Verslag - Voorstel van het lid Halsema tot wijziging van artikel 139a van het Reglement van Orde

Dit verslag is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 30022 - Wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (debat met formateur over en hoorzittingen met kandidaat-bewindslieden).

1.

Kerngegevens

Officiële titel Voorstel van het lid Halsema tot wijziging van artikel 139a van het Reglement van Orde; Verslag  
Document­datum 27-04-2005
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST86348
Kenmerk 30022, nr. 3
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) de Werkwijze (WERK)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2004–2005

30 022

Voorstel van het lid Halsema tot wijziging van artikel 139a van het Reglement van Orde

Nr. 3

VERSLAG

Vastgesteld 27 april 2005

De vaste commissie voor de Werkwijze der Kamer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemer de gestelde vragentijdig zal hebbenbeantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit voorstel voldoende voorbereid.

1 Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Weisglas (VVD), voorzitter, VanHeemst (PVDA), VanGent (GL), Kant (SP), Depla (PVDA), De Vries (CDA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Van der Ham (D66), Griffith (VVD).

Plv. leden: Huizinga-Heringa (CU), Aptroot (VVD), Timmer (PVDA), Vos (GL), De Wit (SP), Fierens (PVDA), Smilde (CDA), Ormel (CDA), Kraneveldt (LPF), Vander Laan(D66), Luchten-veld (VVD).

Inhoudsopgave:

Algemeen

Debat met de formateur

– Dualisme bij de benoeming van bewindspersonen

– Medebeslissingsrecht

– Tijdspanne

Artikel 139a, tweede lid Artikel 139a, derde lid

Algemeen

De ledenvande CDA-fractie hebbenkennisgenomenvanhet onderhavige voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde. Het voorstel komt voort uit de behoefte om de Kamer eenrol te latenspelenbij het selectieproces van nieuwe bewindslieden. Deze leden constateren dat de initiatiefnemer daarbij geheel voorbij gaat aan het feit dat Kamer reeds bij de selectie vanbewindsliedenis betrokken. Inhet Handboek vanhet Nederlandse Staatsrecht wordt terecht gesteld dat «de fracties zich gaandeweg grote invloed hebbenverworvenop de inhoud vanhet regeerakkoord en op de samenstelling van het te vormen kabinet» (Van der Pot-Donner, 2001, 14e druk, blz. 442). Het initiatief tot het benoemen van bewinds-liedenligt bij de betrokkenfractievoorzitters inde Tweede Kamer. Deze leden vragen de initiatiefnemer om een nadere beschouwing op dit gegeveninrelatie tot haar voorliggende initiatiefvoorstel.

De ledenvande PvdA-fractie staanpositief tegenover dit voorstel. Zij zien eenaantal belangrijke voordelentenopzichte vande bestaande praktijk.

Allereerst krijgt de gehele Kamer de gelegenheid zich een beeld te vormen vande kwaliteitenenachtergrondenvanaanstaande bewindslieden. Inde tweede plaats kunnen de aspirant-bewindslieden een eerste indruk krijgen vanhet verkeer met eendeel vande Staten-Generaal. Ook, endat zien deze ledenals eenderde voordeel, kanhet grote publiek als het ware kennismaken met de mogelijke nieuwe ministers en staatssecretarissen. Daarmee wordt eendeel vande selectie verplaatst vande achterkamertjes naar de openbaarheid. Dat zien deze leden als winst.

De ledenvande VVD-fractie hebbenkennisgenomenvanhet voorstel van het lid Halsema om aanartikel 139a vanhet Reglement vanOrde twee ledentoe te voegen. Het doel daarvanis de Tweede Kamer eenrol te laten speleninhet selectieproces vannieuwe bewindslieden. Het tweede (nieuwe) lid vandit artikel maakt het mogelijk om eendebat te voerenmet de formateur nadat deze de opdracht voor het selecterenvanbewindsper-sonen heeft afgerond. Het beoogde derde lid regelt dat de Kamer ter voorbereiding op dat debat met de formateur hoorzittingen met de kandidaat-bewindsliedenkanhouden. Zijnde drie voorbeeldenvan bewindspersonen die de initiatiefnemer noemt nu daadwerkelijk reden voor de voorgestelde wijziging van het Reglement van Orde, zo vragen deze leden. De voorbeelden zijn toch, hoe vervelend ook, niet meer dan incidenten. Rechtvaardigen die deze wijziging, zo vragen deze leden.

