Verslag algemeen overleg over onder meer het verslag van de Interne-Marktraad, Consumentenzaken en Toerisme van 21 mei 2002 - Raad voor Concurrentievermogen - Hoofdinhoud
Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 21501-30 - Raad voor Concurrentievermogen i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Raad voor Concurrentievermogen; Verslag algemeen overleg over onder meer het verslag van de Interne-Marktraad, Consumentenzaken en Toerisme van 21 mei 2002 |
---|---|
Documentdatum | 14-10-2002 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST63818 |
Kenmerk | 21501-30, nr. 3 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Economische Zaken (ez), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Europese Zaken (EU) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2002–2003
21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 3
1 Samenstelling:
Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Blaauw (VVD), De Graaf (D66), Van Oven (PvdA), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Monique de Vries (VVD), Karimi (GroenLinks), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), Janssen van Raay (LPF), Zvonar (LPF), Van Winsen (CDA), Van den Brand (GroenLinks), G. M. de Vries (VVD), Teeven (Leefbaar Nederland), Schonewille (LPF), De Jong (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Smilde (CDA), Eski (CDA) en Van Dijk (CDA). Plv. leden: Van den Doel (VVD), Van Aartsen (VVD), Dittrich (D66), Netelenbos (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Oplaat (VVD), Vos (GroenLinks), Van Haersma Buma (CDA), Bussemaker (PvdA), Van Velzen (SP), Melkert (PvdA), Rouvoet (ChristenUnie), Smulders (LPF), Zeroual (LPF), Algra (CDA), Wilders (VVD), Jense (Leefbaar Nederland), Varela (LPF), Palm (LPF), Mastwijk (CDA), Buijs (CDA), Hessels (CDA) en Spies (CDA).
2 Samenstelling:
Leden: Verbugt (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), B. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van den Doel (VVD), Netelenbos (PvdA), Van Hoof (VVD), Timmermans (PvdA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Hoogendijk (LPF), De Graaf (LPF), Eberhard (LPF), Jense (Leefbaar Nederland), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Stuger (LPF), Van Fessem (CDA) en Algra (CDA). Plv. leden: Klein Molekamp (VVD), Bakker (D66), Dijksma (PvdA), Van der Vlies (SGP), Hofstra (VVD), Bos (PvdA), G. M. de Vries (VVD), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Tichelaar (PvdA), Van Dijk (CDA), Van Gent (GroenLinks), Varela (LPF), Smulders (LPF), Wiersma (LPF), Teeven (Leefbaar Nederland), Vos (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Wit (SP), Zeroual (LPF) en De Haan (CDA).
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 14 oktober 2002
De algemene commissie voor Europese Zaken1, de vaste commissie voor Economische Zaken2 en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen3 hebben op 26 september 2002 overleg gevoerd met minister Heinsbroek van Economische Zaken over:
– het verslag van de Interne-Marktraad, Consumentenzaken en
Toerisme van 21 mei 2002 (21 501-01, 21 501-15, 21 501-25,
nr. 171); – het verslag van de Industrieraad van 6/7 juni 2002 (21 501-12,
21 501-14, nr. 79); – het verslag van de Onderzoeksraad van 11 maart 2002
(21 501-13, nr. 71); – de agenda voor de Raad voor het Concurrentievermogen van maandag 30 september 2002 (21 501-30, nr. 1).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Van Hoof (VVD) vindt het plezierig dat uit de voorliggende stukken kan worden afgeleid dat er het nodige wordt afgesproken in Europa. De vraag is dan wel waartoe die afspraken leiden, anders dan de instelling van een Europese consumentendag. Hoe kijkt de minister aan tegen het Europese beleid tegen de achtergrond van de beleidsvoornemens die hij eerder heeft geuit en die hij heeft neergelegd in zijn begroting? Welke rol ziet hij voor zich weggelegd in Europa?
