Brief staatssecretaris met informatie over voorstel herziening Wsw dat op basis van een onderzoekstraject is vastgesteld - Sociale werkvoorziening - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 7 toegevoegd aan dossier 29817 - Sociale werkvoorziening.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Sociale werkvoorziening; Brief staatssecretaris met informatie over voorstel herziening Wsw dat op basis van een onderzoekstraject is vastgesteld |
---|---|
Documentdatum | 15-06-2005 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST87908 |
Kenmerk | 29817, nr. 7 |
Van | Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2004–2005
29 817
Sociale werkvoorziening
Nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juni 2005
In de Hoofdlijnennotitie vervolg modernisering Wsw1 werd de voorgenomen richting geschetst van de herziening van de huidige Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Daarin werd vóór de zomer van 2005 een brief aangekondigd, waarin de geschetste hoofdrichting nader wordt uitgewerkt. Sindsdien is samen met de bij de uitvoering van de Wsw betrokken partijen VNG, Cedris en cliëntenorganisaties (de Landelijke Cliëntenraad, de Chronisch Zieken- en Gehandicaptenraad en de Federatie van Ouderverenigingen) een uitgebreid traject doorlopen. In dit traject is, conform de strekking van de motie Weekers2 een aantal onderzoeken uitgevoerd naar de huidige uitvoeringspraktijk enerzijds en naar de kostenontwikkeling in de Wsw anderzijds. Daarnaast is in de vorm van landelijke bijeenkomsten en themasessies gediscussieerd met gemeenten, sw-bedrijven, cliënten en cliëntenorganisaties over de knelpunten in de uitvoering van de Wsw en mogelijke oplossingsrichtingen. Dit heeft geleid tot een door alle betrokken partijen gedeelde analyse van de knelpunten in de huidige Wsw en overeenstemming over de hoofdlijnen van de verbeteringsvoorstellen. In deze briefwordt het voorstel voor herziening van de Wsw dat op basis van dit traject is opgesteld, aan uw Kamer voorgelegd.
De modernisering van de Wsw is niet gericht op een fundamentele stelselwijziging ofeen aanpassing van de doelen van de Wsw. De modernisering is er juist op gericht de huidige Wsw als voorziening en de daarbij behorende doelen beter te realiseren en ook op termijn te kunnen handhaven. De huidige Wsw is na een herziening sinds 1998 van kracht. Bij de voorstellen voor wijziging van de huidige Wsw zijn de doelstellingen die ten grondslag lagen aan de wetswijziging van 1998 en de mate waarin deze zijn gerealiseerd het uitgangspunt.
De voorstellen in het kort
1 Kamerstukken II 2003/04, 29 817, nr. 1.
2 Kamerstukken II 2004/05, 29 817, nr. 2.
Vereenvoudiging uitvoering
De voorstellen zijn gericht op verbetering en vereenvoudiging van de
uitvoering, waarbij optimale ruimte wordt geboden om de bestaande doelen van de Wsw beter te realiseren.
Waarborgen rechten cliënt
De voorgestelde wijzigingen in de Wsw-systematiek zijn er allemaal op gericht om de rechten van de cliënt zo goed mogelijk te waarborgen. De Wsw is er om voor de Wsw-cliënt een aangepaste arbeidsplaats te kunnen realiseren in een zo regulier mogelijke omgeving. De cliënt heeft recht op tijdige plaatsing in de Wsw en heeft recht op een voor hem zo goed mogelijk passende plek. Dat is niet altijd automatisch een plek in het sw-bedrijf. De Wsw-werknemer heeft ook recht op werkzekerheid: eenmaal ingestroomd in de Wsw kan, als bij herindicatie blijkt dat betrokkene niet meer tot de Wsw-doelgroep behoort, de cliënt niet worden ontslagen voordat een ander passend aanbod is gedaan. Wel moet er in die gevallen door de gemeente samen met de cliënt serieus geïnvesteerd worden om de mogelijkheden voor eventuele instroom in een (arbeids)-omgeving buiten de Wsw te benutten.
De aanmelding voor de Wsw is voor de cliënt vrijwillig. Wanneer iemand zich vrijwillig voor de Wsw heeft aangemeld, is het aanbod dat in het kader van de Wsw aan Wsw-geïndiceerde cliënten wordt gedaan, niet vrijblijvend: na aanmelding heeft de cliënt de plicht om een passend Wsw-aanbod te aanvaarden. Wanneer cliënten een passend arbeidsaanbod in het kader van de Wsw weigeren, kan de gemeente besluiten om de Wsw-indicatie in te trekken.
Wsw behouden voor de doelgroep
Om het recht op tijdige en passende plaatsing voor de Wsw-geïndiceer-den goed te kunnen waarmaken en de wachtlijsten te kunnen beperken, is het van belang dat de beschikbare Wsw-plaatsen alleen worden ingezet ten behoeve van personen die echt op de Wsw zijn aangewezen. Op 1 januari 2005 is de overdracht van de Wsw-indicatiestelling naar de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) gerealiseerd, waartoe uw Kamer het kabinet eerder al had opgeroepen. Daarmee is een onafhankelijke bewaking van de toegang tot de Wsw gerealiseerd. De Wsw blijft zo een voorziening voor alléén die groep mensen die vanwege de aard en ernst van hun arbeidshandicap op de Wsw is aangewezen. Een aantal maatregelen zal worden genomen om dat uitgangspunt te kunnen blijven handhaven en in het verleden ontstane scheefgroei door oneigenlijke instroom in de Wsw, al ofniet vanuit andere regelingen, recht te trekken en in de toekomst te voorkomen.
Sturing door gemeenten
De modernisering van de Wsw is er expliciet nietop gericht om op de Wsw te bezuinigen. Om de middelen beter te kunnen benutten zullen de beschikbare middelen met een zo groot mogelijke beleidsruimte en -verantwoordelijkheid voor gemeenten worden verstrekt. De financieringssystematiek zal sterk vereenvoudigd worden en er zullen stimulansen worden ingebouwd waardoor het voor gemeenten aantrekkelijker wordt om de middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten. Niet een centrale rol van het sw-bedrijfbij de uitvoering van de Wsw, maar sturing door gemeenten en een heldere scheiding van verantwoordelijkheden tussen gemeenten en sw-bedrijfzal daarbij voor gemeenten het uitgangspunt zijn.
Begeleid werken en de rol van reguliere werkgevers De beweging van binnen naar buiten wordt door alle betrokken partijen onderschreven. In de afgelopen periode is al in een groot aantal gemeenten en sw-bedrijven een beweging in gang gezet gericht op het realiseren van arbeidsplaatsen in een zo regulier mogelijke omgeving. Het kabinet is van mening dat de gedeelde ambitie om die beweging verder te verster-
ken vanuit het rijk gestimuleerd moet worden door op lokaal niveau de ruimte te bieden om de in gang gezette beweging te bevorderen. Bij meer beleidsruimte en -verantwoordelijkheid voor gemeenten past het niet om voorafin kwantitatieve zin eisen te stellen ten aanzien van de realisatie van begeleid werken. De mate waarin begeleid werkenplaatsen gerealiseerd kunnen worden hangt afvan de mate waarin dit voor de cliënt de best passende mogelijkheid is. De mogelijkheid bij en bereidheid van reguliere werkgevers om dergelijke plaatsen met behulp van de Wsw-subsidie te realiseren is daarbij tevens van cruciaal belang. Daarom zal worden ingezet op het waarborgen van duidelijke rechten voor de cliënt, een goede voorlichtingsaanpak ten behoeve van werkgevers en het aantrekkelijker maken voor gemeenten om begeleid werken te realiseren.
Aanleiding voor de modernisering
De wet van 1998
De belangrijkste reden om de Wsw in 1998 te herzien was om knelpunten in de uitvoering op te lossen en de Wsw (weer) op één lijn te brengen met het bij gemeenten beschikbare reïntegratie-instrumentarium, zodat regie en sturing van gemeenten op de uitvoering van de Wsw beter mogelijk gemaakt werd. Daartoe werd onder meer de financieringssystematiek van de Wsw herzien en werd de formele werkgeversrol voor Wsw-werkne-mers overgeheveld van het rijk naar de gemeenten.
Met de wetswijziging in 1998 werd de Wsw strikter gepositioneerd als een voorziening voor arbeidsgehandicapten die vanwege hun arbeidshandicap uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. De Wsw is daarom ook een vrijwillige voorziening: de Wsw biedt op maat gesneden, aangepaste werkplekken voor arbeidsgehandicapten die ondanks hun beperkingen die reguliere arbeidsparticipatie in de weg staan, toch graag willen werken.
In 1998 werd ook begeleid werken geïntroduceerd. Dat maakte het voor gemeenten beter mogelijk arbeidsplaatsen te realiseren die zo goed mogelijk tegemoetkomen aan de capaciteiten en mogelijkheden van de cliënt. Tot dan toe werden Wsw-arbeidsplaatsen altijd in een sw-bedrijf gepositioneerd. Door middel van begeleid werken kunnen aangepaste arbeidsplaatsen voor arbeidsgehandicapten worden gerealiseerd bij reguliere werkgevers, die hiervoor een loonkostensubsidie ontvangen. Tevens kan met de Wsw-subsidie zorggedragen worden voor eventueel noodzakelijke aanpassingen van de werkplek en kan professionele begeleiding op de werkvloer worden bekostigd.
Aanleiding voor de huidige modernisering
De wijziging van de Wsw in 1998 heeft geleid tot verbetering van de destijds prominente uitvoeringsknelpunten. Een aantal elementen uit de wet uit 1998 is echter nog onvoldoende van de grond gekomen. Het gaat daarbij met name om meer cliëntsturing en het bevorderen van het aangepast werken in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving. De aanleiding voor de huidige modernisering van de Wsw, zoals ook aangegeven in de in september 2004 aan uw Kamer gestuurde hoofdlijnennotitie vervolg modernisering Wsw, is om de doelen van de Wsw zoals in 1998 zijn geformuleerd, beter te realiseren.
Gewijzigde context
De omgeving waarin de Wsw wordt uitgevoerd, is sinds 1998 ingrijpend gewijzigd. Zo is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeente als het gaat om reïntegratie veranderd. Dat heeft onder meer geleid tot de introductie van de Wet werk en bijstand (WWB). Met de WWB hebben gemeenten meer beleidsruimte gekregen en financieren zij
met behulp van een lumpsumbudget zelfde reïntegratie van gemeentelijke werkzoekenden. Ook de voorgenomen Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) gaat uit van meer sturing en regie door gemeenten en meer eigen verantwoordelijkheid voor de cliënt. Meer eigen verantwoordelijkheid van de cliënt voor reïntegratie komt ook terug in de beleidsvoornemens ten aanzien van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze ontwikkelingen maken het noodzakelijk om de oorspronkelijke positionering van de Wsw te benadrukken en te bezien op welke manier de genoemde ontwikkelingen de uitvoering van de Wsw beïnvloeden ofonder druk zouden kunnen zetten.
