Verslag schriftelijk overleg over kindermishandeling - Jeugdzorg 2005-2008 - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 29815 - Jeugdzorg 2005–2008.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Jeugdzorg 2005-2008; Verslag schriftelijk overleg over kindermishandeling |
---|---|
Documentdatum | 18-01-2005 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST83493 |
Kenmerk | 29815, nr. 3 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Justitie (JUST) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2004–2005
29 815
Jeugdzorg 2005–2008
Nr. 3
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 januari 2005
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over kindermishandeling.
De commissie brengt van dit overleg verslag uit door openbaarmaking van de gewisselde stukken.
De voorzitter van de commissie, Blok
De griffier van de commissie, Teunissen
1 Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GL), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66). Plv. leden: Rouvoet (CU), Verdaas (PvdA), Griffith (VVD), Ferrier (CDA), Cqörüz (CDA), Blom (PvdA), Vendrik (GL), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Vacature (algemeen), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GL), Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Eski (CDA), Bakker (D66).
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Den Haag, 1 december 2004
Met het oog op het nota-overleg Jeugdzorg c.a. op maandag 6 december 2004 verzoek ik u namens de vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Justitie nog deze week het kabinetsstandpunt inzake kindermishandeling naar de Kamer te sturen. Het verzoek wordt mede gedaan in het licht van de week van de kindermishandeling, die vorige week in de media centraal stond. Tijdens genoemde week zijn er veel – deels nieuwe – feiten en inzichten aan het licht gekomen. Zo heeft ook de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nieuwe standpunten inzake kindermishandeling ingenomen.
De commissies stellen het op prijs wanneer in het kabinetsstandpunt in ieder geval een toelichting wordt gegeven op de volgende punten:
-
•Tijdens de uitzending van Buitenhof (zondag 14 november 2004) gaf de staatssecretaris aan dat zij niet het voornemen had om een meldplicht in te voeren. Zij liet weten meer te voelen voor een «meldcode voor beroepsgroepen»; een meldcode waarbij beroepsgroep zelf vaststelt wat gemeld moet worden. Van de staatssecretaris willen we weten wat zij bedoelt met deze meldcode en waarom dit haar voorkeur heeft boven een meldplicht.
-
•Tijdens de uitzending van NOVA op maandag 15 november vertelde een vrouw in een interview dat zij met haar kind één keer per drie weken op de eerste hulpafdeling kon komen zonder dat er kritische vragen werden gesteld. Ook komt in dit programma naar voren dat als de ouders iedere keer naar een andere eerstehulpafdeling gaan de kans op ontdekking nog kleiner was. Uit het programma kwam niet duidelijk naar voren wanneer deze situatie zich voordeed. Is aan te geven wanneer deze situatie zich voordeed en in aansluiting daarop of sprake is van onduidelijke of ontbrekende regelgeving dan wel onbekendheid m.b.t. meldingsmogelijkheden.
Naast het interview werd ook een enquête gepresenteerd. Uit deze enquête kwam onder andere naar voren dat er nog steeds heel veel mensen zijn die bij een vermoeden van kindermishandeling geen actie ondernemen en ook geen melding doen van kindermishandeling. Is inmiddels iets bekend over de effecten van de campagnes die het afgelopen jaar zijn gevoerd, b.v. door toename van het aantal meldingen?
-
•In het programma Noorderlicht (dinsdag 16 november) kwam naar voren dat mishandelde kinderen psychische en lichamelijke schade oplopen. Kindermishandeling en seksueel misbruik kunnen de hormoonhuishouding permanent ontregelen, met als gevolg een lange reeks psychische en lichamelijke aandoeningen, waaronder depressie, borderline, anorexia, schade aan het immuunsysteem en hersen-afwijkingen. Zijn deze gevolgen bij het kabinet bekend, en is de ernst van de schade betrokken bij het gewicht dat wordt toegekend aan het tegengaan van kindermishandeling en bij het bestrijden van de wachtlijsten?
-
•Uit onderzoek van het programma Zembla (donderdag 18 november) bleek onder andere dat er per jaar vijftig kinderen sterven ten gevolge van kindermishandeling, dat de hulpverlening vaak op de hoogte is van problemen in het gezin en dat huisartsen en ziekenhuisartsen die
de doodsoorzaak moeten vaststellen veel sterfgevallen binnen het gezin niet als mishandeling registreren. Geven deze bevindingen het kabinet aanleiding tot het aanpassen van haar beleid? Indien dit het geval is, op welke punten wordt dit beleid dan aangepast?
