Behandeling van: - het wetsvoorstel Regels omtrent het transport en de levering van gas (Gaswet) (26463); - de notitie Liberalisering en privatisering in netwerksectoren (27018)

Deze behandeling i is onder nr. 32, pag. 1473-1510 toegevoegd aan wetsvoorstel 26463 - Gaswet i en dossier 27018 - Liberalisering en privatisering in netwerksectoren.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Behandeling van: - het wetsvoorstel Regels omtrent het transport en de levering van gas (Gaswet) (26463); - de notitie Liberalisering en privatisering in netwerksectoren (27018) 
Document­datum 03-07-2000
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer HAN7139A04
Kenmerk nr. 32, pag. 1473-1510
Van Staten Generaal
Originele document in PDF

2.

Tekst

Sprekers

De heer Hofstede (CDA)
Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD)
De heer Pitstra (GroenLinks)
De heer Terlouw (D66)
De heer Van den Berg (SGP)
De heer Doesburg (PvdA)
Minister Jorritsma-Lebbink
De heer Hofstede (CDA)
Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD)
De heer Pitstra (GroenLinks)
De heer Terlouw (D66)
De heer Van den Berg (SGP)
De heer Doesburg (PvdA)
Minister Jorritsma-Lebbink

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Regels omtrent het transport en de levering van gas (Gaswet) (26463);
  • de notitie Liberalisering en privatisering in netwerksectoren (27018).

De beraadslaging wordt geopend.

©

foto H. (Henk)  Hofstede
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Hofstede (CDA): Mijnheer de voorzitter! In dit plenaire debat wil ik graag beginnen met een klein stukje geschiedenis van het gas in ons land. Eén en ander is ontleend aan de dissertatie ’’Plaatselijke bestuurlijke ontwikkelingen 1600-1980’’ van JCN Raadschelders. Hij schrijft:

’’De geschiedenis van het gasbedrijf begint met de openbare straatverlichting. In 1668 werden in ons land en wel in Amsterdam, de eerste straatlantaarns ontstoken. Met de komst van de gasfabrieken in de 19de eeuw (Amsterdam en Rotterdam in 1826, Haarlem in 1834) werd overgeschakeld van olie- op gaslantaarns. Deze gasfabrieken werden particulier opgezet onder gemeentelijke concessie. In 1848 was Leiden de eerste gemeente die een dergelijke concessie beëindigde en zelf de exploitatie ter hand nam. Kleinere gemeenten gingen in deze ontwikkeling wat later mee. Er was derhalve in de tweede helft van de 19de eeuw in toenemende mate sprake van municipalisering.’’

Dit citaat maakt duidelijk dat midden 19de eeuw de oorspronkelijk private bedrijven werden omgevormd tot publieke nutsbedrijven. Dat gebeurde ten tijde van de ’’nachtwakersstaat’’, die blijkbaar toch zelf de straatlantaarns wenste brandend te houden, vooral ook uit veiligheidsoverwegingen.

Het falen van het private bedrijf, dat zich uitte in gebrekkige levering, uitbuiting, gebrekkig onderhoud, diensten alleen beschikbaar voor de beter gesitueerden, enz. dwong de toen nogal conservatieve overheid, vaak onder aanvoering van verlichte liberalen, tot communalisatie van de nutsvoorzieningen, waardoor lagere inkomensgroepen ook gebruik konden gaan maken van gas, elektra en later ook telefoon. Deze victorie begon bij de gemeenten en werd in de periode 1900-1920 geleidelijk aan van een nationaal kader voorzien.

De eerste vraag die mijn fractie aan de minister wil stellen is of we na de liberalisatie van de telefoon, van elektriciteit en nu dus van gas, weer teruggaan naar de nachtwakersstaat van voor 1850.

Na deze korte terugblik in de geschiedenis van het gas, wil ik nu nader ingaan op het wetsvoorstel. In de memorie van antwoord is de minister uitvoerig ingegaan op de vragen van de Kamer, waarvoor dank. Dat betekent echter niet dat daarmee alle problemen zijn opgelost, misschien zelfs integendeel. De CDA-fractie blijft kritisch ten aanzien van deze liberalisering.

Tijdens de veel tijd kostende bestudering van het wetsvoorstel speelde steeds weer door mijn hoofd de prachtige tekst uit het Mattheus-evangelie die als volgt luidt: ’’Niemand kan door bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen.’’ Bezorgdheid helpt dus niet echt, maar desondanks kan ik ook nu die bezorgdheid niet van mij afzetten.

De kernvraag blijft of deze liberalisering werkelijk tot verbeteringen leidt, hetzij in prijs, hetzij in service, waarbij ook duurzaamheid en milieu belangrijke meetpunten zijn en moeten blijven. De considerans van het voorstel zegt het prachtig, daar waar gesproken wordt over betrouwbaar, duurzaam, milieuhygiënisch verantwoord en doelmatig functioneren. De wijzigingen in de Tweede Kamer hebben de doelstellingen van de considerans dichterbij gebracht en met de minister, zoals verwoord op blz. 1 van de memorie van antwoord, beschouwt mijn fractie die vele wijzigingen als even zovele verbeteringen.

Een verbetering was ook dat het duale karakter van ons democratisch systeem bij de behandeling van dit wetsvoorstel wat beter tot uitdrukking kon komen. Jammer dat niet alle leden van het kabinet daarmee uit de voeten kunnen. In de Tweede Kamer gaf dat duale gebeuren de mogelijkheid aan onze collega Van den Akker om zijn fractie uiteindelijk te adviseren om voor het voorstel te stemmen.

Dat alles neemt niet weg dat er twijfel blijft bij mijn fractie in deze Kamer, twijfel gevoed door de uitlatingen terzake van de Raad van State, gevoed ook door vrijwel alle woordvoerders in deze Kamer, geuit bij de algemene politieke beschouwingen in november vorig jaar en zeer recent gevoed door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in het rapport ’’Het borgen van publiek belang’’. De WRR zegt in genoemd rapport onomwonden dat het publieke belang meer aandacht verdient, zeker daar waar dat niet of niet afdoende door markt of consument kan worden geregeld. Dat behoort dus in de politiek te gebeuren, waarbij de consument niet uitsluitend als consument, of om met het rapport te spreken als homo economicus wordt gezien, maar zeker ook als burger. Een citaat uit genoemd rapport: ’’Achter de privatiseringen zit een clichématig economisch mensbeeld, waarbij de burger is verengd tot consument.’’

De leden van de CDA-fractie voelen zich zeer thuis bij deze uitspraken van de WRR. Zij nodigen daarom de minister vriendelijk doch dringend uit op deze stellingname in te gaan en daarin de relatie te leggen naar het onderhavige wetsvoorstel in zijn reikwijdte voor de consument en voor de burger.

In dit kader is zeer relevant de zo genoemde nutsfunctie van de overheid. In de memorie van antwoord zegt de minister met zoveel woorden dat ze weinig oog heeft voor deze nutsfunctie, gezien het gestelde op blz. 16, waar zij de vergelijking maakt met medicijnen. De CDA-fractie hecht eraan om nadrukkelijk vast te leggen dat de overheid ook in de toekomst een zekere nutsfunctie behoudt en tot gelding moet brengen, ten minste in tweeë rlei opzicht:

  • 1. 
    het hoofdleidingennet behoort in handen te zijn van de overheid;
  • 2. 
    er behoort voldoende bescherming te zijn en te blijven voor de consument en voor andere kleinverbruikers in het MKB en in land- en tuinbouw.

Energievoorziening is in ons land gedurende anderhalve eeuw gezien als een broodnodige overheidstaak. Het nu volledig doorschieten naar markt, markt en nog eens markt gaat onze fractie te ver. De nutsfunctie van de overheid bij de gasvoorzie-ning dient wat ons betreft tot uitdrukking te komen in een duidelijk sturende rol. Na de amendering in de Tweede Kamer beschikt de overheid thans over een aantal instrumenten om deze sturende rol tot uitdrukking te brengen.

De betrokkenheid van de overheid komt duidelijk naar voren bij haar taak om de kleinverbruikers, zijnde de zwakke partij op de gasmarkt, te beschermen. De overheid moet, op grond van het wetsvoorstel, zowel voor als na liberalisering, vergunningen verlenen aan gasbedrijven die leveren aan kleinverbruikers. Tevens dient de overheid te waken voor de redelijkheid van tarieven en voorwaarden, die deze bedrijven bij kleinverbruikers in rekening brengen of opleggen. Datzelfde geldt ook voor de betrouwbaarheid van de levering. Kan de minister aangeven aan de hand van welke indicatoren de redelijkheid van tarieven en voorwaarden, alsmede een betrouwbare levering, zullen worden beoordeeld?

De sturende rol van de overheid komt ook tot uitdrukking in de op de directeur DTE rustende plicht richtlijnen op te stellen, waarbij de gasbedrijven deze richtlijnen in acht moeten nemen. Voor alle duidelijkheid: deze richtlijnen dienen als sturingsinstrument. Via dit instrument kan de overheid dus sturing geven aan maatschappelijk gewenste ontwikkelingen, zoals verwoord in de considerans van het voorstel. Deze richtlijnen moeten onder meer het handelsverkeer en een doelmatig handelen van netbeheerders en netgebruikers bevorderen, zegt de wet. De wetsterm ’’bevorderen’’ duidt immers op een actief streven naar een door de wetgever gewenste ontwikkeling.

Zo impliceert de eis om het handelsverkeer te bevorderen dan ook dat de directeur DTE moet onderzoeken op welke wijze de door de gasbedrijven te hanteren tarieven en voorwaarden het handelsverkeer optimaliseren. Gaat het daarbij om een afstandsafhankelijk tarief, om een postzegeltarief of spelen andere factoren een belangrijke rol? Hoe dient schaars beschikbare transportcapaciteit te worden verdeeld? Dat zijn vragen, waarop de directeur DTE beleid moet formuleren.

Ten aanzien van het onderwerp ’’bevorderen van het doelmatig handelen van netbeheerders en netgebruikers’’, een citaat uit het wetsvoorstel, kan ons inziens worden aangesloten bij de uitleg zoals door de directeur DTE gegeven in het kader van de Elektriciteitswet 1998. De mening van de minister, verwoord in de memorie van antwoord, dat het niet nodig zal zijn dat de directeur DTE op voorhand efficiencyprikkels in de richtlijnen zal opnemen, is naar de mening van mijn fractie niet overeenkomstig de wet. De in artikel 13 opgenomen zinsnede ’’bevorderen van het doelmatig handelen van netbeheerders’’, impliceert immers het opnemen van dergelijke prikkels. Graag wil ik hieromtrent een duidelijk antwoord van de minister.

De richtlijnen moeten de gasbedrijven overigens voldoende ruimte laten om zelf op het bedrijf toegesneden indicatieve tarieven en voorwaarden te ontwikkelen. De minister heeft dat in relatie tot het onderwerp kwaliteitscriteria terecht geconstateerd. De richtlijnen dienen dus slechts de uitgangspunten te bevatten, waaraan de indicatieve tarieven en voorwaarden moeten voldoen. De vertaling van deze uitgangspunten is aan de bedrijven. Mocht de directeur DTE de door de wetgever gewenste maatschappelijke ontwikkeling onvoldoende of onjuist tot uitdrukking brengen, dan heeft de politiek de gelegenheid in te grijpen via de in het wetsvoorstel opgenomen algemene maatregel van bestuur, met voorhangprocedure, waarbij het mogelijk wordt gemaakt instructies te geven aan de directeur DTE. Graag commentaar van de minister bij deze invulling, waar het erom gaat om de nutsfunctie van de overheid zoveel mogelijk veilig te stellen. Het eindoordeel van de CDA-fractie inzake dit wetsvoorstel zal daar mede van afhangen.

Dit klemt temeer omdat de burger tot nu toe niet zo opgetogen is over de liberaliseringsgolf. Daar zullen de prijzen van bijvoorbeeld elektriciteit en benzine ook het nodige aan bijdragen. Daarbij komt het niet denkbeeldige risico van een crisis in de Nederlandse energiesectoren, zoals recent voorspeld door het internationale kredietbeoordelings-bedrijf Moody’s in het Financieel Dagblad van 19 mei 2000. Moody’s voorziet zonder meer hogere energieprijzen in ons land dan in omringende landen. Dat brengt de CDA-fractie tot de vraag of ons land in feite niet te klein is voor een liberalisering zoals nu voorgesteld.

Ook de Gasunie trok recentelijk aan de bel met een verontrustend bericht, inhoudende dat een te ver doorgeschoten liberalisering van de gasmarkt binnen 10 jaar een gebrek aan gas in Europa zal veroorzaken. Daarom de vraag of de minister kan garanderen dat het zo’n vaart niet zal lopen. Heeft de minister voldoende middelen om in schaarstesituaties daadwerkelijk in te grijpen?

In verband met de bescherming van de belangen van de afnemers op de gasmarkt is goed toezicht van groot belang. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft dit onderwerp naar de mening van de CDA-fractie terecht veel aandacht gekregen. De toezichthoudende taken zijn verdeeld over de minister, met op de achtergrond het parlement, de directeur-generaal van de NMA en de directeur van de DTE. Waar de minister wordt aangewezen als toezichthouder betreft het taken, die verband houden met het waarborgen van de belangen van de beschermde afnemers en na de volledige liberalisering de belangen van de kleinverbruikers. Het door de directeur-generaal van de NMA en van de directeur van DTE te houden toezicht heeft een ander karakter. Hun toezichthoudende taak moet veel meer worden gezien in het garanderen van een goede marktwerking binnen de gassector. Hierbij is sprake van een belangrijk onderscheid in taken tussen enerzijds de directeur DTE en anderzijds de directeur-generaal NMA. De eerste houdt zich vooral bezig met het preventief toezicht, bijvoorbeeld door het vaststellen van richtlijnen en vooraf, zulks op verzoek van belanghebbenden, op het beoordelen van indicatieve tarieven en voorwaarden, zoals ik al eerder betoogde. De taak van de directeur-generaal NMA heeft in feite uitsluitend betrekking op beslechting van individuele, concrete geschillen. Het toezicht van de directeur-generaal moet dus veeleer als repressief worden gekwalificeerd.

De verplichte overdracht van uitvoerende en toezichthoudende taken, zoals verwoord in artikel 59 van het wetsvoorstel moet ons inziens in het verlengde van dit onderscheid tussen preventief en repressief toezicht worden beschouwd. De keuze om niet rechtstreeks in het wetsvoorstel bevoegdheden aan de directeur DTE toe te kennen houdt slechts verband met de wenselijkheid om coö rdinatie en afstemming tussen NMA en DTE te verzekeren. Dit is in het bijzonder van belang in verband met de consistente toepassing van de Mededingingswet door de NMA.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van antwoord dat de minister ervan uitgaat dat de directeur-generaal NMA zijn bevoegdheden aan de directeur DTE zal mandateren. De minister stelt aldaar immers dat alle besluiten van de directeur DTE aan de directeur-generaal NMA moeten worden toegerekend, hetgeen kenmerkend is voor mandaat. De figuur van mandaat sluit, volgens onze fractie, niet aan bij de systematiek van het wetsvoorstel. Blijkens de behande- ling in de Tweede Kamer is het ongetwijfeld de bedoeling van dat deel van het parlement dat aan de directeur DTE uitvoerende en toezichthoudende taken rechtstreeks worden toegekend. Mandaat is hiervan wel erg ver verwijderd.

Een mandaat wordt door de leden van de CDA-fractie ook als zeer onwenselijk gezien. Immers, op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht zou in dat geval de directeur-generaal wel erg grote invloed hebben en houden op het functioneren van de directeur DTE. Zo impliceert mandaat niet alleen het recht om algemene, maar ook om bijzondere instructies te geven. De keuze voor mandaat zou dus de directeur-generaal in vergaande mate belasten met zowel het preventieve toezicht (het opstellen van richtlijnen en het vooraf beoordelen van indicatieve tarieven en voorwaarden) alsmede met het repressieve toezicht (concrete geschillenbeslechting). Door de mandaatsbenadering krijgt de directeur-generaal teveel en te grote bevoegdheden. Dit is uit het oogpunt van belangenverstrengeling evenmin wenselijk.

De geschillenbeslechtende taak van de NMA vereist immers de nodige afstand tot degenen die de normen, de richtlijn waaraan de NMA moet toetsen, vaststellen. De CDA-fractie acht mandaat derhalve volstrekt onwenselijk. De directeur DTE moet niet gemandateerd worden, maar de directeur-generaal NMA dient zijn bevoegdheden aan de directeur DTE te delegeren. Dat is overeenkomstig het wetsvoorstel en hiermee wordt een zuivere scheiding tussen de taken van de directeur DTE en de directeur-generaal NMA gehandhaafd. De CDA-fractie wil graag de instemming van de minister voor deze nadere verduidelijking van het wetsvoorstel.

Op verzoek van de commissie voor Economische Zaken van deze Kamer heeft de minister een overzicht verstrekt van de verschillen in regelgeving tussen de Elektriciteitswet en de nu voorliggende Gaswet. Daarvoor dank ik de minister. Een fors aantal van deze verschillen heeft een hoge mate van toevalligheid. In dat kader zou ik aan de minister willen vragen of ze overweegt om op overzienbare termijn te komen met een integratie, dan wel een harmonisatie van beide wetten in één Energiewet. Dat zou goed passen bij het beleid van de laatste decennia, waarbij werd gestuurd op integratie van gas en elektra, zulks mede gebaseerd op het advies van de commissie Brandsma uit de jaren tachtig.

Inzake de verschillen tussen E- en G-wet wil mijn fractie nog enkele punten aan de orde stellen. Bij elektriciteit wordt uitgegaan van gereguleerde toegang tot de netten, bij gas van onderhandelbare toegang. De daarvoor genoemde argumenten lijken ons flinterdun. Wil de minister de redenen voor deze verschillende benaderingen nog eens duidelijk toelichten?

De E-wet schrijft verder voor een scheiding tussen het beheer van de netten en de levering van elektriciteit. De Gaswet eist de scheiding tussen beheer en levering wel voor de distributiebedrijven, maar niet voor Gasunie. Ook daarop horen wij graag een toelichting

Een nieuwe Energiewet, waar ik zojuist over sprak, zou ook de mogelijkheid bieden voor een spaarzaam omgaan met algemene maatregelen van bestuur en vooral met ministeriële regelingen. In het wetsvoorstel zijn er maar liefst zo’n twintig opgenomen en daarvan is, zulks op ons verzoek, in de memorie van antwoord ingegaan op het waarom van zovele AMvB’s en ministeriële regelingen. De minister motiveert door een beroep te doen op de Aanwijzingen voor de regelgeving. Daarbij zij opgemerkt dat deze aanwijzingen de spelregels zijn, die het kabinet met zichzelf geeft afgesproken en dus niet met de Kamers of met de samenleving.

Een bijkomend punt is dat de minister schrijft dat deze Aanwijzingen ’’in het algemeen’’ gevolgd zijn. Waarom, zo is mijn vraag, zijn deze aanwijzingen niet strikt gevolg maar ’’in het algemeen’’? Naar de mening van de CDA-fractie dient zoveel mogelijk in de wet zelf geregeld te worden. Dat vergroot de toegang en de duidelijkheid voor de burger en voor de uitvoeringsorganisaties. AMvB’s, al of niet met een voorhangprocedure, laten democratische inbreng en controle toe en worden ook aan het oordeel van de Raad van State onderworpen. Dat op zichzelf geeft in elk geval nog een zekere democratische borging. Ministeriële regelingen echter zijn naar mijn mening democratisch gezien ondingen en deze dienen derhalve alleen te worden toegepast als het echt niet anders kan. Ze geven te veel ruimte aan bureaucratie en vergroten daarmee de afstand tot de burger. Wil de minister hierop reageren en is zij eventueel bereid de meer inhoudelijke ministeriële regelingen toe te passen als waren het AMvB’s, om in elk geval een goede start te maken met het verschaffen van meer duidelijkheid?

De minister heeft aangekondigd dat ze een platform zal instellen dat de liberalisering van de energiemarkten moet gaan begeleiden. De leden van de CDA-fractie zouden graag nader geïnformeerd willen worden over structuur, samenstelling en werkwijze van dit platform. Welke organisaties zullen worden uitgenodigd voor toetreding en in welke hoedanigheid? De CDA-fractie hecht aan een evenwichtige vertegenwoordiging van alle bij de energiemarkt betrokken partijen, hetzij als leverancier, als handelaar of als afnemer. Te denken valt daarbij aan EnergieNed, aan VOEG (de handelaars), aan de Consumentenbond, de tuinbouwsector, de VNCI en de VEMW. Wij verwachten graag een instemmende reactie van de minister.

Voorzitter! Na deze wat uitvoerige beschouwing wil ik nog kort ingaan op enkele andere zaken. Op blz. 12 van de memorie van antwoord wordt gewezen op het bestaan van een goed functionerende klachtenregeling bij de geschillencommissie openbare nutsbedrijven. De CDA-fractie kan zich vrijwel altijd goed vinden in het laagdrempelig oplossen van geschillen. Als echter het onderhavige wetsvoorstel wordt aangenomen, kunnen geschillen terecht niet meer bindend worden beslecht als één van de partijen daartegen bezwaar heeft. Immers de leden 2 en 3 van artikel 50 regelen onomwonden dat de Nederlandse rechter bij uitsluiting bevoegd is. Graag de mening van de minister hierover.

Met betrekking tot het Commodity Diensten Systeem (CDS) is door de CDA-fractie de vraag gesteld in het voorlopig verslag, waarom de minister dit systeem heeft goedgekeurd. De minister beantwoordt deze vraag niet, maar zegt op blz. 14 van de memorie van antwoord dat ze het niet vaststelt. Naar het ons voorkomt is dat een ontwijkend antwoord. Daarom nu de vraag, wat er precies stond in een brief aan Gasunie inzake het CDS. Is overigens zo’n eenzijdig vastgesteld systeem niet in strijd met de in het wetsvoorstel verankerde uitgangspunten?

De invoering van het CDS vormt naar onze mening en bedreiging voor het gebruik van alternatieve warmtebronnen zoals industriële restwarmte, waar onder warmtekrachtkoppeling en geothermische warmte onder meer vrijkomend bij de verwerking van mest en huisafval. Door de invoering van het CDS wordt het gas in de basislast goedkoper en in de pieklast duurder.

Aangezien genoemde alternatieve warmtebronnen concurreren met aardgas in de basislast, heeft de invoering van dat systeem een verslechtering van de positie van deze alternatieve bronnen tot gevolg. Vanuit een oogpunt van duurzame en milieuhygiënische energiehuishouding – zie ook de considerans van het wetsvoorstel – is dit onduldbaar. Onderkent de minister dit probleem en is zij bereid daarvoor samen met betrokkenen een aanvaardbare oplossing te vinden?

Onze vraag in het kader van het mogelijkerwijs niet van toepassing zijn van de Belemmeringenwetten is naar tevredenheid beantwoord, in die zin dat de CDA-fractie op blz. 23 van de memorie van antwoord leest dat bij mogelijke geschillen de weg naar de Belemmeringenwetten openstaat via de buisleiding-concessie Als wij dat goed gelezen hebben – ik zie de minister knikken – hoeft zij daarop niet verder in te gaan.

Over de antwoorden op onze vragen over het gestelde in de artikelen 2 en 3, waarin is vastgelegd dat uitsluitend naamloze of besloten vennootschappen aangewezen mogen worden als netbeheerder, is de CDA-fractie minder tevreden. Wij zien nog steeds niet in waarom een coö peratie die onder het structuurregime valt, moet worden uitgesloten. Ook daar staat de raad van commissarissen op een afstand die tenminste valt onder de door de minister in de memorie van antwoord gehanteerde term ’’enige afstand’’.

Zou het niet meer voor de hand liggen om de bepaling van artikel 3 inzake de instelling van de raad van commissarissen aan te vullen met datgene wat de Elektriciteitswet in dit kader verwoordt? In de memorie van antwoord geeft de minister in feite dat antwoord al op blz. 35. Aannemende dat de minister daar nu nog zo over denkt, zou het dan niet voor de hand liggen om dit te repareren bij de reeds aangekondigde wijziging van de Elektriciteitswet? En is de minister verder bereid om in dat kader na te denken over een mogelijke nuancering in het bij uitsluiting noemen van de NV- of BV-vorm? Mijn fractie zou dat op prijs stellen, vooral omdat naar haar mening de rechten van de burger niet méér mogen worden ingeperkt dan dringend noodzakelijk.

Wil de minister de redenen voor het geheel uitsluiten van gemeenten en provincies in artikel 62 van het voorstel nog eens mondeling toelichten, mede in het licht van de geschiedenis waarmee onze bijdrage begon?

Onze vragen over de evaluatie in artikel 66 zijn bevredigend beantwoord. Wel rijst de vraag, waarom evaluatie vóór de liberalisering om de 2 jaar zal plaatsvinden en ná de liberalisering om de 4 jaar. Is dat eigenlijk wel zo logisch?

Artikel 88 regelt de inwerkingtreding van de wet en van verschillende artikelen daaruit. Geeft dit artikel een limitatieve opsomming, of is de minister voornemens de daarin niet genoemde artikelen later in werking te laten treden? Een duidelijk ’’nee’’ op het laatste deel van deze vraag zou de CDA-fractie verheugen.

Voorzitter! We zijn zeer benieuwd naar de antwoorden van de minister.

©

foto M.E. (Marbeth)  Bierman-Beukema toe Water
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD): Mijnheer de voorzitter! Het was verheugend om aan het begin van deze discussie van de heer Hofstede te mogen horen dat hij de verlichte liberalen verantwoordelijk acht voor het begin van de victorie.

De heer Hofstede (CDA): Ik ben altijd blij wanneer een liberaal mij bijvalt, maar ik moet er even op wijzen dat er in die periode nog geen politieke partijen waren. Christendemocraten of socialisten waren er nog niet, er waren alleen maar conservatieven en liberalen.

Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD): In ieder geval geestverwanten.

Voorzitter! Het voorliggende wetsvoorstel geeft uitvoering aan de EG aardgasrichtlijn in de context van ons nationale energiebeleid, zoals dat is neergelegd in de Derde energienota en voor aardgas nader geconcretiseerd in de notitie ’’Gasstromen’’.

De richtlijn geeft veel ruimte aan lidstaten om de communautaire voorschriften met eigen beleid aan te vullen en bevat slechts globale regels die een zeer geleidelijke partiële opening van de nationale gasmarkten moeten bewerkstelligen.

