Verslag schriftelijk overleg over verdrag met VS tot vermijden dubbele belasting en voorkomen ontgaan belastingen naar inkomen - Goedkeuring van het op 8 maart 2004 te Washington tot stand gekomen Protocol, met memorandum van overeenstemming, tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2004, 166)

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. C toegevoegd aan wetsvoorstel 29632 - Goedkeuring van het Protocol, met memorandum van overeenstemming, tot wijziging van het Belastingverdrag met de Verenigde Staten (inkomen) i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Goedkeuring van het op 8 maart 2004 te Washington tot stand gekomen Protocol, met memorandum van overeenstemming, tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2004, 166); Verslag schriftelijk overleg over verdrag met VS tot vermijden dubbele belasting en voorkomen ontgaan belastingen naar inkomen 
Document­datum 01-09-2005
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST89383
Kenmerk 29632, nr. C
Van Staten-Generaal (SG)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2004–2005

29 632

Goedkeuring van het op 8 maart 2004 te Washington tot stand gekomen Protocol, met memorandum van overeenstemming, tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2004, 166)

C

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 september 2005

In de vaste commissie voor Financiën1 bestond behoefte de staatssecretaris van Financiën naar aanleiding van zijn antwoord (29632, B) nog een aantal nadere vragen voor te leggen inzake Goedkeuring Verdrag met de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2004, 166) (Kamerstuk 29632). Deze vragen zijn op 21 juni 2005 aan de staatssecretaris voorgelegd. De staatssecretaris heeft de vragen bij brief van 26 augustus 2005 beantwoord. De gewisselde stukken worden hierbij openbaar gemaakt.

De voorzitter van de commissie, Essers

De griffier van de commissie, Janssen

1 Samenstelling: Schuyer (D66), Ketting (VVD), Terpstra (CDA), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Van Middelkoop (CU), Biermans (VVD) (plv. voorzitter), Essers (CDA) (voorzitter), Kox (SP), Leijnse (PvdA) en Thissen (GL).

BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Den Haag, 21 juni 2005

Met belangstelling hebben de leden van de vaste commissie voor Financiën uw antwoorden gelezen op hun vragen over het wetsvoorstel tot Goedkeuring van het op 8 maart 2004 te Washington tot stand gekomen protocol, met memorandum van overeenstemming, tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2004, 166) (29 632). Bij de leden van de fracties van VVD en CDA bestond behoefte u nog de onderstaande vragen voor te leggen. Deze treft u hierbij aan.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, mr. Eliane C. Janssen

Nadere vragen

29 632           Goedkeuring van het op 8 maart 2004 te Washington

tot stand gekomen Protocol, met memorandum van overeenstemming, tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2004, 166)

De onderstaande vragen van de leden van de VVD-fractie worden mede gesteld namens de CDA-fractie.

DIVIDENDEN/ARTIKEL 10 LID 3 Onderdeel 1

Schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris van Financiën

In de schriftelijke antwoorden is met betrekking tot de fiscale behandeling van een dividenduitkering van een in Nederland gevestigde rechtspersoon aan een partnership (een zogenaamde transparante entiteit) het volgende opgemerkt.

«De leden van de CDA-fractie en de VVD-fractie vragen aandacht voor artikel 10, derde lid, van het (via het protocol gewijzigde) Nederlands-Amerikaanse belastingverdrag. Eén van de voorwaarden die in dat lid zijn opgenomen om in aanmerking te kunnen komen voor het nultarief voor deelnemingsdividenden is dat de moedermaatschappij onmiddellijk aandelen bezit die ten minste 80 procent van de stemrechten in de dochtermaatschappij vertegenwoordigen. In dat verband vragen de leden van de CDA-fractie of een belang dat een Amerikaanse vennootschap in een Nederlandse vennootschap houdt via een tussengeschakelde partnership die naar Nederlandse maatstaven transparant is, als «onmiddellijk» wordt aangemerkt. Ook de leden van de VVD-fractie vragen naar de reikwijdte van de term onmiddellijk. Naar aanleiding van deze vragen wordt opgemerkt dat ingeval het partnership (ook) naar Amerikaanse maatstaven als een transparante entiteit wordt aangemerkt, het belang van de Amerikaanse vennootschap voor de toepassing van artikel 10, derde lid, aangemerkt kan worden als een onmiddellijk belang, zodat in een dergelijk geval in beginsel toegang tot het nultarief voor deelnemingsdividenden mogelijk is. Volledigheidshalve wordt hieraan toegevoegd dat in een geval waarin via het (door beide landen als transparant aangemerkte) tussengeschakelde partnership niet 100 procent van de aandelen onderscheidenlijk de stemrechtenwordt gehouden, de omvang van het bezit pro rata dient te worden bepaald.»