De ledenvande fractie vanD66 hebbenmet belangstelling kennisge-nomenvanhet voorstel vanhet lid Halsema tot wijziging vanartikel 139a vanhet Reglement vanOrde. Zij staaninbeginsel positief tegenover uitbreiding van het Reglement met de mogelijkheid van de Kamer om zich te laten informeren over en door kandidaat-bewindslieden, maar zij hebbennog wel enige vragenenopmerkingenover het onderhavige voorstel. Deze ledenvragenallereerst of de initiatiefnemer zich heeft vergewist dat er geenstaatsrechtelijke argumentenzijndie zich verzetten tegeneengesprek tussenKamer ennog niet benoemde ministers. Kande indiener de inzichten uiteenzetten die in staatsrechtelijke kringen leven inzake contacten tussen Kamer en nog niet benoemde ministers, zo vragendeze leden.

De leden van de SGP-fractie hebben met de nodige bedenkingen kennisgenomen van het voorliggende voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde. Zij constateren in het voorstel spanning met het staatsrechtelijke kader en vrezen voor onwenselijke effecten.

Debat met de formateur

De initiatiefnemer spreekt over de noodzaak van een publieke toets en verwijst daarbij naar een aantal incidenten. Afgezien van het feit dat het gaat om een beperkt aantal incidenten op de vele benoemingen, constaterende ledenvande CDA-fractie dat zij geheel voorbij gaat aande brief vande minister-president van20 december 2002 aande Kamer (Kamerstuk 28 754, nr. 1) inzake de beoordeling van kandidaat-ministers en kandidaat-staatssecretarissen. Mede op grond van het laatste incident, de benoeming van staatssecretaris Bijlhout, is de beoordeling van kandidaatbewindspersonen aangescherpt en neergelegd in deze brief. De aan het woord zijnde leden vragen de initiatiefnemer deze nieuwe procedure te beoordeleninhet licht vande doelstelling vanhet voorliggende initiatiefvoorstel. Makenjuist de inde brief vande minister-president genoemde onderzoeken (door Justitie, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten en Belastingdienst) en de gespreksonderwerpen met de formateur een publieke toets niet overbodig, zo vragen deze leden. Heeft de initiatiefnemer de verwachting dat een openbare hoorzitting en/of een debat met de formateur tot nieuwe relevante feiten zal leiden?

De ledenvande CDA-fractie constaterenoverigens ook dat, zoals inde genoemde brief wordt gesteld, dat de minister-president de verantwoordelijkheid voor het verloop vande gesprekkenvande formateur overneemt eninvoorkomende gevallendaarop door de Kamer kanworden aangesproken. Inde ogenvandeze ledenis deze nieuwe procedure met de bijbehorende verantwoording achteraf een belangrijke waarborg voor eenzorgvuldige selectie door fractieleiders eneenzorgvuldige beoordeling door de formateur. Heeft de initiatiefnemer redenen om te veronder-stellendat dit niet geval is, zo vragendeze leden. De ledenvande SGP-fractie wijzenerop dat bij de voorbeeldendie de initiatiefnemer als illustratie uit het verleden opdiept, een aparte rol voor de Kamer ofwel niet meer duidelijkheid zou hebbengegevenofwel veel meer tijd inbeslag zou hebbengenomen.

Dualisme bij de benoeming van bewindspersonen

De initiatiefnemer spreekt over het «monistische karakter van het selec-terenvanbewindslieden». De ledenvande CDA-fractie begrijpenniet waarom de initiatiefnemer pleit voor meer dualisme in de benoeming van bewindspersonen. Het is toch van belang dat ook de bewindslieden kunnenrekenenop voldoende draagvlak inde Kamer envande coalitie-partijeninhet bijzonder, zo vragenzij.

De ledenvande VVD-fractie zijnverbaasd te lezendat de belangrijkste reden voor het indienen van het voorstel de wens is om het monistische karakter vanhet selecterenvanbewindsliedente verandereninde richting vanmeer openheid endualisme. Deze ledenzijnvanmening dat ineen dualistische aanpak de Tweede Kamer zich juist niet moet bemoeien met de vormgeving vanhet kabinet. Ineendualistische aanpak houdt de Kamer zich juist specifiek bezig met controle, wetgeving en het budgetrecht. De regering wordt beoordeeld op zijn daden. Deze leden ontvangen hierop gaarne een reactie van de initiatiefnemer.

Het argument van de initiatiefnemer dat er ruimte moet zijn voor een «publieke toets» op kandidaat-ministers, is voor de leden van de D66-fractie niet het belangrijkste argument om de Kamer het recht op horenvan(beoogde) bewindsliedente geven. Voor deze ledenis het vergrotenvandualisme tussenparlement enregering het belangrijkste argument. Door een hoorzitting te houden met kandidaat-bewindslieden kan de Kamer, inclusief de coalitiefracties, benadrukken dat de Kamer een eigenzelfstandige positie heeft. Overigens ziendeze ledenhet gevaar dat door betrokkenheid van de Kamer met de benoeming van bewindslieden juist het tegenovergestelde beeld wordt opgeroepen: namelijk het beeld dat verschillende verantwoordelijkheden van Kamer en regering niet duidelijk te onderscheidenzijnmet alle gevolgenvandien. Volgens deze ledenzou het rechtstreeks kiezenvande minister-president of formateur eenveel meer duidelijkheid geveninde onderscheidenverantwoordelijk-heden. Deze ledenzienhierop graag eenreactie vande initiatiefnemer.