3 Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Netelenbos (PvdA), Rehwinkel (PvdA), Monique de Vries (VVD), Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Bonke (LPF), ondervoorzitter, Hoogendijk (LPF), Van Ruiten (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Jense (Leefbaar Nederland), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA),
Azough (GroenLinks) en Eski (CDA). Plv. leden: Veling (ChristenUnie), Ferrier (CDA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Aartsen (VVD), Dittrich (D66), De Grave (VVD), Adelmund (PvdA), Bos (PvdA), Luchtenveld (VVD), Hessels (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Eerdmans (LPF), Wiersma (LPF), Zeroual (LPF), Van Bommel (SP), Teeven (Leefbaar Nederland), Eberhard (LPF), Dijksma (PvdA), Van Fessem (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Halsema (GroenLinks) en Van Bochove (CDA).
De situatie in de scheepsbouw zal binnenkort weer op de agenda komen. De minister heeft aangekondigd dat hij zal handelen in lijn met hetgeen hij in de Kamer heeft gezegd. De heer Van Hoof herinnert aan de suggestie die hij heeft gedaan voor de financiering van de steunverlening aan de scheepsbouw.
De Industrieraad heeft gesproken over de discussie met de Verenigde Staten over staal. Een regionale krant meldde deze ochtend dat de Europese Commissie ervoor kiest om verdere ontwikkelingen af te wachten. Is dit waar? Welke consequenties zal deze opstelling van de Commissie hebben, in het bijzonder voor de Nederlandse staalindustrie? In het verslag van de besprekingen over het programma Energieintelligentie voor Europa staat een intrigerende zin, namelijk dat in het licht van de uitbreiding van de EU voor de periode 2004–2006 extra middelen nodig zijn. Wil de minister dit in de aanloop naar het debat over de uitbreiding van de EU nader kwantificeren en toelichten? De eerste vier agendapunten van de geannoteerde agenda voor de Raad voor het Concurrentievermogen beslaan enkele bladzijden die vooral zijn gewijd aan een beschrijving van de mogelijkheden om procedures en regels aan te passen of af te slanken. De heer Van Hoof ondersteunt dit beleid. Hij vraagt welke initiatieven in het algemeen van Nederlandse zijde mogen worden verwacht om in Europa tot verdere vermindering te komen van overbodige en ingewikkelde regelgeving en de administratievelastendruk.
Nederland steunt het voorstel van de Europese Commissie voor wijziging van de richtlijnen voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening. De lidstaten krijgen ruimte om iets verder te gaan dan de Commissie thans voorstelt. Hij vreest echter dat Nederland opnieuw roomser dan de paus zal willen zijn. Zo’n opstelling draagt niet bij aan een goede positie van het Nederlandse bedrijfsleven ten opzichte van buitenlandse bedrijven. Welke inzet kiest de minister op dit punt? Hij vraagt een toelichting op het agendapunt met betrekking tot het rapport van de High Level Group of Experts on Company Law, omdat hij noch het rapport, noch de visie van het kabinet op dit punt kent. Hij onderschrijft de inzet op het agendapunt meststoffen. Hij is echter zeer benieuwd naar de reactie van de minister op de uitkomst van de confrontatie tussen de nationale gouvernementen en de agrarische achterbannen over de consequenties van deze richtlijn.
De heer Hoogendijk (LPF) vraagt of het toegezegde overleg met vertegenwoordigers van de scheepsbouwindustrie in Nederland inmiddels heeft plaatsgevonden. Heeft de Europese Commissie nadere informatie verstrekt over de onderhandelingen met Korea?
De heer Timmermans (PvdA) vindt het belangrijk dat de Kamer en de regering in gesprek blijven over onderwerpen die in lengte van jaren steeds weer terugkomen. Zo wordt de Kamer meer onderdeel van het besluitvormingsproces op Europees niveau.
Hoe oordeelt de minister over de nieuwe indeling van de raden, de clustering die in Sevilla is afgesproken? De heer Timmermans vindt dit proces positief, maar hij betwijfelt of de clustering wel zo gelukkig is gekozen. Zo kwamen vanochtend consumentenzaken en de Sociale Raad gezamenlijk in een vergadering aan de orde. Zijns inziens horen consumentenzaken eerder thuis bij de Interne Markt.
