Verslag schriftelijk overleg inzake onder meer brief minister OCW bij aanbieding verslag EU-Onderwijs/Jeugdraad van 30 mei 2002 (21501-06, nr. 56) - Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 21501-34 - Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur; Verslag schriftelijk overleg inzake onder meer brief minister OCW bij aanbieding verslag EU-Onderwijs/Jeugdraad van 30 mei 2002 (21501-06, nr. 56) |
---|---|
Documentdatum | 11-11-2002 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST64424 |
Kenmerk | 21501-34, nr. 3 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2002–2003
21 501-34
Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur
Nr. 3
1 Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), voorzitter, Netelenbos (PvdA), Rehwinkel (PvdA), Monique de Vries (VVD), Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Van Ruiten (LPF), Hoogendijk (LPF), Bonke (LPF), ondervoorzitter, Vergeer-Mudde (SP), Jense (LN), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Azough (GroenLinks), Eski (CDA). Plv. leden: Vacature (ChristenUnie), Ferrier (CDA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Dittrich (D66), De Grave (VVD), Van Aartsen (VVD), Adelmund (PvdA), Bos (PvdA), Luchtenveld (VVD), Hessels (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Vacature (GroenLinks), Vacature (CDA), Wiersma (LPF), Zeroual (LPF), Eerd-mans (LPF), Van Bommel (SP), Teeven (LN), Eberhard (Groep De Jong), Dijksma (PvdA), Van Fessem (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Sterk (CDA), Halsema (GroenLinks), Van Bochove (CDA).
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 november 2002
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 bestond de behoefte over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 25 juni 2002 ter aanbieding van het verslag van de EU-Onderwijs/Jeugdraad van 30 mei 2002 (21 501-06, nr. 56), de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 16 oktober 2002 ter aanbieding van de geannoteerde agenda voor het onderwijsdeel van de EU-Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur van 12 november 2002 te Brussel (21 501-34, nr. 1) en de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Van Leeuwen, d.d. 28 oktober 2002 ter aanbieding van de geannoteerde agenda van het cultuurdeel van de EU-Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur van 12 november 2002 te Brussel (21 501-34, nr. 2) enkele vragen en opmerkingen aan de minister voor te leggen. Tevens worden bij dit overleg een aantal onderliggende stukken betrokken (21 501-06, nrs. 21, 52 en 55; 21 501-05, nr. 65; 22 112, nr. 241; OCW0200269; VWS0200620). Bij brief van 11 november 2002 heeft de minister de vragen en opmerkingen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Cornielje
De griffier van de commissie, De Kler
Vragen en opmerkingen
De leden van de fracties van CDA en VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de EU-Onderwijs/Jeugdraad van 30 mei jl., de geannoteerde agenda van de EU-Raad Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur van 12 november a.s. en de onderliggende stukken. Deze leden willen de volgende zaken onder de aandacht brengen.
De leden van de CDA-fractie verzoeken de betrokken bewindslieden voortaan voorafgaand aan een overleg de Kamer een overzicht te verstrekken van de stand van (lopende) zaken.
Ik zal gaarne aan dit verzoek gevolg geven.
Grensoverschrijdende samenwerking/talenkennis
De leden van de CDA-fractie vragen wat de status is van de door Denemarken voorgestelde resolutie, die structuur moet geven aan de verdere samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs? Verwacht de minister dat deze resolutie inderdaad de basis zal vormen voor een Bologna-verklaring voor het beroepsonderwijs? Wat is de inzet van Nederland inzake de reeds gestarte sectorgewijze experimenten, zoals het op de Raad van 30 mei jl. aan de orde gestelde European Credit Transfer System voor het beroepsonderwijs, zo vragen deze leden?
Voorts zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd welke positie het talenonderwijs krijgt in deze resolutie? Acht de minister de talenkennis bij leerlingen in het beroepsonderwijs voldoende om de grensoverschrijdende aspiraties te bewerkstelligen?
