Lijst van vragen en antwoorden over sociale activering - Bestrijding (langdurige) werkloosheid - Hoofdinhoud
Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 53 toegevoegd aan dossier 23972 - Bestrijding langdurige werkloosheid i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Bestrijding (langdurige) werkloosheid; Lijst van vragen en antwoorden over sociale activering |
---|---|
Documentdatum | 10-04-2001 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST52590 |
Kenmerk | 23972, nr. 53 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2000–2001
23 972
Bestrijding langdurige werkloosheid
Nr. 53
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 april 2001
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft naar aanleiding van een brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 17 januari 2001 inzake de werkzaamheden van het Informatie- en Servicepunt Sociale Activering (ISSA) en enige aanverwante onderwerpen op het gebied van sociale activering de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd. Deze vragen alsmede de daarop op 6 april 2001 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Terpstra
De griffier van deze lijst, Sjerp
1 Samenstelling:
Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Balkenende (CDA), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Bolhuis (PvdA). Leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Eisses-Timmerman (CDA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Dankers (CDA), Wage-naar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD), Van Splunter (VVD), Van der Hoek (PvdA), Hamer (PvdA).
1
Deelt de regering de mening dat sociale activering in een zodanige vorm gegoten moet worden dat de werkomstandigheden zoveel mogelijk worden benaderd (iedere dag op tijd komen, regels naleven, presteren etc.)? Staat deze benadering ook centraal in de praktijk/experimenten?
Deze vraag is niet met een eenduidig ja of nee te beantwoorden. Sociale activering is bedoeld voor personen die geen direct uitzicht op de arbeidsmarkt hebben en/of in een sociaal isolement zitten of dreigen te komen. Voor een deel van deze groep zal sociale activering (in eerste instantie) bestaan uit activiteiten die geen (directe) relatie hebben met de arbeidsmarkt; een voorbeeld hiervan zijn bijeenkomsten over oriëntatie op een mogelijke toekomst. Daar waar mogelijk moet sociale activering óók gericht zijn op toekomstige doorstroom naar de arbeidsmarkt en in die gevallen is het zoveel mogelijk benaderen van «normale» werkomstandigheden belangrijk. Gemeenten zijn vrij in het ontwikkelen van sociale-activeringsactiviteiten. Uit de evaluatie van de experimenten ex artikel 144 Abw blijkt dat van de onderzochte experimenten de meeste (63%) een gecombineerde doelstelling hebben: (eerst) gericht op het voorkomen en bestrijden van sociaal isolement en (vervolgens) gericht op de bevordering van de arbeidstoeleiding.
Uit de evaluatie blijkt ook een sterke oriëntatie van de deelnemers aan de experimenten op werk.
2
Is de regering van mening dat het niet willen deelnemen of tijdens het traject niet willen meewerken aan sociale activeringstrajecten voor uitkeringsgerechtigden moet leiden tot een korting op de uitkering?
In zijn algemeenheid geldt dat personen met een bijstandsuitkering alles moeten doen om hun zelfstandige bestaansvoorziening te bevorderen. Indien in dit kader sociale activering een onderdeel is van een traject richting arbeidsmarkt dan zijn de betreffende cliënten verplicht om mee te werken en moet het verwijtbaar niet nakomen van afspraken leiden tot een korting op de uitkering. Bijstandsgerechtigden met een formele ontheffing van de arbeidsverplichtingen (bijvoorbeeld vanwege sociale of medische redenen) zijn niet verplicht deel te nemen aan een traject, aangezien zij hiervoor juist ontheffing hebben gekregen. In dit verband is het van belang te melden dat ik in het kader van de «Agenda voor de toekomst» (uitwerking Intentieverklaring) afspraken heb gemaakt met de VNG over een meer geëxpliciteerd en terughoudend ontheffingenbeleid. Hierdoor zal ook het fenomeen «de facto ontheffingen» verdwijnen.
3
In hoeverre is sinds januari 2000 de sociale activering gestimuleerd? Wat zijn de ontwikkelingen in aantallen sinds de «bijstandsexperimenten»? Hoeveel deelnemers volgen een traject sociale activering? Op welke wijze is de infrastructuur verbeterd? Wat is de doorstroom?
De Stimuleringsregeling sociale activering is er voor bedoeld gemeenten te stimuleren om beleid en/of infrastructuur op het gebied van sociale activering (verder) te ontwikkelen; ruim vierhonderd gemeenten hebben een aanvraag voor subsidie ingediend. Voor een nadere uiteenzetting over de Stimuleringsregeling verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 14. Daarnaast zijn er door het Informatie- en Servicepunt Sociale Activering (ISSA) in januari 2001 twee conferenties georganiseerd, waaraan ongeveer 500 deelnemers uit gemeenten en welzijnsorganisaties hebben deelgenomen. En ook de door VWS georganiseerde startbijeenkomsten van de programmalijn «voorkomen van sociale uitsluiting» (Welzijnsnota) moeten in dit licht worden gezien. Dat de hiergenoemde activiteiten vruchten afwerpen blijkt uit de vele telefoontjes naar het ISSA waarin om informatie wordt gevraagd en de vele verzoeken die worden ingediend om presentaties in het land te organiseren bij lokale (start)conferenties.