Hij vraagt vervolgens op welke terreinen in de komende jaren naar de mening van de regering vooruitgang moet worden geboekt. Op het terrein van de lastenverlichting moet nog een flinke slag worden gemaakt in Europa, maar ook in Nederland. De vraag is echter of het debat niet verder moet worden verruimd, bijvoorbeeld naar de verstarde verhoudingen op sommige arbeidsmarkten zoals in Duitsland. Past dit in dit kader? Eerder is gesproken over de steun aan de scheepsbouw. Zal de regering zich inzetten voor dit onderwerp als onderdeel van een wellicht ouderwetse industriepolitiek? Zijn er andere onderwerpen waaraan de minister in het bijzonder aandacht wil besteden?
Antwoord van de minister
De minister is blij met de beslissing van de top in Sevilla om de voormalige raden voor Industrie, voor Onderzoek en voor de Interne Markt samen te voegen in een Raad voor het Concurrentievermogen. Dit maakt de zaak een stuk overzichtelijker. Hij voegt hieraan toe dat de versterking van de concurrentiekracht van de Nederlandse economie een van zijn persoonlijke topprioriteiten is. Nederland maakt echter onderdeel uit van een open economie en kan in zijn beleid om de eigen economie te verbeteren, niet altijd om Brussel heen. Sterker nog, soms is een regeling op EU-niveau beter. Een voorbeeld hiervan zou het afschaffen van de steunverlening aan de scheepsbouw kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor de regeling van bepaalde onderdelen van «corporate governance». Zo wordt er voor het Nederlandse bedrijfsleven een «level playing field» gecreëerd. Dit kan bijdragen aan de verbetering van zijn economische positie. Daarom is het voor Nederland van belang dat dit forum zich richt op de verbetering van de Europese concurrentiekracht. Hij denkt daarbij in het bijzonder aan het stimuleren van innovatie door onderzoek en door verbetering van de toepassing van biotechnologie, aan een beter en goedkoper Europees octrooisysteem zodat het ook toegankelijker wordt voor het midden- en kleinbedrijf en aan vermindering van de administratieve lasten door vereenvoudiging van wetgeving.
Hij hoopt dat deze raad met een coherent beleid gericht op structurele economische hervormingen, een betere tegenhanger wordt van de Ecofin-raad. Nu wordt nog te vaak alleen in die raad bepaald wat het financieel budgettaire beleid moet zijn. De Ecofin-raad zou zich in de eerste plaats moeten richten op de financiële en monetaire politiek, terwijl de nieuwe Raad voor het Concurrentievermogen zich zou moeten richten op brede economische onderwerpen die gelijke voorwaarden scheppen voor de ondernemer om vrij op de Europese markt te concurreren. Zo kan Europa dichter bij de bedrijven en consumenten worden gebracht. De agenda voor deze eerste bijeenkomst van de raad heeft een bescheiden, klassieke «interne-marktopzet». De minister hoopt dat in de toekomst een integratie van het beleid gericht op innovatie, interne markt en industrie zal worden gerealiseerd.
Op de agenda staan vier belangrijke onderwerpen. De eerste twee sluiten nauw aan bij de prioriteiten van het kabinet, namelijk het actieplan ter verbetering van de kwaliteit en vereenvoudiging van de regelgeving en «corporate governance». De andere twee belangrijke onderwerpen zijn scheepsbouw en openbare aanbesteding.
Hij zegt dat hij zowel tijdens deze raad als tijdens de informele raad in Nyborg erop zal aandringen dat de Commissie haar activiteiten voor de verbetering van de regelgeving grondig zal aanpakken. Het actieplan roept ook het Europees Parlement op om schoon schip te maken. Dit sluit dus naadloos aan bij het streven van het kabinet om ook in Nederland te komen tot verlichting van de administratieve lasten. Op deze manier kan worden voorkomen dat resultaten op nationaal niveau ongedaan worden gemaakt door Europees beleid.
