Brief minister over de uitkomsten en aanbevelingen van de ad hoc werkgroep internationale kinderontvoering - Internationale kinderontvoering - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 30072 - Internationale kinderontvoering.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Internationale kinderontvoering; Brief minister over de uitkomsten en aanbevelingen van de ad hoc werkgroep internationale kinderontvoering |
---|---|
Documentdatum | 05-04-2005 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST85693 |
Kenmerk | 30072, nr. 1 |
Van | Justitie (JUS) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2004–2005
30 072
Internationale kinderontvoering
Nr. 1
1 Met «internationale kinderontvoering» wordt bedoeld een ongeoorloofde meename van een kind naar een ander land in de zin van het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Het betreft hier een civielrechtelijkbegrip. Gemakshalve wordt in het navolgende veelal gesproken over (internationale) kinderontvoering.
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 april 2005
In vervolg op de brief van 22 oktober 2002 (Just-02-844) heb ik uw Kamer in mijn brief van 27 april 2004 (Kamerstukken II 2003–2004, 29 520, nr. 2) toegezegd, dat iku op de hoogte zal stellen van de uitkomsten en aanbevelingen van de ad hoc werkgroep internationale kinderontvoering. Met onderhavige brief voldoe ikaan deze toezegging en beantwoord iktevens uw brief van 8 februari 2005 (kenmerk: JUST-08-05 bijlage).
Ad hoc werkgroep internationale kinderontvoering
Naar aanleiding van het rapport van 22 september 2002 van de stichting Defence for Children International en de Stichting Gestolen Kinderen over de situatie in Nederland met betrekking tot internationale ontvoering van kinderen1, is in het voorjaar van 2003 mede op verzoekvan de Tweede Kamer een ad hoc werkgroep ingesteld om in de procedures betreffende kinderontvoering verbeterpunten te inventariseren en te realiseren. Omdat bij de behandeling van gevallen van internationale kinderontvoering veel organisaties betrokken zijn, is de werkgroep breed samengesteld. De werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van verschillende belangenorganisaties, te weten de Stichting de Ombudsman, de Stichting Gestolen Kinderen, Defence for Children International, de Stichting Lawine, International Social Service en het Rode Kruis (Meldpunt Vermisten), vertegenwoordigers van de rechterlijke macht, alsmede medewerkers van het ministerie van Justitie, het ministerie van Buitenlandse Zaken, de Raad voor de Kinderbescherming en het Korps Landelijke Politie Dienst (KLPD).
De werkgroep heeft een aantal verbeterpunten geïnventariseerd. Deze betreffen vooral praktische zaken. In samenspraak met de werkgroep is een deel daarvan al gerealiseerd; een deel is nog in ontwikkeling. Voorts is door vertegenwoordigers van de belangenorganisaties een aantal onderwerpen genoemd waarvan zij het van belang achten dat er aandacht aan wordt besteed.
De werkgroep heeft haar werkzaamheden afgerond en is inmiddels opgeheven. In vervolg hierop zal voorlopig tweemaal per jaar een beleids-
overleg plaatsvinden waaraan de betrokken organisaties en departementen zullen deelnemen.
In onderhavige brief ga ikop een aantal van de door de werkgroep naar voren gebrachte (verbeter)punten dieper in. Om een beter inzicht te geven in de omvang van internationale kinderontvoering naar en vanuit Nederland geef iku echter allereerst een overzicht van het aantal zaken dat de Centrale autoriteit internationale kinderontvoering de afgelopen jaren heeft behandeld.
Aantal behandelde inkomende en uitgaande zaken
Zoals bekend wordt de tussenkomst van de Centrale autoriteit gevraagd bij kinderontvoering naar Nederland of de omgang met een kind dat woonachtig is in Nederland, en kinderontvoering uit Nederland naar een ander land of de omgang met een kind dat woonachtig is in het buitenland. Men spreekt respectievelijk over inkomende en uitgaande zaken. In de afgelopen drie jaren is het aantal inkomende zaken ongeveer gelijk gebleven:
2002 |
2003 |
2004 |
Teruggeleidingszaken 33 Omgangsregeling 8 |
26 6 |
31 7 |
Bij de uitgaande zaken is een toename te zien: |
||
2002 |
2003 |
2004 |
Teruggeleidingszaken 58 Omgangsregeling 2 |
70 11 |
76 10 |
In de bij deze brief gevoegde bijlage zijn de statistische gegevens per land opgenomen.
