Verslag algemeen overleg over onder meer de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na uitbreiding van de EU - Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 28625 - Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid; Verslag algemeen overleg over onder meer de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na uitbreiding van de EU 
Document­datum 05-11-2002
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST64205
Kenmerk 28625, nr. 2
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Europese Zaken (EU)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2002–2003

28 625

Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 2

1  Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Van Heemst (PvdA), Verbugt (VVD), Vos (GroenLinks), Klein Molekamp (VVD), Meijer (CDA), voorzitter, Buijs (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Dekker (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Teeven (Leefbaar Nederland), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Jong (LPF), Groenink (LPF), Van Loon-Koomen (CDA) en Van Heteren (PvdA).

Plv. leden: Van Dijke (ChristenUnie), K. G. de Vries (PvdA), Van Beek (VVD), Blaauw (VVD), Mosterd (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), B. M. de Vries (VVD), Cornielje (VVD), Duives-teijn (PvdA), Herben (LPF), Eerdmans (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Albayrak (PvdA), Jense (Leefbaar Nederland), Mastwijk (CDA), Van Geen (D66), Vergeer-Mudde (SP), Smolders (LPF), Jukema (LPF), Jager (CDA) en Koenders (PvdA).

2  Samenstelling:

Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Blaauw (VVD), De Graaf (D66), Van Oven (PvdA), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Monique de Vries (VVD), Karimi (GroenLinks), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), Geluk (VVD), Janssen van Raay (LPF), Zvonar (LPF), Van Winsen (CDA), Van den Brand (GroenLinks), Teeven (Leefbaar Nederland), Schonewille (LPF), De Jong (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Smilde (CDA), Eski (CDA) en Van Dijk (CDA). Plv. leden: Van den Doel (VVD), Van Aartsen (VVD), Dittrich (D66), Netelenbos (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Oplaat (VVD), Vos (GroenLinks), Van Haersma Buma (CDA), Bussemaker (PvdA), Van Velzen (SP), Rouvoet (ChristenUnie), Wilders (VVD), Smulders (LPF), Zeroual (LPF), Algra (CDA), Jense (Leefbaar Nederland), Varela (LPF), Palm (LPF), Mastwijk (CDA), Buijs (CDA), Hessels (CDA) en Spies (CDA).

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 november 2002

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 en de vaste commissie voor Europese Zaken2 hebben op 17 oktober 2002 overleg gevoerd met minister Veerman van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over:

– de brief van de ministers van LNV en Financiën van 7 september 2001 over IBO-onderzoek «De financiering van het GLB na uitbreiding van de EU» (27 912, nr. 1);

– de brief van de minister van LNV van 6 juni 2002 over IBO-rapport over cross-compliance (28 438, nr. 1);

– de brief van de minister van LNV van 24 juni 2002 over IBO-rapport over heroriëntatie GLB (28 461, nr. 1);

– de brief van de minister van LNV van 17 september 2002 over de inzet voor de Mid-Term Review (LNV-02-644);

– de brief van de minister van LNV van 4 oktober 2002 over de Mid-Term Review (28 625, nr. 1).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Atsma (CDA) onderschrijft de volgende standpunten van de minister: het tijdpad voor de degressiviteit moet duidelijker worden geformuleerd; de cofinanciering van de inkomenssteun moet serieus worden overwogen, omdat het een grotere verantwoordelijkheid aan de lidstaten geeft; het interventiemechanisme mag slechts in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.

De argumenten van de minister voor een snellere afbouw van steun zijn mager en te generiek geformuleerd. Ook de datum waarop de afbouw moet zijn bereikt, is onduidelijk. Met het oog op het nog onbekende kabinetsstandpunt over de uitbreiding van de EU is dit begrijpelijk. Wat bedoelt de minister met de ambitieuzere inzet van de vervroegde hervorming van de marktordeningen? Bestaat er draagvlak voor in Europa en wat zijn de consequenties van afschaffing van de marktordening voor de ontwikkelingslanden? Hoe wil de minister het zuivelbeleid hervormen? Als hij aanstuurt op afschaffing van het quoteringssysteem, gaat hij in tegen het standpunt van de CDA-fractie dat dit systeem moet worden gehandhaafd. Wel is hij voor een eventuele prijsondersteuning.