Voor de beantwoording van de vragen met betrekking tot aantallen deelnemers en de doorstroom verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 16. In het antwoord op vraag 14 wordt nader ingegaan op de vraag op welke wijze de infrastructuur is verbeterd.
4
Wat is het budget van het Informatie- en Servicepunt Sociale Activering (ISSA), en hoe wordt dit verdeeld over de ministeries enerzijds en over de verschillende activiteiten anderzijds?
Het ISSA wordt op 50–50 basis door SZW en VWS gefinancierd. Voor 2000 had het ISSA de beschikking over een budget van f 250 000,-. Dit bedrag is besteed aan de activiteiten die vooraf tussen beide ministeries zijn overeengekomen zoals het organiseren van conferenties, het uitgeven van een nieuwsbrief, het ontwikkelen van een algemene brochure. Voor 2001 is het budget van het ISSA verhoogd tot f 550 000,–. De verhoging van het budget is vooral bedoeld voor het organiseren van conferenties en het uitvoeren van een evaluatieonderzoek.
Uiteraard is er naast dit budget meer geld beschikbaar op het gebied van sociale activering. Zo is door SZW via de Stimuleringsregeling sociale activering meer dan 39 miljoen aan gemeenten ter beschikking gesteld en heeft ook VWS financiële middelen beschikbaar gesteld buiten het ISSA, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van een aantal landelijke projecten en het laten uitvoeren van onderzoek (circa 1.2 mln. per jaar voor een periode van drie jaar).
5
Kan worden aangegeven welke structuur en verantwoordelijkheidsverdeling er is afgesproken tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake het ISSA?
Het ISSA is een formeel samenwerkingsverband van de ministeries van SZW en VWS en is op 1 januari 2000 van start gegaan. Het ISSA is organisatorisch opgehangen aan SZW, van waaruit ook de dagelijkse aansturing plaatsvindt. De bezetting van het ISSA wordt gevormd door SZW’ers en VWS’ers; deze laatsten zijn tijdelijk gedetacheerd bij het ministerie van SZW. De inhoudelijke verantwoordelijkheid voor het ISSA ligt bij een interdepartementale werkgroep bestaande uit VWS, SZW, de VNG en het IPO. De werkgroep stuurt op hoofdlijnen.
6
Vooralsnog is voorzien in een looptijd tot1januari 2002. Is dat nog steeds de planning? Welke overwegingen spelen mee bij de beslissing om het ISSA te beëindigen dan wel voort te zetten?
In de zomer van 2001 zal een evaluatieonderzoek worden uitgevoerd. Belangrijke vragen in deze evaluatie zullen zijn «heeft het ISSA stimulerend gewerkt op het ontwikkelen van sociale activering op lokaal niveau» en «zijn de klanten van het ISSA -dit zijn met name gemeenten en welzijnsorganisatiestevreden over de activiteiten van het ISSA». Ook zal bij de evaluatie worden bezien of taken van het ISSA in 2002 moeten worden voortgezet en op welke wijze dit eventueel vorm zou kunnen krijgen.
7
Hoe is continuïteit gewaarborgd indien het ISSA wordt beëindigd? Zoekt men samenwerking met bijvoorbeeld de «lokale platforms arbeidsmarktbeleid» of de Centra voor Werk en Inkomen (CWI)?
Bij de evaluatie zal worden bezien of taken van het ISSA in 2002 moeten worden voortgezet en op welke wijze dit eventueel vorm zou kunnen krijgen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat datgene dat door het ISSA is opgebouwd en waarde kan hebben na 2001 aan het einde van het jaar wordt stopgezet. Hierbij denk ik onder meer aan de projectendatabase die door het ISSA is ontwikkeld en die ook na 2001 voor veel gemeenten en welzijnsorganisaties van nut kan zijn. De centrale rol die het ISSA hierbij vervult (zowel ten aanzien van het verzamelen als distribueren van informatie) is van grote waarde.
Of bij een mogelijk vervolg zal worden aangesloten bij «lokale platforms arbeidsmarktbeleid» of de Centra voor Werk en Inkomen zal eerst na de evaluatie worden bezien.
8
Waren er van tevoren prestatie-indicatoren voor het ISSA opgesteld? Zo ja, wat waren die? Op grond van welke criteria zal de evaluatie plaatsvinden?
Het ISSA heeft bij de start een tweeledige doelstelling meegekregen:
-
•stimuleren en ondersteunen van het veld bij de uitvoering van sociale activering
-
•oppikken van signalen uit het veld en zo nodig vertalen naar beleid. Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal taken en een werkplan. Er zijn vooraf geen concrete prestatiedoelstellingen vastgesteld. Voor de deelvraag over de evaluatie van het ISSA verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
9
Op welke wijze wordt onderzocht of cliënten tevreden zijn over het werk
van het ISSA?
Het ISSA heeft geen directe relatie met cliënten. Het oordeel van cliënten over het ISSA zal dan ook niet in de evaluatie worden betrokken. Bij de evaluatie wordt vanzelfsprekend wel meegenomen het oordeel dat gemeenten en welzijnsorganisaties (de directe klanten van het ISSA) over het ISSA hebben.
Op grond van de Abw dienen gemeenten cliëntenparticipatie vorm te geven. In dat verband kunnen cliënten zich ook uitspreken over het sociale-activeringsbeleid van de gemeente. In het kader van de «Agenda van de toekomst» worden initiatieven ondernomen om de cliëntenparticipatie te versterken.
