aan de rechter-commissaris vragen bepaalde onderzoekshandelingen te (doen) verrichten. Los van de directe inhoud van de rapportage staat het de procesdeelnemers uiteraard vrij om de deskundige op de terechtzitting nader te horen en om een toelichting op de gepresenteerde bevindingen te vragen. De omstandigheid dat de opdracht door het OM is verstrekt noopt de deskundige geenszins om die reden mogelijke twijfel te verhullen of op de terechtzitting te verzwijgen. Hij kan deze desgevraagd in volle vrijheid uiten.
Of aan de verdediging meer armslag moet worden verschaft om rapportage van deskundigen in het geding te brengen, zal aan de orde komen in het desbetreffende wetsvoorstel dat ikin mijn brief van 13 september jl. heb aangekondigd. Ik verwacht dat dit begin volgend jaar in consultatie kan worden gegeven. Hoewel het melden van de twijfel voor het NFI een unieke gebeurtenis was acht ik met name van belang dát de twijfel kenbaar is gemaakt aan het openbaar ministerie maar niet vervolgens aan de rechter en verdediging is overgebracht.
23
Deeltude mening dat de fouten die bij het OM zijn gemaakt–hoewel niet bewezen is dat dit opzettelijkis gebeurd–moeten leiden tot het nemen van verantwoordelijkheid en ook het ontslag van de betrokken OM-functionarissen zoals de betrokken officier van justitie en de AG? Acht u zichzelf politiek verantwoordelijk voor deze kwestie en welke politieke consequenties trektuzelf al dan niet uit deze kwestie? Deeltude mening dat het nemen van verantwoordelijkheid voor gemaakte fouten essentieel is om het gewenste herstel van vertrouwen van de burger in de rechtsstaat te realiseren?
Het treffen van maatregelen tegen medewerkers van het OM is primair voorbehouden aan de ter zake verantwoordelijken binnen het OM. Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: naar bekend mag worden verondersteld is de Minister van Justitie politiekverantwoordelijkvoor het functioneren van het Openbaar Ministerie en het NFI. Vanuit die verantwoordelijkheid heb ik het Openbaar Ministerie verzocht een verbeterplan op te stellen.
24
Is het waar, zoals o.a. door de Volkskrantop vrijdag 9 september jl. is bericht dat u van mening bent dat «als er iets is misgegaan in deze zaak, het juist de volle drukvan de media [is] op iets dat rustig overleg vergt»? Wilt u hiermee zeggen dat de media de uitkomst van het opsporings- en strafrechtelijkonderzoeknegatief hebben beïnvloed?
Ikdoelde met mijn opmerkingen op de recente aandacht en met name de weergave van veronderstelde «feiten» in sommige media van de afgelopen weken. Ik heb mijn bezorgdheid geuit omdat deze materie rustig overleg vergt terwijl in sommige media de integriteit en het aanzien van
onder meer het openbaar ministerie op oneigenlijke gronden ter discussie werden gesteld. Ikconstateer dat deze «feiten» inmiddels door het onder-zoekzijn weerlegd.
De onderzoeker van de evaluatie stelt dat de maatschappelijke druk (waaronder de media) het werkvan de teamleiding en de officieren van justitie niet heeft beïnvloed.
Vragen naar aanleiding van de brief van de minister
25
Hoe wordt doorgaans in formele en in praktische zin de samenhang en samenwerking tussen het technische en het tactische politieonderzoek gewaarborgd? (blz. 2)
In formele zin zijn er geen waarborgen voor samenhang tussen het tactische en technische politieonderzoek. Dit kan en moet worden versterkt, hetgeen bevestigd wordt in de visie van de Raad van Hoofdcommissarissen op het Forensisch Technisch Onderzoek«De spelverdeler» en het in mijn opdracht door het WODC uitgevoerde onderzoeknaar «de inzet, organisatie en kwaliteit van de forensisch technische opsporing». Ik zal daar nader op ingaan bij de maatregelen die ikaan u zal doen toekomen inzake de versterking van de kwaliteit van het forensisch technisch onder-zoekzo mogelijkal geïntegreerd in het verbeterplan die ikin mijn brief van 13 september 2005 heb aangekondigd.
26
Kuntuinzicht geven in de wijze waarop door de procureur-generaal bij de Hoge Raad het herzieningsverzoekvan de heer B. is behandeld? Is door deze procureur-generaal nog met de inzake forensisch onderzoek competente pg die door het NFI op de hoogte gesteld was van de twijfels rond de schuld van de heer B. overlegd?