De afgelopen weken is al meerdere malen gesproken over «corporate governance». De minister vindt het verheugend dat hij dit onderwerp nu ook kan bespreken met zijn Europese collega’s en de Commissie, want Nederland mag geen eiland worden. Hij waarschuwt ervoor dat er in Nederland geen structuur mag ontstaan die de grote bedrijven het land uit jaagt. Het vertrouwen in het bedrijfsleven moet worden hersteld. In antwoord op de vraag naar het rapport van de High Level Group of Experts on Company Law zegt de minister dat professor Jaap de Winter thans de laatste hand legt aan zijn advies over het vennootschaprecht. Hij wacht dit rapport met belangstelling af. Hij voegt hieraan toe dat hij zijn gedachten over dit onderwerp zal inbrengen, van optieregelingen tot aan meer zeggenschap van de aandeelhoudersvergadering tot aan het coöptatiesysteem van raden van commissarissen dat hem een doorn in het oog is. Dergelijke zaken moeten op Europees niveau worden geregeld. De onderhandelingen met Zuid-Korea over de scheepsbouw zijn verschoven van midden naar eind september. De minister is niet optimistisch over de uitkomst van die onderhandelingen. Hij zegt dat hij uiteraard zal proberen Europese fondsen aan te boren die een tijdelijke oplossing kunnen bieden voor de Nederlandse scheepswerven. Dit is altijd beter dan een aanslag op de eigen begroting, als er al steun wordt verleend. In het kader van de openbare aanbestedingen wordt in de eerste plaats gestreefd naar een politiek akkoord op het laatste deel van het wetgevingspakket voor de overheidsaanbestedingen, dat wil zeggen de richtlijn voor de sectoren energie, water en vervoer. De Interne-Marktraad heeft al in mei een deelakkoord voor de richtlijn voor diensten, leveringen en werken bereikt. Hopelijk kan dit nu snel worden afgerond. Voor Nederland is een spoedige aanname van de nieuwe regels van belang, omdat deze duidelijker en beter toepasbaar zullen zijn dan de oude. Die nieuwe regels zullen leiden tot een Europese open aanbestedingsmarkt, waardoor de overheid een ruimere keuze krijgt en vooral meer waar voor haar geld. Nederland kan tevreden zijn met de resultaten van de raad in mei, omdat het nu frauderende bedrijven kan uitsluiten van aanbestedingen, ook wanneer er een schikking is getroffen.
De Commissie zal mededelingen doen over belangrijke onderzoeksgegevens met betrekking tot het vrije verkeer van goederen en diensten. Die onderzoeken wijzen uit dat de Interne Markt ondanks het tienjarig bestaan nog gebreken vertroont.
De processen van een open coördinatiemethode vormen een uitstekende manier om waar nodig het nationale economische beleid op elkaar af te stemmen. Voor het uitwerken van de details zal in deze raad en in andere raadsformaties over de ideeën van de Commissie worden gediscussieerd en besloten. Dit biedt een goed uitgangspunt voor werk gericht op de lange termijn. De nadruk ligt op implementatie van de aanbevelingen door de raad.
De minister zegt dat hij aan de ene kant positief oordeelt over de Europese regelgeving, maar die aan de andere kant met de nodige scepsis beziet, want er moeten niet te veel regels komen. Hij zegt toe dat hij dit kritisch zal volgen en dat hij op dit onderwerp zal terugkomen als hij over enkele maanden wat meer ervaring zal hebben opgedaan in de raad. Op 24 september jl. heeft de Europese Commissie het rapport verspreid met een analyse van de toegekende uitslagen en een advies aan de raad over de staalindustrie. De Commissie stelt in haar rapport en conceptraad-conclusies voor om de besluitvorming over het instellen van tegenmaatregelen op te schorten tot nader te bepalen datum. Dit rapport is gisteren besproken.
Hij kan nu nog geen antwoord geven op de vraag naar de gevolgen van de constatering dat er extra middelen nodig zijn voor het programma Energie-intelligentie in het licht van de uitbreiding van de EU. Deze vraag zal worden ingebracht in de raad.