Vragen

De leden van de VVD-fractie begrijpen het antwoord aldus dat indien een partnership zowel naar Amerikaanse maatstaven als naar Nederlandse maatstavenals een transparante entiteit wordt aangemerkt, het belang van het partnership voor de toepassing van artikel 10 lid 3 aangemerkt

kan worden als een onmiddellijk belang, zodat in een dergelijk geval in

beginsel toegang tot het nultarief voor deelnemingsdividenden mogelijk

is.

De leden van de VVD-fractie zouden graag met betrekking tot de werking

van artikel 10 lid 3 van de staatssecretaris willen vernemen:

  • • 
    of er in zijn visie sprake is van een onmiddellijkbelang; en
  • • 
    of er in zijn visie sprake is van een uiteindelijk gerechtigdetot dividenden,

indien één van de verdragspartners een entiteit als transparant aanmerkt en de andere verdragspartner dit niet doet, terwijl aan de vereisten van artikel 24 lid 4 is voldaan.

Toelichting

Ingevolge de aanhef van artikel 10 lid 3 worden dividenden niet belast in de bronstaat (de staat waarvan het lichaam dat de dividenden uitkeert inwoner is) indien aan de volgende vereisten wordt voldaan:

  • • 
    de ontvanger van het dividend bezit onmiddellijkaandelen die recht geven op meer dan 80% van de stemrechten in de uitkerende vennootschap; en
  • • 
    de ontvanger van het dividend is de uiteindelijk gerechtigdetot de dividenden; en
  • • 
    deze ontvanger van het dividend heeft het belang aan stemrechten gedurende meer dan 12 maandenvoorafgaand aan de dividenduitkering in bezit gehad; en

aan de overige voorwaarden van artikel 10 lid 3 wordt voldaan. In verband met de overige voorwaarden wijzen de leden van de VVD-fractie ook op de vragen die zien op de toepassing van artikel 26 lid 7 (de vangnetbepaling).

HYBRIDE VENNOOTSCHAPPEN/ARTIKEL 24 LID 4 Onderdeel 2

Schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris

In de schriftelijke antwoorden heeft de staatssecretaris met betrekking tot

de werking van artikel 24 lid 4 het volgende opgemerkt:

«Deze consequentie hangt samen met de opzet van artikel 24, vierde lid, waarin–kort samengevat–is vastgelegd dat het bronland alleen verdragsvoordelen hoeft te geven voor zover een uitgaande inkomensstroom in de andere verdragsstaat direct in de heffing wordt betrokken (bij de entiteit die de desbetreffende inkomensstroom verkrijgt, of bij de deelnemers in die entiteit, al naar gelang de fiscale kwalificatie in de andere verdragsstaat).»

Vragen

De leden van de VVD-fractie zouden graag in verband met de (uit)werking van artikel 24 lid 4 het volgende van de staatssecretaris willen vernemen.

  • • 
    Wanneer is er sprake van een uitgaande inkomensstroom, die in de andere verdragsstaat direct in de heffing wordt betrokken?
  • • 
    Hoe wordt omgegaan met timingverschillen (ten opzichte van de heffing in Nederland is de heffing in de Verenigde Staten vervroegd– bijvoorbeeld als gevolg van de toepassing van «subpart F regulations» of van «section 956 regulations» – of uitgesteld– bijvoorbeeld als gevolg van een in de Verenigde Staten gefacilieerde aandelenruil)?
  • • 
    Hoe kan in de visie van de worden aangetoond dat een uitgaande inkomensstroom in de andere verdragsstaat direct in de heffing wordt betrokken?