Er zijn twee herzieningsprocedures geweest bij de Hoge Raad. In de eerste is uitspraakgedaan op 7 september 2004. In de eerste herzieningsprocedure heeft de HR de zaak, omdat er geen novum was aangevoerd, zelf op grond van de stukken afgedaan en is er geen AG van de HR bij de zaak betrokken geweest.
In de tweede herzieningsprocedure (uitspraakHR 25-1-05) heeft de AG bij de Hoge Raad een conclusie genomen. Hij heeft over de zaakcontacten gehad met de Haagse Hoofdadvocaat-Generaal. Omdat de herzieningzaak inhoudelijk klip en klaar was en duidelijk was wat er geconcludeerd moest worden, was er geen reden voor nader onderzoek. De AG bij de HR heeft geen contact gehad met de procureur-generaal die door het NFI op de hoogte was gesteld van twijfels die bij NFI-medewerkers leefden over de betrokkenheid van de heer B bij de feiten in het Beatrixpark. Ook anderszins hebben de AG bij de HR in de tweede herzieningsprocedure geen signalen bereikt dat bij NFI-medewerkers twijfel bestond.
27
Naar uw mening heeft het OM «de grootste verantwoordelijkheid» voor
de fouten die zijn gemaakt. Worden hier consequenties voor personen aan
verbonden en/of wordt dat overwogen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom
niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs iku naar het antwoord op vraag 23.
28
Is de wijze waarop Maikel is ondervraagd «onrechtmatig» te noemen?
Zoals bij de conclusies met betrekking tot de verhoren van Maikel uit het evaluatierapport naar voren komt is met de belangen van Maikel tijdens de verhoren onvoldoende rekening gehouden. Hij is onderworpen aan verhoren die wat betreft technieken bejegening niet aansluiten bij een jongen van net 11 die betrokken is geweest bij zeer ernstige strafbare feiten. Geconcludeerd kan worden dat er met betrekking tot het verhoren van Maikel beoordelingsfouten zijn gemaakt die hebben geleid tot deze onfatsoenlijke handelwijze. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op vraag 60.
29
De rol van de zittende magistratuur is in het onderzoekopzettelijkbuiten beschouwing gebleven. Vooral de rol van de rechter-commissaris is in dit verband echter zeer interessant. Bentuvan zins hier nader onderzoek naar te doen? Bentuvan plan de rol van de rechter-commissaris in het onderzoekanders in te richten (meer actief)? Kan de rechter-commissaris een belangrijkere rol krijgen in grotere onderzoeken en minder inwisselbaar zijn dan thans het geval is?
Gelet op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, is het aan haar een dergelijkonderzoekte doen.
Uit de evaluatie van de herziene regeling van het gerechtelijkvooronder-zoekblijkt dat de huidige regeling in het algemeen goed functioneert. Deze bestendigt evenwel de na de parlementaire (IRT)enquête, Inzake opsporing. gegroeide situatie dat het openbaar ministerie het primaat bij de opsporing heeft en de rechter-commissaris niet meer de leiding van het vooronderzoekheeft. De evaluatie en de daaraan door mij verbonden conclusies zijn op 18 mei 2005 met Uw Kamer besproken; deze vonden bij die gelegenheid brede steun (kamerstukken II 2004/05, 29 940, nr. 2). Niettemin heb ikin het voortgangsbericht over de herziening van het Wetboek van Strafvordering (Kamerstukken II 2003/04 29 271, nr. 2) al laten weten dat ikmij bezin op de herstructurering van het vooronderzoek. De herpositionering van de rechter-commissaris zal daarin prominent aan de orde komen. De grove contouren daarvan heb ik die gelegenheid reeds geschetst. Een nieuw voortgangsbericht , waarbij ikernaar streef tot een duidelijker invulling van deze herstructurering te komen, zal ik u tijdig voor de behandeling van mijn begroting toezenden.
30
Waarom worden de rapporten van de rechtbankRotterdam en het Hof Den Haag niet openbaar gemaakt? Blijft zo niet een deel van de «opeenstapeling van onzorgvuldigheden» buiten beeld?
Ikverwijs in de eerste plaats naar artikel 7, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie dat rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, verplicht tot geheimhouding van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit. Ten tweede ben ik niet bevoegd tot zodanige openbaarmaking.
31
Als er geen sprake is van «het opzettelijke achterhouden van bewijs en gegevens teneinde een onschuldige veroordeeld te krijgen», is er dan wel sprake van verwijtbaarheid bij het achterhouden van gegevens waardoor een bijdrage is geleverd aan het veroordelen van een onschuldige? Zo ja, wie of wat draagt die verwijtbaarheid en welke consequenties worden daaraan verbonden? Zo neen, waarom niet?