De richtlijn eist dat in 2006 33% van het gasverbruik onder een geliberaliseerd regime valt, dat er sprake is van een toegangsregime, een onafhankelijke institutie die geschillen beslecht en een gescheiden boekhouding voor gasbedrijven ten aanzien van productie, levering en opslag.

Aan ons dus niet zozeer de vraag of liberalisering van de gasmarkt wenselijk is, maar of dit wetsvoorstel een ordelijk verloop van het liberaliseringsproces in voldoende mate garandeert en tevens recht doet aan een prudent Nederlands gaswinnings- en verkoopbeleid.

De minister heeft gekozen voor een rap tempo waarbij de gehele Nederlandse afzetmarkt in 2004 geliberaliseerd kan zijn. Is dit een haalbaar scenario? Hebben we te maken met een goed functionerende markt? Is het toezicht op zijn taak berekend? Hoe zit het met de toegang tot het net en het CDS-systeem? Wat zijn de te verwachten effecten op warmtekrachtkoppeling en energiebesparing en houden we de vinger adequaat aan de pols door middel van evaluatie? Deze vragen wil de VVD-fractie met name bespreken en daarnaast wil ik kort stilstaan bij de notitie ’’Liberalisering en privatisering in netwerksectoren’’.

Hoe zit het met het tempo? Is het een haalbaar scenario de hele markt in 2004 te liberaliseren? De ervaringen in de elektriciteitssector maken dit niet zonder meer aannemelijk. De minister wijst op het feit dat de meeste horizontaal geïntegreerde energiedistributiebedrijven al ruime ervaring hebben opgedaan met de overschakeling naar een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt. Daarnaast heeft Gasunie ervaring opgedaan met de geliberaliseerde markt van grootverbruikers. De instelling van een ’’platform versnelling en liberalisering energiemarkten’’ kan een nuttige bijdrage leveren aan een ordelijke overgang. Dat lijkt ons ook een goede zaak. De praktijk zal leren of het ingezette tempo te ambitieus is. Indien dat inderdaad het geval is,

voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid de invoerdatum voor kleinverbruikers te wijzigen.

Blijkens de memorie van toelichting is het de bedoeling van de regering de Nederlandse gasmarkt van aanbodgestuurd, vraaggestuurd te maken. Door transportsystemen open te stellen voor het vervoer van gas van derden en door afnemers geleidelijk vrijheid te geven in de keuze van hun leverancier zou er meer concurrentie ontstaan aan de aanbodzijde van de gasmarkt. Dat dit ook gebeurt lijkt echter allerminst zeker. Het voor Nederland relevante aanbod komt behalve uit Nederland, uit Noorwegen, Rusland, het Verenigd Koninkrijk en Algerije. Naast de Gasunie zijn ook die andere aanbidders monopolistisch georganiseerd. Zij hebben een gemeenschappelijk belang in het bestendigen van een hoge marktprijs. Voor Nederland geldt hetzelfde, niet alleen vanwege de hoge opbrengsten voor de staatskas maar ook omdat het in die situatie lonend blijft de kleine velden te exploiteren.

Om tot een effectieve vraaggestuurde markt te komen, is de aanwezigheid van structureel overschot aan aanbodcapaciteit essentieel. Het is niet waarschijnlijk dat zich dat in de voorzienbare toekomst voor zal doen. Is er geen aanbodoverschot, dan zal de slag om de gunsten van de klant niet geprikkeld worden en prijsverlaging niet aan de orde zijn.

Onze vraag hoe de minister de marktontwikkeling op een termijn van 20 jaar of langer inschat, beantwoordt zij optimistisch in de verwachting dat het aanbod uit Azië en Afrika zal groeien. De vraag is wat dat aan transportkosten met zich zal brengen. Een wat minder rooskleurige blik in de toekomst leidt ons inziens makkelijk tot de verwachting dat de thans aanwezige beperkte markt straks nog maar één dominante speler kent, te weten Rusland en dat ligt ook niet naast de deur. Ik kan alleen maar concluderen dat ons naar alle waarschijnlijkheid een stevige prijsontwikkeling te wachten staat!

De marktwerking op het punt van gasaanbod is beperkt. De distributie van het gas is in handen van monopolisten die het transport verzorgen: Gasunie voor het hoofddistributienet en gasbedrijven voor het distributienet naar eindverbruikers. Zij moeten hun indicatieve tarieven voor transport vóór 1 oktober naar de DG NMA sturen. Wij hebben de minister gevraagd wat voor toetsing wij in dit kader van NMA mogen verwachten. Het antwoord stelt ons niet gerust. Waar sprake is van monopoloïde situaties, moet het toezicht effectief tegenwicht willen en kunnen bieden. Het beeld dat ontstaat uit de beantwoording is er één van marginaal toezicht, van een toezichthouder die globaal weet wat er gaande is en – ik citeer – ’’bij sterk afwijkende tarieven ambtshalve onderzoek doet’’. Is er sprake van een geschil, dan worden de tarieven op redelijkheid getoetst. Een piepsysteem? De indruk wordt hiermee gewekt dat de verschillende gastransporteurs weinig risico lopen op de vingers getikt te worden als zij het onderling maar globaal eens worden over de te hanteren tarieven.

Het was met name dit punt waarover ook de Raad van State in zijn jaarverslag zorg uitsprak. Ik citeer: ’’Bij de genoemde markten is de vrije toegang tot het landelijke netwerk tegen redelijke tarieven een van de lastigste vraagstukken die moeten worden opgelost.’’ Ik zou graag van de minister een reactie krijgen op de vraag, of in deze situaties waar niét de markt een gezonde tariefstelling bewerkstelligt een actiever toezicht op de redelijkheid van de tariefstructuur gewenst is.

Het Commodity Diensten Systeem wordt niet door de minister van EZ vastgesteld. De minister heeft het wel goedgekeurd. Blijkens de memorie van antwoord kan Gasunie zelf – ik citeer – overwegen onderdelen van het CDS aan te passen. Ik mag hopen, dat de NMA hierbij een krachtige rol speelt indien en voorzover het handelsverkeer en het doelmatig handelen van gastrans-portbedrijven en netgebruikers in het geding is. Het systeem onderscheidt onder andere de kosten voor het gas zelf en de kosten voor transport en loadfactorconversie. Aparte tarieven voor verschillende transportactiviteiten passen in een geliberaliseerde markt. Dit gezegd zijnde, moeten wij constateren dat onverkorte toepassing van het CDS bij lage bedrijfstijden, zoals die zich voordoen bij huishoudens, bij de glastuinbouw en bij ruimteverwarming in het algemeen, leidt tot aanmerkelijke toename van kosten. Een mogelijke daling van de gasprijs met enkele centen per kubieke meter zal niet in verhouding staan tot de verwachte tarieven die Gasunie aan onderscheiden diensten verbindt.

De vraag is of het systeem zoals het er nu ligt, ook over de hele linie werkelijk gemaakte kosten vertegenwoordigt. Betekent het enkele feit dat de tuinbouwsector onregelmatig gas afneemt gedurende het etmaal een extra kostenpost voor de transporteur? Of zou de sector juist een daltarief moeten krijgen omdat hij gas afneemt op een moment dat de rest van Nederland de thermostaat laag zet, namelijk ’s nachts?

Mijnheer de voorzitter! Ik vraag mij dit af. De VVD-fractie maakt zich zorgen over de mate waarin DTE in staat zal zijn de tariefstelling van deze monopoloïde bedrijven onder controle te houden. Als men daarin niet slaagt, is het onredelijk een neerwaartse druk op de tarieven te verwachten.

Het CDS-systeem heeft naar het zich laat aanzien negatieve gevolgen voor alternatieve warmtebronnen. Blijkens de memorie van antwoord deelt de minister de zorgen van mijn fractie over deze ontwikkelingen en is het wachten nu op een goedkeuring van Brussel van de wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag.

Met waardering neemt de VVD-fractie kennis van de verschillende initiatieven die de minister neemt op het punt van duurzaam energiegebruik en -besparing.

Kan de minister aangeven wanneer de vergroeningsnotitie het parlement zal bereiken waarin, naar ik aanneem, de mogelijkheden om de positie van de WKK te versterken aan de orde zullen komen? Wordt in diezelfde notitie het systeem van groencertificaten uitgewerkt dat op 1 januari 2001 in werking zou moeten treden?

We hebben te maken met een tariefstructuur die investeringen en werkwijzen, die overigens wenselijk zijn uit een oogpunt van besparing van energie en fossiele brandstof, economisch niet rendabel maakt. Nu moeten we het hebben van fiscale en andere kunstgrepen om dit wenselijke gedrag alsnog te bevorderen. Anders dan bij de elektriciteitssector is bij gas niet gekozen voor een tariefstructuur waarbij de nadruk ligt op variabilisatie; lage vaste lasten en een relatief hoge prijs voor de commodity. Waarom heeft de minister niet gekozen voor een structuur die méér bevorderlijk is voor initiatieven op het gebied van energiebesparing?

In afwijking van de Elektriciteitssector heeft het kabinet gekozen voor een regime van onderhandelde toegang. De vraag dringt zich op, hoeveel ruimte er daadwerkelijk voor onderhandeling zal blijken te zijn en of het Nederlandse systeem niet aangeduid zou moeten worden met het begrip ’’hybride, dicht tegen gereguleerd aan’’ dat in de memorie van antwoord voor het Franse systeem gebruikt wordt. Ik zou graag van de minister willen horen waarom niet eenvoudig gekozen is voor een gelijkluidend systeem als bij de elektriciteitssector.

De VVD fractie heeft een aantal vragen aan de minister gesteld over aspecten van de voorgenomen evaluaties. De minister heeft een overzicht gegeven van onderwerpen, die in 2002, 2004 en elke volgende vier jaar aan de orde zullen komen. Zij trekt daarbij de conclusie dat – ik citeer – ’’het veranderingsproces de komende jaren goed gevolgd zal worden’’. Ik wil dat in grote lijnen wel geloven, maar ’’volgen’’ is nog wat anders dan ’’evalueren’’. Aan de hand van welke heldere meetbare criteria wordt de komende jaren vastgesteld of de gemaakte beleidskeuzes de goede waren? Zijn dergelijke criteria opgesteld of in voorbereiding? Wat moet ik me daarbij voorstellen? Ik zou dit alsnog van de minister willen horen.

Ik concludeer, mijnheer de voorzitter, dat met dit wetsontwerp een serieuze poging is gedaan om het liberaliseringsproces op de Nederlandse gasmarkt ordelijk te laten verlopen. Wij zijn blij met het uitstel dat bereikt is voor een sector als de glastuinbouw, die zich aan het nieuwe tariefsysteem zal moeten aanpassen. Welke ontwikkelingen zich in de praktijk voor zullen doen is onzeker. De minister lijkt op onderdelen zekerder van een voor alle partijen profijtelijke afloop dan mijn fractie. Dat is een kwestie van inschatting. Het is van groot belang de vinger goed aan de pols te houden en waar nodig indringender gebruik te maken van de instrumenten die de wet biedt!

De markt is op zijn vroegst op 1 januari 2004 geheel geliberaliseerd, wanneer ook het segment van kleinverbruikers vrije leverancierskeuze krijgt. Wat de effecten van liberalisering zijn voor deze groep die in beginsel de zwakste onderhandelingspositie heeft, horen we pas vier jaar later. Dit baart mijn fractie grote zorgen. Ik vraag de minister daarom met klem reeds na twee jaar een tussentijdse evaluatie uit te voeren, waarbij de ontwikkelingen in dít segment van de afzetmarkt worden onderzocht en gerapporteerd. Die toezegging zou een stuk ongerustheid bij ons wegnemen.

Ik kom nu bij de notitie Liberalisering en privatisering in netwerksectoren. In deze notitie staat – dat onderstreept de minister althans in de memorie van antwoord – de positie van de consument centraal. De positie van de consument is als het ware het perspectief van waaruit de notitie geschreven is. Zou de consument dat ook zo ervaren? Zit, om maar een voorbeeld te noemen, de consumentgasafnemer te wachten op productvernieuwing? Of verwacht hij wat hij altijd al had, namelijk gegarandeerde levering tegen een redelijke prijs? Geen misverstand, voorzitter, de VVD-fractie steunt initiatieven voor liberalisering en privatisering van harte wanneer daarmee concurrentie en markt-prikkels geïntroduceerd worden die leiden tot voordeel voor consumenten en bedrijven in Nederland. De bedrijfsmatige prestaties van de overheid zijn zeker niet superieur aan die van de private sector en bij een gezond functionerende markt kan het pad naar liberalisering en ook privatisering zeker begaan worden. Mijn fractie onderschrijft daarbij met klem de constatering die ook in de notitie gedaan wordt, dat de aandacht in de eerste plaats moet uitgaan naar een doelmatige marktordening en dat pas daarná het privatiseringsvraagstuk kan worden beantwoord.

Met de notitie tracht het kabinet de vraag te beantwoorden, hoe de overheid haar verantwoordelijkheid voor publieke belangen in netwerksectoren met een nutskarakter op de meest doelmatige wijze kan waarborgen. De aanpak is helder en in theorie aantrekkelijk. Dilemma’s ontstaan echter in de praktijk. Méér markt vergt van de overheid opdrachtgeverschap, regeling van toezicht, juridische kaders, procesregie en een scheiding van taken om pettenproblemen te voorkomen. Ambtenaren en bestuurders moeten goed worden voorbereid op het op zich nemen van deze verantwoorde- lijkheden en taken. Bij herhaling is gebleken dat het lastig is het publieke belang ook voor de lange termijn helder te definiëren. Dat maakt het afgeven van concessies voor bepaalde tijd aantrekkelijk, omdat op die manier na verloop van tijd een moment van herbezinning en heronderhandeling ontstaat.

De markt werkt zelden perfect en evenwichtig of we hebben met oligopolisten te maken die door een krachtige toezichthouder in de hand gehouden moeten worden. Dat vraagt nogal wat van het toezicht. De toezichthouder moet bijvoorbeeld voorkomen dat de eigenaar van infrastructuur misbruik maakt van zijn economische machtspositie door onredelijke tarieven of condities voor het verlenen van toegang te eisen. De Mededingingswet verbiedt dit misbruik en de NMA moet erop toezien dat de voorwaarden redelijk, transparant en non-discriminatoir zijn. Het lijkt aannemelijk dat het toezicht er makkelijker in zal slagen te corrigeren op de elementen ’’non-discriminatoir’’ en ’’transpa-rant’’ dan op ’’redelijk’’. Een oordeel over de redelijke hoogte van tarieven komt slechts tot stand op basis van gedegen bedrijfseconomisch onderzoek en met ruimhartige medewerking van de monopolist zelf.

Privatisering beoogt meer marktsturing en afname van overheidsbemoeienis. In een onvolkomen marktsituatie zal de overheid, naast het organiseren van onafhankelijk toezicht om het publieke belang te waarborgen, in de regel terugvallen op méér regulering en een grotere administratieve last creë ren.

De notitie biedt een ordelijk en systematisch afwegingskader voor besluitvorming. In zijn digitale eenvoud biedt dat echter weinig ruimte voor de nuance. De vragen die beantwoord moeten worden, zijn zelden met een ongeclausuleerd ’’ja’’ of ’’nee’’ te beantwoorden. Voor de VVD-fractie is juist oog voor de nuance bij de afwegingen die gemaakt moeten worden essentieel en laat noch de theorie noch de praktijk van liberalisering en privatisering zich vangen in blauwdrukken.

De discussie over privatisering raakt hier en daar wat sleets. In theorie levert het louter voordelen op. In de praktijk zijn de resultaten soms mager. De overheid zet publieke taken in de markt om een even goed of beter product te krijgen tegen een lagere prijs. Het is maar de vraag of dat altijd het geval is en een kritische afweging blijft geboden, of bepaalde goederen of diensten zich naar hun aard lenen voor vervreemding.

Wij ontvingen dezer dagen het rapport van de WRR ’’Het borgen van publiek belang’’. Mijn fractie ziet met belangstelling uit naar de reactie van het kabinet op dit rapport. Van de minister hoor ik graag wanneer wij die reactie kunnen verwachten. Natuurlijk heb ik ook graag antwoord op mijn andere vragen.

©

foto T. (Tom)  Pitstra
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Pitstra (GroenLinks): Voorzitter! Na de elektriciteitssector was de gassector aan de beurt om aangepakt te worden door de paarse neoliberale marktwerkingsmachinerie. Even leek het er op dat deze sloopmachine – zo wil ik het toch wel noemen – van de nutssector gestopt zou kunnen worden. Immers aan de overzijde kwam de PvdA met een ’’nee, tenzij’’-principe en leek ook het CDA met zijn stemgedrag tegen de Elektriciteitswet – niet hier maar wel aan de overzijde – een andere koers in te slaan. Deze verheugende politieke ontwikkeling werd sterk gesteund door een duidelijk rapport van de Algemene Rekenkamer over de gederfde inkomsten door liberalisering en door een stevig advies van de Raad van State bij de begroting 2000. Ook diverse deskundigen spraken uit dat de voorgestelde wet met name voor consumenten te veel risico’s betekende. Het laatste rapport van de WRR biedt in mijn ogen ook aanknopingspunten voor een fundamentele heroverweging ook van deze Gaswet.

Maar tot onze grote verwondering slaagt EZ, de afdeling marktwerking – laat ik die maar eens complimenteren – en ook deze minister, er maar steeds weer in om alle kritiek als water van een eend af te schudden. Met de neoliberale wind van Brussel in de rug slagen ze er zelfs in de liberalisering te versnellen en sterker door te zetten dan waartoe de richtlijnen Nederland verplichten. In deze visie is het woord nutssector eigenlijk besmet. Dat hoort gewoon niet te bestaan. En in het antwoord op een vraag van de CDA-fractie wordt de nutssector op één lijn gesteld met de productie van brood of medicijnen. Dat zijn ook primaire levensbehoeften, zo stelt de minister, maar hoeven niet door de overheid zelf geproduceerd te worden. Nu rijdt de overheid op dit moment ook helemaal geen treinen en produceert ze ook niet direct zelf leidingwater, om een paar voorbeelden te noemen. Daar zijn toch altijd redelijk zelfstandige bedrijven als de NS of waterleidingsbedrijven tussen gezet met een aparte wetgeving. Het is echter wel illustratief voor het denken: productie van brood staat op één lijn met diensten als water, gas, elektriciteit of afvalinzameling.

Het is toch niet voor niets dat zelfs in de klassieke economie een term als een natuurlijk monopolie bestaat en een term als oligopolie? De vraag is hoe we dat natuurlijke monopolie klantvriendelijk en democratisch gelegitimeerd kunnen laten werken. Dat is tenminste onze vraag.

Illustratief in dit eendengedrag is het debat hier in de Eerste Kamer bij de algemene beschouwingen, waar, met uitzondering van de VVD hoewel ik vandaag ook daar een licht kritische teneur bespeur, stevige kritiek te beluisteren was op de privatiserings- en liberaliseringzucht van de regering op allerlei terreinen van de samenleving. Ook de heer Hofstede heeft daar zojuist op gewezen. De PvdA eiste een pas op de plaats, een fundamentele heroverweging van de bereikte resultaten. Door de ministerpresident werd een nota toegezegd, maar wij werden afgescheept met slechts een notitie over de netwerksectoren – zeg maar de nutssector – waarin opnieuw zonder empirisch onderzoek werd uitgelegd waarom het beleid is zoals het is. Ik had sterk de indruk dat EZ een notitie uit de kast kon trekken die ze toch al hadden liggen, omdat ze merkten dat de weerstand toenam en dus een betere exegese noodzakelijk was.

Aan de overzijde van het Binnenhof is deze notitie besproken en de minister stelt doodleuk dat in deze bespreking de notitie in hoofdlijnen werd gesteund. Nu is deze bewering gemakkelijker te controleren dan een bewering over hoe het in Zweden is gegaan. Ik heb het verslag van deze bijeenkomst er dan ook op nageslagen. Alleen de VVD en in mindere mate D66 – die partij zit een beetje met het milieu in haar maag – steunen de nota. De PvdA had vrij fundamentele bezwaren. Deze fractie wil dat de regulator – de NMA neem ik aan – ook op milieu en veiligheid gaat toetsen. Het CDA wijst op een onderzoek van de Rijksuniversiteit Leiden bij 8 steden waar geprivatiseerd/geliberaliseerd is. Het blijkt dat daar geen spat efficië nter wordt gewerkt. Typisch zo’n onderzoek dat ze bij EZ niet willen kennen of nog liever met weer een eigen onderzoek pareren of verwarring over zaaien. De heer Leers vindt dat de overheid de infrastructuur in handen moet houden en wijst op het echec bij de NS. De SGP mist een brede overheidsvisie en vindt dat de notitie veel te laat komt. Ik heb er geen al te grote steun in het beleid voor kunnen ontdekken, behalve bij de VVD. Nu geef ik toe, dat er geen moties zijn ingediend. Er was zelfs niet eens een tweede termijn waarin conclusies konden worden getrokken, maar van echte steun voor het beleid kan niet gesproken worden. Feitelijk is de situatie dat per beleidsterrein en per sector steeds weer opnieuw een politieke strijd wordt gevoerd.

In de visie van GroenLinks zijn er veel redenen om de neoliberale machinerie stop te zetten. De belangrijkste reden is wat de WRR het borgen van het publieke belang noemt. Wij zijn het trouwens met deze raad eens dat dit veel breder is dan het belang van de consument, die zo schijnt te smachten naar nog meer keuzevrijheid. De consument zou veel problemen hebben met de gedwongen winkelnering. Ik heb dat nou nooit als ik de kraan openzet of het licht aandoe. Wie van de hier aanwezigen heeft dat wel? Wie zwijgt stemt toe, zelfs de minister reageert niet, maar zij heeft in haar termijn natuurlijk nog volop gelegenheid, hierop te reageren.

Even een anekdote. De liberalisering van de telecomsector wordt vaak als lichtend voorbeeld gezien. Nog los van het feit dat een nieuwe technologie – de mobiele telefonie – de echte keuzevrijheid voor het netwerk bepaalde, vraag ik mij in gemoede af of de gemiddelde consument nu echt zo blij is met die baaierd aan mogelijkheden. Toen ik laatst een nieuw mobieltje moest kopen, bleken zelfs de whizzkids in de winkel niet eens een goed overzicht van alle toestellen met hun voor- en nadelen en de verschillende pakketten te kunnen leveren, laat staan dat de eenvoudige consument dat kan. De buitensporige keuzevrijheid wordt van een lust tot een last waar veel consumenten niet om zitten te springen.

Bij de behandeling van de Elektriciteitswet wees ik er al op dat de consument in Groningen helemaal niet wil kiezen voor stroom uit Limburg. Hij wil dat, als de knop wordt omgedraaid, het licht het doet, altijd, veilig en, zo mogelijk, schoon. Dat laatste moeten ze in Den Haag eigenlijk maar regelen. Goed, als ze dat verdommen, dan kopen sommigen groene stroom, maar dat is eigenlijk onzin. Waarom krijgt niet iedereen groene stroom en waarom moet alleen de milieubewuste burger meer betalen?

Ook de OPTA en zelfs het wetenschappelijk bureau van de VVD zijn erachter gekomen: de bevolking van Nederland wil helemaal niet leven onder het juk van deze totalitaire, neoliberale utopie. Maar EZ stoomt met oogkleppen door en waarom ook niet als men er nog steeds in slaagt om hun voorstellen door het parlement te krijgen. Veel georganiseerd maatschappelijk verzet is er niet, de Consumentenbond doet meestal lustig mee en de milieubeweging noch de vakbeweging slaagt erin, dit thema hoog op de agenda te krijgen. Het verhaal is ook ingewikkeld en de verlokkingen worden slim gepresenteerd. Slechts bij de NS en de thuiszorg lijkt een kentering gaande. Misschien dat vandaag hier in de Senaat een bijdrage aan deze kentering geleverd wordt. Dan zouden wij de functie van chambre de réflexion eens echt waarmaken.

Na deze algemene opmerkingen zal ik een poging wagen wat concreter op de diverse onderwerpen in te gaan, waarbij ik mij een uitstapje naar het algemene wel veroorloof, ook omdat de notitie netwerkstructuren geagendeerd staat. Ik wil beginnen met de adviezen van de Rekenkamer, de Raad van State en de WRR.

Voorzitter! De Rekenkamer heeft zich in het verleden herhaaldelijk kritisch uitgelaten over allerlei privatiserings- en liberaliseringoperaties. Haar vernietigende rapporten over de ZBO’s waarbij aandacht werd gevraagd voor de ministeriële verantwoordelijkheid en het politieke primaat hebben de discussies zeker beïnvloed. Ook over deze Gaswet heeft zij zich kritisch uitgelaten in haar rapport Aardgas- baten van 29 september 1999. Er is berekend dat de overheid door deze liberalisering vele honderden miljoenen – het kan oplopen tot meer dan 2 mld. – misloopt. Ik citeer de conclusie: ’’De Rekenkamer heeft berekend dat de liberalisering van de binnenlandse gasmarkt, in samenhang met een toenemend aanbod op de internationale markt en bij een ongewijzigd batenbeleid, naar verwachting aanzienlijke financiële gevolgen zal hebben voor de rijksbegroting.’’

Er werd zelfs geschreven dat het wetsvoorstel in strijd met de Comptabiliteitswet is, omdat deze financiële consequenties in het wetsvoorstel niet worden genoemd. De reactie van EZ is illustratief. Er wordt weer gezwaaid met een ander rapport, nota bene van het Centrum voor energiebesparing, waar de Rekenkamer grote bedenkingen tegen heeft, maar het zwakste punt, derving van overheidsinkomsten, wordt omgetoverd in een sterk punt voor de gehele economie. Door de lage prijzen wordt er macro-economisch geprofiteerd en je moet niet kijken naar die ’’enge’’ overheidsbelangen. Collectieve middelen, die ingezet kunnen worden voor de zo noodzakelijke collectieve investeringen, worden als enge beperkte belangen weggezet. De WRR schrijft over het borgen van het publieke belang bij privatisering, liberalisering en marktwerking. Dit lijkt mij een schoolvoorbeeld van hoe dat dus niet gebeurt. Het is verbazingwekkend dat dit rapport tot nu toe zo weinig politieke impact heeft gehad.