Tijdens de uitzending kwam ook naar voren dat de Inspectie Jeugdzorg geen overzicht heeft van het aantal kinderen dat jaarlijks ten gevolgen van mishandeling komt te overlijden en dat de instellingen dergelijke gevallen vaak niet bij de inspectie melden. Is het kabinet in dit verband van plan, net zoals er sprake is van een medische fout, een meldingsplicht in te stellen? Welke mogelijkheden ziet het kabinet om de inspectie beter inzicht te laten krijgen in het aantal sterfgevallen ten gevolge van kindermishandeling?
Op vrijdag 26 november kondigt minister Donner in Trouw aan dat hij in de wet wil vastleggen dat ouders hun kinderen niet mogen slaan. Niet duidelijk wordt welke uitwerking de minister voor ogen heeft en in welke zin dit voorstel eventueel afwijkt van eerder ingenomen standpunten. Kan het kabinet een toelichting geven over de wijze waarop zij dit verbod wettelijk wil gaan regelen?
-
•Tenslotte kwam in de week van de kindermishandeling naar voren dat rapporten van de vertrouwensartsen niet in alle gevallen de kinderrechters bereiken. Kan het kabinet inzicht geven in de redenen waarom deze rapporten de kinderrechters niet bereiken? Is er aanleiding te veronderstellen dat uitspraken, wanneer rekening was gehouden met deze rapporten, anders zouden luiden? Hoe denkt het kabinet dit te verbeteren?
Voorts bleek dat de toestemming die ouders moeten geven voor de behandeling van hun minderjarige kinderen ook moet worden gegeven door de mishandelende of misbruikende ouder. Hierdoor komt het regelmatig voor dat een ouder die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en misbruik ook nog eens de hulp aan het kind blokkeert. Hoe denkt het kabinet dit in de toekomst te kunnen voorkomen?
De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en
Sport,
Teunissen
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 januari 2005
In uw brief van 1 december 2004, kenmerk VWS/04/83/LS, verzoekt u mij om nadere informatie inzake mijn beleidsvoornemens om kindermishandeling tegen te gaan. U vraagt daarbij om een toelichting op een aantal specifieke punten. Deze brief strekt ertoe om u, mede namens de minister van Justitie, te informeren over de activiteiten betreffende de aanpak van kindermishandeling.
In de voortgangsrapportage jeugdzorg1 heb ik u over het lopende beleid en de stand van zaken in de uitvoering van de jeugdzorg, in den brede, geïnformeerd. De aanpak van kindermishandeling vormt een belangrijk onderdeel hiervan. In genoemde voortgangsrapportage is derhalve een afzonderlijke passage over de aanpak van kindermishandeling opgenomen. Voor een inzicht in de lopende activiteiten op dit terrein wil ik dan ook verwijzen naar paragraaf 8 van de voortgangsrapportage. Hieronder zal ik ingaan op de specifieke punten uit uw brief.
Meldcode versus meldplicht
U vraagt in uw brief naar de bedoelingen met een meldcode en waarom dit de voorkeur heeft boven een meldplicht. Op dit moment loopt de implementatie van de meldcode kindermishandeling. Deze is destijds op verzoek van het ministerie van VWS, door het NIZW ontwikkeld. Hierin staat wat beroepsbeoefenaren die met kinderen werken (bijvoorbeeld in het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg en de kinderopvang) moeten doen als ze denken dat sprake is van kindermishandeling. Aan het eind van dit implementatietraject (eind 2005) zal worden gemeten in hoeverre gewerkt wordt met de meldcode. Aan de hand daarvan zal ik besluiten of een wettelijke verplichting noodzakelijk is.
Voor zover het gaat om het melden van calamiteiten aan de Inspectie jeugdzorg merk ik op dat hierover afspraken zijn gemaakt. Dit is begin 2004 gebeurd in overleg tussen het IPO, de MO-groep, de Inspectie jeugdzorg en de ministeries van Justitie en VWS. Deze afspraken houden in dat in geval van calamiteiten van de bureaus jeugdzorg en de zorgaanbieders wordt verwacht dat zij de provincie en de inspectie op de hoogte stellen van de calamiteit en van de acties die zij in het vervolg hierop hebben ondernomen. De afspraken worden na twee jaar geëvalueerd. Vooralsnog heb ik geen signalen dat de afspraken niet goed zouden worden nageleefd. Ik heb de inspectie gevraagd om mij te adviseren hoe, indien nodig, een meldplicht ingevoerd kan worden.
