Brief minister met antwoorden op vragen gesteld tijdens het ordedebat over uitlatingen van de heer Verhagen - Modernisering van de overheid - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 29362 - Modernisering van de overheid.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Modernisering van de overheid; Brief minister met antwoorden op vragen gesteld tijdens het ordedebat over uitlatingen van de heer Verhagen |
---|---|
Documentdatum | 11-02-2004 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST74287 |
Kenmerk | 29362, nr. 3 |
Van | Minister-President (MP) Algemene Zaken (AZ) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2003–2004
29 362
Modernisering van de overheid
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 februari 2004
Hierbijdoe ik u, mede namens de minister van Justitie, de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, toekomen de antwoorden op de vragen van het lid van uw Kamer de heer Duyvendak (GL), zoals deze zijn gesteld tijdens het ordedebat van 10 februari 2004 waarvan u mijeen stenografisch verslag zond bijuw brief van 10 februari jl. (uw kenmerk: 204-008).
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, J. P. Balkenende
Het Algemeen Dagblad van 10 februari jl. bevat enkele uitlatingen van de heer Verhagen over de werkwijze van ministeries en ambtenaren en de voortgang van enkele wetsvoorstellen die in voorbereiding zijn. Hij verwijst in dit kader naar afspraken die zijn gemaakt. Het kabinet hecht eraan uitdrukking te geven aan zijn waardering voor de ambtelijke ondersteuning. Ministers en staatssecretarissen kunnen aangesproken worden op de geleverde prestaties. Het kabinet constateert dat de heer Verhagen zijn uitlatingen in het Algemeen dagblad op dit punt later in deze zin heeft verduidelijkt.
Het voorgaande neemt niet weg dat het kabinet mogelijkheden tot vernieuwing en versterking van het functioneren van de rijksoverheid onder ogen heeft gezien. Het resultaat hiervan is neergelegd in een breed pakket van maatregelen in het programma Andere Overheid dat de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties op 2 december 2003 aan de Tweede Kamer heeft gezonden (kamerstukken II 2003/4, 29 362, nr. 1). Hierover is met uw Kamer gesproken op 4 februari 2004. Ten aanzien van de gemaakte opmerkingen inzake het tempo van wetgeving, moet in algemene zin worden vastgesteld dat het proces van wetgeving op goede gronden zodanig is ingericht dat alle in het geding zijnde belangen zorgvuldig en weloverwogen worden betrokken bijde afwegingen die aan de orde zijn. Hiertoe behoren onder meer het beoordelen van ontwerpen op het voldoen aan eisen van wetgevingskwaliteit volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving en de kaders van Europese en internationale regelgeving, het overleg met diverse organisaties en deskundigen over het voorstel, de invoering en diverse gevolgen daarvan en de raadpleging van adviesorganen. Een goede voorbereiding is vereist voor een voortvarende behandeling van het voorstel door de ministerraad en voor een goede advisering door de Raad van State. De indiening van een op weloverwogen wijze tot stand gekomen wetsvoorstel dient voorts de voortgang van de behandeling in de beide Kamers der Staten-Generaal. Bewindspersonen moeten steeds afwegingen maken ten aanzien van hun wetgevingsprogramma. Daarbijspelen uiteenlopende overwegingen een rol zoals de uitvoering van het Hoofdlijnenakkoord dat op een enkel onderdeel ook afspraken over prioriteiten bevat, bijvoorbeeld door het stellen van tijdstippen waarop een bepaalde fase in het wetgevingsproces bereikt moet worden, het nakomen van Europeesrechtelijke verplichtingen inzake de tijdige implementatie van Europese regelgeving en aan de Kamers gedane toezeggingen inzake de voorbereiding en voortgang van de wetgeving. Ook de verlening van ambtelijke bijstand bij de totstandkoming van initiatiefvoorstellen en amendementen op regeringsvoorstellen legt een beslag op de wetgevingscapaciteit.
Het kabinet streeft naar vermindering van administratieve lastendruk en deregulering. Het enkele gegeven van het aantal ingediende wetsvoorstellen kan niet zonder meer als graadmeter dienen voor het resultaat van dit streven dienen. Zo kunnen wetsvoorstellen nodig zijn voor de nakoming van internationale of Europeesrechtelijke verplichtingen, uitvoering van het Hoofdlijnenakkoord of vermindering en vereenvoudiging van regels.
Wat de genoemde wetsvoorstellen betreft, merkt het kabinet het volgende op.
Ten aanzien van de bestuurlijke boetes voor ergernissen in de publieke ruimte is de Tweede Kamer op 28 oktober 2003 (kamerstukken II 2003/4, 28 684, nr. 20) per brief en op 18 december 2003 in een Algemeen Overleg (kamerstukken II 2003/4, 28 684, nr. 22) ingelicht. Een ontwerp is inmiddels in vergevorderde staat van voorbereiding. Verder heeft het kabinet onlangs een wetsvoorstel van de minister van Justitie om advies voorgelegd aan de Raad van State inzake afhandeling van zaken door het Openbaar Ministerie door middel van strafbeschikingen. De voorbereiding van een wetsvoorstel inzake een stelselwijziging van verzekeringen in de zorg, is complex en ingrijpend van aard, zowel in
juridisch, sociaal als financieel opzicht. Ook deze voorstellen zijn opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord. Zij worden met aandacht voor de voortgang en de vereiste zorgvuldigheid voorbereid onder verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De Kamer is hierover per brief ingelicht op 19 december 2003 (kamerstukken II 2003/4, 23 619, nr. 20). Daarin kondigt de minister aan dat het streven van het kabinet erop is gericht het wetsvoorstel op een zodanig tijdstip bij de Tweede Kamer in te dienen dat de behandeling daarvan kort na het zomerreces van 2004 ter hand kan worden genomen. Een wetsvoorstel van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tot verhoging van de leeftijd voor toelating van huwelijkspartners uit het buitenland zal op korte termijn door de ministerraad worden behandeld en om advies worden voorgelegd aan de Raad van State. Ministers en staatssecretarissen zijn voor hun wetgevingsprogramma te allen tijde beschikbaar voor overleg over specifieke aandachtspunten van uw Kamer.