Kostenontwikkeling
Ten slotte zijn signalen ten aanzien van de met de uitvoering van de Wsw gemoeide kosten ook een reden om de huidige Wsw-systematiek opnieuw te bezien. Vanuit de sw-sector komen signalen dat het moeilijker wordt om werkzaamheden voor Wsw-werknemers aan te bieden die voldoende opbrengsten genereren om de Wsw kostendekkend te kunnen uitvoeren. Daarnaast zouden ontwikkelingen in de kosten per sw-plaats zich niet goed verhouden tot de ontwikkeling van de hoogte van de Wsw-subsidie. Uw Kamer heeft in dat licht bij de behandeling van de SZW-begroting 2005 in de vorm van de motie Bussemaker1 aan de regering gevraagd om indien nodig aanvullende middelen voor de Wsw beschikbaar te stellen ter compensatie van de verminderde inkomsten voor de sw-sector in verband met de afbouw van de Specifieke afdrachtskorting (Spak). Met de tegelijkertijd ingediende motie Weekers2 verzoekt uw Kamer in het verlengde daarvan te onderzoeken ofhet huidige Wsw-macrobudget nog afdoende is om de Wsw te kunnen uitvoeren, mede met het oog op de ontwikkeling van de doelgroepomvang en de loonkosten in de Wsw. Met deze briefwordt in een reactie op beide moties, mede op grond van onderzoek naar de kosten per sw-plaats en naar de ontwikkeling van de Wsw-cao, voorzien.
Gezamenlijke uitgangspunten
Samen met de bij de uitvoering van de Wsw betrokken partijen is een analyse gemaakt van de knelpunten uit de praktijk van de uitvoering van de Wsw. Daarbij zijn ook individuele gemeenten, sw-bedrijven en cliënten betrokken. Op grond van deze analyse is een aantal uitgangspunten geformuleerd waaraan de modernisering van de Wsw zou moeten voldoen. Deze uitgangspunten zijn als basis genomen voor het moderniserings-voorstel en hebben geleid tot het formuleren van twee hoofddoelen:
Ten eerste gaat het om het behoud van de Wsw voor de Wsw-doelgroep. Ten tweede gaat het om verbetering van de cliëntsturing in de Wsw en investeren in het aangepast werken in een zo regulier mogelijke omgeving.
De moderniseringsvoorstellen worden in het vervolg van deze brieflangs deze twee hoofddoelen uigewerkt.
-
1.Behoud van de Wsw voor de Wsw-doelgroep
Ten eerste gaat het erom de Wsw te behouden voor de doelgroep die op de Wsw is aangewezen en waarvoor de Wsw bedoeld is. De instroom van personen die vanuit andere regelingen een passend reïntegratieaanbod gedaan zou moeten worden omdat geen sprake is van een lichamelijke, psychische en/ofverstandelijke arbeidshandicap van dien aard dat deze participatie op de reguliere arbeidsmarkt zonder verstrekkende aanpassingen in de weg staat, moet niet mogelijk zijn. Het is daarom nodig om de doelgroepdefinitie van de Wsw helder en consistent af te bakenen ten opzichte van de omliggende instrumenten. Daardoor wordt voorkomen
1 Kamerstukken II 2004/05, 29 817, nr. 3.
2 Kamerstukken II 2004/05, 29 817, nr. 2. dat personen tussen de wal en het schip van het beschikbare instrumenta-
rium vallen. Bij een consistente afbakening horen ook maatregelen om deze te handhaven.
Ontwikkeling van de doelgroepomvang
De Wsw is een voorziening voor personen die vanwege hun lichamelijke, psychische en/ofverstandelijke arbeidshandicap uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Deze doel-groepcriteria gelden sinds 1998, toen de geldende criteria strakker werden geformuleerd. De reden daarvoor was ondermeer de groeiende instroom van personen die strikt genomen niet op de Wsw waren aangewezen maar veeleer als moeilijk te reïntegreren cliënten waren aan te merken zonder een lichamelijke, psychische ofverstandelijke arbeidshandicap.
Waar de herijking van doelgroepcriteria in 1998 destijds leidde tot een vermindering van de nieuwe instroom in de Wsw, neemt de instroom vanaf2002 weer snel toe. De wachtlijst voor de Wsw is in de periode 2002–2004 dan ook aanzienlijk gegroeid, van circa 5 500 personen tot 13 500 personen. De doelgroepomvang, uitgaande van alle op dit moment voor de Wsw geïndiceerde personen, dus inclusiefpersonen op de wachtlijst, is daarmee thans weer op het niveau van 1998. Daarbij moet worden opgemerkt dat het aantal Wsw-werknemerssinds 1998 is toegenomen van circa 91 000 in 1998 tot ruim 98 000 werknemers nu. Dat heeft vooral te maken met de uitbreiding van de rijksfinanciering voor 5 000 extra voltijds Wsw-plaatsen sinds 1998.
o ntw ik k e ling W sw d o e lgro e p (w e rk nem e rsb e sta nd p e rs o ne n, ultim o ja a r |
+ w a c htlijs t) in |
|||||||||||||||||||||||||||||
111.000 10 8.000 10 5.000 10 2.000 9 9.000 9 6.000 9 3.000 9 0.000 8 7.000 8 4.000 8 1.000 7 8.000 7 5.000 7 2.000 6 9.000 6 6.000 6 3.000 |
||||||||||||||||||||||||||||||
w a c htlijs t e ind e ja a r (p e rs ) w erk nem ersb estand e ind e ja a r (p e rs) |
||||||||||||||||||||||||||||||
De instroom in de Wsw in de afgelopen jaren komt met name voort uit instroom vanuit andere regelingen, zoals het voormalige Besluit In- en Doorstroombanen (ID), de voormalige Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In onderstaande tabel is de instroom in de Wsw naar herkomst uit andere regelingen weergegeven:
2001 2002 2003
WAO/WAZ/WAJONG
WIW en ID
ABW
overig
2 060 |
2.365 |
3 251 |
– |
928 |
1 162 |
1 123 |
1 250 |
1 877 |
2 144 |
2 333 |
3 129 |
5 327 6 876 9 419
∗ niet bekend
Opvallend is dat de instroom in de Wsw vanuit de omliggende (reïntegratie)-voorzieningen in de afgelopen twee jaar bijna verdubbeld is. Deze ontwikkeling kan niet los gezien worden van de ontwikkelingen ten aanzien van de gesubsidieerde arbeid en de overheveling van rijksgefinancierde regelingen en de bijbehorende budgetten naar het gemeentelijk domein. Met de afschaffing van de rijksregelingen voor gesubsidieerde arbeid zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van een passend aanbod voor reïntegratie aan alle werkzoekenden uit de gemeentelijke doelgroep. Zij ontvangen daarvoor een lumpsum budget van SZW. De gemeente bekostigt, zolang de reïntegratie nog niet is gelukt, ook zelfde WWB-uitke-ring voor deze doelgroep. De Wsw is een bijna volledig rijksgefinancierde voorziening: voor elke gerealiseerde (voltijds) Wsw-plaats ontvangen gemeenten een rijkssubsidie van gemiddeld ruim 24.000 euro. De Wsw is daarmee in financieel opzicht een aantrekkelijk alternatief geworden voor moeilijk door de gemeente te reïntegreren cliënten, die vóór introductie van de WWB nog aanspraak maakten op een (eveneens rijksgefinancierd) aanbod in het kader van de IDofWIW-banen. In de toegenomen instroom in de Wsw om die reden kan dan ook geen toename van de Wsw-doel-groep als zodanig worden gezien, maar veeleer een verschuivingin het gebruik van voorzieningen van het gemeentelijk reïntegratiedomein naar de Wsw.
Mogelijk spelen daarbij ook overwegingen van conjuncturele aard een rol, omdat het door de slechtere situatie op de arbeidsmarkt in de afgelopen periode moeilijker was om in het kader van gesubsidieerde arbeid een passend aanbod te doen.
Heldere doelgroepafbakening
Werkzoekenden die ook met behulp van het reguliere reïntegratie-instru-mentarium een passende plek op de arbeidsmarkt zouden kunnen verwerven, moeten niet kunnen instromen in de Wsw. Instroom van deze groep kan ten koste gaan van de feitelijke Wsw-doelgroep, omdat de beschikbare Wsw-arbeidsplaatsen daardoor niet ofin mindere mate voor hen beschikbaar zijn.
Met de op handen zijnde wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de totstandkoming van de WMO verandert ook de verantwoordelijkheid voor cliënten die op dit moment aangewezen zijn op dagbesteding in het kader van de AWBZ. Daarom is ook een helder onderscheid tussen de doelgroep van de dagbesteding AWBZ en de Wsw essentieel om de Wsw te behouden voor de echte Wsw-doelgroep.
Daarnaast wordt met de invoering van de Wet WIA de doelstelling van reïntegratie waar mogelijk nog eens geaccentueerd. Hierbij staat de verantwoordelijkheid van de cliënt centraal. Voor personen die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn geldt dat de Wsw niet gezien moet worden als een passend alternatiefvoor reïntegratie naar de reguliere arbeidsmarkt.
Gezien het belang van een heldere doelgroepafbakening en een onafhankelijke, uniforme toelating tot de Wsw is de Wsw-indicatiestelling in de
eerste fase van de modernisering van de Wsw overgedragen aan CWI. Met ingang van 1 januari 2005 verricht CWI alle Wsw-indicatiestellingen, waarbij gewaarborgd wordt dat toelating tot de Wsw alleen plaatsvindt op grond van de aard en ernst van de arbeidshandicap van betrokkene. Het uitgangspunt bij de Wsw-indicatiestelling en de gehanteerde toelatingscriteria zijn bij de overdracht niet gewijzigd.
Het kabinet is van mening dat de geldende doelgroepcriteria voldoende duidelijk en afgebakend zijn ten opzichte van het omliggende (reïntegratie)-instrumentarium om de Wsw-indicatiestelling ook in de toekomst goed te kunnen uitvoeren en oneigenlijke instroom in de Wsw te voorkomen. Deze opvatting wordt door alle bij de uitvoering van de Wsw betrokken partijen gedeeld. Het kabinet ziet wel aanleiding om de Wsw-indicatiestelling in de toekomst beter te stroomlijnen met andere indicatiestellingen en de informatie afkomstig uit voorliggende indicatiestellingen, zoals voor de WAO ofopvolger daarvan en uit lopende ofuitgevoerde reïntegratietrajecten, te betrekken bij de Wsw-indicatiestelling. In het verleden werd van deze informatie bij de Wsw-indicatiestelling nauwelijks gebruik gemaakt. Uitgangspunt moet zijn dat een cliënt niet in aanmerking komt voor de Wsw zolang hij vanuit een andere regeling nog geacht wordt te kunnen reïntegreren naar de reguliere arbeidsmarkt en al ofniet in dat kader bezig is met een reïntegratietraject. De Wsw is immers bedoeld voor personen van wie is vastgesteld dat zij op grond van de ernst van hun arbeidshandicap duurzaam niet voor reïntegratie naar de reguliere arbeidsmarkt in aanmerking komen. In concreto betekent dit ook dat personen waarvan in het kader van de Wet WIA is vastgesteld dat zij gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn, niet in aanmerking komen voor de Wsw. Het kan zijn dat de veronderstelde verdiencapaciteit op de reguliere arbeidsmarkt in het kader van de Wet WIA ondanks daarvoor gepleegde inspanningen niet kan worden geëffectueerd. Indien er wezenlijke aanleiding is te veronderstellen dat dit wordt veroorzaakt doordat de arbeidshandicap die ten grondslag ligt aan de vastgestelde mate van arbeidsgeschiktheid inmiddels is verergerd, ligt herindicatie in het kader van de Wet WIA voor de hand alvorens betrokkene in aanmerking kan komen voor een Wsw-indica-tie. Eerst nadat UWV heeft aangegeven dat, ondanks daadwerkelijk gepleegde serieuze inspanningen, reïntegratie naar een reguliere arbeidsplaats niet haalbaar moet worden geacht, kan de cliënt in aanmerking komen voor een Wsw-indicatiestelling. CWI zal in die gevallen beoordelen ofbetrokkene ondanks de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid op grond van de aard en ernst van zijn arbeidshandicap toch tot de doelgroep van de Wsw behoort. Het zal hierbij, gegeven de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van de betrokken cliënt, om uitzonderingsgevallen gaan. In de uitvoeringsvoorschriften ten aanzien van de Wsw-indicatiestelling zal de geschetste procedure ten aanzien van indicatie van gedeeltelijk arbeidsge-schikten worden verduidelijkt.