Meldingsmogelijkheden
Het is mij niet bekend op welke concrete situatie, waarin een gezin zich bij verschillende ziekenhuizen had gemeld, de uitzending van NOVA betrekking heeft gehad. Wel hebben mij vaker signalen bereikt dat sommige cliënten in de jeugdzorg weloverwogen van instelling naar instelling «hoppen». Op die manier wordt getracht te verdoezelen dat er eigenlijk structureel iets mis is in het gezin en het niet om een incidentele gebeurtenis gaat. Dit is een lastig probleem. Mensen kunnen niet gedwongen worden om steeds naar dezelfde instelling te gaan, laat staan dat hen verboden wordt om te verhuizen naar een andere plaats, hetgeen ook voorkomt. Voor zover het om acute medische (ziekenhuis)hulp gaat zal het BurgerServiceNummer (BSN) in de zorg uitkomst bieden voor dit probleem. Met het BurgerServiceNummer in de zorg kunnen zorgverleners de gezondheidsgegevens van patiënten in het elektronisch patiëntenKamerstuk 2004–2005, 29 815, nr. 1. dossier (EPD) overal en altijd raadplegen indien zij daarvoor toestemming
hebben. In de Jeugdgezondheidszorg wordt hard gewerkt aan de ontwikkeling van elektronisch uitwisselbare dossiers. Op die manier verhuist het dossier met het kind mee.
Met betrekking tot de onbekendheid van meldingsmogelijkheden merk ik op dat ik het van groot belang vind dat iedere professional die veel met kinderen werkt en aldus signalen van kindermishandeling kan opvangen op de hoogte is van de mogelijkheden om dit te melden bij het AMK. Ik merkte hiervoor al op dat daarom momenteel gewerkt wordt aan de implementatie van de meldcode. Daarnaast wordt in steeds meer ziekenhuizen gewerkt met een screeningsformulier waarbij expliciet gecheckt wordt of het letsel overeenkomt met de oorzaken die worden opgegeven. Dit heeft op een aantal plaatsen (o.a. in Flevoland) al geleid tot significant meer meldingen vanuit de eerstehulpposten van ziekenhuizen. Naast de implementatie van de meldcode en het werken met een screeningsformulier dragen ook de activiteiten in de RAAK-regio’s bij aan een steeds grotere bekendheid met de meldingsmogelijkheden.
In hoeverre ook de regionale voorlichtingscampagnes, die in het najaar van 2003 zijn gehouden, hebben bijgedragen aan een grotere bekendheid van de mogelijkheid om bij het AMK te melden is nog niet bekend. De effectmeting van de campagnes wordt uitgevoerd door de universiteit van Maastricht. De universiteit heeft aangegeven momenteel met de data-analyse bezig te zijn. Naar verwachting zullen de resultaten in de zomer van 2005 bekend zijn. De uitkomsten zullen niet alleen betrekking hebben op de vraag of er effect is geweest maar ook op de vraag hoe dat effect tot stand is gekomen.
Uit de registratiegegevens van de AMK’s volgt wel dat in de periode waarin de regionale campagnes zijn uitgevoerd het aantal meldingen sterk is toegenomen. Het is aannemelijk dat het een met het ander te maken heeft, maar zoals hiervoor is aangegeven, wordt de relatie hiertussen nog nader onderzocht.
Psychische en lichamelijke gevolgen van kindermishandeling
Het is mij bekend dat negatieve jeugdervaringen invloed hebben op het psychische welbevinden in het latere leven. Uit gegevens van het Trimbos-instituut (het onderzoek Nemesis, Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study, 1998) blijkt onder meer dat mensen met traumatische en/of negatieve jeugdervaringen een grotere kans op één of meer psychische stoornissen (inclusief verslaving) hebben. Er zijn verschillen tussen de soorten stoornissen. Zo is de kans op stemmingsstoornissen ongeveer vier maal zo groot en de kans op verslaving bijna twee maal zo groot. Deze gegevens bevestigen voor mij het belang van een adequate aanpak van kindermishandeling waarbij preventie een belangrijke rol speelt.
Procedure vaststelling doodsoorzaak van overleden minderjarigen
De ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de bewindspersonen van VWS hebben uw Kamer enige malen geïnformeerd over de procedure die het kabinet wil invoeren voor het achterhalen van de doodsoorzaak bij alle overleden minderjarigen (Antwoorden op vragen van de leden Arib en Kalsbeek, 2003–2004, Aanhangsel 1594 en brief van de minister van BZK van 22 november 2004, 2004–0000025649). Om zicht te hebben op de oorzaken van overlijden, voorzien wij in een centraal registratiepunt en is het tevens de bedoeling een landelijk evaluatieteam in te richten dat jaarlijks op basis van de bevindingen conclusies trekt en aanbevelingen doet.