10
Het ISSA heeft de afgelopen periode werkbezoeken afgelegd, voorlichting gegeven, netwerken en een database opgezet en conferenties georganiseerd. Ook heeft het ISSA de aanvragen in het kader van de stimuleringsregeling sociale activering beoordeeld. Wat zijn de belangrijkste of meest opvallende bevindingen dan wel inzichten geweest in deze periode en welke eventuele beleidsaanpassingen zijn op basis daarvan te overwegen?
Een van de taken van het ISSA is om de ontwikkelingen in het veld te volgen en waar nodig te vertalen naar beleidssignalen. De kennis die het ISSA tot op heden heeft opgedaan heeft op dit moment nog niet geleid tot beleidsontwikkeling, aangezien belangrijke beleidswijzigingen op het gebied van sociale activering naar aanleiding van de bijstandsexperimenten nog lopen (begin februari 2001 heeft de Eerste Kamer ingestemd met mijn voorstel tot het structureel regelen van de mogelijkheid tot het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de actieve sollicitatieplicht bij deelname aan sociale activering). Daarnaast zijn in het kader van de Stimuleringsregeling sociale activering in 2000 ruim 400 aanvragen van gemeenten tot verdere investering in beleid en infrastructuur op het gebied van sociale activering goedgekeurd; de uitvoering daarvan is nu ter hand genomen. De signalen die het ISSA heeft opgepikt uit het veld zijn tot op heden vooral praktisch van aard: zo is er naar aanleiding van vragen en ontwikkelingen een algemene brochure geschreven, een handreiking over contracten en het vastleggen van afspraken ontwikkeld en is het programma van de ISSA-conferenties van januari 2001 opgesteld.
11
Wordt overwogen om de rechten van deelnemers aan sociale activeringsprojecten een wettelijke basis te geven?
Voor de deelnemers van sociale-activeringstrajecten gelden grosso modo dezelfde rechten (en plichten) als voor de deelnemers aan andere trajecten gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Rechten en plichten worden vastgelegd in een beschikking welke, uiteraard, op maat van de cliënt is gesneden; dit is niet anders voor deelnemers aan sociale activering als voor andere bijstandsgerechtigden. Wel is op grond van het evaluatieonderzoek van de experimenten ex artikel 144 Abw de mogelijkheid tot premievrijlating per 1 januari 1999 in de Abw opgenomen en treedt de mogelijkheid tot ontheffing van de actieve sollicitatieplicht per 1 juni aanstaande in werking. Er bestaat in dit licht geen aanleiding een nadere wettelijke basis ten behoeve van deelnemers aan sociale-activeringsprojecten vorm te geven.
12
Welke stappen neemt de regering om de sociale activeringsactiviteiten in
plaats van projectmatig meer structureel aan te pakken (zie brochure)?
In dit verband verwijs ik, naast de werkzaamheden van het ISSA, met name naar de Stimuleringsregeling sociale activering, die tot doel heeft gemeenten aan te zetten tot (verdere) ontwikkeling van beleid en/of infrastructuur op het gebied van sociale activering. De aanvragen in het kader van deze regeling zijn als volgt verdeeld:
-
•24 aanvragen zijn alleen gericht op beleidsontwikkeling
-
•297 aanvragen zijn zowel gericht op beleidsontwikkeling als op infrastructuur
-
•123 aanvragen richten zich uitsluitend op de verbetering van de infrastructuur.
Bij veel aanvragen wordt ten behoeve van verdere beleidsontwikkelingen gestart met het evalueren van reeds lopende projecten. Verwacht mag dan ook worden dat de Stimuleringsregeling een grote impuls zal geven aan het inbedden van sociale activering in «structureel» beleid van gemeenten.
13
Wat wordt verstaan onder voor het ISSA «interessante» dan wel «belangwekkende» gemeenten? Gaat het hier om zowel grotere als kleinere gemeenten? En hoe is de regionale spreiding?
«Interessante» dan wel «belangwekkende» gemeenten zijn die gemeenten die voor het ISSA relevante ontwikkelingen doormaken of specifieke praktijkervaringen hebben opgedaan. Zoals eerder benoemd heeft het ISSA tot taak om het veld te stimuleren. Dit gebeurt in belangrijke mate door infor- matie te verstrekken. Hierbij wordt uiteraard gebruik gemaakt van de ontwikkelingen en ervaringen in het land. Goede praktijkvoorbeelden worden in de projectendatabase van het ISSA opgenomen en verspreid. Bij de keuze van gemeenten die worden gevolgd wordt ingespeeld op de actualiteit. Daarnaast zijn er een aantal onderwerpen die nu al zijn benoemd, omdat er vanuit het veld veel vragen over worden gesteld. Het gaat dan bijvoorbeeld om ervaringen met specifieke doelgroepen, met regionale en buurt-/wijkgerichte aanpak of met bijzondere samenwerking-spraktijken (zoals samenwerking op basis van zakelijke inkoopcontracten). Uit de huidige selectie van interessante projecten blijkt dat dergelijke projecten gevonden worden bij gemeenten van verschillende grootte en in verschillende regio’s.
14
Kan een totaaloverzicht worden verstrekt van de toegewezen aanvragen,
inclusief toegekend bedrag en inhoud c.q. doelstelling van het voorstel?