Toelichting

De letterlijke tekst van artikel 24 lid 4 is als volgt:

«In het geval van een bestanddeel van het inkomen, de winst of een voordeel verkregen door een persoon dat fiscaal transparant is krachtens het recht van een van beide Staten, wordt dit bestanddeel aangemerkt als zijnde verkregen door een inwoner van een Staat voorzover dat bestanddeel voor de toepassing van het belastingrecht van die Staat wordt behandeld als het inkomen, de winst of het voordeel van een inwoner.» Voor de toepassing van artikel 24 lid 4 lijkt het een vereiste dat een belastingplichtige moet aantonen dat inkomen uit de bronstaat in de woonstaat als inkomen van de belastingplichtige wordt beschouwd. De leden van de VVD-fractie willen graag van de staatssecretaris vernemen of wordt voldaan aan dit vereiste als de belastingplichtige kan aantonen dat het inkomen uit de bronstaat in de grondslag is opgenomen voor de berekening van het belastbaar inkomen/de belastbare winst van de belastingplichtige in zijn woonstaat.

Met betrekking tot timingverschillen kan worden opgemerkt dat in de belastingwetgeving van de Verenigde Staten antimisbruik bepalingen zijn opgenomen, die ertoe leiden dat inkomensbestanddelen, zoals bijvoorbeeld dividenden, direct in de grondslag in de Verenigde Staten worden begrepen zonder dat ze daadwerkelijk als dividenden zijn uitgekeerd naar de Verenigde Staten (dit betreft zogenoemd: «subpart F income»). Een andere antimisbruik bepaling betreft het verstrekken van een geldlening die onder bepaalde voorwaarden als dividend in de Verenigde Staten wordt aangemerkt. Een later daadwerkelijk dividend naar de Verenigde Staten leidt dan niet meer tot belastingheffing in de Verenigde Staten (op een later moment – dit betreft zogenoemd «section 956 income»). Bij de invoering van artikel 10a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 is aangegeven dat de heffing in de Verenigde Staten over «subpart F income» aangemerkt wordt als compenserende heffing. De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de staatssecretaris of hij bereid is goed te keuren dat in geval van «subpart F income» en «section 956 income» voldaan is aan de beschreven vereisten van artikel 24 lid 4. Genoemde leden vernemen ook graag van de staatssecretaris hoe omgegaan wordt met situaties, waarin op basis van nationale wetgeving van de Verenigde Staten een vrijstelling/«roll-over-in-base» wordt verleend (bijvoorbeeld in verband met een gefacilieerde aandelenruil waarbij de verkrijgingprijs voor de belastingplichtige van een nieuw aandelenbelang gelijk wordt gesteld met de verkrijgingprijs van het oude aandelenbelang) en het vervreemdingsvoordeel pas op een later moment in de Verenigde Staten in de grondslag wordt opgenomen.

Tenslotte vernemen de leden van de VVD-fractie graag van de staatssecretaris of een belastingplichtige kan aantonen dat inkomen uit de bronstaat in de woonstaat als inkomen van de belastingplichtige wordt beschouwd door:

  • • 
    het overleggen van een aangifte welke ingediend is door de belastingplichtige in de Verenigde Staten; of
  • • 
    het kenbaar maken van de in Verenigde Staten geldende belastingwetgeving (al dan niet in een verklaring van de belastingplichtige dat specifieke regelgeving van toepassing is); of
  • • 
    het overleggen van een Advance Tax Ruling welke is afgesloten tussen de belastingplichtige en de bevoegde autoriteiten in de Verenigde Staten.

Onderdeel 3

Schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris

In verband met een mogelijke Nederlandse tegemoetkoming ten aanzien van de (uit)werking van/de gevolgen van de toepassing van artikel 24 lid 4 heeft de staatssecretaris het volgende opgemerkt:

«Desalniettemin heb ik laten onderzoeken of het mogelijk is, en zo ja onder welke voorwaarden, dat het Amerikaanse bedrijfsleven dat gebruik maakt van dergelijke structuren in aanmerking kan komen voor bepaalde door Nederland te verlenen fiscale voordelen (vermindering van Nederlandse belasting op uitgaande dividenden en, in bepaalde gevallen, interest). ...