De wijziging van de richtlijnen betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening geeft een belangrijk signaal aan het bedrijfsleven in Europa. Hij steunt dit van harte. Het ligt niet in de rede dat het midden- en kleinbedrijf wordt verplicht om de International Accounting Standards te volgen. Een vrijwillige toepassing moet natuurlijk wel mogelijk zijn en hiertoe is een wetsvoorstel aangeboden aan de Tweede Kamer. Hopelijk kan er een politiek akkoord worden bereikt over de verordening over kunstmeststoffen. Dit is toch de meest directe vorm van harmonisatie. De raad heeft over dit onderwerp inmiddels een jaar op technisch niveau onderhandeld. Hoewel het belang van deze verordening uit Brussel in eerste instantie misschien niet evident is, is het voor Nederland van belang dat er nu eindelijk een besluit wordt genomen. Daarmee worden in een keer vier bestaande richtlijnen vervangen. Deze verordening zal mede met het oog op de uitbreiding van de Unie zorgen voor betere afzetmogelijkheden voor Nederlandse kunstmestproducenten. Nederland is een van de belangrijkste exporteurs van kunstmest. Bovendien wordt in deze verordening beter rekening gehouden met het milieu en de veiligheid van de werknemers. De minister wil niet vooruitlopen op de spanning die deze verordening kan oproepen tussen de lidstaten. Voor Nederland biedt zij duidelijke voordelen.
Het overleg met de scheepsbouwindustrie is gaande, maar over de uitkomsten kan nog geen uitsluitsel worden gegeven. Hij betwijfelt of onderwerpen als de arbeidsverhoudingen in Duitsland aan de orde moeten komen in de raad. De industriepolitiek in het algemeen misschien wel, maar hij wijst erop dat de raad voor hem net zo nieuw is als de raad zelf. Wat in de raad zal worden behandeld, is afhankelijk van de prioriteiten die de lidstaten stellen. Dit zal zich natuurlijk ook nog in de praktijk uitkristalliseren. Als de raad als forum voor het uitzetten van de economische politiek in Europa moet gaan functioneren, zal er een breed spectrum aan onderwerpen aan de orde moeten komen. Veel onderwerpen omvatten immers een zekere economische activiteit, dit geldt bijvoorbeeld voor de landbouw. In hoeverre deze onderwerpen worden besproken, is natuurlijk ook afhankelijk van de bereidheid van de collega’s uit andere lidstaten om hierover mee te praten. De minister is echter van mening dat over nagenoeg alle economisch belangrijke onderwerpen die Nederland nauw aan het hart liggen, moet kunnen worden gesproken. Hij zegt dat hij daarom in navolging van zijn eerdere opmerkingen in Nederland, zal proberen aan te geven dat Financiën over de inkomsten en uitgaven gaat, terwijl een raad als deze zich met allerlei economische aspecten moet bezighouden.
Nadere gedachtewisseling
De heer Van Hoof (VVD) heeft er begrip voor dat de minister zegt dat er binnen het brede kabinetsbeleid beleidsterreinen zijn die allemaal relevant zijn voor de economische ontwikkeling van Nederland en dus ook voor de economische ontwikkeling van Nederland in Europa. De minister maakt echter deel uit van het kabinet. Het staat hem natuurlijk vrij om aan te geven welke inbreng hij in het kabinet levert, maar als hij spreekt over de inbreng in Europese raden, zou hij hier toch het kabinetsstandpunt naar voren moeten brengen.
De heer Van Hoof wil er geen misverstand over laten bestaan dat hij het financieel-economisch element een van de belangrijkste onderdelen vindt van de Europese samenwerking.
Vermindering van de regelgeving moet zeker worden toegejuicht, maar in Europa wordt veel regelgeving ontwikkeld die niet uit de economische hoek komt. Als voorbeeld noemt hij de Habitatrichtlijn en de gevolgen daarvan voor het bedrijfsleven en de economische ontwikkeling in Nederland. Daarom nodigt hij de minister uit niet alleen te kijken naar regels die bijdragen aan de administratieve lasten, maar ook andere elementen als de Habitatrichtlijn tegen het licht te houden. Ook in Nederland moet hiervoor aandacht worden gevraagd, want nu kunnen ondernemers soms geen kant meer uit.
De minister schrijft in zijn brief dat het mogelijk is dat een lidstaat vrijstelling verleent van de aanbestedingsverplichting in een nutssector wanneer deze volledig is geliberaliseerd. Hij gaat niet in op het Nederlandse standpunt in dezen, maar mag hieruit worden afgeleid dat die vrijstelling ook in Nederland zal worden verleend?