Ter hand genomen verbeterpunten
Voornoemde verbeterpunten betreffen vooral praktische zaken zoals heldere informatieverschaffing, voldoende deskundigheid bij betrokken instanties (m.n. politie), eenduidig optreden (bijv. van politie en OM). Zoals hiervoor is aangegeven, zijn in samenspraakmet de werkgroep de verbeterpunten ter hand genomen en is een deel ervan reeds gerealiseerd. Zo is de voorlichtingsbrochure over internationale kinderontvoering in nauw overleg met de Stichting Gestolen Kinderen en de Stichting Lawine geheel herzien en is de opleiding aan de Politieacademie op dit terrein verbeterd. Wat betreft een eenduidig strafrechtelijkvervolgings-beleid is nog overleg gaande met het Openbaar Ministerie. De bedoeling is dat de officieren van Justitie een gezamenlijke lijn volgen als het gaat om het strafrechtelijkvervolgen van de ouder die het kind ongeoorloofd heeft meegenomen naar een ander land. Tevens is de Centrale autoriteit in samenspraakmet het KLPD doende om een protocol te maken voor elk politiebureau met het antwoord op de vraag hoe te handelen in geval van een kinderontvoering. Over de inhoud van het protocol vindt momenteel overleg plaats met deze organisaties.
Onderzoek op het terrein van internationale kinderontvoering
Naast de inventarisatie van mogelijke verbeterpunten heeft de werkgroep ookaanbevolen onderzoekte laten verrichten naar de gang van zaken rond internationale kinderontvoering. Ter uitvoering hiervan zal het WetenschappelijkOnderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) van mijn
ministerie in het voorjaar van 2005 onderzoekverrichten. Kort gezegd richt dit onderzoekzich op het inventariseren van positieve en negatieve (faciliterende en belemmerende) factoren bij procedures inzake internationale kinderontvoering. Het onderzoek dient inzicht te verschaffen in de oorzaken en motieven die een rol spelen bij internationale kinderontvoering en in de gevolgen van de ontvoering voor (het welzijn van) het kind. Tevens wordt aandacht besteed aan de informatievoorziening aan ouders die te maken krijgen met (dreigende) internationale kinderontvoering. Er wordt naar gestreefd dit onderzoekvóór 1 oktober 2005 af te ronden. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek wordt bezien of, en zo ja, op welke punten het beleid van de Centrale autoriteit aanpassing behoeft.
Overige voor de belangenorganisaties relevante onderwerpen
Naast de hiervoor genoemde punten hebben de vertegenwoordigers van de belangenorganisaties in de werkgroep nog een aantal onderwerpen genoemd die zij van belang achten. Het betreft in het bijzonder de volgende.
a. Internationaal Kinderontvoering Centrum
De vertegenwoordigers van de belangenorganisaties zijn van mening dat er in Nederland een professionele, laagdrempelige organisatie moet komen die in het bijzonder opkomt voor de belangen van kinderen voor, tijdens en na een internationale kinderontvoering. Beoogd wordt een centraal punt dat advies, informatie en ondersteuning verleent aan alle betrokkenen (zowel instanties, advocaten als partijen) teneinde kinderontvoering te voorkomen en betrokken partijen te begeleiden wanneer kinderontvoering heeft plaatsgevonden. In Nederland bestaat een dergelijke organisatie niet. Momenteel is een dergelijke organisatie in oprichting (het Internationaal Kinderontvoering Centrum (IKOC)). Terzake is aan mij een verzoekgedaan voor een startsubsidie. Mede aan de hand van de uitkomsten van voornoemd onderzoekdoor het WODC zal ikhierop beslissen. Aan de verzoeker, de Stichting de Ombudsman te Hilversum, is dit bericht.
