Brief staatssecretaris over een aantal specifieke onderdelen van het mest- en mineralenbeleid - Evaluatie Meststoffenwet - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 28385 - Evaluatie Meststoffenwet.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Evaluatie Meststoffenwet; Brief staatssecretaris over een aantal specifieke onderdelen van het mest- en mineralenbeleid |
---|---|
Documentdatum | 01-11-2002 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST64162 |
Kenmerk | 28385, nr. 3 |
Van | Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2002–2003
28 385
Evaluatie Meststoffenwet
Nr. 3
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
’s-Gravenhage, 1 november 2002
Met het oog op het Algemeen Overleg op 7 november a.s. met de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, wil ik u nader informeren over de stand van zaken met betrekking tot een aantal specifieke onderdelen van het mest- en mineralenbeleid. Het betreft de volgende onderwerpen:
-
•aanwijzing uitspoelingsgevoelige zand- en lössgronden,
-
•mesttransport,
-
•MINAS-gat,
-
•rapport van bevindingen,
-
•maatschappelijke consultatie vereenvoudiging mestinstrumentarium.
Aanwijzing uitspoelingsgevoelige zand- en lössgronden
Na de publicatie op 6 december 2001 van het Besluit zand- en lössgronden (Bzl) met bijhorende kaarten heeft het ministerie van LNV ruim 15 000 brieven ontvangen over vermeende onjuistheden inzake de aanwijzing van zand- en lössgronden en uitspoelinggevoelige gronden. Alle opmerkingen uit de binnengekomen brieven zijn door het onderzoeksinstituut Alterra gecontroleerd. In zijn brief van 28 juni jl. heeft minister Brinkhorst u geïnformeerd over de definitieve bevindingen en adviezen van Alterra. De vertaling van bodem- en grondwatertrappen-kaarten naar de Bzl-kaarten bleek op de juiste wijze geschied. Wel bleek op grond van de opmerkingen dat bepaalde bodemeenheden beter niet als zandgrond kunnen worden geclassificeerd en dat in sommige gevallen perceelswijzigingen moeten leiden tot een andere aanwijzing. In totaal zou ca. 5000 hectare uitspoelinggevoelige grond worden omgezet in niet-uitspoelinggevoelige grond. Circa 1000 hectare droge zandgronden zou daarmee vervallen.
Alle briefschrijvers hebben eind augustus jl. individueel een reactie gekregen, waarin is aangegeven hoe met de opmerkingen is omgegaan en tot welke aanpassingen dit kan leiden. Op basis van de rapportage aan uw Kamer op 28 juni jl. (Kamerstuk
LNV-02-510), is Alterra momenteel bezig met het doorvoeren van de aanpassingen van het kaartmateriaal. Dit zal begin december zijn afgerond. Dan zal algemene bekendheid worden gegeven aan die voorgenomen wijzigingen.
De boeren voor wie de wijzigingen van toepassing zijn, ontvangen daarover individueel bericht met bijbehorend kaartmateriaal. Dat zal gaan om ruwweg 2000 boeren.
De wijzigingen, die betrekking hebben op de geconstateerde onjuistheden, zullen formeel worden vastgesteld met de eerstvolgende wijziging van het Besluit zand- en lössgronden, die plaatsvindt in 2003. De betrokken kaarten kunnen ook voor het jaar 2002 door de betrokken boeren worden gebruikt.
Indien uw Kamer instemt met het verwijderen van grondwatertrap 6 uit de definitie van uitspoelinggevoelige gronden, waarover ik u op 4 oktober 2002 per brief heb bericht (Kamerstuk 28 385, nr. 2), zal de wettelijke definitie worden aangepast en beperkt tot de droge zand- en lössgronden (percelen die ten minste twee derde deel grondwatertrap 7 en 8 hebben). Op basis van de aangepaste criteria zal in de loop van 2003 een nieuwe set kaarten worden vastgesteld. Wat betreft 2002 is grondwatertrap 6 al «buiten werking gesteld» door middel van het Besluit afwijkende verlies-normen.