De heer Geluk (VVD) stelt dat hij alleen stond in zijn wens dit overleg uit te stellen en te wachten op een kabinetsstandpunt over uitbreiding van de EU. De gewenste uitbreiding mag pas plaatsvinden na hervorming van het EU-landbouwbeleid. Subsidiëring verstoort immers de vrije markt, bemoeilijkt de toetreding van ontwikkelingslanden tot de wereldmarkt en kost de Europese belastingbetaler veel geld. Subsidiëring veroorzaakt bovendien kunstmatig hoge prijzen voor de Europese consument en een verstoring van de economie van de toetredende landen. Structurele hervorming voorafgaand aan uitbreiding van de EU had in de Mid-Term Review (MTR) veel meer aandacht moeten krijgen. Positief zijn de in de MTR benadrukte maatschappelijke eisen op het gebied van voedselveiligheid, milieu en dierenwelzijn en het accent op het plattelandsbeleid. Nederland heeft al eerder voor dit beleid gekozen en wordt hierin nu gesterkt.

Zorg baren de veterinaire aspecten, de fytosanitaire aspecten en de voedselveiligheidsaspecten, zeker tegen de achtergrond van de uitbreiding van de EU. Is de minister voornemens om de risico’s dienaangaande in Brussel ter sprake te brengen en aan te dringen op snelle wetgeving? Het kostbare en voor Nederland belangrijkste dossier, dat van de zuivel, baart eveneens zorg. Voorkomen dient te worden dat de Europese Commissie alleen de zuivelsector hervormt, omdat Nederland hervormingen wil. De VVD-fractie wil een hervorming van alle dossiers. De heer Geluk wijst op zijn bemoeienis om verzekeringssystemen voor ondernemers onder de modulatie te laten vallen. Overheidssteun voor boeren bij de betaling van premies voor een calamiteitenverzekering is nuttig en gewenst.

De heer Van den Brand (GroenLinks) ziet de MTR als een voorzichtige, maar betekenisvolle stap in de richting van duurzame landbouw. Het vergoedingensysteem speelt bij deze hervorming een grote rol. Daarbij mag de sociale component niet uit het oog worden verloren. De subsidies moeten niet worden afgebouwd, maar vervangen door subsidies voor boeren die groene en blauwe diensten verrichten. Vindt de minister het ook niet jammer dat de heer Fischler niet heeft geprobeerd de exportsubsidies en de dumpingpraktijken politiek bespreekbaar te maken? Vindt de minister het ook een gemiste kans dat de MTR alleen inzet op de producentenzijde en niet op het veranderen van het consumentengedrag? Is de minister ook van oordeel dat de Europese Commissie per toetredend land goede maatregelen op fytosanitair en voedselveiligheidsterrein heeft voorgesteld?

Overproductie dient te worden tegengegaan om, middels «supply-management», in het belang van alle boeren, de wereldmarktprijzen op een bepaald niveau te houden. Hierbij is de vorm van het huidige quoteringssysteem niet heilig. In het licht van de publieke goederen die zullen worden geproduceerd, is het voor Europa van belang om de MTR te gebruiken om het typisch Nederlandse coöperatieve ondernemerschap op de politieke agenda te zetten en te stimuleren. Het is belangrijk dat de toetredende landen actief participeren in de verdere vergroening van het landbouwbeleid om te voorkomen dat zij dezelfde fouten maken als wij hebben gemaakt.

Mevrouw Van Velzen (SP) vraagt, wanneer de minister het kabinetsstandpunt bekend maakt over de uitbreiding van de EU, de aan de uitbreiding te koppelen landbouwsubsidies en de voor de uitbreiding noodzakelijke omschakeling van het landbouwbeleid. Gaat de demissionaire minister het standpunt van de CDA-fractie of dat van de CDA-ministers innemen?

In de MTR wordt terecht gebroken met een verleden van schaalvergroting en exportbevordering. Deze oude landbouwpolitiek heeft geleid tot vernietiging van het cultuurlandschap en de ondergang van vele kleine boeren.