Gevolgen voor de doelgroepomvang
Omdat de Wsw een vrijwillige voorziening is, kan op grond van objectieve criteria geen kwantitatiefbeeld worden gegeven van de potentiële doel-groepomvang van de Wsw. Een deel van de personen die op grond van hun arbeidshandicap mogelijk in aanmerking zou kunnen komen voor de Wsw meldt zich immers niet vrijwillig aan voor de Wsw en blijft daarmee buiten beeld. Het is daarom niet mogelijk een verdeelmodel voor de Wsw te ontwikkelen dat op grond van objectieve criteriade behoefte aan Wsw-plaatsen per gemeente voorafkan voorspellen; de mate waarin personen die tot de doelgroep behoren zich daadwerkelijk aanmelden voor de Wsw moet bij de verdeling van de subsidie worden betrokken. Dat is overigens geen probleem. Het gaat er immers om, om met de Wsw een passend aanbod te kunnen creëeren voor zoveel mogelijk personen uit de Wsw-doelgroep die ook feitelijk geïnteresseerd zijn in een Wsw-arbeids-
plaats. De huidige Wsw-wachtlijst van 13 500 personen wijst erop dat de Wsw-doelgroep groter is dan het aanbod dat met de beschikbare middelen kan worden gedaan. Het wordt daardoor extra belangrijk om inzicht te krijgen in de mate waarin Wsw-arbeidsplaatsen nu vervuld worden door personen die feitelijk niet tot de Wsw-doelgroep behoren en aan wie in het kader van het reïntegratie-instrumentarium vanuit gemeenten ofUWV een passend ander aanbod gedaan zou moeten worden.
Er kan, zonder herindicatie, niet worden vastgesteld in hoeverre in het verleden instroom in de Wsw heeft plaatsgevonden van personen die volgens de geldende doelgroepcriteria feitelijk niet tot de doelgroep van de Wsw behoren. Voor zover oneigenlijke instroom heeft plaatsgevonden zal de periodieke herindicatie door CWI ertoe leiden dat betrokkenen de Wsw-indicatie verliezen. Daarnaast hebben gemeenten met ingang van 1 januari 2005 de mogelijkheid gekregen om de Wsw-indicatie van personen op de wachtlijst die een passend aanbod niet willen accepteren, in te trekken.
Door de reguliere, periodieke herindicatie van Wsw-geïndiceerden en de per 1 januari 2005 gecreëerde mogelijkheid om de Wsw-indicatie in te trekken van personen die in de praktijk niet geïnteresseerd zijn in een Wsw-arbeidsplaats, ontstaat beter inzicht in de feitelijke doelgroep-omvang van de Wsw. In de huidige Wsw is vastgelegd dat personen die vóór inwerkingtreding van de gewijzigde Wsw op 1 januari 1998 op een Wsw-arbeidsplaats zijn ingestroomd niet meer zullen worden geherindi-ceerd. Personen die eerder tot de Wsw waren toegelaten en nog op de wachtlijst stonden, werden nog wel geherindiceerd. Tot het niet meer herindiceren van de oude doelgroep van vóór 1998 werd destijds besloten, omdat de effecten van een herindicatie van deze groep, i.c. de mate waarin werknemers uit de oude doelgroep op grond van de aangepaste doelgroepcriteria nog voor de Wsw in aanmerking zouden komen voorafniet goed kon worden ingeschat, terwijl niet werd verwacht dat voor alle cliënten die hun Wsw-indicatie door de herindicatie zouden verliezen een passend alternatiefop de reguliere arbeidsmarkt gevonden zou kunnen worden.
Het kabinet is van mening dat werkzekerheid voor de doelgroep van vóór 1998 ook in een gemoderniseerde Wsw voorop moet blijven staan, en dat deze groep Wsw-werknemers – evenmin als de groep die na 1998 is ingestroomd – niet het risico mag lopen de Wsw-plaats te verliezen zonder dat een passend ander arbeidsaanbod is gerealiseerd. Desondanks is het kabinet van oordeel dat aan het handhaven van het uitgangspunt van niet-herindiceren van het volledige werknemersbestand van vóór 1998 een aantal consequenties verbonden zijn die vragen om een heroverweging ten aanzien van herindicatie van deze groep.
Allereerst betreft het, zoals blijkt uit figuur 2., een omvangrijke en gedeeltelijk nog zeer jonge groep, waarvan uitstroom uit de Wsw op dit moment zeer gering is. Sinds 1998 zijn 24 000 (van de 91 000) personen uit de Wsw uitgestroomd, waarvan het overgrote deel is uitgestroomd vanwege VUT-ofpensioenregelingen. Van de uitstroom uit de Wsw van de werknemers van voor 1998 bedraagt circa 10 procent uitstroom naar regulier werk. De totale, resterende doelgroep van voor 1998 betreft op dit moment nog ruim 65 procent van het totaal aantal Wsw-werknemers. Zoals uit de onderstaande figuur blijkt, is de uitstroom van deze groep gering.
Wsw oude werknemersbestand, naar leeftijd, inclusief code 4, + uitstroom 1ste helft 2004 (stand medio 2004)
3.000
2.750
2.500
2.250
2.000
1.750
1.500
1.250
1.000
750
500
250
„J |
uitstroom in eerste helft 2004 oude werknemers medio '04 waarvan code 4
22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65
Voor een deel van deze groep is de geringe uitstroom naar regulier werk logisch vanwege de beperkingen van de betrokken werknemers, waardoor het lastiger is om een alternatiefbuiten de Wsw te vinden. Onduidelijk is evenwel in hoeverre de geringe uitstroom wordt verklaard door het feit dat deze groep niet meer wordt geherindiceerd. Zonder herindicatie waaruit blijkt dat iemand eigenlijk «te goed» is voor de Wsw, wordt in de praktijk ook geen inzet gepleegd om aan personen voor wie dit wel mogelijk zou zijn, een serieus aanbod voor reïntegratie en ondersteuning bij het zoeken naar een passend alternatiefbuiten de Wsw te doen. Herindicatie van deze laatstgenoemde groep, waarbij opnieuw wordt vastgesteld of instroom in een functie buiten de Wsw haalbaar is, kan ertoe leiden dat voor deze groep een aanbod in beeld komt dat anders voor de rest van het werkzame leven buiten bereik zou blijven.
Ten tweede heeft het vervullen van een Wsw-plaats door een werknemer die feitelijk niet voor de Wsw (onder de huidige doelgroepcriteria) in aanmerking zou komen, tot gevolg dat daarmee een Wsw-plaats bezet blijft die ook vervuld had kunnen worden door een Wsw-geïndiceerde cliënt op de wachtlijst die is aangewezen op de Wsw omdat voor hem, vanwege de aard en ernst van zijn arbeidshandicap, geen alternatieve mogelijkheid bestaat om arbeid te verrichten.
Het kabinet is om die redenen van oordeel dat een beperktegroep Wsw-werknemers die zijn ingestroomd vóór 1998 alsnog voor herindicatie in aanmerking zou moeten komen. Het gaat daarbij om de groep waarvan op grond van de oorspronkelijke Wsw-indicatie verondersteld kan worden dat zij, indien geen wijzigingen in de situatie van de betrokken werknemers zijn opgetreden, niet meer in aanmerking zou komen voor een Wsw-indicatie en waarvan kan worden verondersteld dat een alternatief reïntegratie-aanbod daadwerkelijk tot een positiefresultaat zou kunnen
leiden. In concreto stelt het kabinet voor om twee categorieën personen in een periode van twee jaar te herindiceren.
Ten eerste de personen die alléén op grond van een sociale handicap een Wsw-indicatie hebben gekregen. Onder een sociale handicap worden stoornissen verstaan die niet elders te classificeren zijn, ofwel beperkingen met een niet medisch te verklaren oorzaak. Een sociale handicap is sinds 1998 geen reden meer om een Wsw-indicatiestelling te verkrijgen. Ten tweede personen die thans een WAO-, WAJONG- ofWAZ-uitkering ontvangen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80 procent.
Het kabinet stelt voor om bij herindicatie van bovengenoemde twee categorieën een leeftijdsgrens te hanteren van 50 jaar. Voor de groep jonger dan 50 jaar kan worden verwacht dat de kans op succesvolle reïntegratie het grootst is. Wanneer de herindicatie van de werknemers van voor 1998 beperkt blijft tot de gedeeltelijk arbeidsgeschikten en personen met een oorspronkelijke geïndiceerde sociale handicap tot 50 jaar, gaat het in totaal om circa 7.000 werknemers. Het precieze aantal personen dat het betreft zal door middel van bestandskoppeling worden vastgesteld. Op grond van de resultaten van de herindicatie van deze groep zal worden bezien ofhet in de rede ligt om eventueel ook andere werknemers van voor 1998 op termijn voor herindicatie in aanmerking te laten komen.
Zoals aangegeven staat de werkzekerheid voor personen in de Wsw voorop. Herindicatie mag er niet toe leiden dat werknemers uit de Wsw hun Wsw-arbeidsplaats verliezen zonder dat een andere, voor de cliënt passende werkplek buiten de Wsw is gevonden. Op dit moment is geregeld dat Wsw-werknemers vanwege het verliezen van hun Wsw-indicatie géén ontslag aangezegd kan worden voordat een passend ander aanbod voor arbeid aan de betreffende persoon is gedaan. Ook voor de groep te herindiceren werknemers van voor 1998 die hierdoor hun indicatie verliezen zal deze garantie onverkort gelden: eventuele uitstroom uit de Wsw van deze werknemers zal alléén plaatsvinden na een aanbod voor een passende andere arbeidsplaats.