Nederland heeft tijdens de Raad van 30 mei jl. aangegeven dat het vreemde talenonderwijs in Nederland goed is. Geldt dit voor alle gangbare Europese talen? Heeft de minister – in het licht van de grensoverschrijdende samenwerking op onderwijsgebied – inzicht in de taalbeheersing van leerlingen en docenten in de (Nederlandse) grensgebieden? Acht zij bijvoorbeeld de kennis van de Franse taal in Zuid-Limburg voldoende voor een intensieve samenwerking met de Franstalige overkant van de grens? Is de minister van mening dat op dit microniveau (het speelt op veel meer plaatsen langs Europese grenzen) aandacht voor talenonderwijs extra bevorderd zou kunnen worden?
De status van de Resolutie is die van een «niet wettelijk bindend instrument», met andere woorden er gaat geen rechtskracht van uit. De Resolutie geeft globaal aan welke doelen de Raad zich stelt ten aanzien van het beroepsonderwijs in Europa en met welke instrumenten de Raad denkt deze te kunnen verwezenlijken. De Raad ziet echter het hele proces dat met de Resolutie in gang wordt gezet als iets dat veel breder gedragen moet worden. Daarom wordt op 29 en 30 november in Kopenhagen een Verklaring besproken van alle ministers van Onderwijs van de EU lidstaten, de landen van de Europese Economische Ruimte en de kandidaat lidstaten. Deze inter ministeriële «Verklaring van Kopenhagen» heeft vrijwel dezelfde inhoud als de Resolutie en vormt de feitelijke start van het proces van versterkte samenwerking op het gebied van het beroepsonderwijs in Europa. De Resolutie heeft daarbij onder meer tot doel deze samenwerking te verankeren in de infrastructuur van de EU. Op Europees niveau worden in eerste instantie op een drietal gebieden werkgroepen ingericht: – de transparantie van kwalificaties; – een «European Credit Transfer System;» – de kwaliteit van het beroepsonderwijs;
Het laatste onderwerp is vooral daarom essentieel omdat het vertrouwen in de kwaliteit van de verschillende beroepsopleidingen stelsels hierdoor moet worden versterkt.
In de Resolutie wordt, behoudens één enkele verwijzing, niet expliciet aandacht besteed aan het talen onderwijs. Formeel gaat de Resolutie niet over mobiliteit van deelnemers en afgestudeerden van het beroepsonderwijs, maar dat is natuurlijk wel het uiteindelijke doel. Het talen onderwijs is voor mobiliteit een belangrijk instrument. In het middelbaar beroepsonderwijs is het talen onderwijs de laatste jaren nadrukkelijk onderwerp van aandacht geweest binnen Roc’s. Er is een aantal projecten op dit gebied in gang gezet, met als doel de structurele aandacht voor moderne vreemde talen in het mbo te vergroten. Dit moet leiden tot een verbetering van de talenkennis bij de deelnemers. De Roc’s zijn ervoor verantwoordelijk dat deze verbetering zich de komende jaren zal gaan voordoen.
Uit een gezamenlijk onderzoek van CITO en SLO (2001) blijkt dat Nederlandse leerlingen in het voortgezet onderwijs op de schaal van het Common European Framework of Reference1(het ligt in de verwachting dat deze schaal door de Europese Commissie gebruikt gaat worden als indicator voor taalbeheersing) als volgt scoren.
Vaardigheid
Taal
Schooltype
Schatting Eindexamen (1999 en 2000)
1 In 1991 vond in de Zwitserse plaats Rüschlikon een internationale conferentie plaats, onder auspiciën van de Raad van Europa met als titel: «Transparency and Coherence in Language Learning in Europe: Objectives, Evaluation, Certification». Tijdens deze conferentie werd besloten het zogenaamde «Common European Framework of Refe-rence» te ontwikkelen.
Met behulp van het Common European Framework of Reference, het Europees Referentiekader, zou iedereen die bij het talenonderwijs in Europa betrokken is zijn eigen onderwijspraktijk moeten kunnen beschrijven. Het Referentiekader bevat een zestal aantal zogenaamde referentieniveaus. Deze worden de niveaus A1, A2, B1, B2, C1 en C2 genoemd. In het Engels worden de volgende termen gebruikt om deze niveaus aan te geven: A1 Breakthrough A2 Waystage B1 Threshold B2 Vantage
C1 Effective Operational Profienciency C2 Mastery
In dit onderzoek zijn deze niveaus verder onderverdeeld in A1.1, A1.2 enzovoorts.