De belangrijkste redenvande initiatiefnemer blijkt te liggeninhet naar haar mening monistische karakter van het selecteren van bewindslieden. De ledenvande SGP-fractie merkenop dat het formatieproces éénvande weinige momenten is dat de Kamer nadrukkelijk op afstand blijft. Dat heeft echter niets met monisme te maken. Wie dualisme wil, moet hier juist de regering (i.c. de toekomstige minister-president) laten regeren.

Medebeslissingsrecht

De initiatiefnemer wijst op de hoorzittingen in de Amerikaanse Senaat en het Europees Parlement. Deze volksvertegenwoordigingen beschikken, zo

geeft de initiatiefnemer ook zelf aan, over de formele verantwoordelijkheid voor de benoeming van bewindspersonen. De leden van de CDA-fractie constateren dat de initiatiefnemer geen medebeslissingsrecht wil afdwingen, maar constateren tegelijkertijd dat de voorgestelde procedure wel die indruk kan wekken. Is dit ook niet strijdig met het interne karakter vanhet Reglement vanOrde vande Kamer, zo vragendeze leden. Zij vragen de initiatiefnemer verder waarom zij niet voor de introductie vaneenformeel medebeslissingsrecht heeft gekozen. Is dat staatsrechtelijk niet zuiverder?

De Koninklijke Besluiten voor benoeming worden, zo stelt het voorstel, pas ondertekend nadat het debat heeft plaatsgevonden. De leden van de CDA-fractie constaterenechter dat op grond vanartikel 48 vande Grondwet de minister-president en de Koning niets in de weg staan om de besluiten vóór het debat te ondertekenen.

De ledenvande VVD-fractie vragenwat de initiatiefnemer nu precies voor ogenstaat. De Tweede Kamer heeft immers geenmedebeslissingsrecht als het gaat om de benoeming van ministers. De benoeming is als gevolg vanartikel 48 vande Grondwet voorbehoudenaande Koning ende minister-president. Deze benoeming geschiedt, zo merken deze leden op, niet zomaar maar op basis vanadviezenvande kabinetsformateur, die daarover weer contact heeft gehad met de fractievoorzitters van de partijen die de kandidaat-bewindspersonen leveren. Er mag toch van wordenuitgegaandat bij de voordracht rekening wordt gehoudenmet de vertrouwensregel, indie zindat kandidatenwordenvoorgedragendie niet meteenna hunaantredenhet vertrouwenvande Kamer zullenverliezen. De praktijk heeft uitgewezendat dit doorgaans het geval is. De aanhet woord zijnde leden vragen de initiatiefnemer hierop te reageren.

De initiatiefnemer beoogt de Kamer eenrol te latenspelenbij het selectieproces vanbewindsliedendoor middel vanhet houdenvanhoorzittingen met kandidaat-bewindsliedenendebattenmet de formateur tijdens het formatieproces. De ledenvande SGP-fractie ziendaar geenredentoe. Terecht merkt de initiatiefnemer zelf al op dat de Kamer geen medebeslissingsrecht heeft ten aanzien van de benoeming van bewindslieden. Door het voorliggende voorstel zou er inde ogenvandeze ledeneenonwense-lijk onderscheid ontstaantussende formele situatie (geenmedebeslis-singsrecht) en de feitelijke gang van zaken (toch beïnvloeding). Welke dringende reden ziet de initiatiefnemer om de Kamer te betrekken bij iets waarvoor zij geen enkele verantwoordelijkheid draagt?

Tijdspanne

De procedure voor de hoorzittingenenhet debat kanbinnenéénof hooguit twee weken zijn afgerond, zo meent de initiatiefnemer. Daarbij houdt zij echter geen rekening met de mogelijkheid dat de Kamer kan vragen een kandidatuur te heroverwegen. Ziet de initiatiefnemer, met de ledenvande CDA-fractie, geengevaar vanvertraging, het geeneendaad-krachtige uitvoering van het regeringsbeleid niet ten goede zal komen?