Door bovengenoemde maatregelen – periodieke herindicatie van alle Wsw-geïndiceerden door CWI, gedeeltelijke herindicatie van de oude doelgroep en de mogelijkheid voor gemeenten om personen die geen Wsw-plaats willen aanvaarden van de wachtlijst te halen – ontstaat een geactualiseerd beeld van het aantal personen in de Wsw dat daadwerkelijk tot de doelgroep van de Wsw behoort en de hoogte van de «echte» Wsw-wachtlijst. De hoogte van de huidigewachtlijst dient tegen deze achtergrond geplaatst te worden. Op grond van het feit alleen dat op dit moment circa 12 000 gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers in de Wsw werkzaam zijn, waarvan ruim 9 000 van vóór 1998, kan worden verondersteld dat de huidige wachtlijst bijna volledig zou kunnen worden weggewerkt indien alléén Wsw’ers die tot de echte doelgroep behoren in de Wsw werkzaam zouden zijn. Daarnaast blijkt uit signalen van gemeenten en sw-bedrijven dat een deel van de wachtlijst op dit moment bestaat uit personen die feitelijk geen Wsw-plaats willen aanvaarden en uit personen die op termijn wel in de Wsw willen werken maar nog niet direct voor de Wsw beschikbaar zijn, bijvoorbeeld vanwege het nog bezig zijn met een voltijdsschoolopleiding. Op grond daarvan ziet het kabinet geen aanleiding om het aantal rijksgefinancierde Wsw-plaatsen structureel uit te breiden.
Het kabinet is zich ervan bewust dat hiermee geen oplossing op korte termijn wordt geboden voor de personen die op dit moment op de wachtlijst staan en wel direct voor Wsw-arbeid beschikbaar zijn. Gemeenten
zullen dan ook serieus moeten investeren in het realiseren van uitstroom uit de Wsw voor cliënten voor wie dit mogelijk is. Voor zover deze mensen behoren tot de gemeentelijke doelgroep hebben de gemeenten hiervoor reïntegratiemiddelen tot hun beschikking. Voor de cliënten met een vastgestelde gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid die niet onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen zal in het kader van het UWV-instrumenta-rium een aanbod gedaan kunnen worden.
Om deze beweging te stimuleren en beter mogelijk te maken zal een aantal aanpassingen in de financieringssystematiek worden gerealiseerd, die er mede toe moeten leiden dat het voor gemeenten beter mogelijk wordt om met het beschikbare Wsw-budget meer Wsw-plaatsen te realiseren, waardoor meer mensen met een Wsw-indicatie gebruik kunnen maken van het Wsw-aanbod. Ook die beweging kan bijdragen aan het verkorten van de wachtlijsten.
Voordat de voorstellen ten aanzien van wijziging van de financieringssystematiek worden uitgewerkt, zal eerst worden ingegaan op de kosten die met de uitvoering van de Wsw gemoeid zijn en de relatie daarvan met de tweede hoofddoelstelling van de modernisering: meer cliëntsturing en het bevorderen van aangepast werken in een zo regulier mogelijke omgeving.
-
2.Meer cliëntsturing en het bevorderen van aangepast werken in een zo regulier mogelijke omgeving
Een van de knelpunten die in de huidige uitvoering van de Wsw wordt geconstateerd, is het gebrek aan cliëntsturing. De Wsw is bedoeld om voor arbeidsgehandicapten aangepaste arbeidsplaatsen te realiseren die zo goed mogelijk aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van de cliënt. De – aanzienlijke – Wsw-subsidie is ervoor bedoeld om arbeidsplaatsen, met alles wat daarbij hoort, speciaal voor de Wsw-cliënten te kunnen creëren. In de praktijk gebeurt het lang niet altijd dat een arbeidsplaats op maat gesneden wordt voor een instromende Wsw-geïndiceerde werknemer. Het sw-bedrijf, waar het merendeel van de Wsw-plaatsen wordt gerealiseerd, verkeert in dat opzicht ook in een lastige positie. Enerzijds moet het bedrijfzich richten op het optimaal benutten van de capaciteiten en mogelijkheden van de cliënt. Anderzijds is het sw-bedrijfeen productiebedrijf, waar het uitvoeren van binnenkomende opdrachten centraal moet staan om in bedrijfseconomisch opzicht gezond te blijven. Dat leidt er niet zelden toe dat bij plaatsing van Wsw-geïndiceerden de beschikbare «vacature» in het sw-bedrijfhet uitgangspunt is, waarbij de vraag ofdeze arbeidsplaats ook de best passende is niet het primaire uitgangspunt vormt.
De Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) concludeerde onlangs op basis van eigen onderzoek1 naar zorg voor kwaliteit van de arbeid in de sociale werkvoorziening, dat gemeentebesturen ofschapsbesturen sw-bedrijven niet altijd sturen op het aspect kwaliteit van de arbeid en de zorg hiervoor overlaten ofmandateren aan de directeuren van sw-bedrijven. Hoewel dit onderzoek een indicatiefbeeld geeft en niet alle gemeenten in het onderzoek zijn betrokken geven de uitkomsten van het onderzoek wel aan dat de sturing van gemeenten ten aanzien van de kwaliteit van de arbeidsplaatsen een aandachtspunt betreft. Gemeenten geven zelf ook aan behoefte te hebben aan meer mogelijkheden om hierop te sturen.
De centrale rol van het sw-bedrijfbij de inzet van de Wsw-subsidie en het plaatsen van Wsw-geïndiceerden vanafde wachtlijst leidt er nu nog vaak 1 Kwaliteit van arbeid: een kwestie van zorg, bijna automatisch toe dat cliënten in het sw-bedrijfterechtkomen ofin elk
Inspectie Werk en Inkomen, 2005 geval direct vanafde wachtlijst met het sw-bedrijfte maken krijgen als het
gaat om het vinden van een passende arbeidsplaats. Vanuit het perspectiefvan het sw-bedrijfen de uitvoerende gemeente is een dergelijk plaatsingsbeleid niet onlogisch. Immers, binnen het sw-bedrijfzijn arbeidsplaatsen die vervuld moeten worden vaak direct beschikbaar, terwijl het zoeken naar een passende arbeidsplaats buiten de omgeving van het sw-bedrijf, in de vorm van detachering of begeleid werken met gebruikmaking van de Wsw-subsidie, een omslachtig traject kan zijn. Daarnaast kan het in toenemende mate plaatsen van Wsw-cliënten buiten het sw-bedrijfin bedrijfseconomisch opzicht voor het sw-bedrijfop korte termijn nadelige gevolgen hebben. De ontwikkeling van de kostenstructuur per sw-plaats en de wijze waarop de Wsw-subsidie thans wordt ingezet kan dit verduidelijken.
De kostenstructuur
Met de Wsw-subsidie (in combinatie met de uit Wsw-arbeid voortvloeiende opbrengsten) worden gemeenten geacht alle met de arbeidsplaats gemoeide kosten te financieren. In concreto gaat het om de loonkosten, de kosten voor aanpassing van de werkplek en begeleiding op de werkvloer, maar ook de kosten voor het ondersteunende ambtenarenapparaat binnen gemeenten en in de sw-bedrijven, de huisvestingskosten van het sw-bedrijfen de investering in productiemiddelen en productielijnen.
In de afgelopen jaren zijn de signalen toegenomen dat de Wsw-subsidie ontoereikend zou zijn om alle met de Wsw gemoeide kosten te kunnen blijven dekken. De huidige afbouw van de Spak en Afdrachtsvermindering Langdurig Werklozen (Vlw), die een inkomstenvermindering voor de sw-sector betekende, heeft bijgedragen aan deze signalen. Door de jaarlijkse stijging van de Wsw-subsidie is deze inkomstenvermindering echter gecompenseerd: ook inclusiefde gevolgen van de afbouw van de Spak en Vlw is de hoogte van de Wsw-rijkssubsidie per arbeidsplaats per saldo, jaarlijks toegenomen.
1 Kosten per sw-plaats, SEOR, 2005.
2 Nettokosten zijn alle arbeidskosten van Wsw-ers, de arbeidskosten van ambtelijk personeel, huisvestingskosten, kapitaalkosten en overige kosten, gedeeld door het aantal Wsw-plaatsen.
3 Het gaat om de totale gegenereerde bedrijfsopbrengsten minus de verbruikskosten gedeeld door hetaantal Wsw-plaatsen.
In het kader van de voorgenomen modernisering van de Wsw is in 2004 en 2005 een onderzoek verricht naar de ontwikkeling van de kosten per sw-plaats1.
Uit het onderzoek kwam naar voren dat de nettokostenper Wsw-plaats2 (gemiddeld € 23.939 in de periode 1998–2002) zijn gedaald met 4 procent. De grootste post binnen deze nettokosten, de arbeidskosten voor Wsw-geïndiceerden, is met 3 procent gedaald. De voornaamste reden voor deze daling is het feit dat de nieuwe instroom (toegenomen door uitbreiding van het aantal sw-plaatsen in de periode 1998–2002) de eerste twee jaar minimumloon ontvangt.
Ten tweede blijkt uit het onderzoek dat de opbrengstenper Wsw-plaats3 (gemiddeld € 9 828), in de periode 1998–2002 zijn gestegen met 7 procent. Een van de oorzaken voor deze stijging is de groei van het aantal detacheringen. Gedetacheerde werknemers genereren meer opbrengsten voor het sw-bedrijfdan personen die intern geplaatst zijn. Verder blijken de kosten voor begeleid werken en detacheren lager te zijn dan voor een interne plaatsing. Zo kostte een begeleid werken plaats in de periode 1998–2002 gemiddeld tussen de € 20 500 en € 21 500, terwijl de gemiddelde netto kosten voor alle sw-plaatsen in deze periode ongeveer € 24 000 bedroegen. De onderzoekers waarschuwen er wel voor hieruit niet de conclusie te trekken dat meer begeleid werken per definitie goedkoper is voor de sector: door uitstroom van productieve Wsw’ers naar buiten en leegloop van het sw-bedrijfkunnen de kosten voor de beschutte werkplaatsen in het sw-bedrijfgaan oplopen bij het meer realiseren van begeleid werken. De beweging van binnen naar buiten zal dus gepaard
moeten gaan met een zorgvuldige omslag in de werkwijze van het sw-bedrijfom optimaal van kostenvoordelen te kunnen profiteren. Uit het onderzoek blijkt ten slotte dat er ten aanzien van de kosten en opbrengsten per Wsw-plaats grote lokale verschillen bestaan. Naast gemeenten en sw-bedrijven met tekorten zijn er ook gemeenten en sw-bedrijven die erin slagen, in sommige gevallen zelfs geheel zonder gemeentelijke bijdrage, jaarlijks winst te maken. Naast onder meer verschillen in werksoorten – sommige sw-bedrijven hebben al in een vroegtijdig stadium de omslag naar rendabeler en relatiefgoedkoper werksoorten gemaakt, worden deze verschillen door de onderzoekers ook toegerekend aan verschillen in efficiency en management.
In het onderzoek zijn de resultaten van de jaren 2003 en 2004 niet meegenomen, omdat er bij de start van het onderzoek geen betrouwbare cijfers over deze jaren voorhanden waren. Gemeenten en sw-bedrijven hebben aangegeven dat juist in deze jaren de kosten relatiefsterk gestegen zijn. Dat blijkt echter niet uit de ontwikkeling van de hoogte van de gemeentelijke bijdrage aan de Wsw. De gemeentelijke bijdrage per Wsw-plaats is in deze periode slechts marginaal gestegen (gemiddeld met ongeveer € 60 per sw-plaats), wat overigens voor een deel ook verklaard zou kunnen worden uit het feit dat sw-bedrijven misschien in de afgelopen jaren opgebouwde reserves hebben aangesproken.