Ik verwacht dat het onderzoek omtrent de vorm en de reikwijdte van de tegemoetkoming in de loop van mei/juni kan worden afgerond en ben voornemens om via een besluit kenbaar te maken op basis van welke voorwaarden een tegemoetkoming zou kunnen worden verleend.»

Vraag

De leden van de VVD-fractie juichen het voornemen van de staatssecretaris toe om in een besluit een mogelijke tegemoetkoming kenbaar te maken in verband met de (uit)werking van artikel 24 lid 4. In verband met het voornemen van de staatssecretaris willen de leden van de VVD-fractie graag het volgende vernemen.

  • • 
    Wordt het besluit voor het einde van het huidige kalenderjaar kenbaar gemaakt?

Toelichting

Op basis van de werking van artikel 10 van het Protocol zijn de bepalingen die betrekking hebben op bronbelastingen met ingang van 1 februari 2005 in werking getreden. De bepalingen van het Protocol die betrekking hebben op overige belastingen zijn met ingang van 1 januari 2005 in werking getreden. Het artikel bepaalt verder dat belastingplichtigen ervoor kunnen kiezen om de «oude» bepalingen van het Nederlands-Amerikaanse belastingverdrag te blijven toepassen voor een periode van 12 maanden.

Het is voor belastingplichtigen die hebben gekozen voor de toepassing van de «oude» bepalingen belangrijk tijdig inzicht te krijgen in de gevolgen van de toepassing van de «nieuwe» bepalingen. Het is daarom van belang dat reeds ruim voor het aflopen van de overgangstermijn, dus in ieder geval voor 1 januari 2006, het besluit van de staatssecretaris kenbaar is gemaakt.

LIMITATIONS ON BENEFITS/ARTIKEL 26 LID 7 Onderdeel 4

Schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris

Met betrekking tot de vangnetbepaling van artikel 26 lid 7 en de

toepassing ervan in relatie tot het verkrijgen van het 0%-tarief op dividenden op grond van artikel 10 lid 3 heeft de staatssecretaris het volgende opgemerkt:

«Het is de intentie van de Nederlandse bevoegde autoriteit om in beginsel een goedkeurende beschikking op grond van de vangnetbepaling af te geven in situaties waarin de structuur waarvoor toepassing van het nultarief voor deelnemingsdividenden wordt verzocht niet door fiscale motieven is ingegeven.»

Vraag

De leden van de VVD-fractie juichen de reactie van de staatssecretaris toe dat het de intentie van de Nederlandse bevoegde autoriteit is om in beginsel een goedkeurende beschikking op grond van de vangnetbepaling van 26 lid 7 af te geven in situaties waarin de structuur waarvoor toepassing van het nultarief voor deelnemingsdividenden wordt verzocht niet door fiscale motieven is ingegeven. Graag willen de leden van de VVD-fractie het volgende van de staatssecretaris vernemen. • Hoe wordt bepaald of een structuur is ingegeven door fiscale motieven?

Achtergrond

De toelichting die de staatssecretaris in de schriftelijke antwoorden heeft gegeven op de toepassing van de vangnetbepaling is gerelateerd aan de toepassing van artikel 10 lid 3. Op basis van dit artikel is het onder voorwaarden mogelijk dat een 0%-tarief wordt toegepast op kwalificerende dividenduitkeringen. Een goedkeurende beschikking op basis van de vangnetbepaling is daarbij van belang.

Van belang bij het afgeven van de goedkeurende beschikking is volgens de staatssecretaris dat de structuur niet door fiscale motieven is ingegeven. De leden van de VVD-fractie vernemen graag of bij de beoordeling hiervan in geval van een mogelijke toepassing van artikel 10 lid 3 enkel wordt gekeken naar de invloed van de structuur op de heffing van dividendbelasting (verlaging van het bronheffingstarief op dividenden).