Naast de Rekenkamer heeft ook de Raad van State forse bedenkingen bij deze wet. In algemene zin formuleerde voorzitter Tjeenk Willink in de Staatscourant een aantal dilemma’s en problemen waar tot nu toe weinig aandacht voor was. Hij adviseert om niet verder te gaan dan waartoe Brussel ons verplicht, maar ook deze adviezen worden simpel weggewuifd.

Dan het WRR-rapport. Hoewel dit rapport niet simpel door ons geclaimd kan worden, daarvoor is de WRR veel te genuanceerd, zijn er toch wel een aantal conclusies uit te trekken. Het gaat de WRR om het borgen van het publieke belang. Dit wordt onderscheiden in een vraag naar het hoe en wat. Wat is dat publieke belang en hoe geven wij dat vorm? Het is meer een verhelde- rende analyse van de beslispunten dan een receptenboek voor concrete beslissingen, hoewel hij over de liberalisering en marktwerking bij de Nederlandse spoorwegen heel duidelijk is. Op pagina 148 kunnen wij lezen: ’’Er is eerder reden om de greep van de overheid op de NS te versterken.’’ Wat is de reactie van de voormalige minister van Verkeer en Waterstaat op deze vernietigende kritiek op haar paradepaardje? Zij mag er natuurlijk ook op reageren als huidige minister van Economische Zaken.

Het is minister misschien bekend dat haar collega van Verkeer en Waterstaat door het blad ’’Op Lemen Voeten’’ een reis in Engeland is aangeboden, The British Experience, waarin zij gebruik moet maken van bus en trein. Van mevrouw Netelenbos is nog toe geen of een afhoudende reactie ontvangen. Zij lijkt er eigenlijk niet voor te voelen, maar deze minister is veel zekerder van haar zaak – dit werd ook al door de VVD-fractie gemeld – en in het verleden hield zij toch wel van een geintje. Zou zij ervoor voelen om op deze uitnodiging in te gaan? Het is daar tenslotte allemaal heel goed gegaan na privatisering. Zo’n reis wordt zonder enig risico aangeboden, zodat zij haar bevindingen daarover kan opschrijven. Ik ben er dan overigens wel voor dat een ander diezelfde reis maakt, voor een enigszins onafhankelijke controle van de feiten.

Het publieke belang aan de zaak moet van de WRR geïdentificeerd en omschreven worden. Dat publieke belang vindt hij meer dan het belang van de individuele consument; een belang dat vaak nog verder gereduceerd wordt tot eendimensionale prijsverlagingen. Terwijl in allerlei sectoren van de economie verantwoord ondernemen op de agenda staat en discussies gevoerd worden over prijzen die de waarheid moeten spreken, wordt ook bij deze Gaswet triomfantelijk weer gewezen op lagere prijzen door concurrentie. Dat geldt met name voor Engeland, maar zojuist is uitgelegd dat dat niet komt door concurrentie, maar door het feit dat men daar een heel ander prijs-systeem hanteert. Bij de Elektriciteitswet konden we zien hoe dit kwam: vuile bruinkoolstroom en gevaarlijke atoomstroom, die via dumpprijzen hun overschotten wegwerken ten koste van de ontwikkeling van warmtekracht en alternatieve energiebronnen. Daar worden nu krokodillentranen over geplengd en er worden nieuwe maatregelen verzonnen om deze gaten weg te pleisteren, maar de situatie is tamelijk rampzalig: schone stroom is in de verdrukking door goedkope vuile stroom. Dit dreigt ook bij de Gaswet en het CDS-systeem te gebeuren, maar daarover straks meer.

Ik keer terug naar de WRR. Deelt de minister het standpunt van de WRR dat het publieke belang meer is dan de belangen van de individuele consumenten en hoort het collectieve milieubelang daarbij? De minister weet toch ook dat de markt geen geweten heeft, geen kennis heeft van toekomstige generaties en nooit uit zichzelf dure, maar verantwoorde stroom zal produceren? Dat zal slechts gebeuren als de consumentenvraag heel sterk zal worden, maar dat ligt niet in de lijn der verwachting. De fractie van D66 heeft daar in het verslag terecht kritische vragen over gesteld. Uit de praktijk van het duurzaam bouwen (DUBO) weten wij dat deze consumentenvraag heel beperkt is. Ook aannemers, stedenbouwkundigen en architecten doen het vaak niet uit zichzelf. Alleen als de overheid de markt reguleert – wat ons betreft: stuurt – zal een hoog ambitieniveau op het terrein van DUBO structureel gerealiseerd worden. Veel consumenten hebben ƒ 20.000 tot ƒ 40.000 over voor een nieuwe keuken of badkamer, maar een zonneboiler van 3000 piek wordt te duur gevonden, omdat je die pas na 15 tot 20 jaar terugverdient.

Dat is de realiteit van de gemiddelde consument. Uit tal van onderzoeken weten wij dat slechts 3% tot 5% van de mensen bereid is tot een groot financieel offer in hun consumentengedrag. Kijk naar het percentage EKO, Max Havelaar of autodelen: een bewuste, nog wel steeds groeiende voorhoede slaagt erin om een markt overeind te houden. In onze visie moet een sturend overheidsbeleid deze principes structureel verankeren.

In het WRR-rapport worden ook andere wegen benadrukt dan alleen marktwerking om de publieke belangen te waarborgen: hiërarchie vooraf met regels en institutionele borging. Vooral het laatste, de behartiging van de publieke belangen door het versterken van bepaalde normen en waarden in private dan wel publieke organisaties, beveelt de WRR aan. Dat is dus veel breder dan alleen de marktwerking. Wat is de reactie van de minister op deze opvatting?

De WRR is van oordeel dat de regering de afgelopen jaren te vaak te ondoordacht en te onvoorbereid een keuze voor marktwerking heeft gemaakt, zonder dat zij zich van de in het geding zijnde publieke belangen voldoende bewust is geweest. Zij wijst ook op het geloof in de maakbaarheid van de samenleving uit de jaren zeventig, die moest verdwijnen, terwijl het geloof in de maakbaarheid van de markt in de jaren negentig nog springlevend is. In werkelijkheid blijkt die markt maar moeizaam te creëren. Wat is de reactie van de minister op deze interessante constatering?

In de notitie netwerkstructuren, die volgens de minister bij de bespreking aan de overzijde is geschreven om de onduidelijkheden over liberalisering en privatisering weg te nemen – volgens mij hadden wij de minister-president in de senaat een andere boodschap gegeven – wordt trouwens gesproken van een sterke overheid die nodig is om de markt haar werk te laten doen. De liberale utopie van een terugtredende overheid, deregulering en marktwerking blijkt in de praktijk uit elkaar te vallen. Kennelijk is een zeer zware regulering nodig – ik wees daar al op bij de regelgeving in de VS in de elektriciteitssector – die natuurlijk wel veel kansen op fouten en bureaucratie geeft.

Nog interessanter was de passage over de derde weg van Blair en Schrö der, die neue Mitte. Terwijl de PvdA daar bewust niet voor kiest en ik in een lezing van de Willem Drees-stichting vernietigende kritiek op dit opportunistische concept heb kunnen horen, wordt het beleid hier kennelijk op gebaseerd. In de ideologie van de derde weg wordt gesteld dat de overheid niet moet roeien, maar sturen. Ook over de regiefunctie wordt vaak gesproken. Het probleem is natuurlijk dat er weinig valt te sturen als er geen beweging is omdat er niet geroeid wordt. De roeibewegingen naar duurzame energie ontstaan niet vanzelf en zullen door de overheid, als zij dat wil, op grote schaal georganiseerd moeten worden, zowel ten aanzien van de roeikracht als ten aanzien van de sturing. De

overheid kan de markt slechts voor zich laten werken, waar wij op zichzelf niet tegen zijn, als ze diezelfde markt keihard reguleert en stuurt. Op een punt ben ik het eens met de notitie: eigendom is minder belangrijk dan kwaliteit, toezicht en normstelling. Een kerncentrale in overheidshanden vinden wij even slecht als een particuliere. Dit neemt niet weg, dat overheidsbezit van infrastructuur in de brede zin wel allerlei voordelen heeft, zoals een democratische controle en geen eenzijdige gerichtheid op winstmaximalisatie. Wij komen tot de conclusie, dat de regering in haar notitie netwerksectoren de kritiek van de Rekenkamer, de Raad van State en de WRR onvoldoende kan weerleggen en slechts wil doorstomen om de ingeslagen weg.

Op de beoogde voordelen van de consument willen we ook nog even ingaan. Over de eenzijdige fixatie op lage prijzen hebben we het al gehad. Met name in Canada zou gebleken zijn, dat de consument door de liberalisering van de Gaswet meer keuzevrijheid had gekregen en overzichtelijker rekeningen gepresenteerd kreeg. Het zijn natuurlijk de nieuwe kleren van de keizer. Ook op onze eindafrekeningen staat van alles. Vergelijkingen met de jaren ervoor, de graaddagenregeling en ik weet niet wat. Als er meer gevraagd zou worden door de consument, dan kan dat natuurlijk ook geregeld worden in de huidige nutsstructuur, die klantvriendelijker en meer consumentengericht moet worden. Net als bij de NS pleit GroenLinks voor een krachtig consumentenplatform, dat wensen kan inbrengen en niet slechts vrijblijvend mag adviseren. Dat kan een bijdrage geven aan de borging van het publieke belang en in dit geval ook de consumentenwens. Ook verplichte benchmarking is een goed instrument om efficiency te bevorderen en ingesukkelde bedrijven wakker te kussen, want er zijn inderdaad ingesukkelde bedrijven en dat is een krachtig argument voor privatisering, maar die bedrijven kunnen dus ook door verplichte benchmarking wakker gekust worden. Bij de waterleidingbedrijven leverde dit al 6 tot 15% efficiencywinst op. Dat zijn toch betere middelen, waarbij de overheid ook nog controle houdt, dan het paardenmiddel van liberalisering en marktwerking?

Van het gebrek aan het borgen van het milieubelang in deze wet zal ik een heel concreet voorbeeld geven. Het is me aangereikt door de praktijkmensen van een energiebedrijf die enthousiast bezig zijn met projecten van duurzame energie, met warmtekrachtkoppeling en aardwarmte. In het verslag vroegen wij naar het CDS-systeem, dat de Gasunie voorstelt en dat, zoals we konden lezen in de stukken, wel degelijk door EZ is goedgekeurd. De heer Hofstede wees er al op. Dit systeem, waar trouwens op zich wat voor te zeggen is en dat vaste en variabele kosten onderscheidt, leidt ertoe, dat de projecten van duurzame energie waarvoor de palen in grond zouden gaan naar de haaien gaan, omdat die energie veel te duur wordt. Ik ga nu niet op alle berekeningen en staafdiagrammen in. De heer Hofstede heeft ze prima uitgelegd. Ze zijn trouwens ook bekend bij EZ. Als de minister ze nogmaals wil hebben, kan ik haar een kopietje bezorgen. In het antwoord op onze vragen schrijft de minister op pagina 17, onder 3, in het niet-definitieve stuk: ’’Het CDS wordt niet door de minister van EZ vastgesteld en kan ook niet door hem worden gewijzigd. De Gasunie zelf, kan overwegen onderdelen aan te passen.’’ Wat behelst dan die goedkeuring? Er wordt nog verwezen naar de NMA en overleg met representatieve gebruikers. Er is geen enkele garantie, geen enkele borging van dit milieubelang, van dit publieke belang, zelfs een belang van de minister, want die moet 10% duurzaam in 2020 halen, en dat lijkt haar met dit soort geintjes niet erg te lukken. Hoewel_ Wij hebben gezien hoe het bij de spoorwegen ging met de OV, er werd simpel weggestreept.

Bij de NMA kunnen de initiatiefnemers voor duurzame projecten niet terecht, want die gaat slechts over mededinging en de Gasunie houdt gewoon vast aan haar nieuwe CDS-systeem, ook al helpt ze daarmee allerlei projecten met duurzame energie om zeep. Daar zijn wij niet voor, zal men bij de Gasunie zeggen, dat moet de overheid maar regelen. Maar die doet dat dus niet. Ook D66 stelde hier vragen over en de minister verwees naar een overleg met de Europese Commissies over de subsidies. Maar, mijnheer Terlouw, die waren al verwerkt in de haalbaarheids-prognoses van de lopende projecten!

Voorzitter! Dit leidt tot een aantal vragen aan de minister Is het mogelijk om de Gasunie met groencertificaten te verplichten om een aandeel duurzame energie te leveren? Bij EZ is het probleem bekend, is de minister bereid om met alle belanghebbenden om de tafel te gaan zitten en zich in te zetten voor een oplossing, ook als die oplossing bij wijze van spreken zou moeten inhouden dat het CDS-systeem op sommige momenten voor sommige gebruikers buiten werking moet worden gesteld? Is de minister bereid om met alle belanghebbenden rond de tafel te gaan zitten en zich in te zetten voor een oplossing, ook als die oplossing zou moeten zijn het CDS voor sommige gebruikers op sommige momenten buiten werking te stellen? Is de minister met ons eens dat het uiterst vervelend zou zijn als door het CDS-systeem projecten inzake warmtekracht en duurzame energie om zeep worden geholpen? Hoe is artikel 40 dienstig aan deze discussie? En hoe staat het, los van de belangen van het milieu, met de kleinverbruikers in het CDS-systeem na het jaar 2004? Zij zouden na dat jaar vrijgemaakt worden. Moeten die ook meer gaan betalen?

In de voorgestelde systematiek stelt de minister niet langer de aardgasprijzen vast en stelt zij geen maximumtarieven vast. Hoewel wij in het verleden wel eens kritiek hebben geuit op de huisbrandoliepariteit – toen met name de woonlastenproblematiek een brandende kwestie vormde – lijkt ons dit geen verstandige weg. Stel dat de markt over pakweg tien jaar wordt overspoeld met zeer goedkoop Russisch aardgas, waardoor alternatieve energiebronnen en energiebesparingsmaatregelen veel minder aantrekkelijk worden. Hoe wordt dan het milieubelang gewaarborgd? Uit de antwoorden begrepen wij dat de verhoogde REB daarvoor niet bedoeld is. Maar hoe dan wel? Is het juist dat in de evaluatie van de Gaswet het milieu geen apart criterium vormt?

Voor de goede orde merk ik op dat GroenLinks zich niet verzet tegen elke opening in de aardgasmarkt. De markt voor energiebronnen, biomassa en stortgas, moet zeker opengebroken worden en monopolies kunnen daarvoor gesloopt worden. Hoe verhoudt dit zich met het punt van de onderhandelde toegang in plaats van de gereguleerde toegang? Heeft dit ook nog gevolgen voor de duurzame energiebronnen? Mijn vraag is hoe het precies is geregeld en of obstakels voor duurzame energie weggenomen kunnen worden. In de huidige situatie is de Gasunie als monopolist redelijk beschermd. In het gesprek met de Gasunie is duidelijk geworden dat het niet gaat om een monopolie, maar om een PPP ’’avant la lettre’’. Het is sterk gereguleerd. De minister van EZ heeft enorme bevoegdheden over deze monopolist. Het monopolistische karakter valt dus mee. Toch gaat het om een dominante positie, ook door allerlei belangenverstrengelingen. Het is nog steeds onduidelijk hoe de 18 cent lagere exportprijs tot stand komt en wie daarvan profiteert. De regering spreekt van onderzoek en delicate belangen, maar wij verwachten eigenlijk niet dat de politieke bereidheid er is om dit stevig aan te pakken. Of is dat wel zo? Dat had in de Gaswet gekund, maar is zorgvuldig vermeden.

Wij spraken net al over het ontbreken van georganiseerde tegendruk, behoudens een paar deskundigen. In de Volkskrant van 21 maart 2000 lazen wij een artikel van Huygen en Theeuwes over deze wet. De titel is helder: Nederland krijgt nog spijt van deze nieuwe Gaswet.

Wij vragen om een reactie op de inhoud van het artikel. Die werd met de vette-eendenmethode afgewimpeld. Het artikel was immers geschreven voor de parlementaire behandeling. Ik herhaal de punten van het artikel en ik vraag de minister om een reactie.

Het toezicht op de beheerder van de gasleidingen is minimaal. Een specifieke toezichthouder is nodig. Het geeft nauwelijks mogelijkheden om in te grijpen in een eenmaal geprivatiseerde sector. Het CDS-systeem is daarbij illustratief. Zelfs in Engeland kunnen de vergunningen veranderd worden als de omstandigheden dit noodzakelijk maken. In Nederland is de privatisering een eeuwigdurende overdracht van het volledige eigendom. Kennelijk is er niets geleerd van de eeuwigdurende concessies in de Waddenzee. Bij nieuwe maatregelen zullen bedrijven snel naar de rechter stappen en aanvoeren dat dit een inbreuk op hun eigendomsrecht vormt. Verticale integratie en gebrekkige regulering geven de beste kans voor uitbuiting van de consumenten.

Voorzitter! Er valt natuurlijk nog veel meer te zeggen over dit ingewikkelde wetsvoorstel, maar tot deze punten zou ik het in eerste termijn willen beperken. Ook al zijn de verwachtingen niet al te hoog gespannen, wij blijven benieuwd naar de antwoorden van de minister op onze vragen en haar reactie op onze beschouwingen.

©

foto J.C. (Jan)  Terlouw
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Terlouw (D66): Mijnheer de voorzitter! Na de elektriciteitsmarkt gaan wij de gasmarkt liberaliseren, althans als deze Kamer het voorliggende wetsvoorstel aanneemt. Het is een operatie van grote betekenis. Ik denk dat voor iedereen in dit huis geldt dat er grote waarde wordt gehecht aan het nutsbedrijf. Dat is tot stand gebracht door overheden, die inzagen dat sommige goederen en diensten voor iedereen tegen een redelijke prijs ter beschikking dienen te staan. Dat houdt in dat de kosten worden uitgesmeerd over meer en minder rendabele gebieden, dat leveringszekerheid een belangrijke doelstelling is en, meer recent, dat bij productie en transport aan milieuhygiënische voorwaarden wordt voldaan. Wij leven gelukkig in een tijd waarin verworven rechten niet mogen worden aangetast. Het uitgangspunt van deze ontwerp-Gaswet is dat consumentenbelangen centraal staan. De minister zegt waarborgen voor alle consumenten te hebben ingebouwd, die door amendering in de Tweede Kamer verder zijn aangescherpt.

Liberalisering heeft evidente voordelen. Het lichtend voorbeeld is de telecommunicatiemarkt: de prijsdaling daarin is beduidend. In het algemeen is concurrentie voor de consument beter dan een monopolie, ook een staatsmonopolie. Tot dusver zijn wij het met de minister eens. Zij wees op de prijsdaling van elektriciteit in het Verenigd Koninkrijk en Zweden. In principe zou liberalisering niet alleen tot lagere prijzen, maar ook tot een betere service moeten leiden. Overigens deel ik de mening van de heer Pitstra dat wij weinig hebben te klagen over de service van de energiebedrijven. Ik denk best wel eens aan het servicebedrijf: als de waterdruk daalt of als de stroom uitvalt, maar ook als ik uit het buitenland kom en het licht aandoe of de kraan openzet en weet dat hier alles goed is geregeld. Energie- en waterbedrijven leveren een buitengewoon belangrijke service.

De heer Pitstra (GroenLinks): Ook ik denk positief over deze bedrijven, maar ik denk dan niet aan gedwongen winkelnering. Meestal doet alles het namelijk wel lekker.

De heer Terlouw (D66): Meestal gaat het wel lekker, maar soms niet en dan denk ik wel eens of het beter zou gaan als het geprivatiseerd was. In het algemeen ben ik echter zeer tevreden over de nutsvoorzieningen en heb ik ook een zeker gevoel van dankbaarheid dat het allemaal functioneert.

Ik dank de minister voor het overzicht in de memorie van antwoord van de gang van zaken rond de liberalisering in Europa. Nederland loopt niet voorop, maar ligt wel in lijn met de liberale landen van de Unie. Kortom, de overtuiging waarmee deze minister het wetsontwerp verdedigt, is niet vreemd. Af en toe bespeur ik bij mijzelf ook liberale hormonen, maar vast minder dan bij de minister. Onze liberale collega mevrouw Bierman gelooft niet dat de prijzen zullen dalen. Ik ben dat met haar eens. Wij leven in een land met een vrij gemakkelijk winbare, grote hoeveelheid gas en met relatief lage prijzen. Uit de natuurkunde is bekend dat in een vat met lage druk dat wordt verbonden met een vat met een hoge druk, de druk hoger wordt. Als het op gasgebied goedkope Nederland wordt verbonden met het duurdere buitenland, dan kan haast niet worden aangenomen dat de prijzen zullen dalen. Bovendien wijst de Gasunie er zelf op dat in de toekomst het gas van verder zal moeten komen, bijvoorbeeld uit Rusland en Afrika, wat hogere kosten betekent, onder andere voor transport. Vanwaar dan de haast? Natuurlijk moeten wij ons richten naar Europa, en dat geeft vele voordelen, maar dit is er niet een. Met het zoete zullen wij het zure moeten nemen; als Europa wil liberaliseren, dan moeten wij meeliberaliseren. Maar de haast en de versnelling hoeven voor mij niet zo, omdat ik niet zo geloof in de lagere prijs.

Kortom, wij moeten de ogen niet sluiten voor de voetangels en klemmen. In de elektriciteitssector zijn de productiemaatschappijen voor het grootste deel in buitenlandse handen: het Texaanse Reliant Energy kocht UNA, Epon is eigendom van de Belgische monopolist Elektrabel geworden (lees: Suez Lyonaise des Eaux), EZH is in het bezit van het Duitse Preusen Elektra. Op een vrije Europese markt zou dit natuurlijk weinig moeten uitmaken. Maar hoe zorgvuldig de regelgeving ook moge zijn, als er iets mis gaat is het gemakkelijker om je eigen overheid aan te spreken dan een buitenlandse gigant. Minister Pronk is tegen de liberalisering van de drinkwatersector maar desondanks doet NUON – een bedrijf dat een beursgang overweegt en dus gaat privatiseren – een vijandig bod op de Gelderse waterleidingbedrijven en brengt daarmee de gemeenten die eigenaar van de aandelen zijn, in aanmerkelijke tweestrijd. Ik ben zeer benieuwd hoe dit afloopt. Er is voorts een fikse strijd gaande om de grote industriële klanten, wat natuurlijk best is maar of de belangen van de kleine consumenten daarbij voldoende kunnen worden beschermd, moet nog worden bewezen. In theorie is dat natuurlijk wel het geval, maar de praktijk is vaak anders dan de theorie.

Op verzoek van de Tweede en de Eerste Kamer heeft de minister een notitie geschreven die vandaag aan de orde is en die handelt over de liberalisering en privatisering in netwerksectoren. Dat is in mijn ogen een prima werkstuk, maar ik zie het meer als een college in de verschillende modellen van liberalisering en privatisering. Ik vind het niet een echt politiek stuk. Als ik er kritiek op zou willen hebben, zou het eerder gaan om de vraag: is dit juist of niet juist, zoals men dat doet in de wetenschap. Echter, in de politiek wordt de vraag gesteld: ben ik het ermee eens of niet? Welnu, deze discussie wordt volgens mij door deze notitie te weinig opgeroepen.

In antwoord op vragen schrijft de minister-president dat er nadere discussie kan volgen op basis van het kabinetsstandpunt over het te verschijnen WRR-rapport ’’De borging van het publieke belang’’. Dat rapport is inmiddels verschenen en daarin lezen wij dat het beschermen van de publieke belangen vaak sluitpost is geweest. In mijn woorden komt het erop neer dat het geloof in de maakbaarheid van de samenleving is vervangen door het geloof in de maakbaarheid van de markt. Prof.

Derksen, de opsteller, stelt in een interview in NRC Handelsblad: ’’Achter de privatiseringen zit een te clichématig mensbeeld waarbij de burger is verengd tot consument.’’ Nu moeten wij vaststellen dat de WRR de wijsheid ook niet pacht heeft, maar de aangehaalde zinsneden vertolken toch wat meer en meer in de samenleving wordt gevoeld.

In een concurrentieslag kunnen de belangen van kleine groepen gemakkelijk in het geding komen. Neem de kabelbedrijven. Ze zijn gretig en voor hoge bedragen verkocht, wellicht voor té hoge bedragen. Zo’n 4 tot 5% van de huishoudens is niet aangesloten op de kabel omdat de kosten te hoog zijn. Nu was dat ook al zo – de minister wijst er terecht op in de memorie van antwoord – toen de kabelbedrijven nog in publieke handen waren, maar het idee van de nutsgedachte was nu juist dat de kosten uitgesmeerd zouden worden. Daar is de ether of de satelliet, zo zegt de minister in de memorie van antwoord. Zeker, maar een schotel en een decoder zijn duur en bieden minder mogelijkheden dan de kabel. Intussen wordt informatie in onze samenleving steeds belangrijker, maar blijkbaar niet belangrijk genoeg om een nutsvoorziening te zijn. In feite is het puur commercie geworden.

Kortom, voorzitter, liberalisering van de gasvoorziening heeft voordelen maar de fractie van D66 maakt zich enige zorgen over het tempo waarin de liberalisering in het algemeen toeslaat. Later zal ik aangeven wat dit betekent voor onze afweging. Eerst stel ik nog enkele specifieke vragen over onderwerpen die overigens ook al zijn aangestipt door andere woordvoerders.

Allereerst richt ik mij op de milieuaspecten. De minister wijst in de memorie van antwoord op artikel 40 waarin gasbedrijven wordt opgelegd, te bevorderen dat gas op een doelmatige, milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt gebruikt. Daarover moet elke twee jaar worden gerapporteerd. Valt de bevordering van de productie van duurzaam gas onder dit artikel? Stel nu eens dat een buitenlands gasbedrijf weigert om gas van niet-fossiele oorsprong bij te mengen, zulks niet op grond van technische maar op grond van economische overwegingen, en stel dat dit in strijd is met de regels die zijn gesteld op grond van artikel 40, vierde lid. Wat doet de minister dan? Zou uitsluiting van levering in de praktijk werken? De regulerende energiebelasting is een mooi instrument om greep te hebben op milieuaspecten van gasleveranties. Blijft die greep behouden op een internationale, geliberaliseerde markt met weinig grote spelers?