Op basis van het signaal vanuit de sector dat juist vanaf2002 de kosten zijn toegenomen heeft de uitvoerder van het kostenstructuuronderzoek SEOR na afronding van het onderzoek op basis van de op dat moment bij branche-organisatie Cedris beschikbare bedrijfsgegevens over het jaar 2003 van 60 sw-bedrijven een analyse gemaakt van de toegevoegde waarde per sw-plaats in 2003. Daaruit bleek dat de toegevoegde waarde per sw-plaats in constante prijzen ongeveer gelijk is aan die in 2002. Er blijkt op grond van deze gegevens dus dat er geen sprake geweest is van een daling van de toegevoegde waarde per sw-plaats in 2003.
Kijkend naar de algemene kostenontwikkeling in de afgelopen twee jaar is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de omgeving waarbinnen de Wsw wordt uitgevoerd aan dermate grote veranderingen onderhevig is geweest dat de resultaten uit de periode tot en met 2002 een heel ander beeld laten zien. De belangrijkste verandering die is opgetreden voor de sw-sector is de afbouw van de Spak/Vlw, die voor de sector een vermindering van inkomsten heeft betekend. De rijkssubsidie per voltijds Wsw-plaats (standaardeenheid, SE) is ook in de periode vanaf2002, vanwege jaarlijkse indexatie, elk jaar toegenomen. Daardoor zijn de totale subsidie-inkomsten per voltijds Wsw-plaats per saldo(inclusiefinkomsten uit Spak/Vlw) ook in 2003 en 2004 niet gedaald, zoals uit onderstaande tabel blijkt. In 2005 zijn middelen uit het Wsw-macrobudget genomen en overgeheveld naar CWI voor de met de indicatiestelling genoemde uitvoeringskosten (circa € 14 miljoen). De indicatiestelling wordt vanaf 2005 immers niet meer door gemeenten, maar door CWI uitgevoerd en bekostigd. De subsidie per SE is in 2005 mede door uitname van de indicatiemiddelen licht gedaald. Het in de tabel voor 2005 opgenomen bedrag is nog exclusiefde prijsindexatie, die voor 2005 nog niet is verstrekt. Na prijsindexatie zal de subsidie per SE voor 2005 dus nog licht worden verhoogd. Concluderend is er voor de sector dus geen sprake van een nettovermindering van inkomsten, ook niet wanneer de effecten van de Spak/Vlw worden meegerekend, die de conclusie rechtvaardigt dat het inkomstenbeeld voor de Wsw-sector vanaf2003 zodanig gewijzigd is dat het beeld dat naar voren komt uit het kostenstructuuronderzoek niet meer van toepassing zou zijn.
Ontwikkeling inkomsten SW-sector per SE, inclusief Spak/Vlw
2002 |
2003 |
2004 |
2005 |
|
inkomsten Spak/Vlw rijkssubsidie SE |
€ 921 € 23 133 |
€ 737 € 24 140 |
€ 501 € 24 550 |
€ 261 € 24 129 |
Totaal |
€ 24 054 |
€ 24 877 |
€ 25 050 |
€ 24 390* |
∗ exclusiefmiddelen voor indicatie en nog exclusiefprijsindexatie
Op grond van het onderzoek concludeert het kabinet dat de hoogte van de Wsw-rijkssubsidie nog steeds afdoende is om de met de Wsw gemoeide kosten te kunnen dekken. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding om de voor de Wsw beschikbare middelen uit te breiden.
Er is evenwel wel sprake van een ontwikkeling die op termijn tot problemen in de sw-sector kan leiden. In een aanzienlijk aantal sw-bedrijven is sprake van productielijnen en werksoorten die relatiefduur zijn en waarvoor het steeds moeilijker wordt om voldoende inkomsten te genereren. Ook speelt een rol dat grote investeringen in kapitaalintensieve productielijnen zich steeds moeilijker terugverdienen. Samen met de sector is dan ook geconstateerd dat een omslag moet plaatsvinden van de gerichtheid op deze kapitaalintensieve werkvormen naar werkvormen waarmee de verhouding tussen de kosten en opbrengsten van een Wsw-plaats beter in balans zijn en de risico’s lager zijn.
Dit past in de gewenste ontwikkeling die door de sector zelfwordt aangeduid als de beweging van het sw-bedrijfals productiebedrijfnaar het sw-bedrijfals mensontwikkelbedrijf, waarin arbeid op maat en expertise ten aanzien van passende begeleiding zorgen voor een werkomgeving waarin aan Wsw-geïndiceerden waarvoor werken buiten de beschutte omgeving van het sw-bedrijfniet haalbaar is een arbeidsplaats wordt geboden die optimaal aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de cliënt. De binnen de Wsw beschikbare middelen dienen daarvoor te worden aangewend en niet te worden geïnvesteerd in het op peil houden van productielijnen en productie-omgevingen die in de huidige marktontwikkelingen steeds minder rendabel worden en dus de inzet van een steeds groter deel van de Wsw-middelen vergen. Het kabinet is van mening dat een dergelijke omslag noodzakelijk is en kan leiden tot doelmatigheidsverbeteringen in de sw-sector. Daarmee kan ook een belangrijke bijdrage geleverd worden aan de beoogde versterking van de beweging naar het aangepast werken in een zo regulier mogelijke arbeids-omgeving.
De CAO Wsw
In vervolg op het onderzoek naar de kosten van Wsw-plaatsen heeft ook een verdiepend onderzoek plaatsgevonden naar de (toepassing van de) CAO Wsw in relatie tot andere, vergelijkbare CAO’s in het reguliere bedrijfsleven. Uw Kamer heeft de afgelopen jaren belangstelling getoond voor de beloning van werknemers in de sociale werkvoorziening in vergelijking tot andere reguliere sectoren. Ik verwijs in dit kader met name naar de eerder genoemde motie Weekers van 16 december 2004. In de laatste maanden van 2004 en de eerste maanden van 2005 heeft het kabinet een drietal onderzoeken laten verrichten naar de toepassing van de CAO Wsw, de arbeidsvoorwaarden in de sociale werkvoorziening en de ontwikkelingen van de lonen in de sociale werkvoorziening in de periode 1998– 2002.
Het grootste deel van de arbeidskosten van Wsw-werknemers bestaat uit het brutoloon (80 procent) en het werkgeversaandeel in de sociale lasten
(17 procent). In de periode 1998–2002 was er in de sociale werkvoorziening sprake van een brutoloonstijging van 20 procent. Bij de vergelijkings-groep (een selectie van werknemers uit andere sectoren waar met de sociale werkvoorziening vergelijkbare activiteiten worden verricht) is er in deze periode sprake van een brutoloonstijging van 23 procent.
Uit de onderzoeken blijkt ook dat de brutobeloning over het algemeen in overeenstemming is met het functiewaarderingssysteem in de sociale werkvoorziening. Indien er sprake is van verschillen in de inschaling van medewerkers bij sw-bedrijven, dan heeft dit te maken met de aangeboden werksoorten in bedrijven en de daarbij behorende functiebeloning.
In de onderzoeken is onder meer gekeken naar metaalbewerking, hove-niersbedrijf, schoonmaak- en glazenwassersbedrijf en de glastuinbouw. De arbeidsvoorwaarden in de sociale werkvoorziening laten zich in grote lijnen vergelijken met de arbeidsvoorwaarden in sectoren die dezelfde activiteiten uitvoeren als bepaalde sw-bedrijven. Zo wordt in vrijwel alle onderzochte CAO’s in het eerste ziektejaar 100 procent van het loon doorbetaald en in het tweede ziektejaar 70 procent. Daarentegen heeft de sociale werkvoorziening geen VUT-regeling – waar in vrijwel alle andere in het onderzoek onderzochte sectoren wel sprake van is – maar een seniorenregeling. Voorts vindt alleen in de sociale werkvoorziening (gedeeltelijke) doorbetaling plaats van loon gedurende ouderschapsverlof.
Het kabinet trekt uit de drie onderzoeken de conclusie dat de Wsw geen sprake is van een opmerkelijk, hoog beloningsniveau in relatie tot andere vergelijkbare sectoren en CAO’s. De onderzoeken en de positionering van de Wsw als voorziening op de werkladder kunnen wat het kabinet betreft wel de aanleiding vormen voor een verkenning van de vraag ofhet betalen van functieloon, dat kan oplopen tot meer dan 140 procent van het wettelijk minimumloon (WML) in het kader van de Wsw in alle gevallen noodzakelijk is. Bij deze eventuele verkenning zullen de partijen uit het Wsw-veld betrokken worden
Voorgestelde maatregelen
De maatregelen die het kabinet voorstelt zijn erop gericht om de Wsw ook op termijn op een financieel houdbare manier te kunnen blijven uitvoeren en door middel van een langzaam veranderende uitvoeringsstructuur te komen tot meer cliëntsturing en het zoveel mogelijk realiseren van aangepaste Wsw-arbeidsplaatsen in een zo regulier mogelijke omgeving. Die door alle uitvoerende partijen gewenste beweging is niet door middel van extra wet- en regelgeving afte dwingen. Om gemeenten beter de mogelijkheid te bieden om vorm te kunnen geven aan een cliëntgerichte Wsw voor alle Wsw-geïndiceerden in de gemeente en recht te doen aan de bestaande regionale verschillen, moet aan gemeenten de ruimte geboden worden om op lokaal niveau eigen afwegingen te maken zonder geconfronteerd te worden met belemmeringen in de regelgeving die een op lokaal niveau passende en bij de behoefte van de cliënt aansluitende uitvoering in de weg kunnen staan. Anderzijds moeten de rechten van de cliënt daarbij afdoende gewaarborgd zijn en moet aan Wsw-geïndiceerden in alle gemeenten dezelfde mogelijkheden en kansen geboden worden. De voorgestelde maatregelen zijn gericht op het realiseren van een balans tussen deze beide uitgangspunten.
In het vervolg van deze notitie worden de voorgestelde maatregelen per thema behandeld, waarbij wordt ingegaan op de wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie en de effecten die de voorgestelde maatregelen moeten hebben op het realiseren van de doelstellingen.
De financieringssystematiek
De basis voor de financieringssystematiek in de Wsw wordt op dit moment gevormd door de door gemeenten gerealiseerde Wsw-plaatsen. Voor elke gerealiseerde (voltijds) Wsw-arbeidsplaats ontvangt de gemeente een rijkssubsidie van circa 24 000 euro. Voor personen met een ernstige arbeidshandicap wordt 1,25 keer dit standaardsubsidiebedrag verstrekt. Voorzover de door gemeenten ontvangen subsidie per saldo onvoldoende zou zijn om de te realiseren arbeidsplaatsen te financieren, dienen gemeenten de tekorten uit eigen middelen te financieren.