Onderdeel 5

Schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris

Met betrekking tot het afgeven van een goedkeurende beschikking op grond van de vangnetbepaling heeft de staatssecretaris het volgende aangegeven:

«Het is de intentie van de Nederlandse bevoegde autoriteit om in beginsel een goedkeurende beschikking op grond van de vangnetbepaling af te geven in situaties waarin de structuur waarvoor toepassing van het nultarief voor deelnemingsdividenden wordt verzocht niet door fiscale motieven is ingegeven. Een en ander zal echter sterk afhangen van de feiten en omstandigheden van de casus waarvoor het verzoek wordt gedaan.

De bevoegde autoriteit van de Verenigde Staten zal ook toetsen of sprake is van oneigenlijke fiscale motieven. Daarnaast zal de bevoegde autoriteit van de Verenigde Staten, zoals ook is aangegeven in de door de Treasury gepubliceerde Technical Explanation bij het protocol en in de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet (Kamerstukken II,2003–2004, 29632, nr. 3, blz. 19), bij de afweging rekening worden gehouden met

de verplichtingen die op Nederland rusten uit hoofde van het

EU-lidmaatschap.

In dat verband wordt verwezen naar paragraaf3van onderdeel

XXVII van het memorandum van overeenstemming, waarin

een kader wordt geschetst van de wijze waarop rekening zal

worden gehoudenmet deze EU-verplichtingen.»

Vraag

De staatssecretaris merkt in de beantwoording op dat de bevoegde autoriteit van de Verenigde Staten ook zal toetsen of sprake is van oneigenlijke fiscale motieven. De leden van de VVD-fractie willen graag van de staatssecretaris vernemen:

  • • 
    of er voorafgaandaan een eventuele goedkeurende beschikking van de Nederlandse autoriteit op grond van de vangnetbepaling van artikel 26 lid 7 overleg gevoerd wordt met de bevoegde autoriteit van de Verenigde Staten.

Toelichting

De verdragstekst 26 lid 7 luidt als volgt:

«Een persoon die inwoner is van een van de Staten en die op grond van de voorgaande leden geen recht heeft op enkele of alle voordelen van deze Overeenkomst kunnen voordelen van deze Overeenkomst desalniettemin worden toegekend indien de bevoegde autoriteit van de Staat waaruit het desbetreffende inkomen afkomstig is, dit bepaalt.

Bij deze bepaling houdt de bevoegde autoriteit als haar richtlijn rekening met de vraag of hetzij de oprichting, verwerving of instandhouding van die persoon, hetzij de uitoefening van zijn activiteiten, als een van de voornaamste doelstellingen het verkrijgen van de voordelen van deze Overeenkomst heeft of had.

De bevoegde autoriteit van de Staat waaruit het inkomen afkomstig is, raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere Staat alvorens zij op grond van dit lid de voordelen van de overeenkomst onthoudt.»

Artikel 26 lid 7 bepaalt dat wanneer de bevoegde autoriteit van de bronstaat het voornemen heeft verdragsvoordelen weltoe te kennen op basis van artikel 26 lid 7, de bevoegde autoriteit van de bronstaat de bevoegde autoriteit van de woonstaat niet hoeft te raadplegen. Dit is slechts anders wanneer de bevoegde autoriteit van de bronstaat het voornemen heeft verdragsvoordelen niet toe te kennen op basis van artikel 26 lid 7.

De leden van de VVD-fractie willen graag dat de Staatssecretaris bevestigt dat, indien de bevoegde autoriteit van de bronstaat een goedkeurende beschikking wenst af te geven op grond van artikel 26 lid 7, zij niet voorafgaand de bevoegde autoriteit van de andere Staat zal raadplegen.

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 augustus 2005

Inleiding

De leden van de fractie van de VVD hebben, mede namens de fractie van het CDA, enkele vragen gesteld over het wetsvoorstel tot Goedkeuring van het op 8 maart 2004 te Washington tot stand gekomen protocol, met memorandum van overeenstemming, tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2004, 166).