In totaal zijn er in het kader van de Stimuleringsregeling sociale activering 453 aanvragen ingediend, waarvan er 444 zijn toegekend. Eén aanvraag is, hoewel reeds toegekend, als gevolg van een bezwaarprocedure nog in behandeling. Omdat één aanvraag door een Gemeenschappelijke Regeling (waaraan 5 gemeenten deelnemen) is ingediend betekent dit dat niet 444 maar 448 gemeenten een subsidie in het kader van de Stimuleringsregeling sociale activering toegekend hebben gekregen. In totaal is er iets meer dan 39 miljoen gulden toegekend.
Spreiding en dekking per provincie (aantallen gemeenten per 1/1/2000)
Provincie |
Aantal toekenningen |
Aantal gemeenten |
Spreiding (%) |
Dekking (%) |
Friesland |
29 |
31 |
6 |
94 |
Groningen |
21 |
25 |
5 |
84 |
Drenthe |
11 |
12 |
2 |
92 |
Overijssel |
32 |
44 |
7 |
73 |
Gelderland |
69 |
77 |
15 |
90 |
Flevoland |
6 |
6 |
1 |
100 |
Utrecht |
30 |
35 |
7 |
86 |
Noord-Holland |
58 |
69 |
13 |
84 |
Zuid-Holland |
73 |
93 |
16 |
78 |
Zeeland |
11 |
17 |
2 |
65 |
Noord-Brabant |
63 |
70 |
14 |
90 |
Limburg |
45 |
54 |
10 |
83 |
Totaal |
448 |
533 |
98 |
- |
Leeswijzer:
-
•Spreiding: 6% van de toekenningen betreft Friesland, 5% betreft Groningen
-
•Dekking: 94% van de Friese gemeenten heeft subsidie toegekend gekregen.
Spreiding en dekking per gemeenteklasse (gemeentegrootte per 1/1/2001)
Gemeenteklasse |
Aantal toekenningen |
Aantal gemeenten |
Spreiding (%) |
Dekking (%) |
< 5000 |
13 |
16 |
3 |
81 |
5000 - 10 000 |
60 |
80 |
14 |
75 |
10 000 - 20 000 |
153 |
174 |
35 |
88 |
20 000 - 50 000 |
153 |
173 |
35 |
88 |
50 000 - 100 000 |
36 |
36 |
8 |
100 |
100 000 - 150 000 |
15 |
15 |
3 |
100 |
150 000 - 250 000 |
6 |
6 |
1 |
100 |
> 250 000 |
nvt |
4 |
nvt |
nvt |
Totaal |
436 |
500 |
99 |
- |
Leeswijzer:
-
•Spreiding: 35% van de toekenningen betreft gemeenten met 50 000–100 000 inwoners
-
•Dekking: 81% van alle gemeenten met minder dan 5000 inwoners heeft subsidie toegekend gekregen.
De Stimuleringsregeling heeft tot doel gemeenten aan te zetten tot beleidsontwikkeling en/of verbetering of versterking van de infrastructuur. Gelet op deze doelstellingen van de regeling kan het volgende overzicht worden gegeven:
-
•aanvragen alleen gericht op beleidsontwikkeling: 24 projecten
-
•aanvragen gericht op zowel beleidsontwikkeling als op infrastructuur: 297 projecten
-
•aanvragen alleen richten op de verbetering van de infrastructuur: 123 projecten.
Onder infrastructuur kan een volgende onderverdeling naar product dan wel samenwerking worden gemaakt:
-
•in 183 gemeenten wordt een sociale kaart ontwikkeld
-
•in 80 gemeenten wordt een vrijwilligersvacaturebank opgezet
-
•in 203 gemeenten is sprake van een regionaal project
-
•in 44 gemeenten wordt een wijk-/buurtgerichte aanpak ontwikkeld of gehanteerd.
15
Kan inzicht worden gegeven in de omvang en de regionale spreiding van
gemeenten die een subsidie hebben aangevraagd en gekregen?
Zie mijn antwoord op vraag 14.
16
Kunnen er meer kwantitatieve gegevens worden verstrekt over sociale
activering?
In hoeveel gemeenten is men bezig met beleid en/of uitvoering op het
gebied van sociale activering?
In hoeveel gemeenten zijn al daadwerkelijke projecten/activiteiten gaande
waarbij cliënten betrokken zijn? Wat is de omvang van de projecten/
activiteiten? Hoeveel cliënten wordendoorgaans bereikt?
Ik heb niet de beschikking over dergelijke gedetailleerde kwantitatieve gegevens over sociale activering in het algemeen. Wel beschik ik over kwantitatieve gegevens rondom deelname aan en doorstroom uit de experimenten sociale activering ex artikel 144 Abw (evaluatierapport «Het experimenteerartikel in de Abw», brief van 8 december 1999, Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 23 972, nr. 41) en informatie over de duurzaamheid van de uitstroom uit de bijstandsexperimenten (brief aan de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 februari 2001, Soza-01-74). Verder beschik ik over gedetailleerde kwantitatieve gegevens van de door mij ingestelde Stimuleringsregeling sociale activering (zie vraag 14).