De Gasunie heeft de dienstentarieven neergelegd in het commodity-dienstensysteem waarover alle woordvoerders het al hebben gehad. Na invoering wordt de basislast goedkoper en pieklast duurder. Het is in een commercieel systeem volstrekt logisch om het zo te doen. Ook bij het elektriciteitsnet speelt de pieklast en het daaraan gekoppelde geïnstalleerde vermogen een belangrijke rol in het kostenpatroon. Maar daardoor zullen alternatieve warmtebronnen moeilijker kunnen concurreren met aardgas, want deze kunnen in de praktijk nu eenmaal alleen worden gebruikt voor de laaggeprijsde basislast. Dit illustreert ons onbehaaglijke gevoel als het gaat om de mogelijkheden om het gebruik van stromingsenergie te blijven bevorderen: grote buitenlandse leveranciers met een enorme omzet, een winst in de orde van grootte van het tot voor kort gebruikelijke begrotingstekort van de Staat der Nederlanden, en een leger van deskundige advocaten om bemoeienis van de Nederlandse minister te bestrijden. Je hoeft geen grote verbeeldingskracht te hebben om je voor te stellen dat het uitoefenen van invloed op een geliberaliseerde gasmarkt met grote spelers heel lastig kan zijn.

Volgens de memorie van antwoord deelt de minister onze zorgen op het punt van het CDS; zij wijst op de wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag, die nu door Brussel beoordeeld wordt. Duurzame warmte wordt in die wet door middel van een producentenvergoeding in de regulerende energiebelasting gestimuleerd. Dat zou dan ƒ 3,54 per GJ zijn. Nu heb ik er geen idee van of dit zoden aan de dijk zou zetten in vergelijking met het verschil tussen basis- en pieklast in het CDS. Kan de minister aangeven hoe dit zit? Als het verschil vier keer zo groot is, helpt het niets, maar als het de helft is, helpt het heel veel. Wellicht kan de minister hierover nog wat informatie verstrekken, desnoods schriftelijk.

De wijziging van artikel 14 door toevoeging van een vierde en een vijfde lid is mij niet helemaal duidelijk. De artikelen 236 en 237 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn er ter bescherming van consumenten; zijn deze artikelen niet evenwichtig genoeg en hebben de professionele partijen extra bescherming nodig? Jazeker, zo zei de Tweede Kamer, en zij amendeerde. Jazeker, zo zegt bijvoorbeeld ook de Vereniging voor energie en water, en zij wijst op de zinsnede in de memorie van antwoord dat wanneer krachtsverhoudingen in ernstige mate niet gelijkwaardig zijn, specifieke mededingingsregulering wenselijk kan zijn om zwakkere marktpartijen meer tegenwicht te kunnen laten bieden. Maar aan de andere kant wijst EnergieNed erop dat als deze artikelen gehandhaafd worden, de netbeheerders maatregelen zullen moeten nemen om de gevolgen van toepassing van deze artikelen op te vangen. Dat zou leiden tot kostenverhogingen. Ik verneem graag hoe de minister dit ziet.

Waarom mag uitsluitend een Nederlandse rechter kennisnemen van geschillen over transport en levering van elektriciteit en gas? Hierbij gaat het om de artikelen 50 en 69, onder q. De heer Hofstede heeft hierover ook gesproken. Werken de geschillencommissie openbare nutsbedrijven en de geschillencommissie grootverbruik elektriciteit niet goed? Ik dacht dat het in deze tijd de trend was om geschillen juist steeds meer door arbitrage of door mediation te laten oplossen. Als dat niet lukt, kun je – en moet je zelfs – de rechter inschakelen.

De heer Hofstede (CDA): Voorzitter! De heer Terlouw valt mij bij, maar het valt mij op dat hij zich afvraagt of dit wel zo in de wet geregeld zou moeten zijn, terwijl ik er bij mijn vraagstelling van uitga dat het terecht zo in de wet geregeld is.

De heer Terlouw (D66): Uw partijgenoten hebben dit bij amendement naar voren gebracht, als ik het mij goed herinner, dus ik kan me uw opstelling goed voorstellen, maar ik vraag me af of dit nodig is. Zijn die geschillencommissies niet goed genoeg en moet je het niet zo regelen dat je het erbij kunt laten als er een goede oplossing uit de bus komt waarmee beide partijen het eens zijn? Nu staat er dat de rechter in ieder geval moet beslissen. Dat lijkt mij niet altijd nodig.

De heer Hofstede (CDA): Voorzitter! Naar het mij voorkomt, is het wel nodig om het als zodanig in de wet te regelen. De geschillencommissie werkt in de Nederlandse traditie uitstekend en ik verwacht er ook in de toekomst nog wel het een en ander van, maar er staat in de wet dat dergelijke geschillen bij uitsluiting onderhevig zijn aan de uitkomst van het Nederlandse recht. Dit ’’bij uitsluiting’’ lees ik zo dat iedereen een geschillencommissie mag inschakelen, maar dat men zich tot de Nederlandse rechter kan wenden als het geschil blijft bestaan. Dit is zeer belangrijk, omdat wij overspoeld kunnen worden door buitenlandse bedrijven die deze achtergrond van geschillenbeslechting helemaal niet kennen en in de kleine lettertjes heel gemakkelijk een eigen geschillenregeling kunnen treffen. Ik ben er dan ook een groot voorstander van, de regeling te handhaven.

De heer Terlouw (D66): Mijnheer de voorzitter! Als de wet zo geïnterpre-teerd kan worden als de heer Hofstede het zegt, vind ik dat prima. Maar als het zo gelezen moet worden dat in ieder geval de rechter moet worden ingeschakeld, ook als men na mediation – wat net even iets anders is dan arbitrage, naar ik begrijp – eruit is gekomen en beide partijen daarover tevreden zijn, dan lijkt mij dat in dat geval de rechter niet nodig is. De minister zal echter wel uitleggen hoe zij de wet leest. Dat heeft dan een belangrijke rechtskracht, zo begrijp ik.

Mijnheer de voorzitter! Ik ben begonnen met het aanstippen van enkele voordelen en enkele nadelen van de liberaliseringsgolf die door Europa en door Nederland gaat: een zich terugtrekkende overheid, die de consument de voordelen van concurrerend aanbod wil gunnen, maar daardoor niet meer of zelfs minder aanspreekbaar is in gevallen waarin de regels en waarborgen minder goed functioneren dan is bedoeld.

Anderzijds kunnen we naar de Verenigde Staten kijken. Daar zijn nutsbedrijven – public utility undertakings, zoals ze daar heten – bijna overal in particuliere handen, met een sterke regulering door de overheid. Die regulering houdt in de praktijk in dat iedereen die een beroep doet op de diensten van zo’n bedrijf en bereid is de kosten te betalen, ook bediend wordt; dat de bedrijfsvoering veilig en adequaat is, dat alle klanten gelijk behandeld worden en dat de tarieven redelijk en rechtvaardig zijn. We mogen zeggen dat de ontwerp-Gaswet poogt aan zulke voorwaarden te voldoen. Alle staten in Amerika hebben regulatory commissions en de federale staat heeft er verschillende, zoals de interstate commerce commission, de federal power commission, de federal communications commission, enz.

In de Verenigde Staten werkt het en waarom dan niet in Europa, zo zou je kunnen zeggen. Daar staat tegenover dat de ontwikkelingen wel erg hard gaan, dat er weinig tijd wordt ingeruimd voor het opdoen van ervaring en voor reflectie. Van ons had, zoals ik al zei, de versnelling die is aangebracht, niet gehoeven, omdat wij denken dat prijsstijging zal volgen. Maar dat we met Europa moeten liberaliseren, onderkennen we. Vaak is er, als je zo de voors en tegens afweegt, iets te zeggen voor de zegswijze: in dubio abstine – in geval van twijfel, niet doen. Maar anderzijds hebben we een regeerakkoord, waarin voortgaande liberalisering wordt aangekondigd. We zullen daarom wellicht instemmen met het wetsvoorstel, maar wel met het dringende verzoek aan de minister om toe te zeggen dat zij nauwkeurig zal volgen wat er gebeurt, dat zij zo gauw mogelijk zal evalueren en dat zij niet zal schromen om in te grijpen, als de kleine consument erop achteruit dreigt te gaan.

©

foto G. (Gert) van den Berg
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Van den Berg (SGP): Mijnheer de voorzitter! Ik lever deze bijdrage mede namens de fracties van RPF en GPV.

Voorzitter! Onder invloed van de inmiddels breed gedragen ’’vrije markt’’ worden monopolies afgebroken en wordt concurrentie op zoveel mogelijk gebieden bevorderd. Dit, omdat de ervaring heeft geleerd dat monopolisten doorgaans niet uitblinken in klantvriendelijkheid en efficiency. Inmiddels is te zien dat deze ontwikkelingen leiden tot meer ’’bedrijvigheid’’, maar ook tot een afstandnemende overheid. Toch kan er wel eens te gemakkelijk worden voorbijgegaan aan de mogelijke neveneffecten die als gevolg van liberalisering optreden. De ervaringen zijn ook in het soms al verder geliberaliseerde buitenland niet altijd positief. Onze fracties stellen met nadruk, voorzitter, dat de terugtredende overheid de burgers natuurlijk niet mag overleveren aan een al te ’’vrije’’ markt. Dit geldt in het bijzonder als het gaat om elementaire levensbehoeften, zoals water en energie. Zij zijn essentieel zijn voor het maatschappelijk functioneren. Dan, zo is het beleidsuitgangspunt van onze fracties, dienen adequate waarborgen te worden geschapen om belangrijke maatschappelijke belangen veilig te stellen. Het recente rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid Het borgen van publiek belang kan aan de gedachtevorming hierover een belangrijke bijdrage leveren. De minister zal hierop in haar beantwoording ongetwijfeld ingaan.

Wij zijn van mening dat de introductie van meer marktwerking zal moeten leiden tot een scherpere prijsstelling. Dus tot verlaging van de prijzen, want waarvoor doe je het anders? Verder zullen de publieke waarborgen voor het bestaande kwaliteitsniveau en de leveringszekerheid voor alle afnemers moeten worden gehandhaafd. Voor onze fracties is het nog maar de vraag of de kleinverbruiker in een geliberaliseerde gasmarkt zal worden geconfronteerd met lagere consumententarieven. Daarover hebben wij onze grote twijfels. Wij vragen daarom de minister nog eens uit een te zetten waarom zij nu van mening is, dat hier juist wel een voordeel voor de kleinverbruikers te behalen is. Gelukkig is voor de glastuinders een tijdelijke oplossing voorhanden. Komen andere sectoren van het bedrijfsleven in een gevarenzone te verkeren als deze liberalisering met aanneming van de wet doorgaat?

Voorzitter! Het is interessant af en toe eens terug te blikken. De heer Hofstede deed dat ook. Hij gebruikte andere bronnen dan ik wil doen. Natuurlijk heb ik het CDAgedachtegoed in het verleden in aanmerking genomen. Dat zal men begrijpen. Het is in ieder geval belangrijk eens terug te blikken. Eigenlijk doen wij dit veel te weinig in de politiek. Van de geschiedenis kan men heel veel leren: hoe ging het toen en waarvoor deden we het toen?

Aan het eind van 1960 kwamen de Nederlandse aardgasvondsten in de publiciteit. Door de Belgische senator Lehman, destijds rapporteur voor de Europese energievoorziening, werd in Straatsburg de aandacht gevestigd op het feit, dat in Nederland een aanzienlijke hoeveelheid aardgas was gevonden. Hij was daarbij van mening dat als in een Europees land aardgas gevonden werd, dit aardgas voor geheel Europa benut zou moeten worden. Senator Lehman stond hiermee aan de wortels van de Europese gasmarktgedachte waarvan, als we het zo mogen zeggen, het huidige wetsvoorstel een uitvloeisel is.

Opvallend aan dit wetsvoorstel is, dat na 40 jaar de markt wettelijk wordt geliberaliseerd en de kleinere klanten voor het eerst wettelijk worden gebonden aan een leverancier. Anders gezegd: de markt wordt geliberaliseerd en de kleinere klanten worden gebonden. Is dat de bedoeling? Wellicht wil de minister over deze merkwaardige gang van zaken eens filosoferen.

Overigens zijn internationalisering en privatisering in de Nederlandse gaswereld helemaal niet nieuw. De eerste Nederlandse steenkolengas-fabriek die in 1827 in Rotterdam in bedrijf kwam, was in handen van de ICGA, een Engelse multinational. Dit bedrijf was ook in andere Nederlandse steden actief. Ook opereerde er in die tijd een dochterbedrijf van een Franse multinational. De Nederlandse samenleving had toen veel moeite met deze buitenlandse private bedrijven; zij werden gezien als een bedreiging voor de Nederlandse industrie. Moeilijkheden rond concessies en tarieven, maar ook het zien gloren van aanzienlijke winsten, brachten de gemeenten ertoe om de exploitatie van de gasfabrieken zelf ter hand te nemen. Ik weet niet of degene die gepromoveerd is gelijk heeft dan wel of mijn bronnen gelijk hebben, maar het verlichte liberale denken zie ik hier niet zo naar voren komen. Maar goed, wie ben ik? Ik meen dat het gewoon heel praktisch is geweest. Gemeenten zagen perspectieven: wij moeten iets voor onze burgers doen en bovendien levert het wat geld op, dus wij gaan maar aan de gang. Rond de eeuwwisseling waren bijna alle gasfabrieken in handen van de gemeenten. Dat zou een eeuw zo blijven; met de komst van het aardgas veranderden gasfabrieken in gasdistributiesystemen. Met de aankoop van Nutsbedrijf Haarlemmermeer door een Duits bedrijf is, aan het begin van een nieuwe eeuw, de cirkel weer rond.

Voorzitter! Bij amendement heeft de Tweede Kamer bepalingen aan het wetsvoorstel toegevoegd. Hierdoor wordt aan alle afnemers van gas en elektriciteit bescherming geboden tegen onredelijke bepalingen in de algemene leveringsvoorwaarden bij energielevering. Nu kent het Burgerlijk Wetboek al jaren extra beschermingsregels voor consumenten. Bij de nieuwe regeling die nu in het wetsvoorstel is opgenomen, hebben onze fracties een aantal vragen, zowel van principiële als van wetssystematische aard. Het Burgerlijk Wetboek, dat in 1992 geheel is herzien, bevat naar onze mening een afgewogen regeling voor algemene voorwaarden en biedt, afhankelijk van de positie waarin de klant verkeert, een bepaalde vorm van bescherming die voor consumenten verder reikt dan voor professionele partijen. Dit is een bewuste keuze geweest die ertoe strekte de zwakkere partij, de consument, extra te beschermen. Als wij het goed zien, worden door de amendementen consumenten en professionele afnemers nu over één kam geschoren: beiden worden in een positie geplaatst die voor geen enkele andere branche van toepassing is. Voor de professionele afnemers betekent het een grotere bescherming dan zij volgens het Burgerlijk Wetboek kennen, maar voor consumenten voegt de bepaling naar onze mening niets toe. Integendeel, het kan zelfs tot een verzwakking leiden voor de consument. De volgens het Burgerlijk Wetboek voor consumenten verboden bedingen uit de zogenaamde ’’zwarte lijst’’ van het Burgerlijk Wetboek zouden onder de werking van de amendementen onder omstandigheden wel aanvaardbaar kunnen zijn. Dit laatste kan toch, zo is de mening van de fractie waarvoor ik het woord mag voeren, niet de bedoeling van de indieners van de amendementen zijn geweest. Uit de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is naar onze mening niet overtuigend naar voren gekomen om welke redenen het gewenst zou zijn om voor de energiebranche af te wijken van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast lijkt de tekst van de amendementen qua systematiek en terminologie nogal af te wijken van de regeling in het Burgerlijk Wetboek. Omdat hier sprake is van een tamelijk ingrijpende wijziging van het in het Burgerlijk Wetboek neergelegde stelsel omtrent de algemene voorwaarden vragen onze fracties zich af of de bepalingen waar het hier om gaat wel zonder advisering door de Raad van State tot wet kunnen worden verheven.

Voorts willen wij de aandacht vragen voor de mogelijke kostenverhoging die deze wetsbepalingen voor energieafnemers kunnen hebben. Het is vrijwel zeker dat de netwerkbeheerders maatregelen zullen nemen om te voorkomen dat zij risico’s lopen. Zij zullen bijvoorbeeld om de risico’s te kunnen verzekeren en te beperken extra eisen stellen aan de aansluiting en de installaties van afnemers. Dat zal kostenverhogend werken. Is dit de bedoeling van de minister? Wat kunnen wij eraan doen om dit te voorkomen?

Ter afsluiting van dit onderdeel van onze bijdrage stellen wij nog een aantal vragen. Is de positie van de afnemers van gas en elektriciteit zodanig verschillend van die in andere branches dat een van het Burgerlijk Wetboek afwijkende regeling voor de energiesector gerechtvaardigd en noodzakelijk is? Is de tekst van de betrokken artikelen qua systematiek en terminologie wel voldoende in overeenstemming met het Burgerlijk Wetboek? Zo dat niet het geval is, kunnen wij straks allerlei interpretatieproblemen krijgen. Vergt de mate waarin het wetsvoorstel een afwijking bewerkstelligt van het in het Burgerlijk Wetboek neergelegde stelsel inzake algemene voorwaarden, niet dat de Raad van State eventueel alsnog advies over de betrokken wetsartikelen zowel qua inhoud als qua wetssystematiek en -terminologie uitbrengt? Leiden de bepalingen niet tot een kostenverhoging voor de klant?

Wij willen vervolgens nog aandacht vragen voor het netwerk-beheer. Gasdistributiebedrijven dienen op basis van artikel 2 voor hun gastransportnetten een netwerkbeheerder aan te wijzen. Nu is het hoofdtransportnet van de Gasunie voor de marktwerking in ons land cruciaal. Nagenoeg alle gas dat in Nederland verbruikt wordt, maakt immers gebruik van deze ’’snelweg’’. Maar het hoofdtransportnet wordt hiervan uitgezonderd. Diverse fracties, waaronder de onze, hebben vragen gesteld over deze ongelijke behandeling van de verschillende marktpartijen. De minister heeft in dit kader in de memorie van antwoord gewezen op de centrale rol die de Gasunie in de gasmarkt speelt en op de internationale concurrentiepositie van de Gasunie. Daar willen wij niets op afdingen. Om deze redenen acht de minister een eventuele verdergaande functiescheiding bij de Gasunie een ’’ingewikkelde en gevoelige materie, waarbij zorgvuldigheid geboden is’’. Zij heeft daarbij gewezen op het feit dat zij in de Tweede Kamer een nota heeft toegezegd waarin zij de mogelijkheden en onmogelijkheden van een verdergaande functiescheiding bij de Gasunie in het licht van het totale gasgebouw nader zal bezien. Hierover zal zij beide Kamers te zijner tijd informeren. Gelet op de cruciale betekenis van gezonde marktwerking in de Nederlandse gasvoorziening alsmede het belang van een gelijke behandeling van marktpartijen op de Nederlandse gasmarkt, vinden wij het van groot belang dat de minister zo spoedig mogelijk de toegezegde nota aan beide Kamers doet toekomen. Het is noodzakelijk, zo vinden onze fracties, om voor de vrijmaking van de tweede tranche klanten per 1 januari 2002 aan de marktpartijen duidelijkheid te bieden over de toekomstige marktstructuur. Mogen wij de minister vragen aan deze wens tegemoet te komen?

Op de milieuaspecten is al door verschillende fracties gewezen. Voor ons is het altijd de vraag of de marktwerking gevaren met zich brengt voor de uitputting van natuurlijke bronnen. Hoe staat het nu met de bevordering van het gebruik van duurzaam gas? De heer Terlouw heeft daar ook indringende vragen over gesteld. Daar sluiten wij ons bij aan. Wij wachten met belangstelling het antwoord van de minister op de vragen uit de Kamer af.

Het is goed om ons te realiseren dat de fundamenten voor het Nederlandse gasgebouw zijn gelegd door niemand minder dan Napoleon. Deze vaardigde namelijk in 1810 de ’’Loi Miniè re’’ uit, een wet die vermoedelijk heden ten dage nog geldig is voor het Nederlandse grondgebied. Vroeger was er een goed systeem waarin je eenvoudig kon nagaan of een wet nog van kracht was, maar dat bestaat helaas niet meer. Napoleon – hij had eens moeten weten – verordonneerde dat iedereen overal naar delfstoffen mocht zoeken, maar dat men, als men gevonden delfstoffen wilde exploiteren, wel een productievergunning nodig had. Daarmee kon de Staat bepalen onder welke voorwaarden de gevonden delfstoffen gewonnen mochten worden.

Ten slotte, de Nederlandse arts, alchemist en filosoof Jan Baptist van Helmont gebruikte voor het eerst het woord ’’gas’’. Rond 1600 kwam hij tot de ontdekking dat steenkool bij verhitting een ’’wilden geest van adem uitbraakt’’. ’’Dezen damp, tot dusver onbekend, die niet veel verschilt van den chaos der ouden, noem ik met den nieuwen naam gas’’, schreef hij. Dit woord nu zou in alle talen worden overgenomen. Met deze nieuwe Gaswet beogen wij dus ’’den wilden geest’’ te reguleren, naar wij hopen in het voordeel van veel gebruikers. Met belangstelling wachten wij de beantwoording van de minister af.

©

foto T.R. (Ton)  Doesburg
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Doesburg (PvdA): Mijnheer de voorzitter! Misschien verschijnen er geen lijstjes met vervallen wetten meer omdat er alleen maar wetten bijkomen. Zo nu en dan krijg je wel die indruk.

Om te beginnen dank ik de minister voor het uitvoerige antwoord dat wij naar aanleiding van de discussie in de commissie ontvingen. Dat mijn fractie ten aanzien van deze wet niet geheel tevreden is, ligt in ieder geval niet aan de hoeveelheid voor ons bijeengebrachte informatie. In mijn betoog zal ik ingaan op het geheel van wetgeving aangaande de netwerksectoren, waarvan deze wet deel uitmaakt of liever, deel zou moeten uitmaken, want van een samenhangend geheel is nog nauwelijks sprake. Verder enige opmerkingen die specifiek in de Gaswet geregelde zaken betreffen, zoals de toegang tot het net, de positie van kleinverbruikers,

kwaliteitscriteria etc. Tot slot ga ik in op het aan de orde gestelde voorstel waarover mijn fractie in het geheel niet tevreden is. Het gaat dan om de brief die wij onder de titel ’’Liberali-sering en privatisering van netwerksectoren’’ van het kabinet mochten ontvangen. Deze brief is niet de door onze fractievoorzitter op 16 november jongstleden gevraagde notitie. Gegeven mijn opmerking in de commissie dat mijn fractie geen behoefte heeft aan behandeling van de vragen aangaande liberalisering en privatisering naar aanleiding van dit stuk, zal het duidelijk zijn dat ik mij vandaag beperk tot enige opmerkingen verband houdend met het aan de orde zijnde wetsvoorstel. Daarnaast doe ik een enkele uitspraak over de discussie over privatisering en liberalisering tot nu toe, voortvloeiend uit het feit dat de genoemde brief vandaag onderdeel is van de beraadslagingen.

Voorzitter! In de memorie van toelichting gaat de minister in op de voorkeur van het kabinet voor één toezichthouder. Zij schrijft letterlijk: ’’Netwerkgebonden diensten hebben immers veel gemeen.’’ Deze constatering geeft de situatie kernachtig weer. De overeenkomsten in de sector van de netwerkgebonden diensten zijn veel groter dan de verschillen. Alleen op het eerste oog lijken de verschillen groot. Het maakt voor een monteur wel wat uit of hij onderhoud moet plegen aan een waterpomp, een glasvezelnet of aan een transformator, voor ons als wetgever zijn het gewoon transportmiddelen. De overeenkomsten betreffen niet alleen het terrein van de organisaties, de overgang naar de markt en de verwantschap van geleverde diensten. Ook in het maatschappelijk debat en in de politieke besluitvorming spreekt men over ’’de liberalisering’’ en ’’de nutsbedrijven’’ in zeer algemene zin. In de commissie heb ik onder andere gevraagd naar de overzichtelijkheid, de transparantie van het toezicht. Nu verbreed ik die vraag. Wat vindt de minister van een kaderwet voor de netwerksectoren? Ik ga dus verder dan de heer Hofstede, die vroeg om een energiewet. Zo’n kaderwet is van één departement afkomstig en stelt algemene regels voor productie en levering van netwerkgebonden diensten in heel Nederland. Eén toezichthouder wordt dan een logische zaak. Het bijhouden van voorschriften, veiligheidsbepalingen enz. op één punt, met bewaking door één instantie, biedt grote voordelen. Bovendien zal bij één instantie eerder een volledig stelsel tot stand komen dan bij de huidige versnippering. Een enkele voorbeeld: voor toegang tot c.q. concurrentie op warmtenetten bestaat op dit moment in het geheel geen wettelijk kader. Nu gaat het maar om een beperkt deel van de markt, maar zonder aanvullende regeling zullen gebruikers van warmtenetten ook na openstelling van de markt de facto gebonden blijven. Wil de minister hier nog eens naar kijken? Het mag overigens duidelijk zijn dat naar het oordeel van mijn fractie het departement dat dit geheel ter hand moet nemen het departement van Economische Zaken is.

Eenduidigheid ten aanzien van die nutsactiviteiten is zeer gewenst. Bij de behandeling van het aan de orde zijnde wetsvoorstel in de Tweede Kamer haalde de heer Van den Akker oud-senator Loudon aan, die bij de behandeling van de Electriciteitswet de bevoegdhedenverdeling in de wereld van de Nederlandse energievoorziening vergeleek met een bord spaghetti. De heer Van den Akker meende dat de gaswereld wellicht toch beter vergeleken kon worden met een bord zuurkool. Ik moet bekennen dat ook ik mijn culinaire associaties kreeg bij het doorwerken van de mij van rijkswege beschikbaar gestelde stapel informatie, te weten: hutspot. Na enig zoeken tussen alle ingediende, ingetrokken, weer niet ingetrokken, herschreven, bijgepunte, toch weer ingediende moties en amendementen – dat ging tot op de dag van de stemming door – wordt het wel duidelijk, maar de eerste indruk is niet echt helder. Op mijn vraag over de structurering van het toezicht antwoordt de minister buitengewoon goed, maar het kost haar toch bijna twee A4’tjes om aan te geven hoe simpel en toch eenvoudig die taakverdeling in elkaar zit. Dat doet mij denken aan een uitspraak van Rockefeller: als een contract meer dan één A4’tje behelst, kan ik er onderuit.