Voortzetting van het huidige subsidiebeleid na de uitbreiding is erg kostbaar en door het niet-duurzame karakter ervan, onwenselijk. Het in de MTR voorgestane einde van het aan productie gekoppelde subsidiesysteem juicht zij toe. Niet goed is dat in de MTR het exportsubsidiesysteem, dat leidt tot dumping van overschotten op de wereldmarkt, buiten schot blijft. Wat vindt de minister van dit systeem en het standpunt hierover van eurocommissaris Fischler? Kan de minister vertellen hoe het staat met de notitie die hij met de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking zou maken over het nieuwe Europese landbouwbeleid in relatie tot de handel met de ontwikkelingslanden? In de MTR wordt geen keuze gemaakt tussen vrije concurrentie en een beloningssysteem voor landschapsbeheer, milieubescherming en gezond voedsel. Hierdoor blijven schaalvergroting, uitputting van de bodem en exportsubsidies onvermijdelijk en blijft de bestaansonzekerheid voor boeren bestaan. Vindt de minister ook dat, om een duurzaam Europa te bereiken, de duurzame Europese producten moeten worden beschermd tegen minder duurzame producten van buiten de EU? Wat vindt de minister van de rechtsongelijkheid tussen Europese boeren die moeten voldoen aan allerlei regels en boeren van buiten de EU die onder minder strenge regels produceren?

Onderschrijft de minister de constatering in de MTR dat de inkomenspositie van boeren sinds 1992 in Europa is verbeterd? Hoe denkt de minister dat de Nederlandse boeren het hoofd boven water kunnen houden? Moeten zij naar de toetredende lidstaten verhuizen? Hoe denkt de minister de slechte inkomenspositie van de boeren te verbeteren? Mevrouw Van Velzen is voorzichtig positief over de voorstellen in de MTR, maar houdt vraagtekens bij de combinatie van liberalisering en verduurzaming. Zij verwacht van Eurocommissaris Fischler een analyse van de mogelijkheden om zijn plannen ook in de toetredende staten toe te passen.

De heer Van den Brink (LPF) gelooft niet in de uitbreiding van Europa als niet eerst de lidstaten hun zaken op orde brengen. Hiertoe is een radicale hervorming van het huidige onbetaalbare landbouwbeleid nodig. In de MTR wordt de keuze ter discussie gesteld tussen inkomenssteun aan boeren en de nu gangbare productensteun. Een keuze voor volledige inkomenssteun is verkeerd: gesteunde boeren zullen kiezen voor de goedkoopst te produceren gewassen, waardoor het aanbod niet op de vraag zal zijn afgestemd. Een voorbeeld hiervan is dat in Nederland geen fabrieksaardappelen meer worden geteeld, waardoor ook de gehele aardappelzetmeelverwerkende industrie verdwijnt. Gekozen moet worden voor een in overleg overeengekomen inkomenssteun per product en voor de levering van groene diensten. Dit systeem dient eerst goed te werken, voordat de EU wordt uitgebreid.

De heer Van der Vlies (SGP) stelt vast dat in verband met onder andere de overproductie en de uitbreiding van de EU het oude landbouwbeleid hard aan hervorming toe is. Hij staat overigens kritisch positief tegenover de uitbreiding. De landbouwsector kan om bedrijfstechnische redenen alleen geleidelijk worden hervormd. Vindt de minister ook dat in de MTR een te hoog hervormingstempo wordt voorgestaan? Hoe relevant is de MTR nu Frankrijk een afwijkend standpunt heeft?

Aangezien de overheid een grote rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de huidige situatie, dient de overheid ook een flinke financiële bijdrage aan de kostbare hervorming ervan te leveren. Alvorens tot uitbreiding te besluiten, dienen de contouren en kosten van een nieuw landbouwbeleid bekend te zijn. Bij het loskoppelen van subsidie en product dienen rechtsgelijkheid en gelijkblijvende grondprijzen de uitgangspunten te zijn. Met het landbouwbeleid dienen nu ook de geldverslindende Structuurfondsen principieel ter discussie te worden gesteld.

De heer Van Dijke (ChristenUnie) vindt ook dat de uitbreiding van de EU hervorming van de landbouwpolitiek vereist. De internationale kritiek op de MTR betreft helaas de (pro)centen en niet de fundamenten. Het kabinet gaat de bepleite verdergaande liberalisering en marktwerking nog niet ver genoeg.