Lezen
Luisteren
Spreken
Engels |
vwo |
C1.1 |
Engels |
havo |
B2.2 |
Duits |
havo |
B2.1 |
Frans |
havo |
B1.2 |
Engels |
vwo |
C1.1 |
Duits |
vwo |
B2.2 |
Duits |
havo |
B2.1 |
Duits |
mavo-d |
B1.1 |
Duits |
mavo-c |
A2.2 |
Frans |
vwo |
B1.2 |
Engels |
vwo |
B1.2 |
Engels |
havo |
B1.2 |
Duits |
vwo |
A2.2 |
Duits |
havo |
A2.2 |
Frans |
vwo |
A1.1 |
Frans |
havo |
Geen data |
Uit overig, internationaal onderzoek is gebleken dat waar het gaat om Engels, de eerste vreemde taal voor alle Nederlandse leerlingen, Nederland bijzonder hoog scoort.
In een recente vergadering van de Europese werkgroep voor taalindica-toren (de Barcelona-indicator) gaven de meeste landen aan dat zij bij de eerste vreemde taal op het eind van de leerplichtige leeftijd (15à16 jaar) het A2-niveau hoopten te bereiken (Zweden en Finland, net als Nederland, hoger).
Aparte gegevens over de talenkennis in de grensstreken zijn niet beschikbaar. Uit daar lopende projecten weten we dat de communicatieve vaardigheden in de grenstaal in de grensstreek doorgaans hoger zijn.
Scholen kunnen in Nederland zelf kiezen op welk terrein zij zich wensen te profileren. Kabinetsbeleid is deze keuzevrijheid verder te vergroten. Dit voorjaar kreeg de Kamer een rapportage toegezonden over scholen die zich profileren door het aanbieden van tweetalig onderwijs. Uit die rapportage bleek dat het aantal scholen dat deze moderne vorm van taalonderwijs aanbiedt, groeit.
Een leven lang leren
De leden van de CDA-fractie vragen of de op 30 mei 2002 vastgestelde resolutie over «Een leven lang leren» (ELLL) inmiddels in zijn definitieve vorm beschikbaar is? Zij wijzen erop dat een onderdeel van de resolutie het nemen van specifieke maatregelen voor de meest kansarme personen is die geen toegang hebben tot onderwijs en opleiding. Hiervan zal in Nederland niet vaak sprake zijn, maar we kennen wel groepen, waarvan de toegang tot het onderwijs door allerlei oorzaken bemoeilijkt wordt. De leden van de CDA-fractie doelen dan bijvoorbeeld op de ruim 1 miljoen analfabeten, die ons land telt. Ziet de minister in het kader van de ELLL-resolutie aanleiding om een extra inspanning te doen het onderwijs aan deze categorie onderwijs-behoevenden te intensiveren?
In dit kader is het juist de inzet van Nederland op de Raad van 29 november 2001 te benadrukken, waarin wordt gesteld dat het onderwijs gezien moet worden als een investering en niet als een kostenpost. «Investeren in mensen» is een gewaardeerd uitgangspunt van het CDA. Binnen het project ELLL komt dit uitgangspunt volgens de leden van deze fractie uitstekend tot zijn recht.
De resolutie over een Leven Lang Leren heb ikuop 16 oktober jl., bij brief IB/2002/38713 toegezonden.
Eind 2001 is de Tweede Kamer voor de categorie analfabeten een Actieplan aangeboden. Dit Actieplanalfabetisering autochtone Nederlanders richt zich op de naar schatting 250 000 «echte» analfabeten onder de autochtone bevolking. Het betreft hier de harde kern van 1,3 miljoen «functioneel ongeletterden» die Nederland volgens de International Adult Literacy Survey kent. Het Actieplan bestaat uit twee onderdelen, waaraan simultaan wordt gewerkt: een campagne en de ontwikkeling van een meerjarenplan 2003–2006. De campagne is op9september 2002 officieel van start gegaan, het meerjarenplan zal eind dit jaar gereed zijn. Voor 2003 zijn middelen gereserveerd ten behoeve van de (voortgezette) campagne en activiteiten zoals de organisatie van een landelijke bellijn en monitoring. De ELLL-resolutie is een steun in de rug om, in samenwerking met andere partijen, te streven naar blijvende verbeteringen enerzijds in het bereik van de doelgroep en anderzijds in het cursusaanbod dat hiervoor beschikbaar is.