Uit het evaluatieonderzoek komt naar voren dat er fouten zijn gemaakt in het onderzoeknaar de Schiedammer parkmoord, maar naar het oordeel van de onderzoeker en de onafhankelijke deskundigen is bij die fouten geen sprake geweest van opzet, kwader trouw of bewust verkeerd handelen. Niemand stelde zich ten doel een onschuldige te doen straffen door de rechter. Wel is geconstateerd dat inschattings- en beoordelingsfouten zijn gemaakt. Zoals ik uw Kamer heb geschreven zal het uiterste gedaan moeten worden om herhaling hiervan te voorkomen; de inzet van alle betrokkenen dient hierop gericht te zijn. Ik heb vertrouwen dat die inzet er is.
32
Op welke wijze heeft het NFI onvoldoende duidelijk gerapporteerd?
Het NFI is er om twijfels uit te sluiten door aan te geven wat naar haar wetenschappelijke inzichten wel en niet relevant is. De wijze waarop dit in de rapportage wordt verwoord kan wellicht voor juristen toegankelijker worden gemaakt. Dit is dan ook als aanbeveling opgenomen in het rapport.
33
Is in het Evaluatieonderzoekde vraag of er sprake was van het opzettelijk achterhouden van gegevens aan de orde geweest? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is hierover gezegd?
Ja, dat is uitdrukkelijk aan de orde geweest. De conclusie van de onderzoeker en de onafhankelijke deskundigen is dat er geen sprake is geweest van opzet, kwader trouw of bewust verkeerd handelen. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 31.
34
Hoe groot achtude kans dat de dwalingen uitgekomen zouden zijn
zonder de bekentenis van Wik H? Is er in het verleden sprake geweest van
rechterlijke dwalingen die min of meer bij toeval pas aan het licht zijn
gekomen?
Gezien het feit dat een cassatieberoep van B. op 15 april 2003 is verworpen en een herzieningsverzoekop 7 september 2004 is afgewezen, acht ik de kans klein dat de dwalingen zonder de bekentenis van Wik H. aan het licht gekomen zouden zijn.
Mij zijn geen voorbeelden bekend van rechterlijke dwalingen uit het verleden die bij toeval uitgekomen zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 20.
35
Hoe verhoudt uw mening dat er geen redenen zijn om «aan te nemen dat soortgelijke dwalingen zich vaker hebben voorgedaan» tot de uitlatingen van de heer Van de Kamp, voorzitter van de ACP, die wel dergelijke aanwijzingen lijkt te hebben? Hoe beoordeeltuopmerkingen vanuit de Politiebond, dat zij vaker meldingen krijgen van politiemensen in gewetensnood omdat het OM informatie zou achterhouden?
Ikheb thans geen aanleiding om te veronderstellen dat zich dezelfde (soort) fouten in andere zaken op dezelfde wijze hebben voorgedaan en tot hetzelfde resultaat – de bestraffing van een onschuldige – als in de onderhavige zaakhebben geleid. Daarover kan ikechter geen garanties geven. Ikverwijs naar mijn antwoorden op de vragen 16, 18 en 20.
36
Ligt het niet in de rede om de bevindingen van de NFI in meer gevallen ter
beschikking te stellen aan de verdediging?
Het uitzonderlijke in deze zaak is dat het NFI kennelijk behoefte had een nadere toelichting te geven naar aanleiding van de rapportage, aangezien er twijfels bestonden over de betrokkenheid van de heer B gezien het volledig ontbreken van technisch bewijs tegen hem en er twijfels van wetenschappelijke aard bestonden over de bruikbaarheid van een aantal DNA-sporenanalyses waarover de deskundige en de onderzoeker van mening verschilden.
37
Heeft de verdediging expliciet verzocht de onderzoeken van de NFI te mogen ontvangen? Waarom zijn in deze casus de bevindingen van de NFI niet ter beschikking gesteld aan de verdediging?
De onderzoeken van het NFI zijn vastgelegd in het rapport van het NFI dat deel uitmaakt van het strafdossier en zijn derhalve zowel aan de rechter als aan de verdediging ter beschikking gesteld. De twijfels die door het NFI mondeling zijn geuit aan het adres van de zaaksofficier en de advocaat-generaal over de schuld van de heer B zijn niet gemeld aan de rechter of de verdediging. Zie ookmijn antwoord op vraag 2 en op vraag 41.
38
Hoe vaakkomt het voor dat het NFI constateringen ten aanzien van DNA sporen of ander bewijsmateriaal niet in haar rapporten opneemt omdat er twijfel is over de wetenschappelijke betrouwbaarheid?