De verdergaande liberalisering van grondgebonden sectoren als doel op zich moet worden voorkomen. In plaats daarvan dienen productiebeheer-sing door braakligging, invoerbeperking, quotering en exportsubsidiebeperking regionale landbouwmarkten te beschermen. Overschotten, dumping, vervoers- en milieuproblemen worden zo voorkomen, boeren wordt een goed inkomen geboden en ontwikkelingslanden kunnen hun regionale markten ontwikkelen. Bij verdergaande vrijhandel zou de landbouw in de Derde Wereld op nog grotere achterstand worden gezet. Bovendien wordt het aan liberalisering klevende gevaar van eenzijdige productie bezworen. Bij het systeem van regionalisering behoudt de Nederlandse landbouw een enorm Europees afzetgebied. De heer Van Dijke wil een reactie van de minister op de geschetste negatieve gevolgen van verdergaande liberalisering en op zijn alternatief.

Het antwoord van de minister

De minister zet uiteen dat de MTR niet los kan worden gezien van de geschiedenis van het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Hij begint daarom zijn betoog met een historische schets van dat beleid. De minister wijst in dit verband op het onderscheid tussen de grondgebonden en de niet-grondgebonden landbouw. In de laatstgenoemde sector, waar de markten van nature al vrij waren, speelde de problematiek niet zo. De grondgebonden productie verleent in zijn voortbrenging echter ook diensten die niet vermarktbaar en individualiseerbaar zijn. Een consument krijgt bijvoorbeeld geen rekening voor het genieten van het landschap. Het is een collectief goed. Bovendien is er geen sprake van concurrentie. Vroeger was de vergoeding voor de groene en blauwe diensten geïncorporeerd in de productprijssteun. Nu wordt dit geëxpliciteerd door inkomenssteun.

Maatschappelijk relevant is de vraag, waar de inkomenssteun uiteindelijk toe dient. Is het een compensatie voor de gedaalde prijzen, zoals aanvankelijk het uitgangspunt was? Uit sociaal oogpunt is dat te billijken. Boeren hebben hun investeringen afgestemd op een bepaald prijsniveau en rekenen erop dat overschotten uit de markt worden genomen. Als je dan de prijzen wilt laten dalen, is het redelijk dat de boeren worden gecompenseerd. Dat is ook gebeurd. Tegelijkertijd zijn in enkele sectoren quoteringsregelingen ingevoerd, zoals in de zuivel en in de suiker. Een quoteringssysteem is in die sectoren effectief, omdat de productenstroom via fabricage kan worden geregeld. Voor granen en vlees geldt dat bijvoorbeeld weer niet. Verder is van belang wat de samenleving over heeft voor het landbouwbeleid. Daarbij doen zich twee vragen voor. De eerste vraag is: hoe kunnen wij de voedselzekerheid waarborgen? Dat is geen probleem: voor de belangrijkste producten zijn de markten redelijk in evenwicht. De tweede vraag is: waarom moet de grondgebonden landbouw inkomenssteun krijgen? Het prijsniveau in de grondgebonden landbouw is geleidelijk gedaald, zonder volledige compensatie, waardoor een zware inkomensdruk is ontstaan, waarvan de consequenties onder ogen moeten worden gezien. In de sector wordt hierop gereageerd met voortgaande schaalvergroting.

Het is volgens de minister een technisch feit dat de grondgebonden productie bijzonder schaalgevoelig is. Door opschaling van grondgebonden bedrijven is die ontwikkeling versterkt doorgezet. Hoe lager de prijzen zijn, des te scherper is de prikkel om de kostprijs naar beneden te brengen. Het middel bij uitstek om de kostprijs te drukken is het doorvoeren van technologische vernieuwing. Dit leidt weer tot schaalvergro- ting, de kapitaalintensiteit neemt toe, er worden hogere investeringen gedaan waardoor er een groter draagvlak, een groter bedrijf nodig is om de investeringen te kunnen terugverdienen. Deze factoren hangen met elkaar samen. Het is een dwangmatig systeem, waar boeren niet zomaar uit kunnen stappen. Het stimuleren van grootschaligheid is ook van invloed geweest op het grondprijsniveau. Voor «zittende» producenten is dat geen probleem – die hebben er juist voordeel van – maar het speelt wel een rol bij bedrijfsopvolging.