De heer Timmermans (PvdA) steunt de gedachtelijn van de minister. De scheefgroei tussen de Ecofin-raad die zich vooral zou moeten richten op de EMU en de inkomsten en uitgaven en de andere raden is in de afgelopen jaren steeds groter geworden. De Ecofin-raad heeft zich ontwikkeld als een soort onderraad van de Europese Raad en is veel te dominant geworden. De ministeries van Economische Zaken en aanverwante ministeries van de lidstaten hebben zich laten marginaliseren. In die verhoudingen zal meer evenwicht komen nu er wordt gezocht naar een manier om weer te kunnen spreken over de economische ontwikkeling van Europa. Dit zal alleen maar dienstbaar zijn aan de ontwikkeling van de economische kant van het Europese integratieproces.
De heer Hoogendijk (LPF) spreekt zijn steun uit voor het streven van de minister om de economie wat beter op de kaart te zetten in Europa. De vraag is wel wat de oorzaak is van de dominante rol van financiën ten opzichte van economische zaken.
De minister heeft gezegd dat er in het kader van het actieplan verbetering regelgeving schoon schip moet worden gemaakt. In Europees verband zal dit niet eenvoudig zijn, want alle lidstaten hebben natuurlijk hun eigen werkwijze. Daarom doet hij er goed aan eerst in Nederland orde op zaken te stellen.
Wat bedoelt de minister met zijn opmerking dat er in Nederland geen structuur mag ontstaan die de grote bedrijven het land uit jaagt? De heer Hoogendijk hoopt dat de minister ook in Nederland overleg wil plegen met het bedrijfsleven over de optieregelingen. Hij heeft eerder in de media gezegd dat hij die «graaicultuur» wil tegengaan, maar er moet inderdaad voor worden gewaakt dat bedrijven uit Nederland vertrekken. De heer Hoogendijk juicht de opmerkingen van de minister over de liberalisering van de aanbestedingsmarkt toe, maar waarschuwt ervoor dat de nationale gevoelens in Europa en met name in Frankrijk niet mogen worden onderschat. Het kan niet zo zijn dat Nederland zich liberaal opstelt, terwijl het in het buitenland geen enkele kans krijgt. Hij is van mening dat de minister van Economische Zaken in de vaste commissie voor Economische Zaken niet alleen het kabinetsbeleid zou moeten verdedigen. Het is belangrijk dat hij in die commissie ook ronduit zijn eigen ideeën kan spuien en daarover met de leden van de commissie kan discussiëren.
De heer Timmermans (PvdA) meent dat onderscheid moet worden gemaakt tussen het kabinetsstandpunt dat in de Europese raden wordt ingebracht en het proces van gesprekken in Nederland over de richting van het Europees overleg.
De minister heeft innovatie een van de belangrijkste speerpunten in het Europese overleg genoemd. Hoe geloofwaardig is Nederland in Europa nu innovatie nauwelijks aan bod komt in de Miljoenennota en in de plannen van het kabinet helemaal niet wordt gesproken over de kenniseconomie, terwijl de Nederlandse economie het daarvan toch zal moeten hebben in de toekomst?
De minister antwoordt dat hij zich aan het kabinetsbeleid houdt en dat hij op het terrein van financieel-economische zaken natuurlijk samenwerkt met de minister van Financiën. Dit betekent echter niet dat in de Ecofin-raad over allerlei zaken moet worden gesproken waarover de Raad voor het Concurrentievermogen zou moeten praten en vice versa. Hij merkt verder op dat er in Nederland geen regelgeving mag worden ontworpen die ertoe leidt dat bedrijven hun hoofdkantoor in het buitenland vestigen, omdat de regels hen daar beter passen. Zo zullen regels op het gebied van accountancy of de zeggenschap van aandeelhoudersvergaderingen ertoe leiden dat bedrijven uit Nederland vertrekken. Daarom wil hij de regels beter afstemmen op de gang van zaken in de
Verenigde Staten en Europa. De regels moeten niet al te strak zijn, maar regels zijn onvermijdelijk om het vertrouwen in het bedrijfsleven te herstellen.