Hier valt geen uitspraakover te doen. In ieder onderzoekstuit men op grensgevallen waar discussie over mogelijkis of het wetenschappelijkwel of niet betrouwbaar is.
39
Bestaat er een regel die verbiedt dat het NFI gegevens rapporteert waarover (wetenschappelijke) twijfel bestaat of kan bestaan? Is dit een vereiste «uit wetenschappelijkoogpunt»? Is het vanuit wetenschappelijkoogpunt niet juist ookwenselijkom feiten en nuances naar voren te brengen die de conclusie níet ondersteunen (volgens Popper is deze falcificatie, in tegenstelling tot verificatie, zelfs de kérn van de wetenschap)?
Nee, een dergelijke regel bestaat niet. Het NFI brengt alleen op basis van wetenschappelijke kennis en ervaring feiten naar voren. Deze feiten worden gerapporteerd ongeacht of deze resultaten belastend of ontlastend in een zaakzijn.
40
Is het waar, zoals in Netwerkwordt beweerd, dat de AG tegenover het gerechtshof stelde dat op de veter waarmee Nienke is gewurgd geen DNA sporen zijn aangetroffen, ookniet met de zogenaamde LCN-methode? Hoe verhoudt die uitspraakzich met de constatering op blz. 45 van het rapport Posthumus dat er wel degelijksporen van een onbekende derde op de veter zaten?
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt niet dat op de zitting gesproken is over de veter om de nek van Nienke. Wel staat in het requisitoir van de AG: «Onderzoekaan de veter waarmee Nienke was gestrangu-leerd heeft geen resultaat gehad, ookniet met de zgn. LCN methode.» Op de zitting bij het hof is door de deskundige van het NFI uitgelegd dat de LCN methode heel kwetsbaar is en de kans op ruis groot is. Qua bewijsvoering kon de deskundige deze sporen met een zo kwetsbare methode en zo weinig markers in het DNA mengprofiel niet aanvoeren in een officieel rapport.
De verwijzing in het rapport van Posthumus heeft betrekking op de conclusie van de NFI-onderzoeker dat er wel meer materiaal beschikbaar was, waarvan de NFI-deskundige evenwel besloten had dat dit onvoldoende wetenschappelijkbetrouwbaar was.
Overigens is in 2004 is – met nieuwe DNA-isolatietechnieken – opnieuw onderzoekaan de veter verricht. Hierbij is vastgesteld dat enkele van de sporen een mengprofiel bevatten van Nienke en tenminste één of twee andere personen.
41
Op welke wijze is door het OM ter terechtzitting melding gemaakt van de twee gesprekken met het NFI over de door deze instantie geuite twijfel over de betrokkenheid van de heer B?
Er is niets gemeld. Daarbij is evengoed aangetekend dat het gesprek met de zaaksofficier, waarin zoals uiteengezet in het rapport van de heer Posthumus (pagina 44) van de zijde van het NFI de twijfels zijn geuit over de betrokkenheid van de heer B in deze zaak, pas na de terechtzitting bij de rechtbankplaatsvond. In een zich in het hofdossier bevindende brief van 14 februari 2002 van de advocaat-generaal aan het NFI wordt melding gemaakt van het feit dat de advocaat-generaal en haar juridisch medewerker op 17 januari 2002 op het NFI waren geweest om te spreken over het onderzoekin deze strafzaak, mede naar aanleiding van het feit dat de zaakdoor het hof was teruggewezen naar de RC voor het doen van nader onderzoek(rapport p. 148). In haar requisitoir is de advocaat-generaal hier niet op teruggekomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 57.
42
Waarom hebben de officier van justitie en de AG vertrouwd op de expertise van de deskundige van het NFI en niet op die van de onderzoeker van het NFI?
Ten behoeve van de zorgvuldigheid van werken bij het NFI, kijken steeds twee personen naar de onderzoeken en bijbehorende uitslagen. Bij het NFI is de deskundige – gezien zijn opleiding en ervaring – verantwoordelijk voor het opmaken en ondertekenen van de rapportages. Aangezien híj verantwoordelijkis voor de inhoud van de rapportage, is het niet meer dan logisch dat het OM daarop af gaat.
43
Bestaat er al inzicht in de financiële en operationele consequenties van het doorvoeren van de gedane aanbevelingen, bijvoorbeeld ten aanzien van de gesuggereerde bewaring van onderzoeksgegevens? Kuntuhierop ingaan? Wat betekent dit voor informeel bijgehouden logboeken/ aantekeningen van betrokkenen waarvan de onderzoeker vaststelt deze bestudeerd te hebben? Moeten deze ookworden bewaard? Zou dat gevolgen kunnen hebben voor de manier waarop die worden gemaakt?