Mesttransport
In het Algemeen Overleg met de Kamer op 11 april 2002 heeft de minister van LNV toegezegd een beslissing te zullen nemen over de «potten en zakken». Voorts heeft de vaste commissie voor LNV mij verzocht een reactie te geven op een schrijven van de heer F. Eijkelkamp te Giesbeek van 9 oktober jl. (LNV-02-707). De vragen, zoals gesteld in dit schrijven, houden direct verband met de investeringsbereidheid bij de intermediaire sector als het gaat om mestbemonstering, alsmede met de aanstaande maatschappelijke consultatie over de vereenvoudiging van het mest-instrumentarium.
Bij de invoering van MINAS is in overleg met de sector een gefaseerde investeringsplicht ten behoeve van de fraudebestendige bemonstering van drijfmest voorzien. Dit heeft mede geresulteerd in de verplichting per 1 januari 2001 tot het gebruik van een automatische monsterverpakker, waarbij zonder tussenkomst van menselijk handelen een mestmonster kan worden genomen. In nauw overleg met CUMELA Nederland, belangenbehartiger voor de intermediaire sector, is eind 2001 besloten hoe invulling te geven aan de verdere verbetering van de fraudebestendigheid. Deze verbetering, Automatische Gegevensregistratie (AGR), was voorzien voor 1 januari 2003. Met AGR wordt een onlosmakelijke koppeling tussen de vracht mest, het mestmonster en het bij het transport op te maken vervoersbewijs gerealiseerd. De investeringen voor AGR bedragen circa € 2500 per bemonsteringsapparaat.
In de intermediaire sector is thans grote onzekerheid ontstaan over het voortbestaan van de verplichting tot bemonstering binnen de systematiek van MINAS. CUMELA heeft mij om die reden verzocht een investeringsgarantie af te geven voor een periode van vijfjaar. Uiteraard kan die garantie niet gegeven worden. Ik heb echter wel besloten de investeringsverplichting voor AGR per 1 januari 2003 uit te stellen tot na de maatschappelijke consultatie over de vereenvoudiging van het mest-instrumentarium. In die maatschappelijke consultatie zal ook gesproken worden over de vraag welke rol bemonstering en analyse van mest binnen MINAS zal spelen.
CUMELA heeft in genoemd besluit tevens aanleiding gevonden bij mij aan te dringen op uitstel van de bestaande verplichting tot het gebruik van de automatische monsterverpakker alsmede het per 1 januari 2003 te introduceren nieuwe Vervoersbewijs dierlijke meststoffen. Aan beide verzoeken ben ik niet tegemoet gekomen.
Van uitstel van de verplichting tot het gebruik van de automatische monsterverpakker kan geen sprake zijn aangezien deze verplichting reeds sinds 1 januari 2001 van kracht is. Bij bemonstering van drijfmest dient men dan ook onverkort te voldoen aan deze verplichting. CUMELA draagt hierbij aan dat de monsterpot, behorende bij de automatische monsterverpakker, niet fraudebestendig is. Zoals door voormalig minister Brinkhorst is toegezegd tijdens het AO van 11 april (kamerstuk 26 729/25 448, nr. 54) van dit jaar heeft de producent van de monsterpot nog één kans gekregen. De producent heeft een nieuw ontwikkelde pot ter goedkeuring aangeboden aan het IMAG. Dit onafhankelijke onderzoeksinstituut heeft geconstateerd dat de nieuwe monsterpot voldoet aan de prestatie-kenmerken zoals deze voor mestmonsterverpakkingen gelden. Vanaf 1 januari 2003 is het dan ook niet meer toegestaan gebruik te maken van de niet fraudebestendige monsterpot.