De hervorming van het landbouwbeleid roept een tweeledige vraag op: hoe hangt de hervorming samen met de uitbreidingsdiscussie en hoe geef je aan de landbouwhervorming gestalte? Het kabinet werkt aan een standpunt over de uitbreiding en zal de Kamer daarover schriftelijk informeren. Met de MTR wordt een belangrijke stap gezet in het proces om het gemeenschappelijke landbouwbeleid aan te passen. Met name gaat het daarbij om de grondgebonden landbouw. Het gemeenschappelijke karakter van het landbouwbeleid als zodanig en de gemeenschappelijke markt staan niet ter discussie, maar wel de wijze waarop de doelstellingen en de financiële en ecologische randvoorwaarden vorm krijgen. Was het beleid vroeger uitsluitend gericht op productievergroting, thans gaat het om het bereiken van een nieuw evenwicht tussen ecologische, sociale en economische aspecten. Daarbij gaat het onder meer om het beperken van de productie door middel van quotering, de aansluiting bij de liberalisering van de wereldmarkt en het realiseren van een redelijk inkomen voor boeren, dit alles onder de conditie dat de ecologische randvoorwaarden, zoals behoud van biodiversiteit en diversiteit van het landschap, worden gerespecteerd. Essentieel onderdeel van de MTR is verschuiving van prijssteun naar inkomenssteun en van op de productie gerichte inkomenssteun naar het belonen van niet-vermarktbare goederen en diensten. De implementatie van het beleid en de discussie daarover gaan de komende jaren door. Een verdere fundamentele verbouw van het landbouw- en plattelandsbeleid van de EU is voorzien voor 2006. De minister onderschrijft het belang van geleidelijkheid in het proces. De hervorming moet stapsgewijs gestalte krijgen. Een nieuwe stap moet alleen worden gezet wanneer de consequenties daarvan op een verantwoorde wijze kunnen worden genomen. Ondernemers moeten de tijd krijgen om zich aan te passen. De datum van het einddoel hangt af van de afspraken die in EU-verband worden gemaakt over de totale financierbaarheid van het landbouwbeleid.

De economieën van de tien kandidaat-lidstaten zijn bij elkaar kleiner dan of gelijk aan die van Nederland. De nieuwe lidstaten hebben samen 100 miljoen inwoners. De uitbreiding van de unie brengt voor Nederland een verslechtering in de betalingspositie met zich van 100 à 120 mln euro. Dit betreft de landbouwsteun. De structuurfondsen zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Voor een totaalbeeld van de economische consequenties moeten ook de positieve kanten erbij worden betrokken. Volgens een grove schatting beloopt het handelsbelang 600 mln euro. Het Nederlandse agrarische bedrijfsleven heeft reeds grote belangen in de kandidaat-lidstaten. De minister wijst erop dat deze cijfers onder meer in het IBO-rapport staan en verder zijn ontleend aan gegevens van de Europese Commissie en het LEI. Het noemen van de cijfers houdt geen appreciatie in.

De minister merkt op dat het kabinet bij de zuivelhervorming voorshands heeft gekozen voor optie II. Het kabinet neemt hierbij met name de bijstelling van het prijsniveau in aanmerking, in het licht van de uitbreiding van de Europese Unie. Daarmee wordt voorkomen dat verkeerde markt-signalen tot verkeerde ondernemersbeslissingen zouden kunnen leiden. De definitieve keuze is ook afhankelijk van de opstelling van andere landen. Afschaffen van de quotering is op dit moment niet aan de orde, maar de discussie over wat er na 2008 moet gebeuren, is natuurlijk nog open.

Het is belangrijk dat op een goede wijze invulling wordt gegeven aan de «cross compliance», omdat dit het draagvlak moet vormen voor de inkomenssteun voor de groene en blauwe diensten. De minister zal hierop nog terugkomen. Aan de belastingbetaler moet goed duidelijk worden gemaakt dat de inkomenssteun niet een subsidie is om het inkomen op peil te houden, maar dat het een gerechtvaardigde beloning is voor naar goede praktijk geleverde diensten, waarvoor maatschappelijk gezien waardering bestaat. Het gaat om diensten die op zichzelf genomen niet vermarktbaar zijn. Deze diensten moeten een bepaalde kwaliteit hebben. Er moet een relatie zijn tussen die kwaliteit en de hoogte van de beloning. Dat de markt die diensten niet beloont, is niet uniek voor de agrarische sector. De stap naar het belonen van niet-identificeerbare en niet-vermarktbare diensten is zeer wezenlijk bij het zoeken van het nieuwe evenwicht tussen de drie hoekpunten van de driehoek die het krachtenveld markeren: economie, ecologie en sociale omstandigheden. In het regeringsstandpunt inzake de uitbreiding zal bijzondere aandacht worden besteed aan de veterinaire en fytosanitaire aspecten. Dit is ook in Brussel een belangrijk punt van aandacht. De Europese Commissie heeft in de rapportage over de verschillende kandidaat-lidstaten duidelijke uitspraken gedaan en een monitoringsprogramma in het vooruitzicht gesteld.