Ikkan op dit moment geen inzicht geven in de financiële en operationele consequenties van het doorvoeren van de gedane aanbevelingen. Zoals ik u in mijn brief van 13 september 2005 heb gemeld heb ikzowel aan het College van procureurs-generaal als aan het NFI gevraagd aan de hand van de aanbevelingen in samenwerking met de politie een concreet verbeterprogramma te maken. Daarna ben ik in staat inzicht te geven in de financiële en operationele consequenties.
44
Is het correct dat hoewel er tussen de NFI-onderzoeker en de NFI-des-kundige verschil van mening bestond of het derdenspoor ook een dader-spoor was, men het er wel over eens wat dát er een derdenspoor was en dat dat in ieder geval niet naar de heer B. verwees?
Ikverwijs hiervoor naar de passage op bladzijde 44 (eerste alinea) van het evaluatierapport.
45
In hoeverre is het OM volgensuthans beschadigd door de media en
welke lessen worden daaraan verbonden?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 24
Vragen over het evaluatieonderzoek
46
De onderzoeker van het rapport signaleert dat vanuit het OM «interesse» bestond in de werkzaamheden van het NFI. De onderzoeker signaleert een aantal gesprekken, waarvan de inhoud en de precieze aanwezigen niet meer volledig is te achterhalen. Kuntuuitsluiten dat het OM, in het bijzonder de betrokken zaaksofficier en de AG, actief invloed heeft uitgeoefend op het conflict binnen het NFI (tussen de «onderzoeker» en de «deskundige») ten aanzien van de betekenis van de DNA-sporen op het lichaam van Nynke, welke niet zijn genoemd in het aan de rechtbank overgelegde rapport?
Het NFI-rapport aan de rechtbankis in maart 2001 verschenen. Dat was vóór het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. De gesprekken waarin het NFI haar twijfels heeft geuit hebben plaatsgevonden ná de terechtzitting. Die twijfels kunnen dan ook niet van invloed zijn geweest op de inhoud van het rapport van het NFI.
Overigens heeft in al januari 2001 een eerste gesprekplaatsgevonden met de zaaksofficier. Ikheb mij ervan vergewist of dat gesprekvan invloed is geweest op de inhoud van het NFI-rapport. Van de zijde van het NFI is mij verzekerd dat dat gesprek geen invloed heeft gehad op het rapport.
47
De onderzoeker beschrijft dat ter terechtzitting van het Hof zowel de onderzoeker als de deskundige zijn gehoord over het door hen opgestelde rapport. Hierbij is verbazingwekkend genoeg niet gesproken over de drie onduidelijke sporen en niet over het–kennelijke unieke–initiatief vanuit het NFI om hun twijfels over de schuld van Kees B. aan het OM kenbaar te maken. De onderzoeker stelt dat «onder meer» de reden hiervan was dat niet de juiste vragen gesteld zijn. Welke redenen waren er dan nog meer? Hoe zijn de getuigen voorbereid op hun verhoor door het hof? Wat is de rol van het OM hierbij geweest? Wat zijn de standaardprocedures hiervoor? Wat is de rol van de verdediging van Kees B. geweest? Heeft de advocaat ookde «juiste vragen» niet gesteld?
De getuigen zijn niet voorbereid op hun verhoor door het Hof, en het OM heeft daarin geen rol gehad. Pas in een zeer laat stadium – de donderdag of vrijdag voor de zitting van maandag 18 februari 2002 – heeft de voorzitter van het hof de AG telefonisch laten weten dat er behoefte was om de NFI-deskundige op de zitting als getuige te horen. De AG heeft toen allerlei moeite moeten doen om de deskundige – die een aantal dagen niet op kantoor was – te spreken te krijgen om hem te laten weten dat hij verwacht werd (telefonisch bevel).
Tijdens de ondervraging van de deskundige ter zitting vroeg hij toestemming om even ruggespraakte houden met de onderzoeker die met hem was meegekomen en in de zaal zat. De voorzitter heeft toen ter plekke besloten om ookde onderzoeker als getuige te horen. Deze had geen ervaring met het compareren ter terechtzitting en ging ervan uit dat hij alleen kon antwoorden op gestelde vragen. Hij wilde de deskundige tijdens de zitting niet tegenspreken (zij verschilden, zoals bekend, met elkaar van inzicht over de interpretatie van een aantal mengprofielen).