Voorzitter! Naar aanleiding van de memorie van antwoord nog enige opmerkingen over de nettoegang, de Gasunie, kleinverbruikers, groencertificaten en de kwaliteitsnormen. De VVD-fractie heeft gevraagd om een versnelde evaluatie. Mijn fractie steunt dat van harte. De belangrijkste reden daarvoor is gelegen in onze wens, zo goed mogelijk zicht te houden op de vrije en algemene toegankelijkheid van het net. De netbeheerders dienen een tariefstelsel te hanteren dat voor alle aanbieders gelijk uitwerkt. Daarnaast moeten zij een allocatieprocedure vaststellen voor het verdelen van capaciteit ingeval van schaarste; alles onder toezicht van de NMA. Het is absoluut noodzakelijk dat dit goed gebeurt en dat is dan ook de reden dat ook mijn fractie zo nadrukkelijk de vinger aan de pols wil houden. Nu zal er van capaciteitsgebrek wel niet gauw sprake zijn, want in de sector wordt de overcapaciteit van de netten op 25% geschat. Dit zijn de ’’verborgen bakstenen’’ van de gassector, waarvan de kapitaalsla-sten net als bij elektriciteit in de tarieven verwerkt zullen worden. Desondanks moet het goed geregeld zijn voor het geval ooit capaciteitsgebrek optreedt.

Voorlopig nemen wij genoegen met het antwoord van de minister op onze vraag over de positie van de Gasunie. In de memorie van antwoord zegt zij toe een onderzoek te laten verrichten naar het gelijke speelveld voor bedrijven als de Gasunie in Europa. Wanneer kunnen wij het resultaat tegemoet zien? Het is overigens jammer dat het onderzoek de positie van de andere energiebedrijven niet meeneemt. Ook voor die bedrijven gaat de Europese markt immers open. De meeste Europese landen koesteren hun voormalige nutsbedrijven; Nederland doet dat bepaald niet. Aangezien wij ook voor gas naar volledige marktopening gaan, is het zaak onze bedrijven in een zo goed mogelijke positie te manoeuvreren. Mijn fractie kiest ervoor om de Nederlandse energiebedrijven te laten uitgroeien tot aantrekkelijke partners op de Europese markt. Doen wij dat niet, dan blijven onze bedrijven slechts overnamekandidaten. Ook de bedrijven waarvan de eventuele winsten naar andere overheden vloeien dan naar Den Haag, zijn voor Nederland interessant. Ruimte om op Europese schaal te kunnen functioneren, is ook voor hen noodzakelijk. Graag enige aandacht daarvoor.

In de bovengenoemde evaluatie verdient de positie van de kleinverbruikers een centrale plek. Ik ben overtuigd van de mogelijkheid om lagere tarieven te realiseren, althans op kortere termijn. Ik wil niet zeggen dat de heer Terlouw ongelijk heeft met zijn opmerking dat de gasprijzen op langere termijn waarschijnlijk omhoog zullen gaan. Op de kortere termijn – zeg maar: de eerste tien jaar – is sprake van een overvloedig aanbod van gas, met name vanuit Engeland. Waarom denk ik dat lagere tarieven te realiseren zijn? Daar zal ik straks op terugkomen.

Het vastleggen van de contracten met de Gasunie zou wel eens minder goed kunnen uitpakken dan gedacht. In het jaarverslag 1998 gaat EnergieNed in op de beperkte mogelijkheden voor kostendaling voor kleinverbruikers. Immers, zo stelt men, 80% van de tarieven bestaat uit belastingen en inkoop-kosten; die inkoopkosten maken 48% van het geheel uit. De distributie-kosten bedragen circa 19%, waarvan ongeveer de helft bestaat uit nauwelijks beïnvloedbare kapitaalsla-sten. Er is dus maar 10% beïnvloed-baar, aldus EnergieNed. Het is eigenaardig dat juist die instelling voorbijgaat aan de invloed van de markt op de prijzen, met name de inkoopprijzen. Concurrentie zal de druk op de inkoopprijzen doen toenemen en deze maken 48% van de consumentenkosten uit. Dan moeten er toch mogelijkheden bestaan op de vrije markt?

Verder had mijn fractie de invoering van het Commodity Diensten System liever nu meteen gezien. Als een wet nieuw is, is er nog alle ruimte voor bijstelling. Als het dan toch tegenvalt – ik heb de indruk dat het in de kostensfeer wel eens zou kunnen tegenvallen – heb je mogelijkheden om dat aan te pakken, omdat het nog niet is ingebed en vastgeroest. Mijn fractie vindt dat met name van belang omdat het voor een groot deel van de gasconsumenten om woonlasten gaat; die lasten zijn voor mijn fractie buitengewoon belangrijk.

Ten aanzien van de positie van warmtekrachtkoppeling deelt de minister blijkens haar antwoord onze opvattingen. Wij wachten de beloofde vergroeningsnota dan ook met interesse af. Kan de minister zeggen aan welke termijn we moeten denken en haalt zij de in de memorie van antwoord genoemde datum van invoering van groencertificaten?

Een van de zaken die belemmeringen kunnen opwerpen voor het volkomen functioneren van de markt,

is het mogelijke kwaliteitsverschil tussen de onderscheiden gas-leveranties. Mijn fractie deelt de opvatting van de minister dat het in de eerste plaats de leverancier is die verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het geleverde goed en niet de distributeur. Dat laat onverlet dat de laatste op de inlaatpunten nauwgezet controleert of aan de gestelde normen wordt voldaan. In dit verband heb ik een korte technische vraag die ik in de commissie heb vergeten; mijn excuses daarvoor. De Wobbe-index garandeert, mede door de nauwe marges, een vrijwel constante kwaliteit van het in Nederland geleverde gas. Anderzijds maakt die index het bijmengen van andere, milieuvriendelijkere brandstoffen, zoals waterstof, moeilijk. Kan de minister aangeven of zij bereid is om in het kader van het streven naar vermindering van milieubelasting toe te zeggen dat zij de mogelijkheid zal scheppen om af te wijken van de wettelijk toegestane marge van 5% bij deze index?

Voorzitter! Ik kom te spreken over de notitie over liberalisering en privatisering. Zoals gezegd, is mijn fractie niet gelukkig met de gang van zaken aangaande dit onderwerp. Vanzelfsprekend zien ook wij dat de liberalisering bij de netwerkgebonden producten en diensten onvermijdelijk is. De Europese regelgeving is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. In deze sector is de of-vraag door Brussel al beantwoord. Het beantwoorden van de hoe-vraag is echter nog grotendeels aan de lidstaten. Verder geldt lang niet voor alle sectoren waarin gesproken wordt over mogelijke invoering van marktwerking dat Brussel zulks voorschrijft. Bovendien maakt het nogal wat uit of er sprake is van een discussie met een toch vrij technisch karakter zoals die over semi-industriële processen als de productie en de distributie van elektriciteit, gas en water of zaken die rechtstreeks ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer. Het meest extreme voorbeeld van het laatste is de mogelijke privatisering van gevangenissen.

Het is daarom dat mijn fractie bij de algemene beschouwingen heeft gevraagd om een brede notitie. Het gaat dus om meer dan het onderwerp dat hier is genoemd. De voorliggende brief heeft de gevraagde breedte niet. Verwijzen naar het rapport van de WRR is weinig gelukkig. Het rapport is zwaar bekritiseerd, vooral omdat de WRR geen pasklare antwoorden geeft, maar tracht om de discussie zo objectief mogelijk te structureren. Voorwaar geen overbodige luxe op dit terrein! Het rapport inventariseert de te beantwoorden vragen en geeft enig commentaar op het niveau van de discussie tot nu toe. Dat is natuurlijk niet zo vreselijk positief. Antwoord geven impliceert politieke keuzen maken. Dat is iets wat de WRR graag aan ons overlaat. Mijn fractie heeft in het vooroverleg gestipuleerd dat wij daartoe graag in de gelegenheid gesteld worden door het kabinet.

In het debat is het van groot belang, er nog eens op te wijzen dat deze Gaswet eerder sluitstuk is dan een begin. Al vroeg in de negentiger jaren begonnen de Nederlandse energiebedrijven de lange mars naar de markt. Sindsdien is het aantal werknemers met 25% gedaald. Het aantal energiebedrijven is met 75% gedaald. Toch wordt er nu meer energie verkocht en worden er meer diensten sneller geleverd en bleef de betrouwbaarheid de hoogste of de op een na hoogste ter wereld. En dat bij een dalende prijs! Sedert 1993 blijft de stijging van de prijzen voor gas en elektriciteit immers achter bij de stijging van de prijzen voor het levensonderhoud. Na twintig jaar betrokkenheid bij een aantal nutsbedrijven leeft bij mij de stellige overtuiging dat dit zonder liberalisering absoluut niet was gelukt.

Vanzelfsprekend kwam dit alles niet zonder pijn tot stand. Wij zien de weerstand dan ook groeien. Zonder meer doorgaan is daarom niet mogelijk en niet verstandig. Het is evenmin verstandig om het instrument van marktwerking aan de wilgen te hangen. Er zijn normen nodig en ijkpunten. De discussie moet geschoond worden van lobbies voor persoonlijk belang en/of dat van organisaties. De markt is immers een heel mooi instrument, maar er moet wel iemand zijn die het gebruikt. Het gebruik ervan is overigens niet altijd verstandig. Daarom hecht mijn fractie aan een brede discussie over dit onderwerp. Wij verzoek het kabinet om de toezegging van de minister-president gestand te doen.

Ik denk dat mijn fractie haar steun aan dit wetsvoorstel niet zal onthouden.

De vergadering wordt van 13.19 uur tot 14.20 uur geschorst.

©

foto A. (Annemarie)  Jorritsma-Lebbink
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Minister Jorritsma-Lebbink: Mijnheer de voorzitter! Het verheugt mij zeer dat wij vandaag over de Gaswet kunnen praten, alhoewel het pas 2,5 maand geleden is dat het voorstel in de Tweede Kamer is aanvaard. Dat was namelijk op 5 april 2000. Ik ben deze Kamer zeer erkentelijk voor de bereidheid snel tijd vrij te maken voor de behandeling. Dat maakt het mogelijk om, als de Eerste Kamer vandaag met het wetsvoorstel instemt, de wet in werking te laten treden binnen de implementatietermijn die gesteld is voor de richtlijn van de Europese Unie.

Uit de inbreng van de verschillende afgevaardigden maak ik op dat de Eerste Kamer instemt met de uitwerking van de liberalisering van de gasmarkt die in Europees verband wordt ingevoerd.

In het wetsvoorstel staat het versterken van de positie van de afnemers op de gasmarkt centraal. Liberalisering beoogt iets op te leveren voor de afnemers en daadwerkelijk te leiden tot lagere prijzen en betere dienstverlening. Dan heb ik het natuurlijk over grote en kleine afnemers. Daartoe regelt het wetsvoorstel de vrijheid van leverancierskeuze, gelijke toegang tot transportvoorzieningen voor gevestigde en nieuwe marktpartijen en het toezicht daarop. De afgevaardigden van het CDA, van D66 en anderen hebben daar enige vragen over gesteld. Zij merkten op dat de versnelling van de liberalisering van de gasmarkt naar hun mening de betrouwbaarheid van de gasvoorzie-ning, het bevorderen van het gebruik van duurzame energie en bescherming van het milieu niet in de weg mogen staan. Daar ben ik het zonder meer mee eens. Daarom zag ik en zie ik de extra garanties die in het wetsvoorstel zijn aangebracht tijdens de behandeling in de Tweede Kamer, als een versterking van het voorstel.

In het vervolg van mijn beantwoording wil ik graag op een aantal onderwerpen ingaan. Het lijkt mij goed om te beginnen met het raamwerk voor liberalisering en privatisering in de netwerksectoren. Daarna maak ik opmerkingen over de implementatie van de richtlijn en de evaluatie, de positie van de consument, duurzaamheid en milieu, de toegang tot de gasnetten en het toezicht en het kleineveldenbeleid. Daarna ga ik nog in op een paar losse onderwerpen die door de Kamer aan de orde zijn gesteld.

Liberalisering en privatisering in de netwerksectoren zijn echt twee verschillende dingen. Vanmorgen proefde ik toch in een aantal opmerkingen dat men liberalisering en privatisering erg makkelijk door elkaar haalt. Tot mijn verbazing gebeurde dat vanmorgen zelfs in de mondelinge toelichting van de vertegenwoordiger van de WRR. Ook hij haalde deze twee woorden door elkaar. Tijdens de behandeling van de begroting van Economische Zaken in de Tweede Kamer is gevraagd om een kabinetsnotitie nutssectoren. Dat verzoek is bij de algemene politieke beschouwingen ook door de Eerste Kamer gedaan, zij het dat het daar is verbreed. Die notitie staat vandaag op de agenda. Er bestond overigens in beide Kamers behoefte aan een algemene discussie over liberalisering en privatisering, ook in de nutssectoren.

Het is onder andere de vraag waarom in diverse sectoren – water, elektriciteit of spoor – andere vormen van marktwerking worden gekozen. De leden hebben in feite allemaal aangegeven, een bredere notitie te hebben verwacht over liberalisering en privatisering. Wij hebben er bewust voor gekozen om déze notitie te beperken tot de netwerksectoren en niet apart in te gaan op sectoren op het gebied van gezondheid, onderwijs, volkshuisvesting en sociale zekerheid. Tegen de heren Pitstra, Hofstede en Terlouw moet ik ook zeggen dat zo’n notitie onmogelijk recht kan doen aan de verschillen in het overheidsbeleid inzake de netwerksectoren enerzijds en de semi publieke sectoren anderzijds. In heel veel gevallen hebben wij het dan al over zaken die nu niet helemaal in het publieke circuit zitten. Ik heb daarom voorgesteld om aan de hand van de al aangekondigde kabinetsnotities en de daaruit voortvloeiende wetgeving, met de Kamer van gedachten te wisselen. Bovendien geeft natuurlijk de kabinetsreactie op het WRR-rapport ’’Het borgen van publiek belang’’, een goede gelegenheid om in bredere zin in te gaan op de vraagstukken die door de Eerste Kamer aan de orde zijn gesteld. Ik heb begrepen dat daarover door uw voorzitter een brief naar het kabinet is gestuurd en dat de heer Kok de Eerste Kamer inmiddels de gevraagde toezegging heeft gedaan.

Zoals ik al zei, schetst de notitie Netwerksectoren het raamwerk voor de ordening van de nutssectoren. Het is daarmee inderdaad misschien wel meer een college, want nadat je zo’n raamwerk hebt gemaakt, komt de politieke afweging wat en hoe aan de orde. Wij proberen in een soort helder raamwerk aan te geven langs welke lijnen netjes moet worden geopereerd als uit politieke overwegingen is besloten iets te doen. Ik zeg dit in de richting van de heer Terlouw. Dit verklaart ook waarom de markt in de ene sector anders wordt geregeld dan in de andere. De kernvraag is hoe wij onze verantwoordelijkheid voor publieke belangen op de meest doelmatige en effectieve wijze kunnen waarmaken. Binnenlandse Zaken coö rdineert de kabinetsreactie op het WRR-rapport en verwacht dat een gedegen kabinetsreactie tegen het najaar mogelijk is. Ik wil dan ook niet gedetailleerd ingaan op dat rapport. Het past mij niet om op dit moment een oordeel over de inhoud ervan te geven. Soms zou ik dat overigens wel graag willen. De benadering van de WRR is redelijk overeenkomstig de invalshoek van de notitie Netwerksectoren. U treft die overigens ook aan in het advies van de Raad voor Verkeer en Waterstaat onder de titel ’’Meer markt, andere overheid’’.

Met de WRR vind ik overigens, dat de wat-vraag en de hoe-vraag heel erg uit elkaar gehouden moeten worden en ook in de juiste volgorde moeten worden beantwoord. In een debat over marktwerking moet natuurlijk de vraag vooropstaan wat het publieke belang is dat de overheid dient te waarborgen. De WRR noemt dat de wat-vraag. Ook de notitie start met die vraag. Daarnaast vind ik dat vragen over marktordening en eigendom, door de WRR de hoe-vraag genoemd, pas kunnen worden beantwoord als duidelijk is welke publieke belangen in het geding zijn. Ik heb in de notitie Netwerksectoren de publieke belangen geïdentificeerd die bij nutssectoren in het geding zijn: universele dienstverlening, kwaliteit, bescherming gebonden klanten enz. Vervolgens ben ik ingegaan op de vraag hoe die het beste kunnen worden gewaarborgd door regelge- ving en toezicht. Ik denk dat dit beleidskader op zich ook toepasbaar is op andere sectoren.

De insteek van de notitie is, dat wij de markt moeten laten werken waar dat kan, simpelweg omdat markt-allocatie beter werkt dan sturing via de overheid, mits voldaan is aan een aantal voorwaarden. Dat betekent niet dat de overheid zich terugtrekt. Ik zou bijna zeggen integendeel. De overheid stelt randvoorwaarden waarbinnen marktpartijen klanten kunnen bedienen en houdt daar ook scherp toezicht op. De rol van de overheid verandert dus van marktspeler of beter gezegd, al is dat misschien niet zo aardig, van die van iemand met zes petten op, in de rol van diegene die uitsluitend toezicht houdt op de marktprocessen en daar ook de regisseur van is.

Soms wordt inderdaad de indruk gewekt dat liberalisering minder regels betekent. Dat is niet waar. Tot een paar jaar geleden was op mijn ministerie anderhalve man en een paardenkop bezig met de elektriciteitstarieven. Oh, dat mag ik niet zeggen, want nu vraagt iedereen daarboven op de ambtenarentribune zich af wie dan die paardenkop was. Wij keken helemaal niet naar de elektriciteitstarieven. Ik durf bijna te garanderen – er zitten enkele zeer betrokkenen in de zaal – dat ook bij degenen die zich wel bemoeiden met dat veld, de aandrang om te kijken naar de kostenstructuur van de bedrijven veel minder was dan in een situatie waarin men weet dat men zijn klanten kwijt kan raken of weet dat er een toezichthouder in de buurt is. Kijkend naar de Elektriciteitswet en de Gaswet en het instellen van toezichthouders, constateer ik dat wij helemaal geen regels hadden en dat alles verborgen bleef in een niet-transparante besluitvorming, waarop niemand toezicht heeft, waarnaar geen Kamer kon kijken en waarop geen democratische controle mogelijk was door de raad van commissarissen en de aandeelhouders. Bijna nooit was het Rijk aandeelhouder. Die aandeelhouders droegen ook nogal eens dubbele petten. Liberalisering betekent mijns inziens dus meer transparantie voor de klant en meer vrijheid; energiebedrijven krijgen nu heldere regels en toezicht.

Nu het tempo van de liberalisering. De liberalisering is begonnen voordat de wet bestond. De voorbereidingen erop hebben eigenlijk al veel opgeleverd: toen bedrijven in de gaten kregen dat liberalisering er over enige jaren aankwam, is men met efficiënter werken begonnen om op die markt een rol te kunnen spelen. Ik ben ervan overtuigd dat een hoog tempo voor bedrijven nodig is om sterke spelers op de markt te blijven. Ik vrees dat de reden waarom een aantal van onze productiebedrijven in buitenlandse handen is overgegaan, te maken heeft met het hogere tempo in de andere landen. Dat zal wellicht nooit volledig bewezen kunnen worden, maar in Nederland zijn er pogingen ondernomen om een sterk productiebedrijf te krijgen. Ik heb daar geen oordeel over, maar constateer dat de bedrijven een andere keuze hebben gemaakt en dat is hun goed recht. Overigens moeten wij ons nooit afvragen of Nederland te klein is: we gaan immers toe naar één Europese markt voor energie, met spelers die daarop een rol kunnen spelen. Dat is overigens ook de beste garantie om nieuwe monopolies te voorkomen. Het is trouwens erg slecht om de eindgebruiker langer te laten wachten dan strikt noodzakelijk en ik vind dat je daarvoor goede redenen moet hebben. Het tempo van de andere Europese landen is nu zo snel als in het wetsvoorstel is voorzien. Op één land na zijn alle landen van mening dat de totale energiemarkt in 2004 moet zijn geliberaliseerd. Binnenkort zal de Commissie voorstellen doen ter herziening van de richtlijn en ik sluit niet uit dat daaruit 2004 als datum rolt.

Mevrouw Bierman vroeg naar de haalbaarheid. De bedrijven brengen alles in stelling om het scenario te realiseren. Het Energieplatform ondersteunt dat proces. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van het proces en krijgt in 2003 de mogelijkheid om zich uit te spreken over de vrijmaking van de laatste groep in 2004. Dat wordt een ’’go, no go’’-beslissing en daarmee ben ik het eens, omdat je goed de vinger aan de pols moet houden. Natuurlijk zullen ook tussentijdse ontwikkelingen worden geëvalueerd.

De nachtwakersstaat is een staat waarin de overheid alleen maar zorgt voor puur collectieve goederen: defensie, de politie, straatlantaarns en de rechtshandhaving. In het verleden deed de overheid ook niet meer dan dat; in de laissez-faire-periode liet zij al het andere over aan de krachten van de vrije markt. Zo’n staat heb ik zeker niet voor ogen, integendeel: de overheid dient heel stevige spelregels op te stellen voor markten, zeker bij leidinggebonden sectoren waarin de aanbieder over een dominante positie kan beschikken. Dit betekent niet dat de overheid zelf aanbieder van die diensten moet zijn: als de markt het met spelregels beter kan, dan heeft dat mijn voorkeur. Maar de overheid trekt zich dan niet terug, maar krijgt de rol van regelgever en toezichthouder. Als de liberalen destijds hadden geweten dat het ook op die manier kan worden geregeld, dan vermoed ik dat ze het op die manier hadden gedaan. In dit soort processen leert men voortdurend bij. In de tachtiger jaren, toen werd begonnen met de afstoting van overheidsdiensten, praatten wij niet over liberalisering, maar moesten wij er enkel voor zorgen dat er minder ambtenaren kwamen en organisaties verzelfstandigd werden. Dat is heel anders dan liberalisering en daarna privatisering.

De heer Doesburg deed de suggestie voor een kaderwet voor netwerksectoren. Ik vind dat een goede suggestie. De Netwerknotitie is een eerste aanzet tot een gemeenschappelijk kader. Het gaat overigens om een kabinetsnotitie; ik heb dit stuk niet in mijn eentje opgesteld. Ook V&W, OCW en VROM hebben eraan bijgedragen. Het analysekader wordt dus heel breed gedragen. De diverse wetgevers leren van elkaar. Toch ben ik het eens met de heer Doesburg dat het beter kan en het kabinet werkt daar ook aan. Ook wij leren in de loop van deze periode; we staan eigenlijk nog maar aan het begin van dit soort processen. Zo wordt steeds meer geaccepteerd – een paar jaar geleden was dat nog niet het geval – dat er maar één toezichthouder moet zijn op de mededinging, of dat nou specifiek mededingings- of algemeen mededingingstoezicht is. Steeds meer is het oordeel dat dat de NMA moet zijn. Ik beschouw de gedane oproep dan ook meer als een opdracht om tot betere coö rdinatie te komen. Ik trek mij dat aan.

Overigens, voor één wet is het misschien nog wat te vroeg. Wij bevinden ons in een ontwikkelingsfase, terwijl er gespreide verantwoordelijkheden binnen het kabinet zijn. Ook zijn er verschillen tussen de netwerksectoren. Marktwerking blijft natuurlijk maatwerk, maar ik sluit niet uit dat wij later, als wij een paar stappen verder zijn, wel degelijk tot zo’n éne wet kunnen komen, mede omdat dan wellicht andere soorten specifiek toezicht minder noodzakelijk blijken te zijn.

Voorzitter! De heer Pitstra meent dat de Tweede Kamer niet zo lovend is geweest over de netwerksectoren. Ik heb nooit gezegd dat de Kamer zonder kritiek was. Het zou mal zijn wanneer er met de Kamer een debat zou worden gevoerd, waarin men geen op- en aanmerkingen zou maken. Overigens was er wél lof voor het analysekader. De heer Pitstra heeft dat overgeslagen, maar dat wil ik wel even herhalen. Dat gold ook voor het startpunt van die analyse – waarvoor is de overheid verantwoordelijk? – en voor de opvatting dat privatisering pas aan de orde is als er een goede marktordening met stevig toezicht is. Natuurlijk kan men zijn afweging per sector anders maken, maar de notitie dwingt wél tot explicitering van die afweging, en dat is winst. Verder lees ik steun af uit het feit dat de Tweede Kamer over dit toch niet onbelangrijke onderwerp geen tweede termijn nodig achtte, noch moties heeft ingediend. Meestal is dat een teken dat men het er voor een flink gedeelte mee eens is.

En dan de vette eend... Ik kan mij in deze beeldspraak van de heer Pitstra niet vinden. Overigens, uit zijn mond is het bijna een compliment en reken ik mijzelf graag tot de ’’vette eenden’’, zij het dat ik hoop dat dit niet een verkeerde suggestie met zich brengt... Ik vind de netwerknotitie juist een heel goed voorbeeld van genuanceerde aanpak van liberalisering. Nogmaals, wij hebben veel geleerd en natuurlijk zuigen wij ook kritiek op als een spons om die kritiek vervolgens te gebruiken voor een steeds betere beleids-onderbouwing. Het zou pretentieus zijn, te zeggen dat een ministerie nooit meer iets leert, laat staan dat een minister nooit meer iets zou leren. Je leert elke dag en ik hoop dat dit ook voor de heer Pitstra geldt. Ik hoop dat hij luistert. Sommige kritiek die hij uit, is een beetje onzin. Ik heb het gevoel dat hij zich niet wíl verdiepen in de voordelen die marktwerking met zich mee kan brengen. Wat dat betreft zitten wij misschien wel in dezelfde vijver als een aantal naast elkaar zittende, elkaar nakwekkende kikkers die ongenuanceerde en ideologische kritiek op het kabinet spuien en ook nog voortdurend liberalisering en privatisering door elkaar halen.