b. Bilaterale overeenkomsten met niet-verdragslanden
Het terughalen van kinderen na een kinderontvoering verloopt in het algemeen beter als het desbetreffende buitenland is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Om aansluiting bij dit verdrag te stimuleren, is uitgangspunt om geen bilaterale verdragen te sluiten met niet-verdragslanden. Omdat de Noord-Afrikaanse staten tot nu toe niet bereid zijn gevonden partij bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag te worden, wordt door een aantal Europese landen geprobeerd medewerking bij kinderontvoering te realiseren door het sluiten van bilaterale verdragen met deze staten. Uit de praktijk van landen die hierin voorgingen (bijv. Frankrijk, België) blijkt echter dat ook via deze bilaterale verdragen geen praktische vooruitgang wordt geboekt. Het lijkt de belangenorganisaties niettemin de moeite waard om energie te investeren in bilaterale contacten met bepaalde niet-verdragsstaten.
Egypte komt als meest problematische niet-verdragsland naar voren. De Nederlandse ambassade in Egypte is actief op zoeknaar praktische oplossingen voor de problematiekvan kinderontvoering. Daartoe zijn en worden gesprekken gevoerd met de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Justitie en met mensenrechtenorganisaties. De mogelijkheid van een Memorandum of understanding, een intentieverklaring tussen de twee landen, wordt onderzocht.
In dit verband is verder van belang dat in het kader van de Haagse Conferentie voor het Internationaal Privaatrecht in 2004 een rechtersconferentie
is gehouden, waaraan, naast een aantal West-Europese landen, zeven landen uit het gebied rond de Middellandse Zee hebben deelgenomen. Dit initiatief zal een vervolg krijgen. De bedoeling is juridische deskundigen in de mediterrane regio vertrouwd te maken met de oplossingen van het Haags Kinderontvoeringsverdrag, en problemen in de relaties met die landen op een praktische wijze op te lossen.
c. Schikkingsbevordering door de Centrale autoriteit
Het uitgangspunt van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) is dat het in het belang van het kind is dat het na een ongeoorloofde meename zo snel mogelijkterug gaat naar het land van herkomst. Het is tevens in het belang van het kind dat de ontvoerende ouder vrijwillig meewerkt aan de teruggeleiding. Het is de taakvan de Centrale autoriteit van het land waarnaar een kind is ontvoerd, om alle passende maatregelen te nemen om «te verzekeren dat het kind vrijwillig wordt teruggegeven of een schikking in der minne wordt bereikt» (artikel 7, tweede lid, onder c, HKOV). Bij het bereiken van een schikking is de Centrale autoriteit primair gericht op de terugkeer van het kind, maar ook een andere oplossing is denkbaar, bijvoorbeeld overeenstemming over de vaste verblijfplaats van het kind gecombineerd met een goede omgangsregeling. Wanneer dat in de beginfase niet lukt, is het entameren van een gerechtelijke procedure noodzakelijk. Maar ook tijdens of na deze procedure kan tot een schikking in der minne worden gekomen. De rol van de Centrale autoriteit is daarbij niet die van neutrale tussenpersoon. Zij komt op voor de achtergebleven ouder, voorzover het belang van het kind daarbij niet in het gedrang komt. Van (onpartijdige) mediation of bemiddeling door de centrale autoriteit kan naar mijn mening geen sprake zijn. Wel kan de Centrale autoriteit bemiddeling door externe deskundigen aanbevelen. Overigens heeft de Centrale autoriteit uiteraard een schikkingsbevorderende attitude.
Met betrekking tot inkomende zaken is aandacht gevraagd voor de (onwenselijke) situatie dat de moeder die uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten (VS) met de kinderen naar Nederland is gekomen, en na een terug-geleidingsbevel van de Nederlandse rechter samen met het kind naar de VS wil terugkeren, in de praktijk dan vaak op het probleem stuit dat zij geen onderdaken geen inkomen heeft en geen netwerkvan familie of vrienden op wie zij een beroep kan doen.