Kenniseconomie
Wat is de stand van zaken in de diverse lidstaten als het gaat om het realiseren van de Lissabon-doelstellingen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Acht de minister het – gezien de algemene economische malaise en de specifieke terugval van de ICT-sector – nog reëel deze ambitieuze doelstelling te behalen? De leden van de CDA-fractie zijn verklaard voorstander van het voortvarend uitbouwen van de Nederlandse en Europese kenniseconomie. Een gerichte inzet van het onderwijs in deze is onontbeerlijk. Is de minister bereid deze inzet tijdens de komende Raad te benadrukken?
De Commissie zal in januari, ter voorbereiding van de Europese Raad van regeringsleiders van voorjaar 2003, die o.a. aan de voortgang van het Lissabon proces is gewijd, het zogenaamde Synthese document publiceren, waaraan ook aandacht zal worden besteed aan de realisatie van de Lissabon doelstellingen in de verschillende lidstaten. Op nationaal niveau, is, ter voorbereiding van deze Europese Raad, de Centraal Economische Commissie thans begonnen een inventarisatie van de voortgang op nationaal en Europees niveau te maken.
Nederland is een groot voorstander ven het uitbouwen van de Nederlandse en Europese kenniseconomie. Daarbij vormt «onderwijs» een onmisbaar onderdeel. In die zin zal ik me de komende Raad ook opstellen.
Jaar van de Opvoeding door Sport 2004
Sport heeft in de ogen van de leden van de CDA-fractie een belangrijke educatieve en sociale functie. Het sportveld is vaak een mini-maatschappij, waarbij ieder met zijn eigen capaciteiten, sterke en zwakke punten, zijn eigen kleur en overtuiging, aan het beste gezamenlijke resultaat werkt. Daarbij kan de nadruk op discipline in de sport een positieve werking hebben op het accepteren van waarden en normen in de samenleving. De leden van de CDA-fractie zouden deze zienswijze graag als inzet van Nederland zien bij de beraadslagingen over het Jaar van de Opvoeding door Sport. Zeker het Nederlandse voorzitterschap in de afrondende fase van dit themajaar kan onze invloed op de effecten sterk vergroten.
De besluitvorming door Raad en Commissie van het voorstel «Jaar van de Opvoeding door Sport 2004» is thans afgerond. Het EP moet het voorstel nog goedkeuren. Mijn ambtenaren hebben met ambtenaren van het ministerie van VWS en de betrokkenen in het veld een werkgroep gevormd, die de Nederlandse invulling van dit jaar voorbereidt. Naast een aantal nationale manifestaties zal er ook een internationale slotbijeenkomst van dit jaar tijdens het Nederlandse vz- schap tweede helft 2004 door Nederland georganiseerd worden.
Erasmus-wereld
Ten aanzien van Europese masteropleiding vragen de leden van de VVD-fractie wat inhoudelijk de meerwaarde wordt van deze master-opleidingen. Verder vragen zij of de kwaliteitsbewaking in Europa eenduidig is wanneer dit de verantwoordelijkheid blijft van de lidstaten. Heeft het Comité dat de Commissie in deze bijstaat wel voldoende bevoegdheden bij de uitwerking van de regelgeving en selectie? Welke worden dat en hoe wordt dat uitgewerkt, zo vragen zij.
Kan de minister nader ingaan op de – nog afwezige – financiële paragraaf aangezien het kabinet zelf aangeeft dat zij hier nog een voorbehoud heeft en dat nader overleg plaatsvindt?
Europese masteropleidingen zullen worden gevormd door inzet en samenwerking van minstens drie HO–instellingen uit drie verschillende lidstaten. Verwacht mag worden, dat de HO–instellingen hierbij het beste wat hun instelling te bieden heeft zullen inbrengen. Ook mag worden verwacht, dat de internationale samenwerking hierbij tot een bevruchting van goede ideeën leidt, zodat de nieuwe opleiding meer is dan de som der delen. Een Europese selectie van de verschillende voorstellen, waarbij men ervan uit mag gaan dat de beste worden gekozen, zal daarbij nog eens versterkend werken.