Voorzitter! De WRR neemt de stelling in dat achter privatisering een soort clichématig economisch mensbeeld zou zitten, waarbij de burger wordt verengd tot consument. Ik heb het gevoel dat dit niet in mijn richting is geschreven en ik herken me er in het geheel niet in. Integendeel, ik ben ervan overtuigd dat, als je de burger keuzevrijheden geeft met betrekking tot de leverancier, die burger hoe langer hoe meer serieus zal worden genomen. Als gevraagd wordt wat dit nu aan voordelen oplevert, moet ik zeggen: als u tevreden bent, blijft u zitten waar u zit, maar als u ontevreden bent, kunt u nu niet weg en straks wel. Wie een paar verhuizingen meemaakt, komt tot de conclusie dat hij over het ene bedrijf meer tevreden kan zijn dan over het andere. Soms heb je kritiek op de dingen die een bepaald bedrijf doet – ik noem geen namen – en soms vind je dat een bedrijf zich met betrekking tot zijn nevenactiviteiten met zaken bemoeit waarmee men zich niet zou moeten bemoeien. Als klant heb je daarop geen invloed zolang je geen keuze hebt met betrekking tot degene die je bedient. Ik denk dan ook dat dit iets te maken heeft met de emancipatie van mensen in plaats van betutteling door de overheid die uitmaakt wat goed voor de mensen is.

Voorzitter! Zoals de Kamer weet, moet op 10 augustus aanstaande de Gasrichtlijn in de wetgeving van de lidstaten geïmplementeerd zijn. Als de Kamer met het wetsvoorstel instemt, kunnen wij deze deadline inderdaad halen. En dan slaan wij geen slecht figuur, want enkele landen moeten onderdelen van de richtlijn nog in nationale wetgeving omzetten. Het is overigens nog niet zeker dat het in alle lidstaten nog vóór 10 augustus volledig zal lukken. Ik zeg er wel bij dat ik het belangrijk vind om het in Nederland wel voor elkaar te krijgen, omdat wij nogal wat pretenties hebben gehad toen andere landen de Elektriciteitsrichtlijn te laat of verkeerd geïmplementeerd hadden en omdat Nederland een grote partij op de gasmarkt is. In onze kritiek op Frankrijk in verband met de Elektriciteitsrichtlijn hebben wij steeds gezegd dat dit land heel kritisch bekeken zou mogen worden omdat het een grote producent is.

Luxemburg was ook te laat, maar daar heeft niemand iets over gezegd, want dit land produceert zelf niets. En als andere niet-producerende landen wat later zijn, dan ben ik daar natuurlijk niet tevreden over, maar bij een land als Nederland wordt er bij deze richtlijn natuurlijk zeer kritisch gekeken of wij ons houden aan de afspraken in Europa. Ik weet dat bijvoorbeeld Portugal en Griekenland nog maar een paar onderdelen van de richtlijnen implementeren.

Overigens neemt het enthousiasme voor het tot stand brengen van een Europese gasmarkt steeds meer toe, zeker nu de eerste ervaringen met de elektriciteitsmarkt goed zijn uitgevallen. En het is ook niet voor niets dat in Lissabon in maart van dit jaar op de ’’.com-top’’ besloten is, de energiemarkt in de lidstaten met uitzondering van Frankrijk verder en sneller te openen dan in de richtlijn uit 1998 was vastgelegd. Helaas kon er over 100% marktopening in 2004 op dat moment nog geen totale overeenstemming worden bereikt, maar 14 van de 15 landen waren het eens. Ook zijn in Lissabon de hoofdlijnen gepresenteerd van de resultaten van het onderzoek naar het level playing-field waarnaar de heer Doesburg vroeg. Dit moet overigens nog afgerond worden, maar zodra de resultaten bekend zijn, zullen ze aan de Kamer kenbaar worden gemaakt.

Verder is bij de laatste Energieraad afgesproken dat de Commissie verdergaande voorstellen voorbereidt die in mei volgend jaar zullen worden voorgelegd aan de Europese Raad in Stockholm; men zal begrijpen dat het eerstkomende voorzitterschap zich hiervoor iets minder leent. Ik ben ervan overtuigd dat de Europese Commissie de voorbereiding hiervan voortvarend ter hand neemt en dat er dan zal worden besloten, de energiemarkt in de hele Unie in 2004 volledig te openen. Intussen heeft de Commissie ook het initiatief genomen tot een gezamenlijk proces van monitoring en het wegnemen van knelpunten, bijvoorbeeld op het gebied van de interoperabiliteit van netwerken, tariefsystemen, congestieproblemen en al dat soort grensoverschrijdende zaken.

Het is goed, ook in Nederland zicht te houden op wat er op de energiemarkt gebeurt. Dat is ook de reden waarom ik de marktontwikkelingen goed en regelmatig zal evalueren. Vanaf de inwerkingtreding van de wet zullen elke twee jaar de resultaten worden gepubliceerd, in 2002 en in 2004, en daarna elke vier jaar, zo mogelijk in samenhang met het uitbrengen van het Energierapport. De onderwerpen die daarin aan de orde komen, zijn de feitelijke ontwikkeling op de markt, de kwaliteit van de voorziening, het functioneren van het netbeheer en van het toezicht, de prijsontwikkelingen en de ontwikkelingen van de gasbaten.

Mevrouw Bierman vroeg, aan de hand van welke meetbare criteria in de komende jaren zal worden vastgesteld of de juiste beleidskeuzes zijn gemaakt. Wel, ik vind dat de liberalisering van de gasmarkt geslaagd is als er sprake is van daadwerkelijke marktwerking binnen het kader van een schone, betrouwbare en efficiënte gasvoorziening. Dat wil zeggen dat derden inderdaad toegang hebben tot de netten en dat afnemers ook echte keuzevrijheid hebben. En natuurlijk zullen zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten van de marktwerking gemeten worden. Het kwantitatieve aspect is al aan de orde gekomen in de monitor Marktwerking in de energieproductie- en distributiecentrum (MOMED) van het EIM. Dat heeft op basis van deze monitor in 1999 een meting verricht voor het bepalen van de mate van marktwerking op de gasmarkt. Daarbij werden indicatoren gebruikt als het aandeel van de import in het binnenlandse verbruik, de concentratie van de vragers en van de distributiebedrijven, het aandeel van de distributiebedrijven in de totale gaslevering, toetreding tot het net, arbeidsproductiviteit, de marge tussen prijs en kosten, prijsvariatie en het rendement van het eigen vermogen van de distributiebedrijven. Het is dus een mengeling van de indicatoren die te maken hebben met de echte marktwerking en de factoren die belangrijk zijn voor degenen die het product kopen. Ik denk dat die indicatoren samen een beeld kunnen geven van de intensiteit van de mededinging op de markt. Als die intensiteit groot is, weten we ook dat de afnemer daar het meeste plezier van heeft.

In de studie Marktwerking in de leidinggebonden energiesector, van Arthur D. Little, is vooral naar de kwalitatieve aspecten gekeken. Daar wordt bijvoorbeeld gekeken naar de veranderende strategie van bedrijven, de introductie van nieuwe productmarkten, dienstcombinaties, wijzigingen in de aard van contracten tussen marktpartijen, met al dan niet een toenemende aandacht voor de klant, de toetreding van geheel nieuwe spelers op de markt, de opkomst van nieuwe marktfuncties, enz. enz. Dat zijn typisch de dingen die we over een paar jaar weer gaan bekijken.

Mevrouw Bierman, de heer Hofstede en ook anderen vroegen: waarom is het nu ná de volledige liberalisering pas om de vier jaar en daarvóór om de twee jaar? Nu, oorspronkelijk zouden we het om de vier jaar doen, maar in een amendement van de Tweede Kamer is gevraagd het in de periode vóór liberalisering om de twee jaar te doen. Zeker gegeven de versnelling, leek mij dat een goed idee. Nu kun je natuurlijk eerder gaan versnellen dan na vier jaar en we moeten opletten dat het niet betekent dat, als er dingen anders zouden gaan dan wij verwachten in de directe jaren na liberalisering, er rustig gewacht zou moeten worden op de evaluatie voordat we gaan kijken of we er wat aan kunnen doen.

Wat er daarna gebeurt, is dat de Kamer elk jaar de jaarverslagen krijgt van zowel DTE, als NMA, met een reactie van de minister daarop. Als daaruit zou blijken dat dingen niet goed gaan, conform de taak die DTE en NMA hebben, dan kan daar direct een beleidsantwoord op worden gegeven. En als er problemen zijn die we niet hebben kunnen voorzien, dan werkt het in dit land altijd zo dat we niet wachten tot de evaluatie. Dan grijpen we natuurlijk in. We moeten dus opletten dat we niet evalueren, omdat we een probleem vermoeden en denken dat we alleen bij evaluatie iets oplossen. De Tweede Kamer heeft geaccepteerd dat we daarna, in een geliberaliseerde situatie, om de vier jaar kijken of het goed gaat, conform het tempo waarin ook het energierapport wordt gemaakt, omdat het dan een onderdeel vormt van het brede energiebeleid. Als er in de tussentijd dingen gebeuren waarbij je moet ingrijpen, dan zal er ingegrepen worden. Dan wachten we niet tot de evaluatie.

Overigens is bij de eerste evaluatie van de wet na 2004, als de consumenten vrij zijn, ook de consumen- tenbescherming een belangrijk onderwerp van de evaluatie. In beginsel moeten gasbedrijven – dat was een vraag van de heer Terlouw – ook zelf zorgen voor redelijke voorwaarden en tarieven voor consumenten. Desnoods kan ik de voorschriften die zijn verbonden aan een leveringsvergunning, aanscherpen en ook bestaat de mogelijkheid om het toezicht op het transporttarief te verlengen. Daarbij is overigens de positie van de consument een van de belangrijkste thema’s uit het wetsvoorstel. Dat blijkt ook wel uit de vragen die door u allen zijn gesteld. Ik verschil daarin niet van mening met de woordvoerders van ongeveer alle fracties.

De heer Van den Berg heeft nog eens gevraagd naar de voordelen voor de consument, maar ook anderen hebben dit gevraagd. Ik heb er al iets over gezegd. Ik ben er een groot voorstander van om, daar waar dat kan, meer vraaggestuurd te gaan werken dan aanbodgestuurd. Ik ben niet van de stalinistische opvatting dat je de overheid moet laten bepalen wat aangeboden wordt. Ik ben echt van mening dat als we het kunnen regelen, er ons veel aan gelegen moet zijn – ook al kost het soms veel regelgeving en veel toezicht – mensen de kans te geven zelf de vraag te bepalen. Ik denk ook dat dit uiteindelijk de beste methode is bedrijven te prikkelen om zich te onderscheiden van andere. Scherpe prijsstelling, maar ook een betere dienstverlening worden heel belangrijke, essentiële factoren bij klantenbinding en dwingen bedrijven ook tot grotere efficië ntie. Het is waar dat een deel van die efficiëntie al binnengehaald is, zeker in de elektriciteitssector en voor een stukje ook al in de gassector. Dat merkt de consument in ofwel een lagere rekening, ofwel betere service en soms in beide. Dat geldt ook in een klein land, waarbij ik zo-even al zei dat het natuurlijk een Europese markt is. Ik vind de telecomsector overigens wel een uitstekend voorbeeld van goede liberalisering. Ook bij liberalisering van die sector bestonden twijfels over de voordelen voor de consument. De heer Pitstra wil mij toch niet vertellen, dat als wij die sector niet hadden geliberaliseerd, nu de groei van de mobiele telefonie zodanig was geweest als nu het geval is. Bovendien is de mobiele telefonie nu voor vrijwel iedereen bereikbaar. Niettemin blijft de heer

Pitstra een aanhanger van de aanbodeconomie. Ik wijs hem er nog op, dat wij in de telecomsector thans veel aanbieders vinden die echt met elkaar concurreren. De prijzen zijn zeer sterk omlaaggegaan. Ik herinner mij dat toen wij gingen veilen overal de zorg werd geuit, dat de prijzen hoog zouden worden. Het tegendeel is waar gebleken. Niemand, met uitzondering van de heer Pitstra, wil terug naar de oude situatie. Ik meen dat deze ontwikkeling zich ook zal voordoen in de energiesector.

De heer Pitstra (GroenLinks): Voorzitter! Wat betekent nu de opmerking: niemand wil terug naar de oude situatie? Er ontstond gewoon mobiele telefonie ...

Minister Jorritsma-Lebbink: Die buitengewoon kostbaar was en nauwelijks toegankelijk voor de gewone mensen.

De heer Pitstra (GroenLinks): Maar wat is nu de grap, waarover zelfs het wetenschappelijk bureau van uw eigen partij zeurt? De mensen blijven gewoon bij de KPN hangen. De mensen hebben helemaal geen zin om de verschillende pakketten met elkaar te vergelijken, om uit te zoeken waar de kortingen groter zijn en zich met al die toestanden bezig te houden. Zij kopen gewoon zo’n ding en met die KPN zit het wel goed. Kennelijk hebben de consumenten een zeer groot vertrouwen in de KPN en daarom zijn zij daar nog steeds klant.

Minister Jorritsma-Lebbink: Zou het misschien ook zo kunnen zijn, dat dankzij de liberalisering KPN een veel beter product is gaan leveren? Zou het ook zo kunnen zijn, dat er juist hierdoor een groot aantal bedrijven bij gekomen is, bedrijven die, voorzover ik weet, inmiddels niet meer armlastig zijn, die ook veel klanten hebben en die ook geld verdienen? Zij kunnen blijkbaar een goed product leveren dat door de bank genomen stukken goedkoper is dan het product dan men kon krijgen toen één bedrijf nog een monopoliepositie had. Dus het is een raar verhaal dat u houdt. Niet iedereen is namelijk bij KPN gebleven.

De heer Pitstra (GroenLinks): De geschiedenis is moeilijk terug te draaien. Ik acht het evenwel helemaal niet denkbeeldig dat wanneer de KPN een monopoliepositie had gehouden dat bedrijf als een staatsbedrijf ook heel flexibel had geopereerd en een gevarieerd pakket had kunnen aanbieden. Ik ben er overigens helemaal niet voor dat één bedrijf mobiele telefonie kan aanbieden. Maar mij gaat het om de vraag: waarom is het niet denkbaar dat een nutsbedrijf flexibel kan opereren? Dat is nu juist de dogmatiek van de redering van de minister. Zij meent kennelijk dat een nutsbedrijf nooit flexibel kan opereren. Onze energiebedrijven kunnen volgens haar niet klantvriendelijk werken. Volgens haar kunnen zij niet flexibel zijn, omdat het nutsbedrijven zijn. Die dogmatiek wijs ik principieel van de hand.

Minister Jorritsma-Lebbink: Laat mij dan maar tot de dogmatici behoren die denken dat het altijd beter is dat mensen de kans hebben een andere keus te maken. Het doet er dan niet toe of zij die wel of niet maken. Het feit dat de klant kan dreigen met een andere keus is altijd goed voor de verbetering van de dienstverlening. Altijd! Dat is overal gebleken. Er zijn nog wel landen waar één bedrijf telefonie aanbiedt. Ga daar maar kijken. Wat blijkt? Daar is het product duurder en de service slechter. Dat hoort gewoon bij het systeem. Natuurlijk zit de consument ook te wachten op verbetering. Niet de consument die heel tevreden is en ik veronderstel dat heel veel consumenten meer tevreden over KPN zijn geworden. De dienstverlening van KPN is ook een stuk beter geworden. Ik meen dat dat iets te maken heeft met het feit dat het bedrijf KPN heel goed weet, dat als het niet een goed product levert, het de klant kwijtraakt. Ik vind het een verdraaid goed bedrijf; daarover geen misverstand. Ik wens het ook veel succes met veel concurrentie.

Voorzitter! De heer Terlouw en mevrouw Bierman hebben gesproken over de overgangsperiode. Over het platform is ook een groot aantal vragen gesteld. Ik vind dat de overheid, en zeker ik zelf, de dure plicht heeft ervoor te zorgen dat de overgang naar de nieuwe situatie goed verloopt. Om de markt in 2004 en als het effe kan een beetje eerder, namelijk in 2003, volledige te kunnen openen is het energieplatform opgericht. Het coö rdineert de activiteiten, zodat alles op tijd gereed is. Ik zal de Tweede Kamer zeer binnenkort per brief nader informeren over de structuur, de werkzaamheden en de invulling van het platform. Overigens kan ik in antwoord op de vraag van de heer Hofstede melden, dat EnergieNed, consumentenorganisaties, nieuwe energiebedrijven en handelaren bij de samenstelling van het platform betrokken zijn. Niet iedereen zit in het platform. Niet iedereen wil dat namelijk. Je moet er ook goed voor zorgen dat alles niet te veel door elkaar wordt gehutseld. Als echter een organisatie niet is vertegenwoordigd in het platform, dan is zij vertegenwoordigd in het marktforum dat met het platform communiceert.

Ik zou de leden graag meenemen naar het buitenland, naar landen als het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Die kunnen aantonen dat de liberalisering is geslaagd. In het Verenigd Koninkrijk zijn de prijzen van gas voor kleinverbruikers sinds 1998 met 5% gedaald. Het is waar dat die daling minder is dan die op de elektriciteitsmarkt, maar zij heeft zich wel voorgedaan. Hierover heb ik de Tweede Kamer een brief gestuurd. Ik heb de Tweede Kamer aangeboden om een werkbezoek te organiseren. Voordat in 2003 de definitieve beslissing over volledige marktopening wordt genomen, is het goed om de ervaringen met een geliberaliseerde markt met eigen ogen te kunnen zien. Ik wil dat aanbod graag uitbreiden naar de leden van uw Kamer. Als u daar belangstelling voor heeft, hoor ik dat graag. Overigens is het interessant om van de collega’s waar dat is gebeurd te horen dat daar geen politieke discussie over dit onderwerp meer plaatsvindt. Ik ben tegen die tijd waarschijnlijk niet meer op deze plek, maar soms wens en hoop ik die tijden te mogen meemaken.

Ik vind de consumentenbescherming in een geliberaliseerde markt natuurlijk belangrijk, net als een aantal fracties in uw Kamer. Het wetsvoorstel versterkt de positie van de consument door de invoering van keuzevrijheid en door het toezicht op de netwerken. De betrouwbaarheid van de gasvoorziening is een heel belangrijk onderwerp. De liberalisering van de gasmarkt mag geen bedreiging vormen voor de betrouwbaarheid van de voorzieningen voor consumenten. Die is in ons land nooit een probleem geweest. Ik ben het zeer eens met de heer Terlouw: bij ons gaat het licht aan en komt er gas uit de kraan. Dat mag en zal wat mij betreft ook geen probleem worden.

De contracten tussen de Gasunie en de distributiebedrijven voor exclusieve levering van gas voor beschermde afnemers door de Gasunie blijven tijdens de overgangsperiode intact, zodat de leveringszekerheid voor beschermde afnemers gegarandeerd is. Ik zie twee belangrijke aanleidingen hiervoor. Kwetsbare eindgebruikers hebben laten weten grote moeite te hebben met de snelle vrijmaking en een fundamentele wijziging in hun contractuele relatie met de distributiebedrijven en de Gasunie. Het betrof met name de tuinders, die dadelijk de werkelijke kosten moeten betalen. Dat is een lastige materie. Voorts is gebleken dat voor een ordelijke invoering van de vrije markt per 1 januari 2002 respectievelijk 1 januari 2004 echt alle zeilen moeten worden bijgezet: nieuwe meters, nieuwe procedures, nieuwe IT-producten en -systemen en nieuwe contracten. Onduidelijkheid over de huidige contractuele situatie zou aanleiding kunnen geven tot extra onrust.

Ik ben voornemens om na deze behandeling in de Eerste Kamer in overleg te treden met de Tweede Kamer over de datum tot wanneer de contracten intact moeten blijven. In mijn visie is de regeling bedoeld voor de distributiebedrijven die in het verleden en te goeder trouw al contracten met andere leveranciers dan de Gasunie hebben afgesloten. Wij moeten dan ook opletten dat, als die contracten er al zijn, die niet per se vergunningverlening in de weg moeten staan. Bedenkelijker wordt het als distributiebedrijven na de stemming in de Tweede Kamer en nog net voor het formeel van kracht worden van de wet snel een inkoopcontract hebben willen regelen. Ik ben niet van plan om daar zeer coulant tegenover te staan. Juist zulk gedrag brengt de ordelijke en geleidelijke invoering van de Gaswet in gevaar. Het ligt in de lijn van de wettekst dat ik wel degelijk bedenkingen zal hebben tegen dergelijke overeenkomsten en de bedrijven die ze hebben afgesloten. Voorts zijn er voorwaarden en verplichtingen inzake de betrouwbaarheid en de leveringsvergunning en dienen gastransportbedrijven en netbeheerders elke twee jaar capaciteitsprognoses te verschaffen. Daardoor komt er tijdig zicht op een tekort aan transportcapaciteit, zodat daarop tijdig een antwoord kan worden gegeven.

Omdat de beschermde afnemer nog geen keuzevrijheid heeft, is een tijdelijk vergunningenstelsel voor levering aan beschermde afnemers nodig. Dat beschermt de afnemer tegen ongewenste zaken zoals kruissubsidiëring en monopolistisch gedrag. De vergunning verplicht de houder tot levering aan beschermde afnemers in zijn gebied tegen het vastgestelde maximumtarief. De minister stelt het maximumtarief voor de vergunninghouder vast. In de tariefformule is een efficiencykorting opgenomen om de beschermde afnemer te laten meeprofiteren. Behalve een tijdelijk stelsel is er een permanent vergunningstelsel voor levering aan kleinverbruikers. Dat is bij nota van wijziging op aandrang van de Tweede Kamer in het wetsvoorstel opgenomen. De Tweede Kamer vindt het nodig om een vinger aan de pols te kunnen blijven houden en leveranciers de plicht op te leggen om op betrouwbare wijze gas te leveren, vooral aan de meest kwetsbare groep van afnemers, te weten de kleinverbruikers. Er zijn overigens twee essentiële verschillen met het tijdelijke stelsel, te weten het ontbreken van een exclusief leveringsgebied en het ontbreken van een maximumtarief.

De heer Hofstede vroeg nog welke indicatoren worden gebruikt bij de beoordeling van een betrouwbare levering. Voor een betrouwbare levering aan beschermde afnemers en kleinverbruikers zijn extra voorzieningen getroffen. Zo moeten de netbeheerders en vergunninghouders aantonen dat zij in de desbetreffende vraag kunnen voorzien. Om dat te kunnen beoordelen, zullen zij bijvoorbeeld gegevens moeten verstrekken inzake gecontracteerde hoeveelheden gas versus de verwachte vraag. Dat is het belangrijkste, want daarmee garanderen zij leveringszekerheid.

Om de consument te beschermen tegen buitenlandse rechtsstelsels, is bij amendement in het wetsvoorstel opgenomen dat alleen Nederlands recht van toepassing is en dat de Nederlandse rechter exclusief bevoegd is om te oordelen over geschillen. Dat heeft verwarring opgeroepen over de status van geschillenbeslechting door de geschillencommissie openbare nutsbedrijven, waarover de heren Hofstede en Terlouw hebben gesproken. De wettekst moet beperkt worden geïnterpreteerd; de heer Hofstede gaf dus de juiste interpretatie. Het heeft alleen betrekking op geschillen die voor de rechter komen. De indieners hebben zich waarschijnlijk dat effect, namelijk dat geschillencommissies buiten werking kunnen worden gesteld, niet gerealiseerd. Ik acht dat ook niet wenselijk. Andere vormen van geschillenbeslechting worden hierdoor niet geraakt. De NMA blijft bevoegd om haar geschillenbeslech-tende taak uit te voeren. Ik ben van mening dat, als het artikel stelt dat de Nederlandse rechter bij uitsluiting bevoegd is, dit alleen betekent dat een buitenlandse rechter onbevoegd is. Ik zeg dat met nadruk hier hardop. Als een geschil overigens bij een geschillencommissie is behandeld en tot een uitkomst leidt, is er op dat moment geen sprake meer van een geschil. Ik vermoed dat na de behandeling in deze Kamer in de wetsgang duidelijk is wat hiermee bedoeld wordt.

De heren Van den Berg en Terlouw hebben gesproken over het bij amendement ingevoegde artikel 14, vierde en vijfde lid, waarin is bepaald dat de voorwaarden op de zwarte en grijze lijst van Boek 6 BW vermoed worden niet redelijk te zijn. Ik ken de kritiek daarop. De regeling lijkt inderdaad aan haar doel voorbij te schieten. De bestaande BW-regels geven bescherming aan consumenten en daarenboven zijn ook in dit wetsvoorstel regels opgenomen ter bescherming van consumenten, kleinverbruikers, namelijk in artikel 82 van hoofdstuk 3. Verder ziet de NMA erop toe dat er geen onredelijke voorwaarden worden gehanteerd en geen misbruik wordt gemaakt van een economische machtspositie. Ik wil ook voorkomen dat er onnodig lasten voor bedrijven ontstaan uit een oogpunt van bescherming van zwakke partijen. Ik wil mij daarom hierover nog eens goed laten adviseren voordat ik dat artikel in werking laat treden. Ik weet nog niet of dat door de Raad van State moet gebeuren, want misschien hebben wij betere adviseurs over dit specifieke onderwerp. Het gaat namelijk niet om een vraag van wetgevingsbeleid, maar meer om een expliciete exegese van het BW en deze specifieke wet. Ik wil er echter graag naar kijken, omdat dit geen verwarring mag opleveren en zeker geen extra administratieve problemen.

De heer Hofstede (CDA): Ik heb er over het algemeen niets op tegen dat er nog eens goed naar wetten wordt gekeken, maar ik vind wel dat dit nu in een rijkelijk laat stadium gebeurt. Het gaat hier over artikel 14 van de wet.

Minister Jorritsma-Lebbink: Ja, het vierde en vijfde lid. Dat is bij amendement toegevoegd.

De heer Hofstede (CDA): Dat is er inderdaad bij amendement in gekomen. Het was oorspronkelijk een amendement dat al voor de plenaire behandeling in de Kamer is ingebracht. Later is dat op verzoek van de minister samengevoegd met een ander amendement. Ten slotte is het in de allerlaatste ronde afgekaart. Het is rijkelijk laat als de minister nu tot de conclusie komt dat het nog nader moet worden bestudeerd. Zij had tijdens de behandeling van het wetsvoorstel alle tijd om dat advies in te winnen.

Over de zaak zelf wil ik ook nog wat opmerkingen maken, voorzitter. Dat kan ik nu doen, maar ook in de tweede ronde. Daar heb ik drie minuten voor nodig.

De voorzitter: Doet u dat in de tweede ronde.