17
Is er zicht op de aard van de projecten sociale activering (buiten de experimenten in het kader van art. 144 Abw)? Welke projecten richten zich hoofdzakelijk op vrijwilligerswerk? Welke zien sociale activering vooral als een tussenfase voor betaald werk? Welke projecten hebben een gemengd karakter? Hoe staat het met de sociale activering van etnische minderheden?
Voor een antwoord op de eerste 4 deelvragen verwijs ik naar het antwoord op vraag 16.
Wat betreft de laatste deelvraag kan ik het volgende melden. Etnische minderheden worden ook via sociale-activeringsactiviteiten geactiveerd; soms via specifieke projecten, soms via een meer reguliere aanpak. Uit het evaluatieonderzoek van de bijstandsexperimenten (evaluatierapport «Het experimenteerartikel in de Abw», brief d.d. 8 december 1999, Tweede kamer, vergaderjaar 1999–2000, 23 972, nr. 41) bleek echter dat alloch- tonen relatief ondervertegenwoordigd zijn bij sociale-activeringsprojecten, mede omdat sprake is van een grote diversiteit aan groepen. Het ISSA laat op dit moment een handreiking ontwikkelen die gemeenten handvatten moet geven bij de opzet van sociale activering voor allochtonen. Deze handreiking zal naar verwachting in april 2001 naar gemeenten (en andere betrokken organisaties) toegezonden worden.
18
Kan inzichtelijk worden gemaakt wat de landelijke infrastructuur momenteel inhoudt en wat de provinciale (steunfunctie-)instrumenten zijn?
De meest bij sociale activering betrokken organisaties uit de landelijke infrastructuur van VWS zijn NIZW, Instituut Verweij-Jonker, NOV/SVM, IPP, LCO, FORUM, Sjakuus etc. De werkzaamheden van genoemde organisaties zijn samen te vatten onder de begrippen onderzoek, methodiekontwikkeling en participatiebevordering.
Provinciale steunfuncties verzorgen de begeleiding en ondersteuning op het lokale en regionale niveau. In de Welzijnsnota wordt geconstateerd dat er behoefte bestaat aan verheldering van de rol van de provinciale steunfuncties, het actiever betrekken van die steunfuncties bij de implementatie van vernieuwende projecten en het toegankelijk maken van landelijke kennis. Gecoördineerd door het IPO zijn daarom drie provinciale pilots gestart, gericht op sociale activering. Uit de provinciale pilots in de provincies Friesland, Gelderland en Limburg zal moeten blijken welke ondersteuningsbehoefte er is bij uitvoerende instellingen en gemeenten. Daarnaast moeten provinciale steunfuncties in staat zijn om wat vanuit de landelijk werkende instellingen beschikbaar is praktisch te implementeren. Deze vertaalslag kan over en weer tot aanscherping leiden.
19
Hoe is de doorstroom bij de projecten in het kader van het programmalijn
armoedebestrijding en sociale uitsluiting?
Het betreft hier de landelijke projecten «Talent geactiveerd» en «Buurtgerichte sociale activering».
Het project Talent geactiveerd zit nog in de voorbereidingsfase. Op zes locaties zijn thans lokale partners bezig met het inrichten van stuurgroepen. De training van casemanagers is begonnen. Vanaf april wordt een start gemaakt met de uitvoering. Als doelstelling heeft het project dat 45 participanten het activeringstraject afronden en uitstromen naar een vorm van dagbesteding, vrijwilligerswerk, additionele arbeid of reguliere arbeid. Het is de bedoeling dat de ontwikkelde activiteiten aan het einde van het project worden opgenomen in het reguliere (lokale) beleid.
Binnenkort verschijnt de eerste tussenrapportage van het project «Buurtgerichte sociale activering». Het project kent drie pilotgebieden: Klazienaveen, Rotterdam en Hengelo. Ook deze projecten zijn recent gestart. Onder de deelnemers zijn vrouwen oververtegenwoordigd, bijna de helft van de (ex-)deelnemers had op het moment van instroom een bijstandsuitkering. In veel gevallen is er sprake van een cumulatie van problemen die mogelijk een belemmerende invloed kunnen hebben op het activeringsproces. Met betrekking tot de in- en doorstroom kunnen als eerste voorlopige cijfers worden gegeven:
-
•Op dit moment zijn 74 deelnemers actief. De uitval is zeer gering.
-
•Zes deelnemers blijken nu reeds uitgestroomd te zijn naar betaald werk.
Aangezien beide projecten recent van start zijn gegaan kunnen nu nog geen conclusies worden getrokken ten aanzien van de doorstroom van de deelnemers.
20
Welke vraaggestuurde beleidsontwikkelingen bij provinciale steunpunten
worden beoogd in het kader van het ISSA?
Zoals eerder geschetst bij de beantwoording van vraag 18, is de inzet van de provinciale steunfunctie-instellingen mede afhankelijk van de vraag van organisaties en gemeenten op lokaal en regionaal niveau. Dat wil zeggen dat het aanbod van die steunfunctie-instellingen gebaseerd is op problemen op het uitvoerend vlak. Daarnaast kan de professionele rol van betreffende provinciale steunfunctie-instellingen effectiever gebruikt gaan worden om de op landelijk niveau aanwezige kennis beter toegankelijk te maken voor gemeenten, regio’s en instellingen.