De Wsw-middelen zullen in de toekomst met zoveel mogelijk beleidsruimte en -verantwoordelijkheid voor gemeenten worden verstrekt. Uitgangspunt is dat gemeenten zelfbepalen op welke manier de Wsw-middelen worden ingezet om voor de Wsw-geïndiceerde ingezetenen Wsw-plaatsen te realiseren. Het kabinet is voornemens om het beschikbare Wsw-budget van 2,2 miljard euro in de toekomst aan gemeenten te verstrekken zonder daaraan een vaste subsidie per gerealiseerde Wsw-arbeidsplaats te koppelen. Voorwaarde bij de subsidieverstrekking zal zijn dat de gemeenten voor dit bedrag een minimumaantal Wsw-plaatsen realiseert, gelijk aan het huidige aantal van circa 90 000. Gemeenten zijn aldus vrij te differentiëren in de middelen die zij per Wsw-arbeidsplaats inzetten. Voor cliënten voor wie met een lager budget kan worden volstaan kan de gemeente minder subsidie inzetten dan voor cliënten voor wie een hoger budget nodig is. Het wordt hiermee voor gemeenten inzichtelijker dat het loont om de hoogte van de in te zetten subsidie per Wsw-geïndiceerde te beheersen en de middelen efficiënt aan te wenden.
Verdeling van de subsidie
De subsidieverdeling moet zo goed mogelijk aansluiten bij de feitelijke behoefte in de regio’s, om recht te doen aan de verantwoordelijkheid van gemeenten om alle Wsw-geïndiceerden een Wsw-plaats te bieden. De feitelijke behoefte aan Wsw-plaatsen per gemeente hangt af van het aantal personen dat zich vrijwillig voor de Wsw aanmeldt en een Wsw-indi-catie verkrijgt. Dit aantal kent verhoudingsgewijs aanzienlijke regionale en lokale verschillen. Verdeling van het Wsw-macrobudget onder gemeenten op basis van een objectieve indicator, zoals het inwoneraantal ofhet aantal arbeidsgehandicapten in een gemeente, zou geen recht doen aan deze verschillen. Naast aanzienlijke relatieve verschillen in het aantal beschikbare Wsw-plaatsen leidt de huidige Wsw-verdeelsystematiek, waarin de subsidie voor een uitvoeringsjaar wordt verdeeld op basis van het aantal gerealiseerde Wsw-plaatsen en de hoogte van de Wsw-wacht-lijst in een gemeente van twee jaar geleden, tot een verdeling die onvoldoende aansluit bij de feitelijke behoefte aan Wsw-plaatsen in een uitvoeringsjaar. Ontwikkelingen in de wachtlijst ofde realisatie in de afgelopen twee jaar worden immers pas twee jaar later meegenomen in de verdeling van de subsidie. Daarnaast is de op dit moment gehanteerde verdeelsystematiek gecompliceerd.
Om de systematiek te vereenvoudigen en het Wsw-budget beter op basis van feitelijke behoefte te kunnen verdelen, wordt voorgesteld de subsidieverdeling in de toekomst louter te baseren op het aantal Wsw-geïndiceer-den in de gemeente. Door uitstroom en periodieke herindicatie van de Wsw-geïndiceerden zal de systematiek langzaam toegroeien naar een verdeelmodel geheel op basis van de indicaties door CWI. Daarmee wordt de «scheefgroei» die is ontstaan door personen die thans gebruik maken van de Wsw maar feitelijk niet meer tot de doelgroep behoren, op termijn eveneens rechtgetrokken. Ten slotte wordt hiermee aan gemeenten een extra impuls gegeven om snel arbeidsplaatsen buiten de Wsw te reali-
seren voor personen van wie de Wsw-indicatie is vervallen. Deze personen worden immers niet meer meegeteld bij de verdeling van het Wsw-macrobudget. De huidige herverdeelsystematiek, waarbij is geregeld dat gemeenten er van het ene op het andere jaar nooit meer dan vijf procent in subsidie op kunnen achteruit gaan om uitvoeringsproblemen te voorkomen, zal worden gehandhaafd.
Inzet van de subsidie door gemeenten
Door geen vaste subsidie per Wsw-plaats maar een ongedifferentieerd subsidiebedrag te verstrekken aan gemeenten, wordt bij gemeenten meer expliciet de taak gelegd om voor een reëel bedrag een Wsw-arbeidsplaats te (laten) realiseren. Daarmee wordt vooral de scheiding tussen het opdrachtgeverschap van de gemeente en de uitvoering door het sw-bedrijfbena-drukt. Gemeenten zullen zich er in de toekomst veel minder op moeten toeleggen om met de beschikbare Wsw-middelen een Wsw-productie-bedrijfin stand te houden, maar moeten met de Wsw-subsidie alleen die kosten vergoeden die met het realiseren van een voor de cliënt passende arbeidsplaats gemoeid zijn. Dat kan ook een plaats buiten het sw-bedrijf zijn. Door middel van een subsidie voor loonkosten, aanpassing van de werkplek en begeleiding op de werkvloer door een professionele begeleidingsorganisatie kunnen arbeidsplaatsen bij reguliere werkgevers worden gerealiseerd in het kader van begeleid werken. Zoals ook uit het eerder genoemde kostenstructuuronderzoek blijkt, kunnen dergelijke arbeidsplaatsen vaak goedkoper worden gerealiseerd dan de beschutte arbeidsplaatsen in het sw-bedrijf. Kosten voor productielijnen en werksoorten die relatiefduur zijn en kosten voor huisvesting en het ambtelijk apparaat binnen het sw-bedrijfworden daarmee vermeden. Bij het zoeken van een passende plaats is het indicatiebesluit van CWI (wel ofniet begeleid werken) leidend. Plaatsing van personen met een begeleid werkenindica-tie in een sw-bedrijf(omdat een passende begeleid werkenplek niet gevonden kan worden) ontslaat gemeenten niet van de plicht om periodiek te blijven volgen ofhet sw-bedrijfnog de meest aangewezen plaats is voor de cliënt. De gemeente dient aldus in samenspraak met de cliënt met een begeleid werkenindicatie op zoek te gaan naar een passende begeleid werkenplaats
De Wsw-middelen die gemeenten overhouden na het realiseren van het met de verstrekte subsidie gemoeide minimumaantal Wsw-plaatsen kunnen door gemeenten worden benut voor het realiseren van extra Wsw-plaatsen voor personen op de wachtlijst. Door minder subsidie per Wsw-plaats in te zetten kunnen gemeenten immers meer dan het huidige aantal Wsw-plaatsen realiseren. Wanneer gemeenten aan alle beschikbare personen op de wachtlijst een Wsw-aanbod hebben gedaan, mogen eventuele resterende overschotten door gemeenten voor andere doeleinden worden aangewend. Voor zover gemeenten met de verstrekte middelen minder dan het minimumaantal Wsw-plaatsen hebben gerealiseerd of resterende middelen niet hebben ingezet ten behoeve van het wegwerken van de wachtlijst, zal de verstrekte Wsw-rijkssubsidie worden teruggevorderd.
Om te stimuleren dat de Wsw-subsidie zoveel mogelijk wordt ingezet ten behoeve van personen die echt op de Wsw aangewezen zijn, zullen arbeidsplaatsen voor personen die op grond van herindicatie niet langer een Wsw-indicatie hebben omdat zij te goed voor de Wsw zijn bevonden niet meer volledig meetellen. De mate waarin arbeidsplaatsen voor deze personen worden meegeteld zal jaarlijks afnemen. Daarmee ontstaat voor gemeenten een grotere stimulans dan nu om personen die geen Wsw-indi-catie meer hebben een alternatiefarbeidsaanbod te doen. Zolang dit aanbod niet is gedaan blijven deze cliënten immers het recht houden op een Wsw-arbeidsplaats en mogen zij niet worden ontslagen, terwijl de
rijkssubsidie die gemeenten voor de voor deze groep gerealiseerde Wsw-plaatsen ontvangt, jaarlijks afneemt. De gemeente blijft daarmee net als nu verantwoordelijk voor de reïntegratie van cliënten die op grond van een bovengrensindicatie de Wsw-indicatie verliezen. Voor cliënten die op rond van (toegenomen) arbeidsongeschiktheid de Wsw-indicatie en de Wsw-plaats verliezen is UWV verantwoordelijk.
Gevolgen voor de samenwerking door gemeenten
De voorgestelde systematiek kenmerkt zich door zoveel mogelijk beleidsruimte en -verantwoordelijkheid voor gemeenten en houdt een aanzienlijke verantwoordingsreductie in ten opzichte van de huidige systematiek, waarin gemeenten over een groot aantal aspecten van de Wsw-uitvoering verantwoording dient afte leggen. Meer beleidsruimte en -verantwoordelijkheid voor gemeenten betekent ook dat gemeenten zelfbepalen ofen op welke manier zij samenwerken in het kader van de uitvoering van de Wsw. Samenwerking in het kader van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) blijft mogelijk. Wel zal de Wsw-subsidie aan individuele gemeenten worden verstrekt en zal per gemeente verantwoording afgelegd worden over de besteding van de Wsw-subsidie en het aantal voor Wsw-geïndiceerden in de gemeente gerealiseerde Wsw-plaatsen. Op die manier kunnen de prestaties per gemeente worden gevolgd en wordt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor de Wsw-geïndiceerden in de eigen gemeente benadrukt. Gemeenten die kiezen voor samenwerking in Wgr-verband hoeven daarvoor niet per se elk individueel een verantwoordingsverslag in te dienen; verantwoording door het Wgr-verband waarin de prestaties per gemeente zichtbaar zijn volstaat. Daarmee wordt voorkomen dat de individuele afrekening van gemeenten leidt tot vergroting van de verantwoordingslasten voor gemeenten die de Wsw op dit moment in een samenwerkingsverband met integrale verantwoording uitvoeren. Gemeenten zullen in het kader van een implementatietraject worden ondersteund bij het maken van de keuze voor de meest geschikte samenwerkingsvorm en bij de inrichting van de juiste uitvoering- en verantwoordingsstructuur binnen de gekozen samenwerkingsvorm.
Met deze systematiek ligt het voor gemeenten niet meer voor de hand om de Wsw-rijkssubsidie al ofniet via een werkvoorzieningschap volledig aan het sw-bedrijfte verstrekken voor het realiseren van een vast aantal Wsw-plaatsen, waarbij het sw-bedrijfhet Wsw-budget beheert en verantwoordelijk is voor het plaatsingsbeleid voor Wsw-geïndiceerden. Daarmee ontstaat ook ruimte om vanuit de gemeente een meer cliëntgericht plaatsingsbeleid te voeren. De rol van het sw-bedrijfwordt daarmee teruggebracht tot aanbieder van sw-plaatsen en/ofbegeleiding, naast andere mogelijke aanbieders. Daarmee wordt tevens een impuls gegeven aan het zoeken naar aangepaste arbeidsplaatsen voor Wsw-geïndiceerden in een zo regulier mogelijke omgeving.
De rechten van de cliënt
Om binnen de context van optimale beleidsruimte en verantwoordelijkheid voor gemeenten een voor de Wsw-cliënt optimale uitvoering van de Wsw te waarborgen, zal een aantal rechten voor de cliënt worden vastgelegd waarop alle Wsw-geïndiceerden aanspraak kunnen maken. Deze moeten bijdragen aan tijdige plaatsing van Wsw-geïndiceerden op een arbeidsplaats die aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de cliënt, waarbij het werken in een aangepaste baan in een zo regulier mogelijke omgeving veel uitdrukkelijker dan in de huidige situatie in beeld komt.