Vraag 1: Dividenden (artikel 10, derde lid)

Naar aanleiding van de schriftelijke antwoorden met betrekking tot de fiscale behandeling van een dividenduitkering van een in Nederland gevestigde rechtspersoon aan een partnership (die als een hybride entiteit kan worden gekwalificeerd), hebben de leden van de fractie van de VVD gevraagd of er sprake is van een onmiddellijk belang en van een uiteindelijk gerechtigde tot dividenden indien één van de verdragspartners een entiteit als transparant aanmerkt en de andere verdragspartner dit niet doet, terwijl aan de vereisten van artikel 24, vierde lid, is voldaan.

In antwoord op de vragen van deze leden merk ik op dat de beoordeling van de vraag of een hybride entiteit een onmiddellijk belang houdt of uiteindelijk gerechtigde is, plaatsvindt op basis van de uitgangspunten die in het door de OESO in 1999 gepubliceerde rapport «Application of the Model Tax Convention to Partnerships» zijn neergelegd. Nederland onderschrijft de in dit rapport opgenomen conclusies, die er – kort samengevat – op gericht zijn om in gevallen waarin er sprake is van entiteiten die door het bronland en het woonland verschillend worden gekwalificeerd, situaties van dubbele belastingheffing of dubbele vrijstelling te voorkomen. Belangrijk uitgangspunt in het OESO-rapport is dat de kwalificatie die het ontvangende (woon)land geeft aan de entiteit die het dividend ontvangt, in beginsel (ook) de status van de dividenduitkering bepaalt. In die zin volgt het bronland dus de kwalificatie van het woonland. Dit brengt met zich dat indien en voor zover het (vanuit Nederland) uitgekeerde dividend in de Verenigde Staten in de heffing wordt betrokken, degenen die dat dividend ontvangen en daarover in de Verenigde Staten belasting betalen (dat kan de partnership zelf zijn, maar ook de deelnemers in een dergelijke partnership) door Nederland in zoverre als onmiddellijk aandeelhouder en uiteindelijk gerechtigde worden aangemerkt, zodat – met inachtneming van alle overige voorwaarden die het verdrag zijn opgenomen – in zoverre verdragsvoordelen ter zake van deze dividenden kunnen worden toegekend. Volledigheidshalve merk ik nog op dat het voorbehoud dat Nederland heeft gemaakt bij het hiervoor genoemde OESO-rapport niet zag op de daarin opgenomen conclusies. Het voorbehoud van Nederland had als achtergrond dat (wezenlijke) wijzigingen in het OESO-commentaar die plaatsvinden nadat een bilateraal belastingverdrag is overeengekomen, volgens jurisprudentie van de Hoge Raad niet automatisch doorwerken voor de toepassing van een dergelijk (bestaand) verdrag.

Vraag 2: Hybride vennootschappen (artikel 24, vierde lid)

De leden van de fractie van de VVD hebben naar aanleiding van de in de schriftelijke antwoorden opgenomen passage dat alleen verdragsvoordelen hoeven te worden gegeven voor zover een «uitgaande inkomensstroom in de andere verdragsstaat direct in de heffing wordt betrokken» enkele vragen gesteld. Zo vragen deze leden wanneer sprake is van een uitgaande inkomensstroom die direct in de heffing wordt betrokken en hoe deze directe heffing kan worden aangetoond. Deze leden vragen voorts hoe wordt omgegaan met timingverschillen (die kunnen ontstaan doordat de heffing in de Verenigde Staten ten opzichte van de heffing in Nederland in sommige gevallen eerder kan plaatsvinden of later).

Naar aanleiding van deze vragen merk ik op dat aan het vereiste van directe belastingheffing wordt voldaan als een belastingplichtige dit aan de hand van een (bij de Amerikaanse belastingdienst ingediende) aangifte aan kan tonen. Aan dit vereiste is niet voldaan als (uitsluitend) de in de Verenigde Staten geldende fiscale wet- en regelgeving kenbaar wordt gemaakt, ook niet in het geval een belastingplichtige daar de verklaring aan toe zou voegen dat ten aanzien van hem in de Verenigde Staten bepaalde wet- of regelgeving van toepassing is. Uit een Advance Tax Ruling die is afgesloten tussen belastingplichtige en de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten kan – afhankelijk van de daarin opgenomen voorwaarden – wel blijken dat sprake is van directe belastingheffing.