21
Hoe wordt in de praktijk vorm gegeven aan sociale activering en participatie in het kader van het welzijnsbeleid? Is er voldoende capaciteit en tijd bij welzijnsinstellingen om mensen en groepen te begeleiden ten behoeve van sociale activering? Zijn de doelstellingen voor alle betrokken instellingen altijd helder? Wringt de welzijnsdoelstelling «participatie» soms niet met het uiteindelijke doel van sommige sociale diensten: uitstroom naar betaalde arbeid?
De Welzijnsnota bevat een programma voorkoming sociale uitsluiting. Belangrijk thema daarin is sociale activering. Vele gemeenten zijn op dit moment bezig met de vormgeving van een beleid inzake sociale activering. Een integrale en ontkokerde inzet van de betrokken organisaties op lokaal en regionaal niveau en een goede samenwerking tussen gemeenten en welzijnsorganisaties zijn daarbij onontbeerlijk en veelal uitgangspunt. Juist die inzet biedt mogelijkheden om personele capaciteit en budgetten samen te brengen in de uitvoering van sociale activering. De samenwerking van de ministeries van SZW en VWS in het ISSA heeft op dit terrein een voorbeeldwerking voor gemeenten. Er zijn geen concrete signalen dat er sprake zou zijn van personele of budgettaire tekorten bij de uitvoering van sociale activering. Overigens is recent door het NIZW een onderzoek gestart, dat inzicht moet bieden in het aanbod dat instellingen voor welzijn en zorg kunnen verzorgen in het kader van sociale-activeringstrajecten, alsmede de kosten die hieraan zijn verbonden. Wat betreft de doelstellingen van sociale activering wordt inmiddels algemeen aanvaard en gehanteerd: «Het verhogen van maatschappelijke participatie en het doorbreken of voorkomen van sociaal isolement door maatschappelijk zinvolle activiteiten die eventueel een eerste stap op weg naar betaald werk kunnen betekenen».
De vraag of de doelstelling «participatie» (welzijnsorganisaties) niet wringt met de doelstelling «uitstroom naar betaalde arbeid» (sociale diensten) hangt met de integrale en ontkokerde inzet samen. Indien welzijnsorganisaties sociale-activeringsactiviteiten in opdracht van sociale diensten ontwikkelen of uitvoeren, zal in de onderlinge communicatie de doelstelling per individu geëxpliciteerd moeten worden. Sociale activering is immers maatwerk, per individu moet de doelstelling worden bepaald en in de tijd steeds worden herijkt. Uit de evaluatie bijstandsexperimenten ex artikel 144 Abw blijkt dat hoewel voor een groot deel van deze doelgroep het arbeidsmarktperspectief ver weg lijkt, dit toch ook niet moet worden uitgesloten. Gerelateerd aan het totaal aantal deelnemers (stand van zaken medio 1999) is ruim eenderde van de deelnemers uitgestroomd. Van deze uitstromers is:
-
•ongeveer 31% is uitgestroomd naar betaald werk;
-
•ongeveer 26% is uitgestroomd naar een opleiding, stage of regulier vrijwilligerswerk en
-
•29% is voortijdig gestopt.
22
Welke vervolgstappen zijn concreet gezet om een impuls te geven aan de
sociale activering WW- en WAO-gerechtigden?
Na de bijeenkomst over de reïntegratie van fase 4 WW- en WAO-gerech-tigden, die in november 2000 plaatsvond voor vertegenwoordigers van de uitvoeringsinstellingen (verder: uvi’s), gemeenten, Lisv en VNG, is verder gegaan met het opstellen van een inventarisatie van de knelpunten en problemen waar uvi’s en gemeenten bij de inzet van activiteiten in het kader van sociale activering voor WW’ers en WAO’ers tegenaan lopen. Daarnaast is er in kaart gebracht welke (financiële) mogelijkheden er binnen de huidige wet- en regelgeving zijn voor het inzetten van sociale activering voor WW’ers en WAO’ers. Ook is een start gemaakt met de voorbereidingen van de in de brief d.d. 17 januari jl. aangekondigde regionale bijeenkomsten – die niet in april maar in juni – voor uvi’s en gemeenten over dit onderwerp gehouden zullen worden en het opstellen van voorlichtingsmateriaal voor uvi’s en gemeenten over de op basis van de huidige wet- en regelgeving beschikbare mogelijkheden om activiteiten in het kader van sociale activering in te zetten voor WW- en WAO’ers.
23
Hoe vond de activering van fase4WW- en WAO-gerechtigden tot nu toe
plaats door de verschillende instanties?
Voor de beantwoording van deze vraag allereerst een opmerking – die van belang is voor de beantwoording van alle gestelde vragen over uitbreiding van sociale activering naar WW- en WAO-gerechtigden – over de fasering.
Uit een onderzoek van het GAK naar de reïntegratiemogelijkheden van fase 4 WW-gerechtigden is gebleken dat een groot deel van deze groep onterecht als zodanig bestempeld is: het enkele feit van gevorderde leeftijd (in de huidige kansmeter leidt een leeftijd van 57,5 jaar en ouder automatisch tot indicatie fase 4, in de nieuwe kansmeter die onlangs is afgerond is dit niet meer zo en moet de kansmeter voor deze groep volledig doorgelopen worden), zwangerschap of taalachterstand leidt automatisch tot indicering fase 4. Een groot deel van deze groep die geacht wordt «onbemiddelbaar» te zijn, is dat niet. Daarnaast is een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van een WW-uitkering dat men beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt. Als de kansmeter, op basis waarvan arbeidsvoorziening een werkzoekende in een fase indeelt, op een juiste manier wordt toegepast, kunnen fase 4 gevallen alleen zijn die uitkeringsgerechtigden voor wie wegens zware persoonlijke belemmeringen op korte termijn geen arbeidsmarktinstrumentarium inzetbaar is. Deze groep is aangewezen op hulp en zorg, gericht op een verbetering van de eigen positie.
