Brief minister over onderzoeksrapportage "Tussen regels en rolopvatting" - Woningcorporaties - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 29453 - Woningcorporaties.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Woningcorporaties; Brief minister over onderzoeksrapportage "Tussen regels en rolopvatting" |
---|---|
Documentdatum | 08-03-2004 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST74838 |
Kenmerk | 29453, nr. 3 |
Van | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2003–2004
29 453
Woningcorporaties
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 maart 2004
Door de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is mij bij brief van 17 december 2003 (115/VROM/2003) verzocht mijn visie te geven op de door het Centraal Fonds Volkshuisvesting uitgebrachte rapportage «Tussen regels en rolopvatting, onderzoek naar intern toezicht bij woningcorporaties».
Door middel van deze brief geef ik aan dat verzoek gaarne gevolg.
Door het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) wordt een aantal thema-onderzoeken uitgevoerd.
Één van deze onderzoeken betreft het onderzoek naar het functioneren van het intern toezicht bij woningcorporaties. De reden voor het CFV om het onderzoek uit te voeren is volgens het Fonds het feit dat het CFV als extern financieel toezichthouder in de uitoefening van die taak dient te kunnen vertrouwen op de kwaliteit van het interne toezicht bij woningcorporaties, te meer daar het externe toezicht van het Fonds niet preventief, maar repressief is, waarbij op basis van risicoanalyses tot oordelen wordt gekomen.
De verplichting voor woningcorporaties (opgenomen in het Besluit beheer sociale-huursector) om een intern toezichthoudend orgaan te hebben, dateert van 1993. De sector heeft zelf initiatieven ontplooid om tot een professionalisering van het toezicht te komen zoals de vaststelling van de Bedrijfstakcode. Door het ministerie van VROM is in 1998 een onderzoek uitgevoerd naar het functioneren van het interne toezicht bij woningcorporaties. De conclusie luidde dat het interne toezicht zich – zij het langzaam – in de goede richting ontwikkelt. Het in 1998, in opdracht van Aedes, uitgebrachte advies van de Commissie Intern Toezicht Woningcorporaties, (de Commissie Glasz), bevatte 25 aanbevelingen met betrekking tot de vervulling van de taak van interne toezichthouder.
Het huidige onderzoek betreft 19 woningcorporaties. Er is sprake van een selectief onderzoek, er kunnen derhalve geen representatieve conclusies voor de gehele sector worden getrokken. Het CFV geeft aan dat het onderzoek niet gericht is op het ontwikkelen van nieuwe regels of aanbevelingen. Bevordering van de professionaliteit van het toezicht moet vanuit de sector zelf plaatsvinden.
Uit het onderzoek komt naar voren dat het zwaartepunt van het interne toezicht veelal op de financiële paragraaf ligt.
De belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit de rapportage zijn:
-
•het realiseren van de sociale doelstellingen krijgt over het algemeen te weinig aandacht
-
•het CFV constateert gebrek aan zelfkritiek bij de Raden van Toezicht (RvT’s)
-
•de kwaliteit van de interne evaluatie van de RvT’s is matig
-
•bij fusie gang van zaken vastleggen in een reglement en begeleiding van de RvT’s (RvT’s niet te groot, maximaal 7 leden)
-
•afschaffen systeem van coöptatie
-
•het CFV plaatst kanttekeningen bij de bindende voordracht vanuit huurdersorganisaties (rapport pagina 31).
Met de conclusies en aanbevelingen in de rapportage kan ik mij in zijn algemeenheid verenigen. Het CFV geeft aan dat het op basis van dit onderzoek niet aanbevelenswaardig is regelgeving ten aanzien van het interne toezicht verder aan te scherpen, aangezien de professionalisering meer een kwestie van bewustwording is en geoperationaliseerd moet worden in de dagelijkse praktijk. Ik kan hierin meegaan, voor zover het niet verder gaat dan de wijziging in de regelgeving, die reeds is aangekondigd. Het is de bedoeling dat het interne toezichthoudend orgaan een grotere betrokkenheid krijgt bij de interne controle en de administratieve organisatie van de corporatie, zoals mijn ambtsvoorganger u reeds gemeld heeft bij brief van 16 december 2002 (TK 2002–2003, nr. 28 691 03).
Om dit bewustwordingsproces verder vorm te geven ligt er zeker een taak voor Aedes en de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties weggelegd. Deze organisaties zullen actief de discussie aangaan binnen de sector op basis van de bevindingen van het CFV ten aanzien van de professionalisering van het intern toezicht. Een vergelijkbaar onderzoek als nu verricht is bij individuele corporaties, zou op termijn kunnen worden herhaald.
Aangaande de laatste aanbeveling vermeld ik het volgende.
In hoofdstuk 4.7 «Bindende voordracht» komt het CFV tot de conclusie dat de regeling in het huidige BBSH, waarin twee commissarissen op bindende voordracht van de huurdersvereniging worden benoemd, niet effectief is. Het is inhoudelijk niet geheel juist wat het CFV stelt, het gaat om twee voordrachten vanuit huurdersorganisaties voor bestuur en Raad van Toezicht gezamenlijk. Gezien de korte periode dat de huidige regeling omtrent de bindende voordracht vanuit de huurdersorganisatie moet zijn ingevoerd bij woningcorporaties (de statuten van alles instellingen dienden per 1 juli 2003 te zijn aangepast) acht ik de effectiviteit van deze
maatregel nog onvoldoende meetbaar. Ik zie op dit moment derhalve geen aanleiding om aangaande dit punt thans nadere actie te overwegen.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, S. M. Dekker