Voorts bestaat er wel ongenoegen over dat de Centrale autoriteit de taak heeft toe te zien op de uitvoering van het Verdrag en deze in dit verband optreedt als procesvertegenwoordiger van de achtergebleven ouder (dubbele rol van de Centrale autoriteit).
Het overleg over deze onderwerpen is voor mij aanleiding geweest om bij inkomende zaken (kinderontvoering naar Nederland) nog eens te kijken naar de mogelijkheden van de Centrale autoriteit om tussenkomst te verlenen.
Het komt nogal eens voor dat na een teruggeleidingsbevel van de rechter een ouder aangeeft wel te willen meewerken aan een (vrijwillige) terugkeer van het kind naar het land van herkomst, maar dat deze dan zelf mee terug wil. Deze ouder wil dan garanties dat hij/zij onderdakheeft en een bedrag aan levensonderhoud ontvangt. In veel gevallen zal het in het belang van het kind zijn, met name als het heel jong is, dat de ontvoerende ouder mee terug gaat naar het land van herkomst. In de afgelopen maanden heeft deze het kind immers verzorgd en opgevoed. Het mee teruggaan bewerkstelligt dan dat deze ouder niet het contact met het kind (tijdelijk) verliest.
Ikacht het onwenselijkdat zaken als deze pas na het teruggeleidingsbevel aan de orde komen. Om die reden is het huidige (gewijzigde) beleid van de Centrale autoriteit dat deze reeds bij aanvang van het contact met de achtergebleven ouder de mogelijkheid schikking bespreekt en daarbij het
mede terugkeren van de ontvoerende ouder aan de orde stelt. De Centrale autoriteit stelt zich dan pro-actief op in plaats van te wachten tot deze (al dan niet na het teruggeleidingsbevel) condities stelt voor een vrijwillige terugkeer van het kind, zoals hiervoor beschreven. Wanneer het mee terugkeren van de ontvoerende ouder in het belang is van het kind, mag ookvan de achtergebleven ouder immers worden verwacht dat hij coöperatief is bij diens terugkeer.
Komt men tot overeenstemming, dan kan de Centrale autoriteit in een brief aan de ontvoerende ouder de afspraken bevestigen. Komt men niet tot overeenstemming, dan kan dat punt in de procedure die dan volgt, bij de rechter aan de orde komen tijdens de mondelinge behandeling van de zaak. De rechter kan dan beoordelen of hij dat wil meenemen bij zijn beoordeling of er een weigeringsgrond is in de zin van art. 13, eerste lid, onder b (ondragelijke toestand) van het verdrag. Wanneer men er tijdens de mondelinge behandeling alsnog uitkomt en/of de in het land van herkomst achtergebleven ouder toezeggingen doet, kan de rechter deze opnemen in de overwegingen van zijn beschikking. Het maken van afspraken, hoe dan ook vastgelegd, geeft uiteraard geen garantie dat deze in het land van de gewone verblijfplaats van het kind zullen worden nageleefd. Men zal aldaar zonodig moeten procederen ter verkrijging van een executoriale titel.
Uit de inleiding bij deze paragraaf over schikkingsbevordering blijkt dat ik van mening ben dat de verplichtingen van de Nederlandse Centrale autoriteit uit hoofde van het Verdrag heel wel verenigbaar zijn met haar door de wet opgelegde taakom op te treden als procesvertegenwoordiger van de achtergebleven ouder. Overigens meen ikdat de communicatie met de ontvoerende ouder op dit punt kan worden verbeterd. Ik zal bezien of de brief die door de Centrale autoriteit aan de ontvoerende ouder wordt gestuurd, op dit punt nog kan worden verduidelijkt.