De rechtbank of het Hof kan op eigen initiatief getuigen of deskundigen laten oproepen. De deskundige van het NFI is een zeer ervaren deskundige die regelmatig als getuige-deskundige ter zitting optreedt. Gewoon-lijkworden de onderzoekers zelf niet door de rechtbankof het hof gehoord; dat is de taakvan de deskundige die – zoals uit de beantwoording van vraag 42 blijkt – inhoudelijkverantwoordelijkis voor het onderzoeken de rapportage daarover.
De verdediging heeft een groot aantal verzoeken ingediend, onder andere om (aanvullend) DNA-onderzoek. Een aantal van deze verzoeken is ook gehonoreerd.
Tijdens de terechtzitting en in het verhoor van de NFI-medewerkers zijn er, noch door de AG, noch door de verdediging, (veel) gerichte vragen gesteld. Het betrof meer een algemene uitleg over DNA en de LCN methode en over aangetroffen sporen van DNA op de PD.
48
Kuntualsnog de beschikbare verslagen van de bespreking op het NFI van 19 januari 2001 in zijn geheel aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? (blz. 42)
Ik beraad mij nog op de toezending van de gevraagde stukken, mede gelet op het feit dat hierover een kort geding tegen de staat is aangespannen. De stukken hebben bovendien niet het karakter van een verslag, maar van persoonlijke aantekeningen. De inhoud van de stukken betreft voorts privacygevoelige gegevens.
49
Waarom hebben de medewerkers van het NFI zich met hun twijfel niet gewend tot de AG in plaats van de zaaksofficier, nu de berechting in eerste aanleg op dat moment al was afgerond? (blz. 44)
De directievan het NFI heeft zich na de veroordeling in eerste aanleg gewend tot de (toenmalige) procureur-generaal in zijn hoedanigheid van portefeuillehouder forensisch-technisch onderzoek. Doel van dat gesprek was met name om de PG te informeren over de binnen het NFI levende twijfels.
Het was de PG die hierop een gesprekarrangeerde tussen de zaaksofficier en de NFI medewerkers. Uit het rapport blijkt niet of de PG ook de AG toen heeft geïnformeerd of dat hij van mening was dat het op de weg van de zaaksofficier lag om -afhankelijk van de uitkomsten van haar gesprek met de NFI medewerkers- eventueel de AG te informeren.
50
Heeft de PG die een intermediaire rol heeft gespeeld in het gesprektussen NFI en de AG zich laten informeren over de afloop van deze bijzonder gebeurtenis? Zo neen, waarom niet?
De PG heeft een intermediaire rol gespeeld in het contact tussen de officier van justitie (dus niet de AG) en het NFI. Zij heeft het gesprekmet het NFI teruggekoppeld zowel aan de plaatsvervangend hoofdofficier als aan de procureur-generaal. In die terugkoppeling was voor haar niet aan de
orde dat de informatie zodanig was dat betrokkenen moesten worden gewaarschuwd of tot nadere actie genood. In ieder geval heeft de zaaksofficier niet ter zitting kunnen rapporteren over dit gesprek, omdat het eindvonnis reeds was gewezen.
51
Hoe verklaartudat de betrokken medewerkers van NFI, toen zij als deskundige werden gehoord, niet spontaan, dat wil zeggen zonder daarnaar te zijn gevraagd, gelet op de voorgeschiedenis hun twijfels naar voren hebben gebracht? (blz. 45)
Dit is mij niet bekend.
52
Kan de verdediging de aan het deskundigenverslag ten grondslag liggende stukken opvragen en inzien? Waarom zijn deze stukken desgevraagd recent expliciet geweigerd aan de advocaat van Kees B.? (blz. 46)
Gedurende de strafzaakkan de verdediging op basis van art. 30 Sv verzoeken van processtukken kennis te nemen. De aan het deskundigenverslag ten grondslag liggende stukken zullen echter veelal geen processtukken zijn. Wanneer het Wetboek van Strafvordering geen grondslag biedt om stukken van het NFI aan de verdediging te verstrekken, kan een verzoekop basis de Wet openbaarheid van bestuur of de wet bescherming persoonsgegevens aan mij worden gericht (zie tevens het antwoord op vraag 2). Een dergelijkverzoekheeft mij echter niet bereikt. Met name art. 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens kan, wanneer geen van de gronden van art. 43 Wet bescherming persoonsgegevens of het Wetboekvan strafvordering als specialis van toepassing is, een grondslag zijn om informatie te verstrekken aan een betrokkene die daarom vraagt.