Het voorstel van de initiatiefnemer leidt tot onnodig oponthoud in de formatie, wat de leden van de SGP-fractie als zeer onwenselijk zien. De initiatiefnemer spreekt inde toelichting over eentermijnvanééntot twee weken. Deze leden veronderstellen dat een enigszins substantiële betrokkenheid vande Kamer gemakkelijk meer tijd inbeslag kannemenendus tot aanzienlijke vertraging zal leiden. Zij vragen hoe de initiatiefnemer zich voorstelt dat de Kamer, zeker binnen zo’n kort tijdsbestek als zij voorstelt, iets fundamenteels kantoevoegenaanhet onderzoek dat reeds vanregeringswege plaatsvindt.

Artikel 139a, tweede lid

De Kamer kan de formateur uitnodigen om inlichtingen te verschaffen. Begrijpende ledenvande CDA-fractie het goed dat de formateur niet verplicht is hieraan gevolg te geven? Geldt dat evenzeer voor de kandidaat-bewindspersonen? Zijn zij ook vrij om al dan niet aan de hoorzitting mee te werken, zo vragen deze leden.

Inhet voorgestelde tweede lid wordt gesprokenover «de voordracht van kandidaat-bewindspersonen». Kan de initiatiefnemer nader toelichten wat zij bedoelt met de voordracht, zo vragende ledenvande CDA-fractie. Bedoelt zij de voordracht vande fractievoorzitters, zoals door deze leden eerder uiteengezet? Ook spreekt de initiatiefnemer over het verzoek van de Kamer aande formateur om de voordracht te heroverwegen. Zou het verzoek vande Kamer zich danniet moetenrichtenop de coalitiefractie(s), zo vragendeze leden.

Acht de initiatiefnemer het, overigens theoretisch, voorstelbaar dat (met steun) vande coalitiefracties eenfractievoorzitter eenvoordracht voor een kandidaat-bewindspersoon doet, maar de meerderheid van de Kamer de formateur bij motie verzoekt te komentot eenheroverweging?

De ledenvande VVD-fractie vragenwat de Tweede Kamer uiteindelijk met de inzichten, verkregen uit het gesprek met de formateur en de gesprekken met de kandidaat-bewindspersonen, zelf kan doen. Het is uiteindelijk niet de Tweede Kamer die de ministers benoemt. Wat als de formateur niet voornemens is zijn voordracht te heroverwegen dan wel te wijzigen?

Artikel 139a, derde lid

De ledenvande CDA-fractie vragenof enhoe de Kamer zich ineenhoorzitting eenoordeel kanaanmetenover de geschiktheid vaneenkandidaat-bewindspersoon voor de functie en het beleidsterrein. De initiatiefnemer stelt expliciet dat inde hoorzitting eenkandidaat niet kanwordengehoord over het regeerakkoord. Maar is dat zo eenvoudig te scheidenvanvragen over de geschiktheid voor het beleidsterreinende opvattingenvande kandidaat uit het verleden, zo vragende ledenvande CDA-fractie. Welke schriftelijke informatie moet de Kamer voorafgaand aan een hoorzitting naar het oordeel van de initiatiefnemer ontvangen, zo vragen zij.

De ledenvande PvdA vragende initiatiefnemer hoe zij zich de voorbereiding vande gesprekkenvoorstelt. Is dat eenverantwoordelijkheid die elke betrokkenKamercommissies zelf moet invullenof is er noodzaak om tot enige uniformering te komen? Gaan bijvoorbeeld de dossiers die de vertrekkende bewindspersoon heeft opgesteld een rol spelen? Deze leden vragentevens of inomliggende West-Europese landeneenvergelijkbare procedure bestaat enof daar is geëvalueerd wat de toegevoegde waarde is?

De ledenvande VVD-fractie verwachtendat de hoorzittingenmet de kandidaat-bewindslieden niet meer dan een kennismakingsgesprek zullen zijn. Hoe kijkt de initiatiefnemer daar tegen aan? Is het overigens de bedoeling dat na de beëdiging er ook nog algemeen overleggen ter kennismaking met de bewindslieden plaatsvinden? Of is dat in de nieuwe situatie niet meer nodig?

De ledenvande SGP-fractie vragenwat de initiatiefnemer bedoelt met het bevragenvankandidaat-bewindsliedenover hunopvattingen. Beperkt zich dat inhaar visie tot opvattingenover het betreffende beleidsterrein waarvoor de betrokken persoon kandidaat is? Zo niet, welke opvattingen kunnen dan wel en niet onderwerp van bevraging zijn? En welke rol

kunnende opvattingenvankandidaat-bewindsliedeninde visie vande initiatiefnemer spelen bij de beoordeling over hun geschiktheid? Om de genoemde redenenhebbende ledenvande SGP-fractie geenbehoefte aan hoorzittingen met kandidaat-bewindslieden of «preregeringsverkla-ringsdebatten» met de formateur. Zij zullen het voorliggende initiatief daarom niet steunen.

De voorzitter vande commissie, Weisglas

De adjunct-griffier van de commissie, Franke

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.