Zeker in de WW kan dit hooguit een zeer beperkt deel van het bestand betreffen.
Voor wat betreft de WAO’ers geldt dat veelal geen sprake zal zijn van fasering. Alleen bij de WAO’ers die zich melden bij Arbeidsvoorziening c.q. het CWI-kantoor, wordt de fasering vastgesteld. Dit zal veelal betrekking hebben op de gedeeltelijk arbeidsongeschikten. De fasering is bedoeld om, op basis van een aantal persoonskenmerken, vroeg in de werkloosheideen globale inschatting te geven van de verwachte afstand tot de arbeidsmarkt. Voor het zittend bestand WAO is de fasering daarom van minder groot belang. Per individueel geval zal moeten worden bekeken, zoals nu bij de reguliere beoordelingen en bij pilots bij de uvi’s (de zogenaamde WAO-bestandsonderzoeken) gebeurt, of bij restcapaciteit iemand gebaat is bij inzet van een Rea-traject. De Wet
Rea maakt geen onderscheid naar fase en rekent in ieder geval alle personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering tot de doelgroep.
In de beantwoording van de verdere vragen ga ik uit van een correcte toepassing van de kansmeter en de daarmee samenhangende fasering.
In antwoord op deze vraag kan ik het volgende melden: voor wat betreft de fase 4 niet-arbeidsgehandicapte WW-gerechtigden geldt dat de uvi’s scholing en reïntegratie- en bemiddelingstrajecten voor deze groep hebben ingekocht met als doel ze uit de uitkering te laten stromen naar (gesubsidieerd) werk. Hiertoe beschikten de uvi’s over twee budgetten (deze budgetten zijn ook in te zetten voor activiteiten in het kader van sociale activering):
-
•art. 73 WW geeft een uvi de mogelijkheid om cliënten te laten deelnemen aan door gemeenten geïnitieerde projecten welke de gemeente uitvoert ex art. 3 WIW;
-
•art. 130 WW geeft een uvi budget om vrij reïntegratietrajecten in te kopen bij diverse reïntegratiebedrijven. Het beleid van het Lisv is dat óók voor fase 4 reïntegratietrajecten moeten worden ingekocht. De invulling van reïntegratietrajecten voor fase 4 cliënten kan sociale activering zijn.
Voor arbeidsgehandicapte uitkeringsgerechtigden hebben de uvi’s ook twee budgetten beschikbaar om scholing en reïntegratie- en bemiddelingstrajecten (en/of activiteiten in het kader van sociale activering) in te kopen met als doel de uitkeringsgerechtigde terug te geleiden naar (gesubsidieerd) werk:
-
•art. 73 WW geeft een uvi de mogelijkheid om arbeidsgehandicapte WW-gerechtigden (zij behoren tot de Rea-doelgroep) te laten deelnemen aan door gemeenten geïnitieerde projecten welke de gemeente uitvoert ex art. 3 WIW;
-
•op grond van art. 10 Wet Rea kan een uvi reïntegratietrajecten inkopen bij reïntegratiebedrijven. Voor de moeilijkste groep WAO-gerechtigden kan hiermee – naast reguliere trajecten – ook sociale activering worden ingekocht.
24
Maakten de Uitvoering Instellingen (Uvi’s) en het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (Lisv) voorheen actief werk van het activeren van fase4WW- en WAO-gerechtigden?
Het activeren van fase 4 cliënten moet worden gezien in het licht van de mate waarin uvi’s de reïntegratietaak in het algemeen hebben opgepakt. Dit is langzaam van start gegaan, maar vordert snel. Daarbij kan wel geconstateerd worden dat het activeren van fase 4 WW- en WAO-gerechtigden achterstand toont bij het activeren van fase 2/3 uitkeringsgerechtigden. Zoals eerder gemeld wordt bij een correcte toepassing van de kansmeter een betrokkene in fase 4 ingedeeld als op korte termijn geen arbeidsmarktinstrumentarium kan worden ingezet, omdat er zware persoonlijke belemmeringen zijn. Het kost veel tijd om voor zo iemand een juist traject te vinden.
25
Staan de regels met betrekking tot passend werk in de weg aan de activering van fase4WW- en WAO-gerechtigden?
De Richtlijn passende arbeid maakt geen onderscheid naar fase-indeling van betrokken WW- en WAO-gerechtigden en is dus van toepassing op alle cliënten. De regels rondom passende arbeid bieden voldoende ruimte om rekening te houden met de (on)mogelijkheden van individuele betrok- kenen. Eerder genoemde regels staan het verrichten van activiteiten in het kader van sociale activering geenszins in de weg.
26
Welke knelpunten ondervinden de Uvi’s en het Lisv bij het activeren van
fase4WW- en WAO-gerechtigden?