53
Klopt de conclusie in het rapport dat Maikel als dader is verhoord, mede gezien de opmerking van verhoorder3«dat hij de personificatie van de theorie «Maikel is verdachte» is»?
Zie hetgeen vermeld is op bladzijde 86 van het rapport: Ondanks de twijfel die kort na 22 juni 2000 ontstond over de rol van Maikel, is er voor gekozen hem te blijven horen als getuige. In de laatste twee studioverhoren is hij echter de factoals verdachte gehoord. De wijze van verhoor in de studioverhoren van 7 en 12 juli 2000 past niet bij iemand die als getuige wordt beschouwd. Hij heeft nimmer de cautie gekregen; evenmin is hij gewezen op zijn zwijgrecht.
54
Kuntunader inzicht geven in de bemoeienis die de inzake forensisch onderzoekcompetente PG heeft gespeeld in het proces? Heeft deze PG de zaaken de twijfels van het NFI besproken in het College van PG’s en/of met u? Zo neen, waarom niet gezien de hoge «gevoeligheid van deze zaak»? Welke «plaats» is door de zaaksofficier gegeven aan de twijfels die NFI-medewerkers hebben geuit?
De procureur-generaal is door het NFI niet op de hoogte gesteld van de details van deze zaak. Hij heeft deze zaak niet met mijn ambtsvoorganger besproken en ook niet in de Collegevergadering aan de orde gesteld. Gezien de terugkoppeling door de officier (zie de beantwoording van vraag 50), leekdat ookniet nodig.
De zaaksofficier heeft, evenals de AG, de geuite twijfels afgewogen tegen het voorliggende bewijsmateriaal; dit leidde bij beiden echter niet tot de overtuiging dat B. niet de dader was.
55
Is door voornoemde PG, gezien de eerdere betrokkenheid van hem bij de zaaken zijn kennis van de bij het NFI levende twijfels, nog contact gezocht met de AG die de zaakin hoger beroep behandelde?
Nee, zie het antwoord op vraag 50.
56
Kunnen de drie verschillende notulen van het gesprekdat op 17 januari 2002 heeft plaatsgevonden tussen drie medewerkers van het NFI, twee gedragsdeskundigen van de dNRI en de AG en haar juridisch medewerker terstond naar de Kamer worden gestuurd?
Zie antwoord 48.
57
Heeftukennisgenomen van de passage uit het rapport-Posthumus waarin staat dat het gesprekvan 10 juli 2001 waarin het NFI haar twijfels aan het OM meldde, door de zaaksofficier niet is gemeld aan het ressortparket bij het Haagse gerechtshof? Achtudit behalve betreurenswaardig ooklaak-baar en verwijtbaar? Zo neen, waarom niet?
Het had in de rede gelegen dat de zaaksofficier dit gesprek en de daarin geuite twijfels had gemeld aan het ressortsparket. Zoals ik al heb aangegeven is dit te betreuren.
58
Kuntuinzicht geven in de logica van de redenering van de zaaksofficier waarin zij de afwezigheid van celmateriaal van Kees B. als teken van daderschap kwalificeert? (blz. 47)
Ik kan niet in het hoofd van de officier kijken, maar het is niet ongebruike-lijkdat daders van misdrijven proberen hun sporen uit te wissen.
59
Kuntuinzicht geven in het «zeer klein aantal» zaken waarover bij het NFI grote twijfel bestaat over de betrokkenheid van een verdachte bij strafbare feiten? Om welke zaken gaat het hier? Zijn de twijfels van het NFI in deze zaken wel door het OM gehoord en verwerkt? (blz. 50)
De zaken die hierop betrekking hebben zijn De Puttense Moordzaak en De Goudse moordzaak(eind 2001). In deze laatste zaakis geen veroordeling geweest van de verdachte.
60
Is het staande praktijk om jeugdigen onder de 12 jaar op deze wijze te verhoren zonder de cautie te geven en zonder de ouders hiervan op de hoogte te brengen? (blz. 83, 85, 89)
Nee, dit is geen staande praktijk. Als een minderjarige onder de 12 jaar als verdachte van een strafbaar feit wordt aangemerkt, kan hij als verdachte worden verhoord. Hoewel de wet geen uitsluitsel geeft of deze minderjarige dan op zijn zwijgrecht moet worden gewezen, ligt het voor de hand dat hem, als iedere verdachte, voorafgaand aan het verhoor de cautie wordt gegeven. Als een minderjarige wordt aangehouden, dient de politie de ouders daarvan in kennis te stellen.
In het rapport-Posthumus is beschreven dat Maikel in enkele verhoren formeel niet, maar de facto wel als verdachte is gehoord. In die gevallen had hem de cautie moeten worden gegeven. De politie had de ouders van Maikel moeten informeren over de aard van deze verhoren.