Het ministerie van LNV is bezig, in samenwerking met LTO Nederland, doorbraken tot stand te brengen op het gebied van de oogstrisico-verzekering, zodat er in elk geval op nationaal niveau, maar wellicht ook op Europees niveau, nieuwe voorzieningen kunnen worden getroffen. Het is niet eenvoudig financiële prikkels te vinden om consumentengedrag te veranderen. De minister is wel bereid om dit in Brussel te bepleiten. Regelingen op nationaal niveau zijn niet eenvoudig te realiseren. De minister is van mening dat beheersing van het aanbod nodig blijft. Uitbreiding van het areaal zal bij de toetreding van nieuwe lidstaten niet aan de orde zijn, omdat toeslagen worden gebaseerd op de historische situatie. In de kandidaat-lidstaten wil men overigens grote zorgvuldigheid betrachten op het gebied van het in stand houden van natuurgebieden en van de huidige biodiversiteit. De minister gaat ervan uit dat de Europese Commissie haar oordeel over de toetredende landen heeft gebaseerd op de beste informatie die beschikbaar was. Het kabinet deelt de zorgpunten van de Commissie.

De minister vindt dat de mogelijkheden om het instrumentarium van de MTR te gebruiken voor het ontwikkelen van nieuwe generaties diensten door coöperaties, moeten worden benut. In het kader van de tweede pijler van het plattelandsbeleid ontstaan daartoe mogelijkheden. Voor «Brussel» is er een één-op-één-relatie tussen de steunverlening en de ontvanger van steun. De regering spant zich ervoor in, op het punt van inzet van collectieven een doorbraak te bewerkstelligen. Een coöperatie is een vorm van zelfregulering die door de regering wordt gesteund. De consequenties van het landbouwbeleid voor het cultuurlandschap en voor de kleine boerenbedrijven zijn het gevolg van een mechanistische onvermijdelijkheid. De vraag is welke kant het met de landbouw in Europa op moet. Als je kleine boerenbedrijven, specifieke producten en lokale productieomstandigheden, samenhangend met landschap en cultuur, in stand wilt houden, moet dat georganiseerd worden. Dat is de kern waar het om draait. De globalisering van de economie leidt tot een sterke druk tot liberalisering, omdat het bestaan van grenzen steeds fictiever wordt. Ook dat is een punt waarmee in de discussie over de uitbreiding rekening gehouden moet worden. Hoe effectief zijn grenzen nog voor het verkeer van personen, goederen en kapitaal tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in de ICT? De tendens tot vergroting van de toegang tot de markt, het verminderen van exportsubsidies en het afbreken van importmuren is ook al zo’n 25 jaar aan de gang. De landbouw kon altijd buiten deze ontwikkeling blijven, maar ongeveer vijftien jaar geleden is de land- bouw juist als centraal onderhandelingspunt in dit proces gaan fungeren. Over andere sectoren kon niet worden gesproken, voordat over de landbouw een redelijk compromis was bereikt.