d. Rechtsbijstand in gezagsprocedures in het land van herkomst
Tevens is aan de orde gekomen het punt dat de ontvoerende ouder in de procedure omtrent het gezag die in VS plaatsvindt (na de teruggeleiding), niet de mogelijkheid heeft om een goede advocaat te vinden vanwege het gebrek aan inkomen. De ontvoerende ouder is afhankelijk van de van overheidswege gefinancierde rechtshulp, die in de VS, zo is de klacht, erbarmelijkis. De achtergebleven (Amerikaanse) ouder zou wel een goede advocaat kunnen betalen en daardoor steeds de gezagsprocedure winnen. De Nederlandse rechter kan volgens een aantal belangenorganisaties aan een teruggeleidingsbevel voorwaarden verbinden ten behoeve van de met het kind mee terugkerende ouder. Het Haags Kinderontvoeringsverdrag biedt daar naar hun mening ruimte voor. Een voorbeeld van een dergelijke voorwaarde zou zijn dat het kind slechts terug moet naar het land van herkomst, indien in dat land gefinancierde rechtsbijstand voor de terugkerende ouder in de gezagsprocedure wordt gegarandeerd. De niet-verstrekking van gefinancierde rechtsbijstand zou in die visie een weigeringsgrond opleveren in het kader van artikel 13, eerste lid, HKOV. Uiteraard is het aan de rechter om zich uit te spreken over een dergelijk verweer. Voor zover mij bekend is een dergelijk verweer in Nederland nimmer gehonoreerd. Dat is begrijpelijkaangezien het verdrag uitgaat van een restrictieve uitleg van de weigeringsgronden. Uitgangspunt is dat het kind er belang bij heeft naar het land van zijn gewone verblijfplaats terug te keren. De eventueel op de terugkeer volgende gezagsprocedure in het land waar het kind gewoonlijk verblijft, blijft voor de verantwoordelijkheid van partijen zelf.
In de brief aan uw Kamer van 31 januari 2001 (Kamerstukken II, 2000– 2001, 27 400 VI, nr. 50) heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven het van groot belang te achten dat in buitenlandse procedures inzake gezag en omgang na kinderontvoering voor de betrokken Nederlandse ouders
adequate rechtshulp voorhanden is, ookindien zij onvoldoende financiële middelen hebben om de benodigde rechtsbijstand zelf te bekostigen. Om te bevorderen dat de toegang tot de rechter in het buitenland in deze procedures wordt vergemakkelijkt, is hiervoor reeds aandacht gevraagd tijdens het overleg van de Bijzondere Commissie van de Haagse Conferentie over het functioneren van het Haags Kinderontvoeringsverdrag in het najaar van 2001. Tijdens het overleg van deze Bijzondere Commissie in 2006 zal deze kwestie opnieuw aan de orde worden gesteld.
e. Toepassing van artikel 28 Paspoortwet
Het komt voor dat een kind naar het buitenland is ontvoerd en dat ten behoeve van de teruggeleiding naar Nederland het kind een paspoort of ander reisdocument nodig heeft. De ouder die (als enige) het gezag heeft en die namens het kind een paspoort aanvraagt voor dat kind bij de gemeente om dit vervolgens naar het desbetreffende buitenland te zenden, krijgt in de regel nul op rekest, omdat het kind niet in persoon voor de burgerlijke stand kan verschijnen. Het uitgangspunt is immers de persoonlijke verschijningsplicht van de aanvrager van een reisdocument (in dit geval het kind) of voor het bij te schrijven kind. Voor deze situatie is aandacht gevraagd. Artikel 28, derde lid, van de Paspoortwet, waarin dit is geregeld, is in 2001 aangescherpt onder meer juist om kinderontvoering te voorkomen. Na overleg met Buitenlandse Zaken merk ik hierover op dat kinderontvoering en de beoogde teruggeleiding van een kind in een concreet geval als een dermate zwaarwegende reden kan gelden dat een uitzondering kan worden gemaakt op het, ook in het buitenland strikt toegepaste, vereiste van het in persoon verschijnen. Het zou in de toekomst daarom in uitzonderingsgevallen mogelijk moeten zijn dat de ouder die als enige het gezag heeft, zich meldt bij een consulaire post in het buitenland en indien het kind niet in persoon kan verschijnen, dat ten behoeve van het kind een zogeheten laissez passer wordt verstrekt aan de ouder, opdat beiden gezamenlijkhet betreffende land kunnen verlaten. Alvorens de consulair ambtenaar tot afgifte van het reisdocument kan over gaan, dient wel voldoende zekerheid te bestaan omtrent de identiteit van het kind en aan de overige voorwaarden tot verstrekking van een reisdocument te zijn voldaan.