De regering streeft naar een optieregeling in Europees verband, maar als dit niet lukt, zal er in Nederland wel degelijk actie worden ondernomen. Ook daarbij moet natuurlijk rekening worden gehouden met de werkgelegenheid. Dit thema gaat boven het streven om een einde te maken aan de «graaicultuur». Wellicht moet worden gewerkt met convenanten met het bedrijfsleven in de aanloop naar eventuele wetgeving.
De heer Van Hoof (VVD) merkt bij interruptie op dat hij deze invalshoek enigszins overdreven vindt. De praktijk is ook anders dan wel wordt voorgeschoteld. Hij zet vraagtekens bij de populaire verhalen over «graaicultuur». Bovendien is er al het nodige gedaan door het bedrijfsleven en dit noopt ertoe in ieder geval met enige zorgvuldigheid over dit onderwerp te spreken. Hij heeft er behoefte aan over dit onderwerp met de regering van gedachten te wisselen bij voorkeur voordat zij hierover standpunten in Europa zal uitbrengen.
De minister vindt het terecht dat alle ministers het kabinetsbeleid als zodanig uitdragen, ook in Europa. De minister-president heeft echter tijdens de algemene politieke beschouwingen gezegd dat er daarnaast van tijd tot tijd door de betrokken ministers ideeën moeten kunnen worden geventileerd, zoveel mogelijk gestructureerd en liefst op het eigen beleidsterrein. Hij herinnert eraan dat hij al langer pleit voor wat hij interactief bestuur wil noemen. Op die manier wordt een discussie losgemaakt die wellicht tot een zinvollere besluitvorming leidt. Die discussies moeten natuurlijk wel altijd in het verlengde van het algemene kabinetsbeleid liggen. Dit betekent dat er geen losse flodders mogen worden afgeschoten of ideeën ten beste worden gegeven die ver afwijken van het Strategisch akkoord. Binnen die marges is er echter wel degelijk ruimte voor meningsvorming en interactief bestuur.
Hij zegt dat hij in Brussel of Luxemburg niet een volstrekt nieuwe, niet-getoetste mening zal inbrengen. Die mening zal altijd liggen in het verlengde van de consensus die is bereikt op basis van het Strategisch akkoord en de afspraken binnen het kabinet.
In het voorjaar van 2003 zal een innovatienota worden uitgebracht, want innovatie is een belangrijke prioriteit. Ook in de begroting zal hierover het nodige worden gezegd. Natuurlijk kan Nederland in Europa inzetten op dit onderwerp. Overigens is innoveren ook ondernemen. Het kan niet zo zijn dat alleen de overheid innovatie stimuleert, ook al heeft zij hierin een belangrijke taak. Afgezien van Philips die ongeveer een kwart van het bedrag dat in Nederland aan innovatie wordt besteed, voor zijn rekening neemt, laat het Nederlandse bedrijfsleven het afweten. Het besteedt steeds minder geld aan innovatie. Op wereldschaal gezien besteedt Nederland minder aan innovatie dan veel andere landen en zeker minder dan de Verenigde Staten. Het is aan een bedrijf zelf om geld te steken in onderzoek en ontwikkeling.
Overigens is gisteren in Brussel besloten om 17,5 mld euro uit te trekken voor een budget voor onderzoek en ontwikkeling in de technologiesector voor de komende vier jaar, het zogenaamde zesde kader. Het Nederlandse bedrijfsleven kan putten uit deze Europese subsidie. Dit neemt niet weg dat innoveren ook ondernemen is en daarom doet hij een oproep aan het Nederlandse bedrijfsleven om zelf meer budget aan onderzoek en ontwikkeling te besteden. Dit als aanvulling op de aangekondigde maatregelen waaronder het vestigen van «incubators» op Nederlandse universiteiten ten einde vraag en aanbod tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen te vergroten.
De voorzitter van de algemene commissie voor Europese Zaken, Terpstra
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Timmermans
De fng. voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen,
Van de Camp
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Tielens-Tripels