Aangezien de kwaliteitsbewaking in de lidstaten een nationale aangelegenheid is, zouden er verschillende beoordelingen in kwaliteit kunnen gaan ontstaan. Vandaar dat mijn voorganger zich sterk heeft ingespannen om tot een Europese afstemming tussen de kwaliteitsverzorgende instanties/accrediteringslichamen in de lidstaten te komen. Ik zal dit beleid zeker voortzetten.
Het beheers comité met vertegenwoordigers van de lidstaten, dat de Commissie zal bijstaan, zal in het voorstel gaan over «jaarlijks werkplan, begroting en procedure om tot selectie te komen». In mijn optiek is dat onvoldoende. Ik zal er naar streven, dat dit comité tevens over «de
uitkomst van de jaarlijkse selectieronde» en de hoogte van beurzen, vergoedingen aanHO-instellingen e.d.» oordeelt.
De door de Commissie gevraagde financiële enveloppe bedraagt 200 miljoen euro over5jaar. Op zich is dat bedrag redelijk: het heeft geen zin het voorgestelde programma uit te voeren met kleinere aantallen Euro Master opleidingen en beurzen. Echter tot en met 2006 zijn er over de Financiële Perspectieven (FP’s) van categorie3van de EU–begroting tussen de lidstaten en de Commissie afspraken gemaakt. De kans, dat dit plafond (plus een benodigde marge voor nieuwe initiatieven) wordt overschreden is niet denkbeeldig. Daarnaast strekt de voorziene looptijd van dit programma zich uit tot en met het jaar 2008, dus tot na de afspraak over de FP’s. Over de inzet van Nederland ten aanzien van deze twee punten wordt binnen de regering nog nader overleg gepleegd.
Socrates II
Het actieprogramma Socrates II financiert een aantal grote projecten, maar ook een groot aantal kleine, op instellingsniveau. Met name het Europees Parlement heeft de bezorgdheid geuit dat instellingen onder de huidige regeling onevenredig administratief worden belast voor geringe subsidies. Om hieraan tegemoet te komen heeft de commissie voorgesteld om de eis dat aangetoond moet worden dat het project voor 25% wordt meegefinancierd (dus ex-ante) te laten vervallen. De leden van de VVD-fractie begrijpen dat Nederland daar niet zonder meer voorstander van is. Het kabinet heeft aldus ook in Brussel gehandeld? Kan de minister nog eens uitleggen wat de stand van zaken is in de onderhandelingen. Wat is er nu veranderd?
Uit de notitie over het wijzigingsvoorstel voor SOCRATES II, die ikuper brief van 16/10/02, IB/2002/38 713 heb toegestuurd, blijkt, dat er voor de scholen, die kleine projecten aanvragen, niets verandert. Door verscherping van Brusselse interne regels dreigde dit namelijk te gebeuren. De technische wijziging in SOCRATES II heeft dit voorkomen.
Witboek Jeugd
De leden van de VVD-fractie hebben nog een aantal opmerkingen met betrekking tot het Witboek Jeugd. In het stuk wordt reeds opgemerkt dat het Witboek zich concentreert op de jeugd van 15–25 jaar. Terecht geeft het kabinet aan met het Verenigd Koninkrijk te streven naar meer samenhang door ook de jongere jeugd bij het beleid te betrekken. Vindt het kabinet net als de leden van de VVD-fractie het niet zot dat Europese verdragen het aanbrengen van die samenhang in de weg staan? Hoe gaat het kabinet zich – met het Verenigd Koninkrijk en eventueel anderen – toch concentreren op een beleid voor de hele jeugd 0–25, zo vragen deze leden.
Het kabinet vindt zelf dat sport en cultuur een te weinig prominente plaats innemen in het Witboek. De leden van de VVD-fractie vragen wat het kabinet van plan is daaraan te doen? Kan tevens nog eens worden ingegaan op de open coördinatiemethode?
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie zich af wat de huidige stand van zaken is en hoe het staat met de ontwerpresolutie inzake de implementatie van het Witboek, aangezien het stuk al een paar maanden oud is.
Bovenstaande vragen over het witboek «Jeugd» liggen op het terrein van mijn collega van VWS. Ze zullen daarom door haar beantwoord worden.