Allereerst zal worden vastgelegd dat Wsw-geïndiceerden, zolang hiervoor binnen de gemeente voldoende Wsw-middelen beschikbaar zijn, het recht
hebben op plaatsing binnen 12 maanden na instroom op de wachtlijst. Met dit recht wordt voorkomen dat moeilijk plaatsbare Wsw-geïndiceer-den langdurig op de wachtlijst blijven staan, terwijl andere cliënten na korte tijd al geplaatst worden ten koste van de langwachtende cliënten. Dat betekent dat gemeenten hun plaatsingsbeleid en de gehanteerde plaatsingsvolgorde op een transparante manier moeten vormgeven. Voor cliënten die langer dan 12 maanden op de wachtlijst staan moet inzichtelijk zijn wat de wachttijd is geweest van cliënten die eerder dan zij geplaatst worden, om te kunnen beoordelen ofzij niet ten onrechte lang op de wachtlijst staan.
Met de wetswijziging van 1 januari 2005 waarmee in de overdracht van de Wsw-indicatiestelling naar CWI is voorzien, is al geregeld dat de cliënt een passende Wsw-arbeidsplaats moet aanvaarden. Dat geldt ook voor een begeleid werkenplaats bij een reguliere werkgever wanneer de cliënt een begeleid werkenindicatie heeft. Bij het recht van cliënten om binnen 12 maanden geplaatst te worden past de verplichting om een passende arbeidsplaats te aanvaarden. Gemeenten kunnen de verantwoordelijkheid voor het tijdig plaatsen van alle cliënten niet waarmaken wanneer cliënten een voor hen geschikte Wsw-arbeidsplaats mogen weigeren.
De cliënt heeft er hierbij uiteraard wel recht op dat naar een passende, bij zijn capaciteiten en mogelijkheden aansluitende, arbeidsplaats wordt gezocht. Gemeenten kunnen hiervoor een externe organisatie inschakelen, waarbij de cliënt, indien zo’n organisatie wordt ingeschakeld, moet kunnen kiezen uit tenminste twee organisaties. De cliënt kan op die manier een keuze maken voor de organisatie die het best aansluit bij zijn wensen. Bij onvoldoende resultaat heeft de cliënt het recht zelf een (andere) organisatie aan te dragen.
De inschakeling van een organisatie die op zoek gaat naar een passende arbeidsplaats kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bevorderen van het aangepast werken in een zo regulier mogelijke omgeving, buiten het sw-bedrijf. Om die mogelijkheid verder te versterken zal de cliënt ook het recht krijgen om zelfeen werkgever aan te dragen waar hij begeleid kan gaan werken. Indien de cliënt, bijvoorbeeld via het onderwijsinstituut waar hij een opleiding gevolgd heeft, een dergelijke werkgever heeft gevonden, is de gemeente verplicht in dat geval een passend bedrag voor loonkostensubsidie aan de werkgever ter beschikking te stellen en te voorzien in werkplekaanpassingen en begeleiding op de werkvloer.
Tevens zal worden vastgelegd dat ook Wsw-werknemers in het sw-bedrijf met een begeleid werkenindicatie die zelfbegeleid willen werken het recht krijgen dat een begeleid werkenplaats wordt gezocht. Ook in dit geval kunnen werknemers bij onvoldoende resultaat zelfeen organisatie aandragen die door de gemeente moet worden ingeschakeld om een begeleid werkenplek te zoeken.
Zoals eerder al werd genoemd, blijft het recht op terugkeer in de Wsw in de vorm van een terugkeergarantie bestaan voor personen die uitstromen uit het sw-bedrijfom begeleid te gaan werken maar onvrijwillig werkloos worden.
Alle zittende Wsw-werknemers behouden ten slotte in alle gevallen het recht op een Wsw-plaats, óók wanneer de Wsw-indicatie op grond van herindicatie is vervallen, zolang de gemeente geen passend alternatief aanbod heeft gedaan.
Het bevorderen van begeleid werken
In de kabinetsreactie op het RWI-advies over de Wsw in september 20031 en de Hoofdlijnennotitie vervolg modernisering Wsw van september 2004 lag de nadruk op het bevorderen van begeleid werken. In overleg met uw Kamer op 1 april 2004 over het wetsvoorstel dat voorzag in de overdracht van de Wsw-indicatiestelling aan CWI heeft uw Kamer de wens uitgesproken om in de uitwerking van de verdere moderniseringsvoorstellen niet eenzijdig de nadruk te leggen op begeleid werken, maar ook de mogelijkheid van detachering hierbij nadrukkelijk te betrekken. Deze oproep kwam ook in de motie Noorman-Den Uyl2 tot uitdrukking. Ook in de gesprekken met de uitvoering is de beperkte afdwingbaarheid van begeleid werken in termen van taakstellingen en streefpercentages door uitvoerende partijen aan de orde gesteld en werd ertoe opgeroepen om de overigens door alle partijen gedeelde wens om meer begeleid werken te realiseren vooral te benaderen vanuit het optimaliseren van de mogelijkheden voor gemeenten en werkgevers en door middel van een financiële stimulans in plaats van een sanctiebeleid door middel van taakstellingen in de financieringssystematiek. De uitvoering deelt deze wens, maar wijst er tevens op dat de realisatie van begeleid werken, hoewel langzaam, steeds beter van de grond komt en dat in de meeste regio’s al een omslag aan het plaatsvinden is waarbij de beweging van binnen naar buiten steeds nadrukkelijker onderdeel vormt van het gemeentelijke Wsw-beleid. In dat licht past het eerder om een impuls te geven aan die door de uitvoering ingezette beweging dan om die beweging door middel van aanvullende eisen ofoormerking van middelen afte dwingen.
Het kabinet deelt dit uitgangspunt. De hierboven voorgestelde wijzigingen in de financieringssystematiek moeten leiden tot een toenemende gerichtheid op het zoeken naar passende plaatsen voor cliënten, waarbij de gemeenten meer mogelijkheden krijgen om hieraan op lokaal niveau vorm te geven. Om gemeenten in aanvulling hierop te stimuleren om verder te investeren in het realiseren van begeleid werken, stelt het kabinet voor om een bonussystematiek te introduceren, waarmee gemeenten die meer dan gemiddeld presteren ten aanzien van begeleid werken, hiervoor financieel beloond worden.
De precieze wijze waarop een dergelijke bonussystematiek vorm kan krijgen wil het kabinet samen met de bij de uitvoering betrokken partijen – VNG, Cedris en cliëntenorganisaties – uitwerken. Bij de dekking van een bonussystematiek voor begeleid werken wil het kabinet de uitvoering van de eerdergenoemde moties Bussemaker en Weekers betrekken. Op 16 december 2004 aanvaarde uw Kamer de motie Weekers, waarin het kabinet werd verzocht te onderzoeken ofer gezien de ontwikkeling in de doelgroepomvang en de met de uitvoering van de Wsw gemoeide kosten aanleiding is te veronderstellen dat aanvullende middelen noodzakelijk zijn om een goede uitvoering van de Wsw ook op termijn te kunnen garanderen. In reactie op deze motie heb ik aangegeven dat ik de uitkomsten van het gevraagde onderzoek zou betrekken in mijn antwoord op de genoemde motie Bussemaker, waarin wordt verzocht indien nodig extra middelen voor de Wsw beschikbaar te stellen ter gedeeltelijke compensatie van de afbouw van de Spak. Het zou hierbij gaan om een bedrag van 20 miljoen euro vanaf2006.
Zoals eerder in deze briefaangegeven is het kabinet van mening dat het verrichte onderzoek naar de kostenstructuur en de ontwikkelingen ten aanzien de doelgroepomvang, in relatie tot de in deze notitie opgenomen voorstellen ten aanzien van de doelgroep en de financieringssystematiek, geen aanleiding geven om de voor de Wsw beschikbare middelen uit te
1 Kamerstukken II 2003/04, 26 448, nr. 87.
2 Kamerstukken II 2003/04, 29 225, nr. 11. breiden. De in de motie Bussemaker gevraagde extra, structurele
middelen zullen wat het kabinet betreft dan ook niet aan het Wsw-budget worden toegevoegd. Het kabinet is evenwel bereid om samen met de uitvoerende partijen een bonussystematiek voor het realiseren van begeleid werken te ontwikkelen. Een bonussystematiek kan een extra impuls geven aan de in gang gezette beweging om het werken in een zo regulier mogelijke omgeving verder te bevorderen. Ik ben voornemens om bij de vormgeving van deze systematiek de mogelijkheid te bezien om de dekking van de daarvoor benodigde extra middelen buiten het Wsw-macro-budget te vinden.
Met het amendement Smilde, dat is aangenomen bij de behandeling van de SZW-begroting 20051, is voorzien in een eenmalig bedrag ten behoeve van de sw-sector van € 20 miljoen in 2005. Zoals aangegeven zijn de beschikbare Wsw-middelen voldoende om de Wsw ook op termijn adequaat te kunnen blijven uitvoeren. Op basis van de kostenontwikkeling in de sw-sector bestaat er dan ook geen aanleiding om extra middelen aan de sw-sector toe te kennen voor de huidige uitvoering van de Wsw. Gemeenten zullen de komende jaren evenwel serieus moeten inzetten op het bewerkstelligen van een omslag in hun werkwijze, waarbij de mogelijkheden om de beschikbare middelen efficiënter in te zetten, zullen moeten worden benut. Het gaat dan om verbetering van efficiency in de uitvoering, om de omslag van kapitaalintensieve werksoorten en productielijnen naar meer kosteneffectieve werksoorten en het stimuleren van de beweging van binnen naar buiten, waardoor dure huisvestingskosten en kosten voor het ambtelijk apparaat in het sw-bedrijfop termijn kunnen worden teruggebracht. Met de voorstellen zoals gepresenteerd krijgen gemeenten de ruimte en mogelijkheden om deze, al in gang gezette, beweging door te zetten. Ik zal de € 20 miljoen, die met het amendement Smilde in 2005 aan het Wsw-macrobudget is toegevoegd, op zo kort mogelijke termijn aan gemeenten verstrekken. Ik kan mij goed voorstellen dat gemeenten deze middelen inzetten om reeds voor inwerkingtreding van de nieuwe wet een start te maken met de gewenste omslag en de implementatievoorbereiding op lokaal niveau vorm te geven.
Overige maatregelen om begeleid werken te bevorderen
Werkgeversaanpak
Werkgevers zijn een cruciale partij om van het begeleid werken daadwerkelijk een succes te maken. Zij zullen immers bereid moeten worden gevonden om Wsw’ers in dienst te nemen.
Ook hier kiest het kabinet ervoor om langs de weg van het overtuigen en verleiden werkgevers bereid te vinden een Wsw’er in dienst te nemen in plaats van voor de weg van de dwang te kiezen. Dit betekent dat het voor werkgevers aantrekkelijk moet zijn om Wsw’ers in dienst te nemen door voldoende faciliteiten te bieden, de risico’s die werkgevers ervaren weg te nemen én zeker zo belangrijk de werkgevers goed te informeren over de feitelijke risico’s die ze lopen en hen te overtuigen van het feit dat deze gering zijn.