Minister Jorritsma-Lebbink: Als de heer Hofstede het verslag van het wetgevingsproces heeft gelezen, dan weet hij ook dat ik de aanvaarding van dit amendement heb ontraden. In een debat met de Tweede Kamer accepteer je soms iets, hoewel je er eigenlijk bezwaar tegen hebt. Soms zeg je dan: als u dit aanneemt, kunt u mij beter naar huis sturen. Soms dreig ik met intrekking van de wet. Dat vond ik in dit geval niet aan de orde. De Kamer wilde dit ontzettend graag in de wet opgenomen zien. Ik heb een aantal argumenten tegen het amendement genoemd. Dit heb ik overigens niet zo uitgebreid gedaan, want de grootste bezwaren zijn pas daarna naar voren gekomen. Deze behandeling in de Eerste Kamer dient ook om het totaal van het wetgevingsproces kritisch te bezien. Ik kom op basis van hetgeen enkele weken geleden plotseling naar voren kwam en van hetgeen door de Kamer gemeld is, tot de conclusie dat het verstandig is om mij daarover nog eens goed te laten adviseren. Het verbaast mij dat mij dit nu verweten wordt. Ik hoor dan graag wat ik wel moet doen.

De heer Hofstede (CDA): Ik blijf van mening dat u tijd genoeg heeft gehad om u daarover goed te laten adviseren. In eerste aanleg heeft u inderdaad bezwaar gemaakt tegen dit amendement van de fracties van VVD en CDA. Toen het amendement nog eens uitgebreid was toegelicht, bent u er volledig mee akkoord gegaan. Het lijkt mij zaak om inhoudelijk grondig op het amendement in te gaan voordat u besluit dat dit artikel vooralsnog niet in werking treedt. Dat gaat mij te ver, want daarmee wordt de positie van de echte machthebbers op de markt veel te veel beschermd.

Minister Jorritsma-Lebbink: Als het advies daartoe aanleiding geeft, zal dit artikel tijdig in werking treden. Het kan echter ook luiden dat dit een zeer ongewenst artikel is geworden. Ik heb mij tegen het amendement verzet. Ik heb overigens na de toelichting niet gezegd dat ik het prachtig vond. Ik heb gezegd dat het amendement niet zo verstandig was, maar het is toch aangenomen. Ik ben mogelijk onvolledig geweest in mijn reactie, gelet op hetgeen door de heer Van den Berg met kracht naar voren is gebracht. Als ik in eerste instantie op deze wijze op dit amendement had gereageerd, was het wellicht anders gelopen. Gezien de mogelijk onnodige grote administratieve lasten lijkt het mij verstandig om hier toch even advies over te vragen. Als ik dit snel doe, zal ik hierover duidelijkheid hebben voordat de wet in werking treedt. Als er complicaties zijn, zal ik met name de Tweede Kamer daarover berichten, want zij heeft deze amendering aangebracht. Vervolgens zal bezien moeten worden op welke wijze een en ander opgelost wordt. Als men hieraan vast wil houden, zal ik de wet niet intrekken. Dan is er een minder fraaie bepaling in de wet opgenomen.

De heer Hofstede (CDA): Ik vraag drie minuten de tijd om dit probleem helder op tafel te krijgen.

De voorzitter: Het is een goed gebruik dat interrupties zeer kort zijn. Zo’n belangrijk punt zou u tot de kern van uw tweede termijn moeten maken. Dan kan de minister ook zorgvuldiger daarop ingaan.

De heer Hofstede (CDA): Daar ben ik het volstrekt mee eens als de minister nu zegt dat zij nog niet definitief heeft besloten, nader advies in te winnen.

Minister Jorritsma-Lebbink: De wet moet op 1 augustus, dus over anderhalve maand, in werking treden. Ik heb maar kort de tijd om mij te laten adviseren.

De heer Hofstede (CDA): Daartoe mag u dan wel direct na de tweede termijn besluiten.

Minister Jorritsma-Lebbink: Ik doe niets voor de tweede termijn afgelopen is.

De voorzitter: Het wetsvoorstel is nog steeds onderwerp van beraadslaging. Er is nog geen enkel besluit genomen. Dat gebeurt pas bij de stemmingen die vermoedelijk volgende week plaatsvinden.

Minister Jorritsma-Lebbink: Bij CDS moet een goed onderscheid worden gemaakt tussen het systeem en de individuele tarieven. Het systeem kent aparte tarieven voor commodity, transport en load factor conversie. Dit past bij een geliberaliseerde markt omdat hierdoor een betere kostentoerekening mogelijk is. Over de structuur en de hoogte van de individuele tarieven kan uiteraard worden getwist. Vragers en aanbieders kunnen daar overigens ook over onderhandelen. De Mededingingswet en deze Gaswet bieden tal van regels waaraan partijen, zeker die met een machtspositie, zich moeten houden. Ik denk aan richtlijnen voor indicatieve tarieven, toezicht bij geschillen en dergelijke. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit zal werken. Ik kan melden dat het hechten van goedkeuring aan het systeem niet betekent dat dit op alle onderdelen uitgewerkt is. Ik weet overigens ook dat de NMA hiernaar zal kijken. Als de eerste klacht binnenkomt – ik weet dat die gang gemaakt wordt – wordt daarop getoetst. Nagegaan wordt of een groep eerlijk wordt bediend of dat in dit geval de Gasunie misbruik van haar machtspositie op de markt maakt. Ik ga ervan uit dat daarover uitspraken gedaan zullen worden. Ik voel mij zeker niet beschaamd met een van mijn handtekening voorzien systeem, als er in individuele gevallen mogelijk een andere uitspraak van de NMA over komt.

Milieu en duurzaamheid vormen belangrijke randvoorwaarden voor liberalisering van de gasmarkt en mogen niet als gevolg van liberalisering in de verdrukking komen. Zowel in de schriftelijke voorbereiding als tijdens dit debat is deze Kamer daarop uitvoerig ingegaan. Naast generieke milieuregelgeving is er in het aan de orde zijnde wetsvoorstel een aantal aanvullende voorzieningen opgenomen. Daarnaast bezie ik momenteel de mogelijkheden om de concurrentiepositie van WKK waar nodig te ondersteunen. Ik ben ervan overtuigd dat, als wij dat goed kunnen doen, de belangen van milieu en duurzaamheid op adequate wijze gewaarborgd zijn. Alle partijen – publiek en privaat – zullen zich aan de regels moeten houden. Ik noem twee belangrijke voorbeelden van aanvullende regels in de Gaswet, te weten de algemene taak voor de leveringsbedrijven en de volledige marktopening van de groene markt.

Dat gaat iedereen aan. Niet alleen de producenten, maar ook de leveranciers en de afnemers van gas hebben aan een milieuhygiënische voorziening bij te dragen. In het wetsvoorstel is de verplichting voor de leveringsbedrijven opgenomen om doelmatig en milieuhygiënisch met gas om te gaan. In de wet is tevens opgenomen dat bij AMvB nadere regels worden gesteld aan die algemene taak. Ik zal monitoren op welke wijze bedrijven die taak invullen.

In het wetsvoorstel wordt ook de versnelde opening van de markt voor duurzaam geregeld, mede op verzoek van de energiebedrijven. Alle inspanningen zijn erop gericht, de markt voor groene elektriciteit in 2001 volledig te openen. Wij streven naar 1 januari. Ik kan daarvoor echter geen garantie geven, want de bedrijven moeten het zelf doen. Om die reden heb ik besloten, dat ongeveer als eerste taak aan het nieuwe platform te geven. Ik denk dat de beoogd voorzitter van deze club zeer gemotiveerd zal zijn om dat varkentje ook zo snel mogelijk te wassen. De energiebedrijven hebben zelf aangegeven dat zij dit ook graag willen. Ik ga er dan ook van uit dat zij het vele werk dat zij moeten doen ook echt voor 1 januari 2001 afgerond zullen hebben. Als die datum niet wordt gehaald, dan zo snel mogelijk daarna, uiterlijk in de eerste drie maanden van het volgend jaar en niet tegen de tijd dat de rest ook wordt geliberaliseerd.

Op dit moment wordt het systeem voor de handel in groencertificaten uitgewerkt. Wij proberen dat certificaat te zijner tijd ook van toepassing te verklaren op de handel in duurzaam gas. Het platform gaat er hard mee aan de slag. Ik heb al gezegd dat daar prioriteit aan wordt gegeven.

De heer Pitstra heeft gevraagd waarom niet iedereen kiest voor groene stroom en waarom de prijs ervan hoger ligt. Ik heb al een aantal instrumenten genoemd voor de bevordering van duurzaam. Ik acht een verplichting voor iedereen niet nodig. Dat kan ook niet, want dat zou leiden tot een nog veel groter tekort dan er nu al is. Er is veel meer vraag dan aanbod. De prijs van duurzaam wordt overigens ook op de markt bepaald. Gedeeltelijk liggen de kosten hoger. Overigens blijkt een deel van de afnemers zeker bereid om die hogere prijs te betalen. Wij accommoderen zelfs een kostenverschil door een andere aanpak in het kader van de REB. Ik ben daar ook voor. Dat is een nieuw instrumentarium dat nodig is in een geliberaliseerde markt.

Met de groencertificaten wordt de verhandelbaarheid van duurzaam mogelijk gemaakt. Het systeem zal nationaal werken, zodat regionale verschillen worden omzeild. Wij weten dat er in sommige provincies op dit moment een hoger aanbod is van duurzame energie dan in andere, maar straks kan bijvoorbeeld een windproducent in Friesland zijn spullen ook leveren in Limburg. Dat is wel interessant. De energiebedrijven verwachten dat de productie van duurzame energie hierdoor zeer gestimuleerd zal worden. Ik ben het daarmee eens. Als zij dat verwachten en er zo voor zijn, zullen wij ze ook achter de broek zitten, opdat het snel gebeurt. Wij zorgen er in elk geval voor dat hetgeen van ons wordt verwacht, zodanig gebeurt dat een en ander op 1 januari kan worden ingevoerd.

Er is inderdaad geconstateerd dat de huidige marktomstandigheden de ontwikkeling van WKK en daarmee de positie van een zeer succesvol instrument voor energiebesparing onder druk zetten. Ik deel die zorg. Dit is overigens al vele malen aan de orde geweest, in de Tweede Kamer, maar ook in de Eerste Kamer. Ik noem de behandeling van het energierapport en de behandeling van de resultaten van de meerjarenafspraken over energiebesparing. In samenspraak met de betrokken departementen – LNV, VROM en Financiën – en de industrie bezien wij welke extra stimuleringsmaatregelen wij kunnen nemen. Dat is een complexe materie waarbij wij – soms is dat jammer, maar meestal zijn wij daarvoor – ook rekening moeten houden met regelgeving in de Europese Unie, de kosten en de kosteneffectiviteit. Als het even kan, moet alleen goede WKK profiteren. Stimulans moet ook nog snel kunnen worden afgebouwd indien die niet meer nodig is. Wij moeten er verder op letten dat de stimulering op de juiste plaats terechtkomt en niet bij free riders. Ik benadruk nogmaals dat de energiemarkt in transitie is. Binnenkort loopt het protocol af. Het is onduidelijk hoe dat voor WKK uitpakt. Ik wil WKK toch stimuleren, gezien het belang daarvan. Dat is door allen in deze Kamer onderschreven. Wij werken aan een evenwichtig pakket. Overigens heb ik DTE inmiddels gevraagd, nog eens goed naar de nettarieven te kijken: krijgt WKK inderdaad de kostenvoordelen die zij biedt? Ik ben in gesprek over de mogelijke inzet van de EIA (Energie-investeringsaftrek) en ik bekijk de mogelijkheid om iets te doen voor WKK in het kader van de omvorming van de BSB in een outputheffing. Voorts zal ik de mogelijkheden verkennen van een kwaliteitsindex gebaseerd op vermeden CO2-reductie. Dat kan wellicht in een certificaat tot uitdrukking worden gebracht. Dat is heel ingewikkeld, maar dat proberen wij wel. Ik hoop zo spoedig mogelijk uitsluitsel te kunnen geven. Een deel van de maatregelen zal overigens terug te vinden zijn in de begroting voor 2001. Die wordt op de derde dinsdag in september gepresenteerd. In de vergroeningsnotitie staan een paar algemeen noties. Die ligt inmiddels bij de Tweede Kamer voor. Fiscale instrumenten zijn natuurlijk heel belangrijk om duurzame energievoorziening te stimuleren. Dat wij voorop lopen, blijkt uit de omvang van ons fiscaal instrumentarium, dat veel groter is dan in de landen om ons heen. Dat volgt weer uit afspraken die in het regeerakkoord zijn overeenkomen, namelijk om de REB ten opzichte van 1998 in drie tranches te verdubbelen. Volgend jaar zal de derde tranche worden ingevoerd. Verder blijkt het belang van de duurzame energievoorziening ook uit de vergroenings-brief. Die wordt volgens mij nog deze week naar de Kamer gestuurd. Ik het kabinet heb ik deze brief al gezien.

Ik benadruk dat dit wetsvoorstel niet primair tot doel heeft doelstellingen op het gebied van duurzame energie en energiebesparing te realiseren. Daarvoor bestaat ander instrumentarium. Tegelijkertijd zijn milieu, duurzaamheid en liberalisering voor mij nevengeschikte doelen. Ze moeten allemaal. Mij lijkt dat het wetsvoorstel daar op een goede wijze aan bijdraagt. De milieudoelstellingen blijven onverkort van kracht. Dit punt staat overigens ook op de agenda van de komende energieraad in Brussel. Ik zal trachten, met mij collega’s afspraken te maken, opdat ook op Europees niveau kan worden bijgedragen aan een duurzame energievoorziening.

De heer Pitstra vroeg naar het waarborgen van het milieubelang bij de import van goedkoop Russisch gas. Ik heb al eerder aangegeven, dat ik dit zelf een moeilijk punt vind. Vooral het bij voorbaat stellen van voorwaarden aan Russisch gas – dat is in de Tweede Kamer uitgebreid bediscussieerd – heeft een grote schaduwzijde. Voorzover wij dat kunnen, moeten wij ons richten op een bijdrage aan de ontwikkeling van een fatsoenlijke gasmarkt in Rusland. Dat is voor de ontwikkeling van dat land overigens van zeer groot belang, want dat kan een heel mooie drager van de economie zijn. Het gaat mij veel te ver om ongenuanceerd en terloops in een debat in de Tweede of Eerste Kamer te zeggen dat ik het Russische gas zou willen weren. Het belangrijkste is om te proberen te bevorderen dat het Russische gas van een betere kwaliteit wordt en op een betere manier wordt geproduceerd; dat proberen wij dus ook, zowel via het Energy Charter als via onze eigen afspraken in het kader van joint implementation. Uiteindelijk hebben de Russen zelf de meeste ellende van het feit dat hun gas op een niet-adequate manier wordt geproduceerd. Er is immers gigantisch veel weglek. Dat is natuurlijk slecht voor het lokale milieu, maar uiteindelijk ook voor de inkomsten van de Russische staat.

Mevrouw Bierman heeft gevraagd waarom de tariefsstructuur niet zodanig is dat energiebesparing wordt bevorderd. De tariefsstructuur is daar niet voor bedoeld en moet daar ook niet voor gebruikt worden; zij is ervoor bedoeld om kosten toe te rekenen en om marktpartijen de juiste signalen te geven. Een helder tarief is dus ook in het belang van verbruikers. Wij hebben een ander instrumentarium om energiebesparing te bevorderen.

Ik kom nu bij de toegang, de transparantie, geschillen en toezicht. Het gaat om versterking van de positie van de afnemers. Daarvoor is eerlijke concurrentie op het bestaande netwerk van groot belang. Als de afnemers in een betere positie moeten komen, moeten zij daar immers van op aan kunnen. Er moeten in het wetsvoorstel dus regels en voorzieningen staan die een eerlijke toegang en een effectief toezicht garanderen; die regels en voorzieningen zijn er inderdaad. In de Tweede Kamer zijn zij verder aangescherpt in de richting van meer gereguleerde toegang. Ik zal niet ontkennen dat het wetsvoorstel door de aanscherpingen in de Tweede Kamer van echt onderhandelde toegang meer in de richting van gereguleerde toegang is gegaan. Ik heb er alle vertrouwen in dat dat systeem goed zal werken.

In het wetsvoorstel blijft overigens onderhandelingsruimte bestaan voor de toegang tot gastransport-voorzieningen, maar onder stringente voorwaarden. Daarmee is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande structuur van de gasmarkten. Op dit moment is toegang tot het hogedruknet voor industriële afnemers immers al mogelijk. Voor transport door netbeheerders van gas dat is bestemd voor beschermde afnemers en kleinverbruikers geldt vooralsnog een systeem van echt gereguleerde toegang om zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen. Dat wil zeggen dat daarvoor een maximum-tarief wordt vastgesteld.

Voorzitter: Korthals Altes

Minister Jorritsma-Lebbink: Het feit dat wij niet voor precies hetzelfde systeem hebben gekozen, hangt samen met het feit dat de gasmarkt al voor een deel geliberaliseerd was. Men was dus al gewend aan een praktijk van onderhandelen. Dan zou het raar zijn om dit ineens volstrekt dicht te reguleren. Ik geef echter toe dat het dankzij de aanscherpingen wel dichter bij elkaar gekomen is.

De aangescherpte voorwaarden voor functiescheiding vereisen dat gasbedrijven net als elektriciteitsbedrijven een juridische scheiding doorvoeren van het netwerk en de commerciële activiteiten om belangenverstrengeling te voorkomen. Dat betekent ook dat het toezicht wordt vereenvoudigd. Het is natuurlijk makkelijker om te kijken naar iets wat strikt gescheiden is dan om van alles uit elkaar te moeten pluizen. Met de juridische scheiding is overigens ook tegemoetgekomen aan een bezwaar van de Tweede Kamer tegen privatisering van netbeheer: het risico van het meespelen van commerciële belangen bij netbeheer wordt op die wijze verder beperkt. De verplichting tot een juridische scheiding is overigens niet van toepassing op de Gasunie. Het argument van de indieners van het amendement was dat eerst meer informatie nodig is over het beheer van het hoogdruk-leidingennet in andere landen. Ook ik vind dat wij op dit punt geen overhaaste stappen moeten nemen en dat wij moeten uitgaan van een internationaal gelijk speelveld voor de Gasunie en vergelijkbare bedrijven in andere landen, ook in het belang van de Nederlandse gasproductie. Zoals toegezegd in de Tweede Kamer, zal tijdig voor de evaluatie van de wet en nadere besluitvorming over het gasgebouw aanvullende informatie voor de Kamer beschikbaar zijn. Dit zeg ik ook naar aanleiding van de vraag van de heer Van den Berg over een nota over verdergaande functiescheiding van de Gasunie.

De heer Hofstede heeft gevraagd waarom niet nu al gekozen is voor een juridische afscheiding van netwerkactiviteiten, zoals bij de distributienetwerken. Er is sprake van voorschriften voor de scheiding van de boekhouding, de transparantie – conform de daarvoor geldende richtlijn – en ook voor de vaststelling van indicatieve tarieven en voorwaarden en het verstrekken van informatie aan de toezichthouder in de gassector. Ik acht die op dit moment voldoende om non- discriminatoire nettoegang te garanderen en effectief toezicht op de nettoegang uit te oefenen.

Voor de distributiebedrijven is na de amendering voorzien in een juridische scheiding. Het geïnte-greerde karakter van de Gasunie is van belang, ook in verband met de rol die zij heeft bij het kleinevelden-beleid. De Gasunie heeft een centrale rol bij het inkopen, transporteren en verhandelen van gas op de Europese markt. Op die markt bevinden zich op dit moment zeker nog andere spelers met vergelijkbare taken. Die zijn ook geïntegreerd. Bespreking van de eventuele noodzaak van een verdergaande functiescheiding zal plaatsvinden op basis van een internationale vergelijking.

De heer Terlouw heeft gezegd dat de elektriciteitsproductiebedrijven allemaal zijn overgegaan in buitenlandse handen. Dat was overigens niet de wens van de Nederlandse regering. Bij de start van een en ander, onder mijn voorganger, zijn pogingen gedaan om een groot Nederlands productiebedrijf te creëren. De bedrijven hebben er echter zelf voor gekozen om dat niet door te laten gaan. Dat is een constatering, geen oordeel. Daarnaast had het ook iets te maken met het feit dat Nederland niet snel was op dit punt. Andere bedrijven in andere landen waren al op de markt bezig en waren dus beter geëqui-peerd. De Amerikanen en ook onze Duitse broeders hadden de markt reeds snel gevonden. Het had er ook iets mee te maken dat het vier relatief kleine bedrijven waren. Dat is absoluut waar. Hier kan echter geen dwang plaatsvinden.

De Gasunie is een grote speler. Ik wil ook zo snel mogelijk duidelijkheid scheppen. Wij moeten in Nederland echter geen dingen doen die het risico in zich dragen dat wij de Gasunie in een slechtere positie brengen dan haar Europese concurrenten. Wij moeten daarnaast heel zorgvuldig het gasgebouw bekijken. Eenieder die het plaatje kent, weet dat het razend ingewikkeld in elkaar zit. Een steentje eronder vandaan trekken, betekent dat het hele gebouw in elkaar valt. Dat kunnen wij ons niet veroorloven, om allerlei redenen.

Het toegangsregime vormt het kader voor de onderhandelingen. Een en ander is bij de behandeling in de Tweede Kamer ingevuld. Er is voorzien in richtlijnen van de DG

NMA voor het vaststellen van indicatieve tarieven en voorwaarden. Verder kan de DG NMA bindende aanwijzingen geven aan het gastransportbedrijf met betrekking tot de indicatieve tarieven en voorwaarden. Het gastransportbedrijf heeft vervolgens de plicht, te onderhandelen en het transport te verrichten op de grondslag van wat overeen is gekomen.

De voorwaarden voor het transport moeten redelijk transparant en niet-discriminerend zijn. Bij amendement is een specificatie toegevoegd van mogelijk onredelijke voorwaarden, ontleend aan het BW. Daar is net over gesproken. Ik heb inmiddels ook de signalen ontvangen dat het amendement kan leiden tot hogere aansprakelijkheidsrisico’s voor energiebedrijven. Dat is net al gewisseld.

De heer Hofstede heeft commentaar gevraagd op de AMvB waarmee het mogelijk wordt gemaakt om instructies te geven aan de directeur-DTE bij het veiligstellen van de nutsfunctie. Bij het opstellen van de richtlijnen moet de directeur-generaal NMA rekening houden met de uitvoering van de taken die het wetsvoorstel oplegt aan de gastrans-portbedrijven. Daar horen veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid van het netwerk bij. Verder moet het milieu worden ontzien. Mochten de nutsfuncties zoals veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid van de netwerken in het geding komen, dan zal ik bij AMvB nadere regels stellen.

De geschillenbeslechting ten aanzien van nettoegangsprocedures zal zo snel mogelijk en zo soepel mogelijk verlopen. Daarom geven die regels niet alleen instrumenten om een geschil te kunnen behandelen, maar ook instrumenten om vertraging van het onderhandelingsproces tegen te kunnen gaan. Daarnaast is een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding met voorschriften over gegevens die bij een geschil in elk geval aan de NMA moeten worden verstrekt, zodat de geschillenbeslechter snel over de echt relevante gegevens kan beschikken. Zo nodig is het later nog mogelijk om ook specifieke regels te stellen voor de boekhouding van gastransporten door bedrijven om daarmee het toezicht te vergemakkelijken en de NMA in staat te stellen goed inzicht te krijgen in de kosten in relatie tot de tarieven.

De NMA heeft aangegeven dat met dat pakket de geschillenbeslechting echt vlot kan verlopen. Echter, een beschikking van de NMA moet niet alleen snel, maar ook zeer accuraat worden genomen. Overigens kan een zogenaamde voorlopige maatregel van de NMA er zo nodig voor zorgen, dat het gas in elk geval stroomt. Met al die voorzieningen zal mijns inziens het systeem van onderhandeling en toegang ook effectief kunnen werken. Overigens laten de ervaringen in de praktijk nu al zien, dus nog voordat de NMA de beschikking heeft over de aanvullende instrumenten uit de Gaswet, dat de opstelling van de diverse marktpartijen in een goede marktwerking resulteert en dat nettoegang van derden op basis van transportcontracten daadwerkelijk totstandkomt. De Kamer weet dat de Gasunie inmiddels al een behoorlijk percentage vrije klanten heeft verloren, zoals ook blijkt uit haar jaarverslag.

Vrijwel iedereen heeft naar het toezicht gevraagd. Ik heb net al duidelijk laten blijken, dat ik een actief en technisch deskundig en ook adequaat toezicht zeer zeker in een overgangsperiode, maar ook daarna, van het grootste belang vind om de marktwerking op een ordentelijke manier tot stand te brengen. De eindverantwoordelijkheid voor dat toezicht is neergelegd bij de NMA. De DTE neemt daarbij als kamer van de NMA de sectorspecifieke zaken voor zijn rekening. Voordeel daarvan is een zoveel mogelijk samenhangende aanpak voor gas en elektriciteit. De DTE heeft immers al ervaring met de uitvoering van de Elektriciteitswet en heeft daarbij specifieke kennis opgedaan. De NMA richt zich vooral op geschillenbeslechting en toezicht op de mededingingsaspecten, dus niet op alléén de geschillenbeslechting, zoals de CDA-fractie bij monde van de heer Hofstede heeft gemeld. Het toezicht op de naleving van een aantal bepalingen is overigens neergelegd bij de minister van Economische Zaken. Het gaat daarbij onder meer om regels inzake de aanwijzing van netbeheerders, levering van gas aan beschermde afnemers en de reciprociteit. Ik zal daarbij zeker ook een beroep doen op de expertise van de DTE. Het afgelopen jaar is uitvoerig overleg gevoerd met de NMA over de invulling van de toezichtstaken en de voorwaarden waaronder die goed kunnen worden uitgevoerd. De DTE is er ook steeds bij betrokken geweest. De DG NMA zal op korte termijn de taken publiceren die aan de DTE zullen worden gemandateerd. Ik zeg dat nog maar een keer, want ik ben het niet met de heer Hofstede eens dat het gedelegeerd moet zijn en niet gemandateerd. Het uitgangspunt van de Gaswet is toekenning van de toezichtbevoegdheden aan de DG NMA. In de Tweede Kamer is afgesproken dat deze de directeur DTE daarbij betrekt, dus niet de bevoegdheden aan hem overdraagt. Delegatie zou ook niet goed kunnen volgens de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat hier om een hiërarchische verhouding tussen NMA en DTE en dan is delegatie uitgesloten. Daarom is gekozen voor het erbij betrekken van de DTE door middel van mandatering. Ook daarbij kan de DG NMA voldoende ruimte geven aan de directeur DTE. Het is één organisatie. De DG NMA is hiërarchisch gezien de baas van de directeur DTE.