Bij de reïntegratie van fase 4 cliënten ondervinden de uvi’s de volgende knelpunten:
-
1.de samenwerking en informatievoorziening over de mogelijkheden terzake tussen de uvi’s en de gemeenten loopt nog niet goed. Om dit op te lossen worden de eerdergenoemde regionale voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd en wordt gewerkt aan voorlichtingsmateriaal over de mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving om WW’ers en WAO’ers deel te laten nemen aan activiteiten in het kader van sociale activering voor zowel uvi’s als gemeenten;
-
2.De WW bepaalt dat een WW-gerechtigde geen productieve arbeid mag verrichten. De uvi’s zien dit als drempel om een WW’er deel te laten nemen aan activiteiten in het kader van sociale activering. Ik ben voornemens het Lisv en het Ctsv te melden dat ik van mening ben dat (onbeloonde) activiteiten in het kader van sociale activering niet beschouwd moeten worden als productieve arbeid.
27
Hoeveel fase4WW- en hoeveel fase4WAO- gerechtigden zijn er en
hoeveel fase4WW- en WAO-gerechtigden zijn naar schatting van de
regering in staat te werken zowel met als zonder inzet van sociale
activeringsinstrumenten?
Zoals eerder vermeld zal er bij WAO’ers veelal geen sprake zijn van fasering. Alleen bij de WAO’ers die zich melden bij Arbeidsvoorziening c.q. het CWI-kantoor, wordt de fasering vastgesteld. Dit zal veelal betrekking hebben op de gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Over de verdeling van de WAO’ers naar fase is weinig bekend.
Voor wat betreft de WW bedraagt het aantal WW-gerechtigden dat niet arbeidsgehandicapt is en in fase 4 ingedeeld ongeveer 20 000 personen. Over de reïntegratiemogelijkheden van deze groep herhaal ik mijn eerder gemaakte kanttekening dat een groot deel van deze groep onterecht als zodanig geïndiceerd is.
Om bovengenoemde redenen is niet aan te geven hoeveel van de WW- en WAO-gerechtigden in staat is te werken, zowel met als zonder inzet van sociale activeringsinstrumenten. Het is in alle gevallen individueel maatwerk.
28
Is er al een visie ontwikkeld op de vraag hoe WAO’ers bij sociale activiteiten betrokken kunnen worden en op welke wijze deze samenwerking vorm krijgt? Wordt dat vooral een taak van gemeenten, financieel ondersteund door de Uvi’s en/of het Lisv? Of is hier ook een eigen taak voor de Uvi’s weggelegd?
Voor het jaar 2001 geldt ook voor WAO’ers een sluitende aanpak. Beleid is dat iedereen die daarvoor in aanmerking komt, een passend aanbod dient te krijgen. In principe is daar geen rol voor een gemeente in weggelegd. Het Lisv en de uvi’s zijn verantwoordelijk voor de reïntegratie van de WAO’er. Gelet op vigerende wetgeving is er geen reden en ben ik niet voornemens om de verantwoordelijkheidsverdeling op dat punt te wijzigen.
De verantwoordelijkheid van de gemeente ligt er natuurlijk wel op het WIW-terrein (sociale activering alsmede gesubsidieerde arbeid). In dat kader is er een taak van de gemeenten waarbij de uvi een financiële bijdrage levert. En ook SUWI zal op lokaal niveau bijdragen aan een betere afstemming tussen de activeringsinspanningen van gemeenten en uwv.
29
Kunnen experimenten ex. artikel 144 ABW die eind 2001 ophouden, overgaan in programma’s voor sociale activering?
De belangrijkste experimenteermogelijkheden (zie ook mijn antwoord op vraag 11) zullen bij het eindigen van de experimenteerperiode per 1 januari 2002 structureel in de wet zijn geregeld. Dit betekent dat bijna alle experimenteergemeenten verder kunnen gaan met de uitvoering van hun sociale-activeringsbeleid onder nagenoeg dezelfde voorwaarden als ten tijde van de experimenteerperiode. Voor de dan actieve en de potentiële deelnemers zal er dus ook na 1 januari 2002 weinig tot niets veranderen. De bijstandsexperimenten kunnen dan ook na afloop van de experimenteerperiode overgaan in programma’s sociale activering. Een andere belangrijke ontwikkeling die ik in dit verband nog wil noemen is de Stimuleringsregeling sociale activering. Gemeenten, ook experimenteergemeenten, maken op grote schaal van de mogelijkheid gebruik om de subsidie uit deze regeling te gebruiken voor beleidsontwikkeling en ontwikkeling van infrastructuur ten behoeve van sociale activering op lokaal niveau. Dit zal een verdere impuls geven aan de ontwikkeling van sociale activering voor alle gemeenten.
30
Wanneer wordt voorzien dat gemeenten eigenstandig projecten in het
kader van sociale activering ontwikkelen en uitvoeren?
Bovenstaande vraag berust mijns inziens op een misvatting dat dat op dit moment nog niet het geval is. Gemeenten zijn volop bezig met het eigenstandig ontwikkelen en uitvoeren van sociale-activeringsprojecten. Het ISSA en de landelijke (VWS) projecten zijn bedoeld als hulpmiddel en stimulans, maar staan geenszins een eigenstandige ontwikkeling en uitvoering van sociale activering door gemeenten in de weg.
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.