Het nieuwe Vervoersbewijs dierlijke meststoffen, een aanbeveling uit het rapport Lastige Lasten van Mw. Sorgdrager, vervangt per 1 januari 2003 het mestafleveringsbewijs. Tezamen met een vereenvoudigde administratieve procedure rond de afhandeling van mesttransporten, zowel in de sector als bij het Bureau Heffingen, en het afschaffen van het kwartaaloverzicht, levert dit een administratieve lastenverlichting op van € 12,6 miljoen. Het Bureau Heffingen biedt daarnaast de faciliteiten om vanaf 1 januari 2003 het vervoersbewijs elektronisch aan te leveren. CUMELA Nederland verwacht dat binnen een jaar 90% van de vervoersbewijzen op deze wijze aan Bureau Heffingen wordt verzonden. Dit betekent dat het aantal vervoersbewijzen dat aan Bureau Heffingen opgestuurd wordt uiteindelijk zal dalen van de huidige 1 miljoen naar circa 50 duizend. De overige vervoersbewijzen worden elektronisch verzonden. De voordelen van en de lastenverlichting die voortvloeit uit dit nieuwe vervoersbewijs zijn dusdanig dat deze in mijn ogen ruimschoots opwegen tegen de te plegen investeringen. Het nieuwe vervoersbewijs zal dan ook zoals gepland per 1 januari 2003 ingevoerd worden.
MINAS-gat
In de brief van de minister van LNV van 31 mei jl. (kamerstuk 28 385, nr. 1) inzake de evaluatie meststoffenwet zijn kort een aantal knelpunten aan de orde gesteld. Het eerstgenoemde knelpunt betrof onverklaarbare MINAS-heffingen. Over dit onderwerp wil ik u nader informeren. Vanuit de veehouderij (varkens- en pluimveebedrijven) komt het signaal dat het veel bedrijven niet lukt de mineralenbalans sluitend te krijgen. Met name voor grondloze bedrijven leidt dit er toe dat bedrijven heffing moeten betalen, terwijl alle geproduceerde mest wordt afgevoerd. Dit wordt het MINAS-gat genoemd.
Het probleem beperkt zich voornamelijk tot de fosfaatbalans. Het probleem is bij stikstof voor boeren (financieel gezien) minder groot, omdat de heffing voor stikstof lager is en MINAS een stikstof-correctiefactor kent voor gasvormige verliezen.
In de eerdergenoemde brief van 31 mei worden twee oorzaken genoemd voor het MINAS-gat bij varkenshouderijen: de forfaits voor de vastlegging van mineralen in varkens en onnauwkeurigheden bij de bemonstering en analyse van mest en voer. Zoals aangegeven is het onderzoek voortgezet en besproken in een task force waarin naast het ministerie een aantal onderzoeksinstellingen en het georganiseerde bedrijfsleven zijn vertegenwoordigd. Het onderzoek heeft op dit moment de volgende resultaten opgeleverd:
-
1.Op basis van recent onderzoek van ID-Lelystad is gebleken dat de vastlegging van mineralen in vleesvarkens hoger is dan de vastlegging volgens de MINAS-forfaits. Het gevolg hiervan is dat per vleesvarken structureel te weinig mineralenafvoer wordt berekend. Binnenkort zullen de nieuwe normen worden vastgesteld. De nieuwe normen zullen in de meststoffenwet worden vastgelegd en gelden met terugwerkende kracht tot 1998.
Bureau Heffingen heeft in mei van dit jaar aan alle varkenshouders uitstel van betaling verleend voor de MINAS-heffingen over 1998 t/m 2001. Zodra de nieuwe normen bekend zijn zal het Bureau Heffingen alle varkenshouders hierover informeren alsmede over de wijze van verrekening van de aangepaste heffing.
-
2.Onderzoek naar de mineralengehalten in voer heeft opgeleverd dat de gehalten die opgegeven worden door de voerleveranciers niet significant afwijken van de werkelijke gehalten. De invloed hiervan op de mineralenbalans is marginaal.
Anders is het met de mest. Uit onderzoek blijkt dat er bij de bemonstering en analyse van mest sprake is van onnauwkeurigheden. De grootste onnauwkeurigheden treden op bij de bemonstering van mest. Ik wil er met nadruk op wijzen dat er hierbij geen structurele fouten in het MINAS-stelsel aan het licht zijn gekomen. De onnauwkeurigheden kunnen leiden tot te hoge of te lage mineralengehalten in de mest, waardoor bedrijven onterecht saldo opbouwen of een heffing moeten betalen. Uit een analyse van Bureau Heffingen blijkt dat bedrijven die na drie jaar saldo hebben opgebouwd duidelijk hogere fosfaatgehalten in de mest hebben dan soortgelijke bedrijven die op een heffing uitkomen.