f. Vreemdelingenrechtelijkebelemmeringen
Voorts zijn drie onderwerpen van vreemdelingenrechtelijke aard aan de orde gesteld. Opgemerkt is dat lange onzekerheid bij ouders over hun verblijfsrecht in Nederland een factor is die kinderontvoering bevordert. Dit aspect zal worden meegenomen bij voornoemd onderzoekdoor het WODC.
Tevens is opgemerkt dat het ontbreken van een geldige verblijfstitel vaak gevolgen heeft voor de mogelijkheden tot vaststelling van omgang met die kinderen. Ook is er op gewezen dat de visumplicht voor de ouder voor het bezoeken van een in Nederland woonachtig kind, belemmerend kan werken voor een goede omgangsregeling. In dit verband is opgemerkt dat een visum door Nederland vaakwordt geweigerd om te voorkomen dat men zich in Nederland vestigt. Belemmering van de omgang kan leiden tot kinderontvoering. Ook deze punten zullen worden meegenomen bij het onderzoekdoor het WODC.
g. Schadefonds
Door belangenorganisaties is de suggestie gedaan om naar analogie aan het Schadefonds Geweldsmisdrijven een vergelijkbaar fonds voor slachtoffers van kinderontvoering in het leven te roepen voor kinderen en ouders die het slachtoffer zijn van een ontvoering naar het buitenland,
dan wel om de criteria om in aanmerking te komen voor een vergoeding uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven te wijzigen. Zoals mijn ambtsvoorganger bij brief van 17 juli 2001 aan uw Kamer in het kader van de vaststelling van de begroting voor het jaar 2001 reeds heeft bericht (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 400 VI, nr 85), is het Schadefonds Geweldsmisdrijven ingericht als een fonds dat slachtoffers tegemoet komt in de schade die zij lijden als gevolg van een opzettelijktegen hen gepleegd geweldsdelict dat ernstig letsel veroorzaakte, terwijl zij hun schade niet elders kunnen verhalen. Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat dit fonds kan openstaan voor slachtoffers van kinderontvoering als tevens sprake is van vrijheidsberoving of gijzeling. In dat geval kunnen de wettelijke vertegenwoordigers van het betrokken kind namens het kind een beroep doen op het Schadefonds. Ikacht een uitbreiding van de mogelijkheid om een beroep te doen op een fonds, niet opportuun. Daarbij neem ik in aanmerking dat de Nederlandse overheid al kosten voor haar rekening neemt onder meer door het beschikbaar stellen van ambtenaren die de zaakbehandelen (ministerie van Justitie (Centrale autoriteit), Ministerie van Buitenlandse zaken, Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland).
Uit het voorgaande blijkt dat er veel is gebeurd, maar ook dat er nog veel te doen is op het gebied van internationale kinderontvoering. Het is dan ookmijn bedoeling om uw Kamer eind 2005 (zo spoedig mogelijkna afronding van eerder genoemd onderzoekdoor het WODC) nader te berichten over het verdere verloop van de hiervoor genoemde zaken.