61
Welke maatregelen, behalve de geuite excuses, worden/zijn getroffen tegen de verhoorders die het slachtoffer M., in strijd met de vormvoorschriften van een aantal uitdrukkelijke verhoorprotocollen voor minderjarigen in, hebben verhoord op een wijze die «wat betreft technieken bejegening niet aansluiten bij een jongen van net 11 die betrokken is geweest bij zeer ernstige strafbare feiten»?
Het eventueel treffen van maatregelen is een verantwoordelijkheid die bij de korpsbeheerder berust, mede om die reden heb ik het rapport aan de Korpsbeheerder gezonden met het verzoekte doen wat geboden is.
62
Is het gebruikelijken wenselijkdat bij de uitwerking van videoverhoren verdachte’s beweringen van onschuld worden geschrapt als zijnde «niet relevant»? (blz. 104)
Volgens de gehanteerde protocollen audiovisuele registratie verdachtenverhoor is de audiovisuele registratie een hulpmiddel dat niet in de plaats komt van het proces-verbaal van verhoor. Ook een proces-verbaal van verhoor is veelal geen letterlijke transcriptie van hetgeen gezegd is. Irrelevante passages kunnen daarin ingekort worden. Uiteraard is het niet wenselijkom beweringen van onschuld daaruit te schrappen. In het kader van deze zaakzij er echter op gewezen dat veel van B.’s ontkenningen wèl letterlijkuitgewerkt zijn. De raadsman van de heer B. dan wel één van zijn kantoorgenoten was steeds aanwezig bij de videoverhoren. De raadsman zat in een aparte ruimte en kon de verhoren op een beeldscherm volgen. In het interview heeft de raadsman gezegd dat hij over de uitwerking van de videoverhoren geen klachten heeft (zie p. 102 rapport).
63
Kan nader worden toegelicht waarom de AG, die aanvankelijksterktwij-felde aan de schuld van B. de «ongerijmdheden wegredeneerde», en concludeerde dat B. schuldig was? (blz. 147)
Ook hier geldt, dat ik niet in het hoofd van de AG kan kijken. In het rapport wordt vanaf pagina 160 aan de hand van het requisitoir toegelicht hoe dat gegaan kan zijn. Van belang is ook wat in het rapport op pagina 147 wordt opgemerkt: «Het gedrag van de heer B. ter zitting (de zittingzaal verlaten als het te confronterend werd) heeft bijgedragen aan de overtuiging van de AG dat de heer B. de dader was. In dit verband merkikop dat een aantal geïnterviewden, namelijkde ouders van Nienke, hun advocaat, en de vader van Maikel, onafhankelijk van elkaar hebben gezegd dat voor zover zij vóór de zitting bij de rechtbanktwijfels hadden over de schuld van de heer B., die twijfel verdween naarmate zij de heer B. vaker op zitting meemaakten».
Het requisitoir wordt gehouden na de behandeling ter terechtzitting die in de onderhavige casus vier dagen in beslag heeft genomen. Het oordeel van de AG dat zij voor de zitting had, is veranderd tijdens de behandeling van de zaakter terechtzitting naar aanleiding van al hetgeen daar is voorgevallen.
64
Komt de beschrijving die Maikel van de dader heeft gegeven overeen met
het uiterlijkvan WikH? (blz. 160).
WikH. heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbankte Rotterdam van 27 april 2005 waarbij hij onder meer voor de feiten die op 22 juni 2000 in het Beatrixparkte Schiedam hebben plaatsgevonden, is veroordeeld. Dit hoger beroep moet nog worden behandeld door het Gerechtshof in Den Haag. Nu de strafzaaktegen WikH. nog niet onherroe-pelijkis afgedaan, acht ikhet niet gepast op deze vraag in te gaan.
65
Zijn er alternatieve oplossingen voor de geconstateerde problemen, die niet door de onderzoeker worden aangegeven? Zo ja, welke? Wat zijn hiervan de voor- en nadelen ten opzichte van de oplossingen die door de onderzoeker wordenvoorgesteld?
De aanbevelingen uit het rapport van het evaluatieonderzoekbij het OM zijn naar mijn mening gedegen en volledig. Alternatieve en aanvullende oplossingen voor de geconstateerde problemen acht ikechter niet uitgesloten. Ikdenkdaarbij bijvoorbeeld aan het integreren van een pakket van maatregelen ten behoeve van het versterken van de forensische opsporing zoals ik die al eerder aan uw kamer heb aangekondigd.
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.