Naast de bemonstering zijn er aanwijzingen dat ook de opslag van mest een oorzaak kan zijn voor het hebben van een te geringe afvoer van fosfaat. Tijdens de opslag van mest zakken de zware delen uit en ontstaat een dikke laag mest onder in de put. Deze bezinklaag blijft achter in de put. De eerste onderzoeksresultaten duiden erop dat de fosfaatgehalten in de bezinklaag vele malen hoger zijn dan het gemiddelde gehalte in de afgevoerde mest. Of dit probleem vooral speelt bij bedrijven die heffing moeten betalen is op dit moment nog niet duidelijk.
De voorlopige conclusies van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:
-
•De omvang van het MINAS-gat verschilt per bedrijf. Slechts een klein deel van de bedrijven moet in alle afgelopen drie de jaren (1998 t/m 2000) heffing betalen (circa 10%).
-
•De vastlegging van mineralen in varkens is in de Meststoffenwet op een te laag niveau vastgesteld. Hiervoor is reeds voorlopig uitstel van betaling van heffing verleend. Binnenkort zal ik de aangepaste normen vaststellen en de betrokken boeren hiervan in kennis stellen.
-
•Uit de huidige onderzoeksgegevens blijkt dat onnauwkeurigheden in de opgegeven mineralengehalten van voer geen rol van betekenis spelen bij het MINAS-gat.
-
•Er zijn geen structurele fouten in het MINAS-stelsel aan het licht gekomen. Onnauwkeurigheden (toevallige fouten) in de mestbemon-stering, zowel afwijkingen naar boven als naar beneden, kunnen op dit moment als een oorzaak van het MINAS-gat worden aangemerkt.
-
•In mestputten kunnen bezinklagen ontstaan, waarin fosfaat wordt opgeslagen. Of alleen bedrijven die heffing moeten betalen dit probleem hebben is niet bekend. Bezinklagen kunnen dan ook niet in zijn algemeenheid als een oorzaak van het MINAS-gat worden aangemerkt. Nader onderzoek wordt uitgevoerd.
Rapport van bevindingen
Met betrekking tot het rapport van bevindingen bij de MINAS-aangifte heb ik besloten om deze verplichting te laten vervallen. Als gevolg hiervan nemen de administratieve lasten voor de sector met € 10 miljoen af. Vooruitlopend op de benodigde wijziging van de Meststoffenwet zal ik een vrijstellingsregeling vaststellen, zodat boeren reeds bij hun aangifte over 2002, die 1 september 2003 moet zijn ingediend, geen rapport van bevindingen hoeven in te sturen.
Maatschappelijke consultatie vereenvoudiging mestinstrumen-tarium
Zoals aangekondigd in mijn brief van 4 oktober jl. zal ik het komende halfjaar in gesprek zijn met maatschappelijke organisaties over vereenvoudiging van het mestinstrumentarium. Ook onder de demissionaire status van het kabinet is er alle reden deze discussie te voeren. Het zal immers de basis vormen voor verdere besluiten over vereenvoudiging met een zo breed mogelijk draagvlak. In het plan van aanpak reductie administratieve lasten LNVzijn een aantal maatregelen aangegeven die reeds getroffen zijn of binnenkort getroffen worden (brief DL 2002/3427, d.d. 16-10-2002).
Op 11 november a.s. start ik het discussietraject met een ronde tafelgesprek.
Ik wil vooruitlopend op de maatschappelijke consultatie geen ingrijpende wijzigingen in het stelsel doorvoeren. Ik acht dat uit oogpunt van bedrijfszekerheid voor boeren in 2003 en vanwege de Nederlandse positie in Brussel niet verantwoord.
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, B. J. Odink