De commissie die de ministers van BZK, Justitie en VWS zal adviseren over de nadere uitwerking van de procedure zal aangeven hoe één en ander in protocollen kan worden vastgelegd. In deze protocollen kan onder meer worden opgenomen dat indien de doodsoorzaak gelegen is in kindermishandeling dit aan het AMK en aan de Inspectie jeugdzorg gemeld moet worden. Deze kunnen daarop vanuit hun verantwoordelijkheid vervolgacties in gang zetten. De inspectie zal op deze manier vaker dan nu het geval is op de hoogte zijn van het overlijden van een minderjarige en kan nagaan of er een hulpverleningstraject aan vooraf is gegaan en zo ja of dit adequaat is geweest.
Verbod op geweld in de opvoeding
Het voorstel zoals door de minister van Justitie in het interview met Trouw bedoeld, wijkt niet af van het voornemen zoals de minister dit in zijn antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Justitie in het begin van het jaar heeft weergegeven (TK 2003–2004, 28 346, nr. 8). De minister van Justitie zal een wetsvoorstel indienen dat voorstelt om artikel 247 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aan te passen. In artikel 247 zijn de rechten en plichten van ouders opgenomen. In een aanvullende bepaling zal tot uitdrukking worden gebracht dat in de opvoeding van een kind geen plaats is voor het gebruik van lichamelijk of geestelijk geweld.
Informatiestroom AMK’s, Raad voor de kinderbescherming en Kinderrechters
De informatie-uitwisseling tussen het AMK, de Raad voor de kinderbescherming en de kinderrechter verloopt als volgt. Zorgmeldingen van het AMK worden gemeld aan de Raad voor de kinderbescherming. Na een marginale toets van de inhoud van de melding start de Raad voor de kinderbescherming het beschermingsonderzoek. De Raad zal de kinderrechter verzoeken een kinderbeschermingsmaatregel uit te spreken indien het vermoeden van een ernstige bedreiging van het kind tijdens het onderzoek door feiten en/of omstandigheden wordt bevestigd en andere middelen hebben gefaald of naar verwachting zullen falen. Het verzoek aan de rechter gaat gepaard met rapportage van de Raad. In het raads-rapport is de informatie uit de melding van het AMK verwerkt. Die informatie is terug te vinden in de aanleiding voor het onderzoek, in de onderzoeksvraag en in de beschrijving van relevante informatie. Het ligt dus niet voor de hand dat verwacht kan worden dat uitspraken van de rechter anders zouden luiden als rechtstreeks informatie van de vertrouwensarts aan de rapportage is toegevoegd.
Toestemming voor hulpverlening
Conform de leeftijdsgrenzen uit het Burgerlijk Wetboek wordt, ook als het gaat om het verlenen van jeugdzorg, een minderjarige die jonger is dan twaalf jaar niet in staat geacht om zijn belangen goed te kunnen behartigen. Gelet hierop is in artikel 7 van de Wet op de jeugdzorg bepaald dat voor de aanvraag van jeugdzorg voor een minderjarige die jonger is dan twaalf jaar de instemming van diens wettelijke vertegenwoordiger nodig is.
Voor minderjarigen tussen de twaalf en de zestien jaar geldt als uitgangspunt dat zowel de minderjarige als de wettelijke vertegenwoordiger dient in te stemmen met de aanvraag. In uitzonderingssituaties kan het bureau jeugdzorg echter zonder de instemming van de wettelijke vertegenwoordiger een indicatiebesluit nemen. Dit is mogelijk indien de minderjarige de zorg weloverwogen blijft wensen. Te denken valt aan weggelopen minderjarigen waarbij de ouders weigeren in te stemmen met de aanvraag, maar ook aan situaties waarbij tussen de minderjarige en zijn ouder of
verzorger verschil van inzicht bestaat over zorg die noodzakelijk is. Dit laatste is denkbaar in situaties zoals door u geschetst, namelijk waarin sprake is van een mishandelende of misbruikende ouder. De uitzonderingsbepaling is opgenomen om de rechtspositie van de minderjarige te versterken.
In aanvulling op het bovenstaande merk ik nog het volgende op. Indien sprake is van een acute en ernstige bedreiging van de minderjarige, het verlenen van jeugdzorg noodzakelijk is, en de wettelijk vertegenwoordiger weigert om zijn medewerking hieraan te verlenen, kan een kinderbeschermingsmaatregel worden getroffen. De in het kader van de maatregel benoemde voogd kan dan vervangende toestemming geven. De mogelijkheid van een kinderbeschermingsmaatregel geldt voor alle minderjarigen, ongeacht hun leeftijd.
In de voortgangsrapportage jeugdzorg heb ik aangegeven welke activiteiten worden ondernomen om kindermishandeling aan te pakken. Hierboven ben ik daarnaast op een aantal specifieke punten nader ingegaan. Ik heb er vertrouwen in dat met dit beleid kindermishandeling op adequate wijze tegen kan worden gegaan.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. I. J. M. Ross-van Dorp
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.