Wat betreft de eventuele timingverschillen die kunnen bestaan tussen het moment waarop in Nederland belastingheffing plaats zou vinden en het moment waarop dit in de Verenigde Staten plaatsvindt, merk ik op dat steeds zal worden bezien of en zo ja in hoeverre een uit Nederland afkomstige dividenduitkering in de Verenigde Staten belast is (geweest). Alleen in gevallen waarbij in de Verenigde Staten belastingheffing plaatsvindt (of al heeft plaatsgevonden), zal Nederland verdragsvoordelen toepassen.

Dit brengt met zich dat als in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld op grond van de door deze leden genoemde subpart-F regelgeving, al op een eerder moment belastingheffing heeft plaatsgevonden over een inkomensbestanddeel dat pas nadien (in de vorm van een dividenduitkering) vanuit Nederland naar de Verenigde Staten wordt overgemaakt, met betrekking tot een dergelijke dividenduitkering (indien en voor zover aan de hand van een in de Verenigde Staten ingediende aangifte kan worden aangetoond dat het inkomensbestanddeel dat heeft geleid tot deze dividenduitkering in de Verenigde Staten al op een eerder moment is belast) de verdragsvoordelen kunnen worden toegepast.

Vraag 3

In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de VVD of het besluit waarin een mogelijke tegemoetkoming kenbaar zal worden gemaakt in verband met de (uit)werking van artikel 24, vierde lid, voor het einde van het huidige kalenderjaar zal worden bekendgemaakt, wordt kortheidshalve opgemerkt dat het besluit waarop in deze vraag wordt gedoeld inmiddels op 6 juli 2005 (onder nummer IFZ2005/546M) is gepubliceerd.

Vraag 4: Limitation on benefits (artikel 26, zevende lid)

Bij de behandeling en beoordeling van een verzoek om toepassing van de zogenoemde vangnetbepaling die in het limitation on benefits artikel is opgenomen wordt, zo kan ik de leden van de fractie van de VVD antwoorden, gekeken naar alle relevante feiten en omstandigheden, zoals

de aard en de omvang van de activiteiten die het dividenduitkerende lichaam in of via Nederland uitoefent, het moment waarop deze activiteiten zijn opgestart of uitgebreid en de overwegingen op grond waarvan er voor gekozen is de activiteiten in Nederland te laten plaatsvinden en/of via Nederland te laten verlopen. Op basis van deze benadering kan worden bepaald of een structuur is ingegeven door fiscale motieven. Desgevraagd merk ik op dat in dit verband aan invloed van een structuur op de heffing van de dividendbelasting een zwaar gewicht wordt toegekend, maar dat ook wordt bezien of een belastingplichtige voldoet aan de andere verdragsvoorwaarden.

Vraag 5

In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de VVD wordt opgemerkt dat er voorafgaand aan een eventuele goedkeurende beschikking van de Nederlandse bevoegde autoriteit op een verzoek om toepassing van de in artikel 26, zevende lid, van het Nederlands-Amerikaanse belastingverdrag opgenomen vangnetbepaling, in beginsel geen (inhoudelijk) overleg wordt gevoerd met de bevoegde autoriteit van de Verenigde Staten. Het is echter wel mogelijk inhoudelijk overleg te voeren, bijvoorbeeld in een situatie waarin de bevoegde autoriteit van de Verenigde Staten (aanvullende) informatie kan verstrekken die van belang is bij de beoordeling van het verzoek.

Voor de goede orde merk ik op dat in onderdeel XXIV van het bij het Nederlands-Amerikaanse belastingverdrag behorende memorandum van overeenstemming is vastgelegd dat de bevoegde autoriteiten van Nederland en de Verenigde Staten tweemaal per jaar bijeen zullen komen om de status van alle ingediende verzoeken om toepassing van de vangnetbepaling te bespreken.

De Staatssecretaris van Financiën, J. G. Wijn

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.