Werkgevers moet het in de eerste plaats mogelijk worden gemaakt om een passende werkplek voor een cliënt te creëren. Het gaat bij de Wsw immers over een doelgroep die alleen onder aangepaste omstandigheden aan het werk kan. Gemeenten beschikken met het onderhavige voorstel voor een financieringssystematiek over ruime mogelijkheden om hierover met werkgevers afspraken op maat te maken; bijvoorbeeld over zaken als begeleiding, loonkostensubsidie en aanpassing van de werkplek.
Als het gaat om de risico’s voor werkgevers dan is er de afgelopen jaren al veel verbeterd. Werkgevers die een Wsw’er in het kader van begeleid Kamerstukken II 2004/05, 29 800 XV, nr. 48. werken in dienst nemen, lopen de eerste vijfjaar geen enkel risico in geval
van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Werkgevers ontvangen bij ziekte van een Wsw’er binnen vijfjaar na indiensttreding via het ziekengeld compensatie voor de loondoorbetaling. Indien een dergelijke Wsw’er aansluitend in de WAO komt leidt dit niet tot een verhoging van de gedifferentieerde premie.
Voor Wajongers is het risico per 1 mei 2005 volledig gereduceerd en geldt een permanente no-riskpolis in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Voor de groep Wsw-geïndiceerden in begeleid werken zal de no-riskpolis eveneens worden uitgebreid naar een permanente no-riskpolis om de risico’s voor werkgevers nog verder in te perken.
Een ander risico dat werkgevers ervaren is de mogelijkheid dat de subsidie vervalt als bij herindicatie blijkt dat de Wsw’er die ze in dienst hebben niet meer in aanmerking komt voor de Wsw. Zoals hiervoor ook aangegeven houden cliënten recht op een plek zolang de gemeente geen passend alternatiefheeft aangeboden. In het verlengde hiervan zal worden geregeld dat gemeenten tot het doen van een passend aanbod eveneens de verplichting houden de werkgever waar een begeleid werkenplaats is gerealiseerd subsidie te blijven verstrekken zolang voor de betrokken werknemer geen passend alternatiefis gevonden. De werkgever loopt daardoor niet het risico dat de subsidie ineens wegvalt. Door de gemeente zijn er uiteraard wel afspraken te maken over een overgang waarbij ook moet worden gekeken naar mogelijkheden om bij de huidige werkgever regulier in dienst te treden.
Zoals ik ook al in de Hoofdlijnennotitie vervolg modernisering Wsw heb aangegeven bestaat er nog veel onbekendheid bij werkgevers over de doelgroep van de Wsw, de mogelijkheden die de Wsw biedt en de risico’s die werkgevers lopen als ze een Wsw’er in dienst nemen. Een goede informatievoorziening richting werkgevers zal daarom een belangrijk onderdeel vormen van het implementatietraject dat in aanloop naar de nieuwe wet zal worden gestart.
Goede voorbeelden
Begeleid werken is iets dat, uitgaande van de mogelijkheden van de cliënt in een samenspel tussen gemeenten, uitvoeringsorganisatie (begeleid werkenorganisatie ofsw-bedrijf) en werkgevers tot stand moet komen. Ik heb daarom het afgelopen jaar onderzoek laten verrichten naar goede voorbeelden in de praktijk in het stimuleren van begeleid werken, waarbij nader is ingegaan op de rol van al deze betrokken partijen1. Dat heeft geleid tot tien casusbeschrijvingen waarin uitgebreid is beschreven hoe begeleid werken in de praktijk wordt aangepakt. Het onderzoek levert concrete aanknopingspunten op voor gemeenten en uitvoeringsorganisaties die met begeleid werken aan de slag willen en laat zien op welke wijze werkgevers zinvol betrokken kunnen worden. Deze goede voorbeelden zullen evenals een goede informatievoorziening richting werkgevers worden ingezet als onderdeel van de implementatie van de nieuwe Wsw.
Als het gaat om de werkgeversaanpak zijn overigens niet alleen de goede voorbeelden uit dit onderzoek waardevol, maar ook ervaringen die gemeenten hebben opgedaan met werkgevers voor andere doelgroepen dan de Wsw.
De positie van sw-bedrijven
De voorgestelde wijzigingen in de uitvoeringssystematiek zullen leiden tot meer aangepast werk voor sw-geïndiceerden in een zo regulier mogelijke omgeving en daarmee tot minder beschutte Wsw-plaatsen in het sw-bedrijf. Deze ontwikkeling spoort met de ontwikkeling die op dit
1 Goede praktijkvoorbeelden modernisering
Wsw (Berenschot, 2004). moment in veel gemeenten en sw-bedrijven al gaande is, waarbij het
sw-bedrijfeen omslag maakt van productiebedrijfnaar mensontwikkel-bedrijf. Minder sw-geïndiceerden in het sw-bedrijf zal echter onvermijdelijk kunnen leiden tot krimp van het sw-bedrijf. Gemeenten zullen hiertoe gerichte maatregelen moeten nemen. Het is de gemeentelijke verantwoordelijkheid om de omslag op een verantwoorde manier en in een verantwoord tempo vorm te geven, om uitvoeringsproblemen bij het sw-bedrijf te voorkomen maar tegelijkertijd serieus werk te maken van de genoemde omslag. Het feit dat er in de voorgestelde systematiek geen vooraf bepaalde harde kwantitatieve eisen aan gemeenten gesteld worden biedt gemeenten de mogelijkheid om op lokaal niveau en in eigen tempo vorm te geven aan de beweging van binnen naar buiten.
In dat licht is het essentieel dat duidelijk geregeld wordt welke activiteiten door sw-bedrijven mogen worden ondernomen buiten de kerntaak van het aanbieden van Wsw-plaatsen. Gemeenten en sw-bedrijven kiezen er in toenemende mate voor om de al ofniet door toenemende uitstroom van Wsw-werknemers vrijvallende capaciteit in het sw-bedrijfin te zetten voor andere, niet-Wsw-doelgroepen. Het kabinet ziet daaraan een aantal serieuze risico’s kleven, maar is tevens van mening dat de bestaande infrastructuur in het sw-bedrijf van nut kan zijn voor de reïntegratie van andere, niet-Wsw-doelgroepen. Het kabinet zal daarom in de Wsw geen nadere beperkende voorwaarden opnemen ten aanzien van de activiteiten die door sw-bedrijven mogen worden uitgevoerd. Een aantal risico’s ten aanzien van de vermenging van Wsw-taken met andere activiteiten binnen het sw-bedrijfzal hierbij wel dienen te worden ingeperkt. In concreto ziet het kabinet twee risico’s:
Verdringing van de doelgroep
Een vaak gehoord signaal vanuit gemeenten en sw-bedrijven is, dat het
steeds moeilijker wordt om voldoende passende werkzaamheden te
kunnen bieden aan de Wsw-doelgroep, doordat binnen verschillende
werksoorten minder externe opdrachten worden verkregen.
Het kabinet is van mening dat dit er niet toe zal kunnen leiden dat de
binnen het sw-bedrijfbeschikbare werkzaamheden worden aangeboden
aan cliënten die in het kader van private reïntegratie-activiteiten ofvanuit
het work-firstbeleid van gemeenten in het sw-bedrijf werkzaam zijn ten
koste van de werkgelegenheid van Wsw-geïndiceerden.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de binnen het sw-bedrijf beschikbare
begeleiding. Voorzover deze is gefinancierd met Wsw-middelen en
bestemd voor Wsw-geïndiceerden mag deze begeleiding niet worden
ingezet ten behoeve van andere doelgroepen.
Het kabinet ziet het als de verantwoordelijkheid van gemeenten om hierop
strikt toe te zien en zal de gemeentelijke Wsw-uitvoering ook vanuit het
toezicht door het rijk hierop expliciet blijven toetsen.
Het risico van verdringing van de Wsw-doelgroep door plaatsing van niet-Wsw-geïndiceerden op de – in aantal gelimiteerde – Wsw-plaatsen is hier overigens niet aan de orde, omdat gemeenten de Wsw-subsidie alleen ten behoeve van Wsw-geïndiceerden kunnen inzetten en met het beschikbare budget ten minste een minimumaantal Wsw-plaatsen dienen te financieren. De Wsw-subsidie kan dus niet worden ingezet voor andere doelgroepen ten koste van plaatsen voor Wsw-geïndiceerden.
Concurrentievervalsing
Een tweede risico dat ontstaat als sw-bedrijven reïntegratie-activiteiten ondernemen is het risico van concurrentievervalsing. Publiek geld kan voor private activiteiten worden ingezet waardoor deze goedkoper op de markt kunnen worden aangeboden. Het risico van concurrentievervalsing kan worden vermeden door van bedrijven te eisen dat er sprake is van een gescheiden boekhouding voor reïntegratie-activiteiten en correcte
kostentoerekening, zodat transparantie ten aanzien van inzet van zowel het Wsw-budget als het reïntegratiebudget bestaat. In het kader van een wetsvoorstel met betrekking tot het onderwerp markt en overheid zullen heldere regels worden gesteld om kruissubsidiëring en vermenging van middelen te voorkomen. Ik zal in de aanloop naar het wetsvoorstel dat voorziet in wijziging van de Wsw bezien ofdeze maatregelen afdoende zijn om vermenging van publieke en private taken in de sw-sector in alle gevallen afdoende te voorkomen, of dat aanvullende eisen ten aanzien van scheiding in juridische zin van entiteiten die verschillende activiteiten voor verschillende doelgroep uitvoeren daarvoor nodig is. Bij de implementatie van de moderniseringsvoorstellen zal uitgebreid aandacht besteed worden aan de voorlichting aan gemeenten en sw-bedrijven ten aanzien van de geldende regels met betrekking tot de scheiding van publieke en private taken.
Vervolg
De in deze briefuitgewerkte voorstellen zullen na bespreking met uw Kamer leiden tot een wetsvoorstel, waarmee de voorgestelde wijzigingen worden gerealiseerd. De aan uw Kamer gestuurde briefzal ik ook met een brede groep uitvoerders en belanghebbenden (cliëntenorganisaties) bespreken voordat een start gemaakt wordt met het wetsvoorstel. Bij de uitwerking van dit wetsvoorstel zal ik de partijen die ook bij het voortraject betrokken zijn, blijven betrekken.
Ik ben voornemens in de eerste helft van 2006 een wetsvoorstel aan uw Kamer te doen toekomen en streefdaarbij naar inwerkingtreding van het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2007. In de loop van 2006 zal ik samen met VNG, Cedris en cliëntenorganisaties een implementatie-ondersteuningstraject uitvoeren, waarmee de uitvoering optimaal kan worden voorbereid op de voorgenomen wijzigingen. De beoogde effecten van de voorstellen zijn in lijn met de ontwikkelingen die op dit moment gaande zijn in de sw-sector. In dat opzicht zal ik mij er samen met de genoemde partijen voor inzetten dat de voorbereidingen voor de implementatie van het wetsvoorstel al in een zo vroeg mogelijk stadium in de huidige reguliere uitvoering en beleidsbepaling van gemeenten worden
betrokken.1
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. A. L. van Hoof
1 De bijlagen zijn ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.