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner
BIJLAGE I
Teruggeleiding (inkomend) Teruggeleiding (uitgaand) Omgangsregeling (inkomend) Omgangsregeling (uitgaand)
Teruggeleiding (inkomend)
verdragsland
Australië
België
Bosnië
Brazilië
Bulgarije
Cayman Isl
Colombia
Denemarken
Duitsland
Engeland
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Israël
Italië
Macedonie
Oostenrijk
Peru
Polen
Portugal
Spanje
Turkije
Tsjechië
Venezuela
VS
Zwitserland
Teruggeleiding (inkomend)
2002
2002
2002
2003
2004
33 |
26 |
31 |
58 |
70 |
76 |
8 |
4 |
7 |
2 |
11 |
9 |
2003
2004
1 |
|
4 |
3 |
6 |
2 3 |
5 |
2 4 |
4 |
1 1 |
2 |
2 |
1 |
|
11 |
|
4 |
4 3 |
1 |
|
1 |
|
1 |
|
21 |
|
2 |
3 |
3 |
3 |
2003
2004
niet-verdragsland
Iran
Ruanda
Saoed-Arabie
3
Teruggeleiding (uitgaand)
2002
2003
2004
verdragsland
Australië
België
Bosnië
Brazilië
Canada
Costa Rica
Denemarken
Dominicaanse Rep
Duitsland
Engeland
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Ierland
Italië
Joegoslavië
Luxemburg
Malta
Noorwegen
Nw. Zeeland
Oekraïne
Polen
Portugal
Rusland
Schotland
Spanje
Thailand
Turkije
Tsjechië
Tunesie
Venezuela
VS
Wit- Rusland
Z-Afrika
Zweden
Zwitserland
6 |
9 |
5 |
9 |
4 |
1 |
2 |
|
1 |
1 |
1 |
2 |
2 |
1 |
1 |
|
1 |
|
1 |
1 3
3 5
2 21 1 1 1 1 5 6 5 2 1
1 |
|
1 1 |
|
1 |
|
2 |
2 1 |
1 |
|
1 |
|
1 |
|
4 |
7 4 |
13 |
|
7 |
3 |
1 |
|
1 |
1 |
1 |
|
4 |
4 9 |
2 |
1 |
1 |
2 1 |
1 |
1 3 |
1 |
Teruggeleiding (uitgaand)
2002
2003
2004
niet-verdragsland
N.Antillen
Bangladesh
Bonaire
Egypte
Ghana
Indonesië
Irak
Iran
Kenia
Kuweit
Libanon
Libië
Marokko
Pakistan
Suriname
Syrie
Verenigde Ar. Emiraten
1 4 |
|
1 |
1 |
1 |
|
2 |
3 2 |
1 |
1 |
1 1 |
|
12 |
|
1 |
2 1 |
1 |
|
1 |
|
1 |
|
1 |
|
1 |
2 2 |
1 |
1 1 |
1 |
2 |
1 |
|
1 |
Omgangregeling (inkomend)
2002
2003
2004
verdragsland1
België
Bulgarije
Duitsland
Engeland
Finland
Hongarije
Portugal
Tsjechië
VS
1 Bij de Centrale Autoriteit is in de jaren 2002, 2003 en 2004 geen sprake geweest van inkomende zaken met verzoeken met betrekking de omgangsregeling uit niet-verdragslanden
Omgangregeling (uitgaand)
2002
2003
2004 Omgangregeling (uitgaand)
2002
2003
2004
Verdragsland
Bosnië
Brazilië
Canada
Chili
Duitsland
Engeland
Frankrijk
Griekenland
Ierland
Polen
Spanje
Thailand
Turkije
VS
Z-Afrika
Zweden
niet-verdragsland Marokko
2
BIJLAGE II Aan de Minister van Justitie
Den Haag, 8 februari 2004
De vaste commissie voor Justitie wilt u er aan herinneren dat u in uw brief van 27 april 2004 inzake scheidings- en omgangsproblematiek (29 520, nr. 2) heeft toegezegd de Kamer aan het eind van 2004 te informeren over de uitkomsten en aanbevelingen van de ad hoc werkgroep internationale kinderontvoering.
De commissie is voornemens om in maart 2005 een rondetafelgesprekte organiseren over internationale kinderontvoering en zij verzoekt u de einduitkomsten en aanbevelingen van de ad hoc werkgroep zo spoedig mogelijkaan de Kamer te sturen.
De griffier van de vaste commissie voor Justitie, Coenen