De bescherming van duurzame producten tegen vrije invoer van goederen die niet aan de criteria voldoen, kan worden geregeld via importbeperkingen of via identificatie, zodat de consument het onderscheid kan maken. Een combinatie is ook mogelijk. De minister denkt dat voor het laatste wordt gekozen. Er moeten in dit verband duidelijke keuzes worden gemaakt. Bij volledig vrije toegankelijkheid van de Europese markt importeert Europa de productieomstandigheden van de laagstekostenlanden, en daarmee ook de ethiek die behoort bij de productieomstandigheden in de desbetreffende regio. Daarmee wordt ook het maatschappelijk draagvlak ondergraven. Het komt er op aan de eisen aan het productieproces in brede zin, dus ook alles wat er rond het productieproces hangt, de schalig-heid, het landschap, de biodiversiteit, dierenwelzijn en dergelijke te vertalen in hanteerbare voorwaarden. Met die eisen kun je aangeven hoe er in deze cultuur wordt gedacht over het omgaan met het leven: menselijk, dierlijk en plantaardig. Onvermijdelijk raakt dit ook aan een discussie over biotechnologie. Het gaat dan om vragen op het gebied van ethische waarden. Hierin zullen heel fundamentele keuzes moeten worden gemaakt. Producenten van «foute» goederen zouden het bijzonder betreuren als zij werden verplicht tot etikettering. De identificeerbaarheid vormt voor de consument een meer bewust afwegingsmoment. Dit is een manier om vanuit de zuigkracht van de markt en de verantwoordelijkheid van de individuele consument een aangrijpingspunt te maken om zijn afwegingen zuiverder en helderder te maken. Nu weet men het vaak niet. De wijze waarop de steun wordt geregeld, kan aanleiding geven tot allerlei vragen die specifiek zijn voor Nederland. De fabrieksaardappelteelt is er één van. Als de steun per hectare wordt gegeven, doet zich de vraag voor wat er gebeurt bij vervreemding of bij erfopvolging. Over dit soort dingen moet nog nader worden gediscussieerd. De problematiek heeft de aandacht van de regering. Wanneer er een nieuwe stap wordt gezet in het landbouwbeleid, moeten voor dit soort zaken lokale oplossingen worden gezocht.

De bepaling van het tempo van de afbouw van inkomenssteun moet worden afgewogen tegen de mogelijkheden van de sector om zich aan te passen. De degressie van de inkomenssteun vertaalt zich goeddeels in een versterking van de mogelijkheden voor plattelandssteun. Er vindt een verschuiving plaats in de motivering van de ondersteuning. Er is een groot verschil tussen liberalisering en vergroting van de marktwerking. Liberalisering overkomt ons als gevolg van de veranderingen in de internationale krachtsverhoudingen. Met marktwerking wordt beoogd de vertekening die de prijssubsidies en de interventiemechanismen hebben veroorzaakt, te herstellen. In geval van te weinig marktwerking dringen de signalen die uitgaan van de markt niet door bij de producent. Dit leidt tot verkeerde productiebeslissingen. Daarbij komt de gewenste marktwerking voor diensten die vroeger in de productprijs werden verdisconteerd. Het komt erop aan de herverbinding tussen de landbouwsector en de marktontwikkeling beter tot stand te brengen. Het verminderen van exportsubsidies kan een belangrijke bijdrage leveren aan de stabilisering van de wereldmarkt.

De minister beaamt dat vrijhandel geen garantie is voor verbetering van de ontwikkelingslanden. Recente studies wijzen uit dat vrijhandel voor sommige ontwikkelingslanden goede, maar voor andere landen veel minder goede consequenties heeft, omdat de belangen van ontwikkelingslanden divers zijn. Bij het streven naar een grotere liberalisering van de wereldhandel moeten ook die aspecten in de afweging worden betrokken, om te voorkomen dat sommige landen beter worden van het beleid, terwijl andere er in sterke mate slechter van worden. Dit is een heel delicate afweging. Of opening van de markten goed is voor de ontwikkelingslanden hangt in hoge mate af van de producten, van de markten en van de verschillende landen.

De minister merkt op dat het beleid in Nederland in het verleden gericht was op het bevorderen van efficiency en productiviteitsvergroting. Dit had te maken met de relatief kleine schaal van de grondgebonden bedrijven. Het instrument hiervoor was landinrichting door middel van ruilverkaveling. De vergelijking met een land als Engeland gaat niet op, omdat de historische ontwikkeling en de uitgangspunten van het landbouwbeleid daar geheel anders zijn.

De minister beaamt dat de overheid de ontwikkeling in de richting van schaalvergroting en kapitaalintensiteit heeft gestimuleerd, onder meer door investeringspremies. De mate waarin kapitaalintensieve investeringen worden overgelaten aan dienstverlenende bedrijven hangt samen met de bereidheid van ondernemers om risico’s te delen en samenwerking te organiseren, op een zodanige wijze dat een lagere kapitaalintensiteit per hectare mogelijk is.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en

Visserij,

Meijer

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Terpstra

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Van Leiden

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.