Mevrouw Bierman vroeg nog of de DTE krachtig genoeg is om de tariefstelling onder controle te houden. Ik wijs erop dat de vaststelling van de maximum-leveringtarieven een zaak is van de minister van Economische Zaken. Dat geldt ook voor het vaststellen van tarieven voor de toegang tot het net voor beschermde afnemers.

De heer Hofstede (CDA): Voorzitter! Mag ik nog een vraag stellen over het mandateren of delegeren? Hoewel het woord mandaat als zodanig niet in de memorie van toelichting is gebruikt – ik heb het althans, de memorie nog even snel doorlezend niet aangetroffen – hadden wij de indruk dat de teneur is dat het gaat om mandateren in plaats van delegeren. Ik denk dat uit de Kamerdebatten is gebleken dat men pleit voor mijn benadering, met meer delegatie. De wet schrijft bovendien in artikel 60 bindend voor dat de directeur-generaal werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van en het toezicht op de wet opdraagt. Hij mag het dus niet aan zichzelf houden. Ik versta hieronder eerder delegeren dan mandateren.

Minister Jorritsma-Lebbink: In de wet wordt inderdaad gesproken van opdragen, maar niet dat daarmee de verantwoordelijkheid van de directeur-generaal van de NMA wegvalt. Dat kan ook niet vanwege de hiërarchie in de verantwoordelijkheden. Delegatie en mandatering kent in dat geval overigens geen fundamenteel verschil meer, want ook een delegatiebesluit kan met een pennenstreek worden ingetrokken. Het gaat erom dat de opdracht op een goede manier wordt verstrekt en ik noem dit eerder mandateren dan delegeren. Doordat er sprake is van een opdracht, moet hij het doen en kan hij worden gecorrigeerd als het niet goed gaat. De eindverantwoordelijkheid ligt bij de DG NMA en de DTE heeft geen eigen bevoegdheid, tegen de hiërarchie in.

De heer Hofstede (CDA): De wet zegt toch met zoveel woorden dat de overheid een sturende rol heeft bij de vaststelling van de richtlijnen? De minister kan bij algemene maatregel van bestuur en met een voorrangsprocedure rechtstreeks aan de DTE opdrachten geven en corrigeren.

Minister Jorritsma-Lebbink: Die uitleg is correct, maar doet niets af aan de positie van de DG NMA, die de baas is.

De heer Hofstede (CDA): Ik heb het niet over de hiërarchie, maar over de eigenstandige positie van de DTE, omdat die in de marktontwikkeling meer een voortrekkersrol kan vervullen dan de NMA, die meer een controlerende rol heeft. Daarvan heb ik vanochtend omstandig gesproken, maar ik vond dat in de memorie van antwoord allemaal niet zo goed terug.

Minister Jorritsma-Lebbink: Het is heel eenvoudig. De DTE houdt zich bezig met pro-actief toezicht en de NMA met de normale aspecten van mededinging.

Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD): Om een mogelijk misverstand recht te zetten: mijn vraag was niet ingegeven door zorgen over de overgangsperiode, maar veeleer over de situatie na 2004, als de minister de tarieven noch voor gas, noch voor transport goedkeurt en de effectiviteit van het optreden van de DTE van nog groter belang is.

Minister Jorritsma-Lebbink: Inderdaad moet deze toezichthouder ervoor zorgen dat de marktwerking blijft voldoen. De veronderstelling is uiteraard dat de beheersing van de tarieven door de markt wordt geregeld. Als dat niet zou werken, dan hebt u gelijk, maar daarvan ga ik niet uit, dus hoeft de overheid niet meer aan tariefstelling te doen.

Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD): Niet voor het gas, maar bij de distributie zal van marktwerking geen sprake zijn.

Minister Jorritsma-Lebbink: Maar daar blijft er tariefstoezicht mogelijk voor de netwerken, óók na 2004. Wel degelijk, want daar blijft een monopoliesituatie bestaan. Wellicht is er sprake van een misverstand. Ik kreeg de indruk dat u een en ander ook wilde voor de levering, maar dat wilt u niet. Het gaat over de distributie en dus over transport en daarvoor blijft het instrument tariefbeheersing bestaan na 2004.

De heer Terlouw vraagt zich wat er moet gebeuren als het fout blijkt te gaan. De bedoeling is dat in de eerste evaluatie na 2004 juist de consumentenbescherming hét onderwerp is. Het is de bedoeling dat in de periode tot 2004 het platform goed nagaat hoe de positie van de consument is geregeld. Er zijn nog heel veel onderwerpen die goed moeten worden geregeld. Hoe snel kan een klant weglopen? Hoe zit het met de contracten? Dergelijke zaken moeten natuurlijk al vóór 2004 goed zijn geregeld. Ze spelen een rol bij de evaluatie in 2002 en dus ook voor het ’’go, no go’’-moment in 2003. Zonodig kunnen de voorwaarden voor de leveringsvergunning worden aangescherpt. Ook bestaat de mogelijkheid om het prijstoezicht op het transporttarief verder te verlengen. Er zijn tal van mogelijkheden om de zaken langer onder controle te houden. In 2002 kunnen wij nagaan hoe het ermee staat, hoe de zelfregulering uitpakt, hoe het gaat met de klanten die al vrij zijn enz. Vervolgens moeten er definitieve antwoorden worden gegeven. Er moeten vormen van achtervang zijn maar of je ze ook werkelijk nodig hebt, is de vraag. Ik vermoed van niet, maar dit moet goed in de gaten worden gehouden.

De heer Hofstede heeft aandacht gevraagd voor gasgebrek in Europa. Het blijft buitengewoon moeilijk om op de langere termijn voorspellingen te doen met betrekking tot de gasmarkt. Ik vond het interessant dat verschillende woordvoerders hierover verschillende ideeën naar voren brachten. Ik kan wel zeggen dat er nog veel voorraden zijn en dat er nog steeds gas bij wordt gevonden. Ook wordt veel geïnves-teerd in infrastructuur om het gas naar de afzetmarkt te krijgen. Dat is natuurlijk in het belang van producenten. Als er koopkrachtige vraag is en als er sprake is van een vrije markt, kan het bijna niet anders dan dat er aan de vraag wordt voldaan. Dat sluit niet uit dat er perioden zijn met overschotten en tekorten, met de bijbehorende prijsaanpassingen. Waar hebben wij dat vaker gezien? Wij zien het natuurlijk ook op de oliemarkt. Ook daar ziet men golfbewegingen van hoge productie met lage prijzen en lage productie met hoge prijzen. Op de heel lange termijn, ooit, is er sprake van eindigheid. Hoe lang dat precies duurt, is lastig te voorspellen. Wij weten dat wél ongeveer voor de Nederlandse voorraad – dat zal een jaar of dertig zijn – maar voor de Europese, laat staan de wereldwijde voorraad weten wij het niet.

Overigens zijn wij doende met een notitie in het kader van NMP-4, die handelt over het energiebeleid op lange termijn. Het is een ingewikkelde materie. Ik weet verder dat op het Europese niveau mevrouw Loyola de Palacio bezig is om een strategie te bedenken voor de energievoorziening op lange termijn. Daarvan heeft men een voorpublicatie kunnen zien toen het over kerncentrales ging. Dat rapport zullen wij binnenkort wel krijgen en dan kunnen wij nagaan of een en ander een beetje met elkaar spoort.

De heer Hofstede vraagt waarom gemeenten en provincies geen regels mogen stellen conform artikel 62. Dat artikel geeft aan dat provinciale staten en gemeenteraden niet bevoegd zijn om transport en levering van gas in het belang van de energievoorziening te regelen. Daarmee wordt voorkomen dat rijksbeleid met betrekking tot de energievoorziening wordt doorkruist. Deze bepaling komt ook voor in de Wet energiedistributie en de Elektriciteitswet. Gemeenten en provincies kunnen natuurlijk wél regels stellen uit hoofde van ruimtelijke ordening of milieu die ook gasbedrijven kunnen raken. Er is dus geen sprake van het geheel uitsluiten van bevoegdheden voor gemeenten en provincies, maar zij dienen zich niet te bemoeien met het belang van de energievoorziening. Dat moet uitsluitend een rijkstaak zijn, want anders zou ik met mijn ministeriële verantwoordelijkheid in de knoop komen.

Dan heeft de heer Hofstede nog gevraagd waarom het toch niet mogelijk is om een coö peratie met een raad van commissarissen als netbeheerder aan te wijzen. De instelling van een raad van commissarissen bij een coö peratie is echt onvoldoende om onafhankelijk netbeheer te garanderen, want coö peraties worden opgericht ten behoeve van hun leden en ze gaan dus uit van bevoordeling en zeggenschap van die leden. Dit kan een gevaar opleveren voor niet-leden, en daar ben ik sterk tegen. Ik ben dan ook niet van plan om energiebedrijven de mogelijkheid te geven, op deze manier het discriminatieverbod te omzeilen.

Er is een verschil tussen de Elektriciteitswet en de Gaswet met betrekking tot de raad van commissarissen voor het netbeheer. De heer Hofstede vroeg of dit gerepareerd zou kunnen worden. Ik ben het met hem eens dat dit min of meer toevallige verschil tussen beide wetten niet nodig is, maar het ging om een amendement van de Tweede Kamer waarbij niet duidelijk werd gemaakt, waarom deze afwijking gewenst werd geacht. Ik ben graag bereid om te overwegen, dit verschil bij een volgende wetswijziging weer weg te nemen, maar ik moet nog bezien in welk wetsvoorstel dat het best zou kunnen. Misschien ga ik ook nog even aan de Tweede Kamer vragen of zij dit wel wenst, want als ik een wetsvoorstel mogelijk zonder problemen door die Kamer kan loodsen, ben ik eerlijk gezegd niet bereid om het risico te lopen, met een discussie over zo’n punt weer een probleem op te roepen. Maar ik denk dat het in ieder geval verstandig is, er nog even naar te kijken.

De heer Doesburg heeft nog een vraag gesteld over de Wobbe-index. Deze is ondanks de nauwe bandbreedte geen belemmering voor bijmenging van een behoorlijk percentage waterstof- of biogas. Daarom zien wij nu geen reden om af te wijken van de 5%-marge. De heer Doesburg zal wel gemerkt hebben dat ik hier buitengewoon veel verstand van heb.

Dan heeft de heer Hofstede nog gevraagd of ik niet bereid zou zijn,

ministeriële regelingen vast te stellen als waren het algemene maatregelen van bestuur. Ik denk dat hij hiermee iets vraagt dat ook uit staatsrechtelijk oogpunt onmogelijk is. Ministeriële regelingen worden niet vastgesteld door de ministerraad, ze worden niet om advies aan de Raad van State toegezonden en ze worden bijna nooit aan beide Kamers voorgelegd, tenzij dat uitdrukkelijk zo bepaald is, wat hierbij niet het geval is. Ik zie dan ook absoluut niet het voordeel van het opwaarderen van ministe-riële regelingen. Er zijn er in dit verband wel, maar het gaat dan om detailregelingen van administratieve aard. Wij moeten ervoor oppassen, deze tot grote politieke items te verheffen.

Overigens vond ik zijn opmerking over de aanwijzing van de regelgeving toch wat vreemd. Het zijn uw regels en niet de onze, zo zei hij, maar vervolgens vroeg hij waarom ik mij er niet helemaal aan houd. Dat is niet helemaal congruent. Als het hem niet interesseert omdat het onze regels en niet de zijne zijn, dan kan hij wel een mening geven over wat ik heb gedaan, maar niet op basis van de regelgeving, want die zou hem dan niet moeten interesseren.

De heer Hofstede heeft ook nog gevraagd of de inwerkingtredingsbepaling limitatief is of dat ik sommige bepalingen niet in werking laat treden. De opsomming van artikelen waarvoor in artikel 88 specifieke inwerkingtredingsregelingen zijn opgenomen, is niet limitatief. Dit artikel bevat voor een aantal onderwerpen specifieke inwerkingtredingsregels. En voor het overige, de bepalingen om de richtlijn uit te voeren zullen in verband met de implementatietermijn begin augustus in werking moeten treden, andere bepalingen kunnen later in werking treden. Daarbij houd ik rekening met de lasten die de invoering van sommige bepalingen voor bedrijven met zich meebrengen.

Ten slotte heeft de heer Hofstede gevraagd of ik van plan ben, de twee wetten te integreren. Ik heb steeds aangegeven dat er bij de evaluatie van beide wetten bekeken zal worden, hoe ze geïntegreerd kunnen worden. Voor mij is het dus niet meer de vraag óf, maar gaat het om de vraag hóe. Dan is de overgang naar de geliberaliseerde markt een feit en kan mijns inziens inderdaad beter een brede Energiewet worden opgesteld. Ik wil nu niet op die evaluatie vooruitlopen. Ik zeg wel dat het opstellen van het ontwerp van een brede Energiewet nog wel enige jaren zal kosten. Dat betekent dat het mijns inziens ook beter is het dan te doen, nadat er is besloten en de liberalisering ingevoerd is. Dan heb je ook precies de markt compleet en het beeld compleet. Als je het nu in een nog niet geliberaliseerde situatie zou doen, moet je weer met overgangsbepalingen gaan werken; maar ik ben het ermee eens, dat het er komt.

Voorzitter! Ik meen hiermede alle vragen te hebben beantwoord.

©

foto H. (Henk)  Hofstede
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Hofstede (CDA): Voorzitter! Ik ben vanmorgen met een spreuk begonnen, die luidde: niemand kan door bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen. Ik heb eigenlijk nu de neiging om opnieuw met een spreuk te beginnen en wel een spreuk die ik vorige week vrijdag op een vergadering van het CDA ergens in de Achterhoek hoorde. Daar wist iemand te debiteren: wie met beleid leurt, heeft het nog niet verkocht. Dat halfslachtige gevoel en die zorg heb ik nog een beetje, waarbij ik me afvraag: doen we hier eigenlijk wel goed aan, zijn we hiermee echt op de goede weg of zitten we toch knollen voor citroenen te verkopen? De minister heeft geprobeerd zo goed mogelijk antwoord te geven en daarvoor zeg ik haar ook zeer hartelijk dank. Een aantal vragen is ook wel adequaat beantwoord. Een aantal andere vragen zou opnieuw gesteld kunnen worden, maar ik denk dat dit niet zoveel meer zoden aan de dijk zet.

Wat de discussie betreft over de verhouding minister-NMA-DTE is het, zeker ook na de laatste interruptie, allemaal wel een beetje helderder geworden, in die zin dat de DTE toch echt een vooruitgeschoven post van de minister is om zelf ook op afstand beleid te kunnen maken. Dat moet je dan ook zo handhaven, zonder dat daar een constructie gemaakt wordt, dat de NMA zichzelf voortdurend moet controleren. Nu, dat is in de discussie wel duidelijk geworden. Daar wilde ik nu verder niet op ingaan.

Haar uiteenzettingen in het kader van de nachtwakerstaat waren wat beperkt, zo heeft een lid van de Kamer mij inmiddels doen weten via een prachtig kaartje. Daar staat op te lezen dat de overheid, anders dan de beperktheid van de nachtwakerstaat waarvan de minister spreekt, in die tijd veel meer nog aan collectieve goederen deed. De overheid exploiteerde tal van monopolies, bijvoorbeeld zout of tabak om er enkele te noemen. Zelfs Adam Smith vond dat zeer goed, want die had het over ’’public works’’. Dat was een andere geschiedkundige. Ik wilde dit de minister nog even meegeven, niet om de geschiedenis hier breedvoerig op te halen, maar om deze toch nog iets te completeren.

Van het platform zegt de minister dat dit al breder is en dat niet iedereen erin wil. Mijn pleidooi was er vooral op gericht te zorgen dat in elk geval de consumenten, maar bijvoorbeeld ook de tuinbouw, als zeer belangrijke sector, mogelijkheden krijgen om direct of indirect – maar liever direct – daarin mee te praten. Laat dat niet alleen aan de grote ondernemers in die sector over, die immers toch al zo’n monopoliepositie hebben. Als dat voldoende overgekomen is en als de minister dat ook toezegt, heb ik daar verder niet zoveel problemen meer mee.

Over de duurzame energie wilde ik nog het volgende opmerken. Wat betreft de WKK had de minister al toezeggingen gedaan en dat gaat ook gebeuren; daar zijn we in blijde afwachting van het nadere beleid. Ook de opwekking van duurzame energie, bijvoorbeeld via mestafval en via huisvuil, moet toch een gerede kans krijgen. Eigenlijk moet dit vanuit twee optieken: enerzijds omdat het twee problemen tegelijkertijd oplost, namelijk een groot afvalprobleem in onze maatschappij en tegelijkertijd energievoorziening. Anderzijds moet dit een gerede kans krijgen, omdat we hier geweldig veel ervaring mee op kunnen doen naar de toekomst toe in de vorm van nieuwe energiebronnen, als we over tien jaar gas te kort komen zoals de Gasunie even veronderstelde. Dan is het toch makkelijk om een aantal andere energiebronnen te hebben. Wat mij dan opvalt is, dat het aanbrengen van installaties voor het verkrijgen van zonne-energie door particulieren gesubsidieerd wordt. Dat gebeurt overigens terecht. Ik kan mij evenwel voorstellen dat je ook voor de ontwikkeling van nieuwe vormen van energie een regeling treft. Bij de EU

zou men dan moeten zien te bereiken, dat deze vorm van energievoorziening niet wordt beoordeeld als energievoorziening met gas. Daardoor zou zij namelijk niet gesubsidieerd mogen worden.

Over het gasgebouw komen wij nog te spreken. Ik wil er nog wel op wijzen, dat voor ons twee elementen heel belangrijk zijn. Een daarvan is de positie van de consument, ook de kleinverbruiker, na de liberalisering. Ik doel dan met de kleinverbruikers niet alleen op de mensen die gas betrekken voor alleen thuisgebruik. Een ander element betreft onze opvatting dat het beheer over het hoofdleidingnet in handen van de overheid moet zijn. Deze stelling wil ik hier handhaven zonder de minister voor de voeten te lopen bij welke onderhandelingen dan ook. Ik dring dus niet op duidelijke uitspraken aan, maar wil dit slechts gezegd hebben.

Voorzitter! Mijn slotopmerking betreft het vraagstuk van artikel 14. Bij interruptie is daarover al iets gezegd. De krachtsverhoudingen in de sector zijn nog lang niet ideaal. We hebben te maken met de netbeheerders, waaronder de Gasunie. Zij hebben een monopoliepositie. De bedrijven die daarmee moeten onderhandelen, hebben geen monopoliepositie. Een dergelijke scheve verhouding is niet aan de orde als het om andere markten gaat, bijvoorbeeld bij het produceren van brood of de gezondheidszorg. Hier is die echter wel aan de orde. De Tweede Kamer heeft gemeend daar iets aan te moeten doen. Ik meen dat de fracties van het CDA en de VVD daarop aangedrongen hebben. Er moest ook iets gebeuren omdat recentelijk bleek, dat het gesprek tussen EnergieNed, de netbeheerders, en alle zakelijke afnemers, die uit het midden- en kleinbedrijf, uit de land- en de tuinbouw, van de VNCI en van VEMW, werd afgebroken. Alle zakelijke afnemers en voor een deel de kleine afnemers zeiden: met die monopolist valt niet te praten. Die legt zijn normen zonder meer aan ons op en op die manier kunnen wij niet uit de voeten. Dat is voor de Tweede Kamer een hoofdoverweging geweest om wat meer voor evenwicht te willen zorgen. De Mededingingswet heeft voornamelijk tot taak de krachtsverhoudingen op de markt met elkaar in evenwicht te brengen. De Gaswet en de Elektriciteitswet zijn verbijzonderin- gen van deze Mededingingswet. Zij geven specifieke regels voor de desbetreffende sectoren. De ideaalsituatie voor de volledig vrije markt is nog niet ontstaan. De krachtsverhouding tussen de netbeheerders, bijvoorbeeld de Gasunie, en de gastransportbedrijven is per definitie onevenwichtig, omdat de netbeheerders monopolisten zijn. De positie van de consumenten is hierbij absoluut niet in het geding. Daar gaat artikel 14 namelijk niet over. Nogmaals, de verhouding tussen netbeheerder en zakelijk afnemer is volstrekt ongelijk en wordt met dit artikel beter in balans gebracht. De Mededingingswet is het instrument om dat evenwicht te bereiken. Daarom is de regeling getroffen die past bij de systematiek van de Mededingingswet.

Ik wil in dit verband het verschil met het Burgerlijk Wetboek aangeven. Dat spreekt over ’’vermeend onredelijk bezwarend’’. De Gaswet spreekt over ’’vermoed niet redelijk’’. Dat ’’vermoed niet redelijk’’ probeert het ’’vermeend onredelijk bezwarend’’ te omvatten en daarmee echte onderhandelingen tussen de partijen mogelijk te maken. De partijen zouden meer gelijkwaardig moeten worden en niet op een artikel van het Burgerlijk Wetboek een beroep hoeven te doen. Daarbij zouden ze waarschijnlijk ook nog erg weinig kans hebben. Het is dus niet de bedoeling om alles veel duurder te maken, zoals de monopolisten zeggen. Het is ook niet de bedoeling om veel meer bedrijfslasten te veroorzaken, hetgeen de monopolisten ook beweren. Het is de bedoeling de machtsverhoudingen op de kortere termijn meer met elkaar in evenwicht te brengen en om werkelijke onderhandelingen te krijgen tussen de twee groeperingen. Bij die werkelijke onderhandelingen zal gesproken worden over de risico’s en de risicoverdeling.

©

foto M.E. (Marbeth)  Bierman-Beukema toe Water
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD): Voorzitter! Ik dank de minister voor haar uitvoerige en grondige beantwoording. Ik wil op twee punten terugkomen.

Ik heb de minister met klem verzocht om twee jaar na de complete liberalisering een tussenevaluatie uit te voeren, met name van de gang van zaken bij de kleinverbruikers, om op die manier onze zorgen op dat punt weg te nemen. Zij heeft er in eerste aanleg geen reden toe gezien. Ik vraag haar dat nogmaals toe te lichten. Ongetwijfeld is de stelling juist dat elk Kamerlid op elk moment naar aanleiding van elk bericht of elk incident vragen kan stellen. Ongetwijfeld is het ook juist dat er jaarlijks verslagen verschijnen van DTE en NMA. Maar waarom zou zij het democratisch proces niet wat ordenen en nu aankondigen dat er twee jaar na dato een ordelijk discussiemoment zal zijn, waarbij de juiste informatie op tafel komt? Die informatie hoeft niet noodzakelijkerwijs precies te worden gedekt door een jaarverslag van DTE of NMA, maar moet wel dat terrein bestrijken waarop onze zorg is gericht: hoe gaat het bij die groep afnemers met de zwakste onderhandelingspositie, hoe voltrekt zich daar het liberaliseringsproces en levert dat relevante signalen op? Wij vragen dit, omdat wij van mening zijn dat de wet op zichzelf deugt in de zin van het faciliteren van een ordelijk liberaliseringsproces. Maar de wet kent een aantal kanbepalingen die terughoudend dan wel wat indringender zouden kunnen worden aangewend. Verschillende keren heeft de minister, ook in de richting van de heer Terlouw, gewezen op de mogelijkheid om de vergunning-voorwaarden aan te scherpen. Er zijn meer mogelijkheden, zowel voor de minister als voor de toezichthouder NMA en met name DTE, om zo nodig naar bevind van zaken tot gedragsaanpassing te komen. Daarom vinden wij het belangrijk dat over twee jaar dat moment als het ware door de minister wordt georganiseerd en niet aan het spel der krachten wordt overgelaten.

Vervolgens kom ik bij de notitie Liberaliseren en privatiseren. Kamerbreed is uiting gegeven aan een aantal overpeinzingen en reflecties, soms nuancerend en soms wat meer kritisch van aard. Het is van belang om vast te stellen dat er de afgelopen jaren een soort trendbreuk heeft plaatsgevonden, krachtig gerealiseerd en gefaciliteerd door Paars en zeker ook door deze minister. Daardoor is het uitgangspunt dat publiek belang slechts geborgd kan worden door publieke eigendom en publieke uitvoering inmiddels geheel achterhaald. Daarmee is in allerlei sectoren waardevolle ervaring opgedaan. Wij weten nu beter hoe wij het moeten doen, wat de eventuele voordelen en nadelen zijn en wat in het algemeen de effecten voor burgers en bedrijven kunnen zijn. Juist dankzij die krachtige vernieuwing bevinden wij ons nu in de positie om als het ware fijn te regelen. Doen wij het goed of kan het beter? Zijn er situaties of omstandigheden waarin niet op voorhand aan liberalisering of privatisering moet worden gedacht? Wat zijn daarbij alles overziende de overwegingen?

Wat de VVD-fractie betreft, is het goed om die discussie nadrukkelijk daar te positioneren. Wat ons betreft, is het geen discussie over een weg terug, een golfbeweging en dergelijke, zelfs al zou dat kunnen, maar wel over prudent handelen, wijs geworden door de ervaringen die inmiddels zijn opgedaan. De minister zei het zelf al: wij leren almaar bij. Graag krijg ik een reactie, met name op mijn eerste punt.

©

foto T. (Tom)  Pitstra
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Pitstra (GroenLinks): Voorzitter! Als je de minister in eerste termijn gadeslaat, kun je niet anders dan concluderen dat zij op volle kracht doorstoomt. Zij kent geen twijfel, zij is vol zekerheden, zij heeft alles onder controle. Alle critici van de WRR, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, de Eerste Kamer en deskundigen in het veld hebben het verkeerd gezien. Zij gaat als een sneltrein richting de liberale utopie van vrijmaking, maar dan nog wel met overheidscontrole. Het is duidelijk dat wij het daar niet mee eens zijn.

De minister zei: u bent eigenlijk ideologisch bezig. Dat behoeven wij elkaar niet te verwijten, want het kan geen kwaad om vanuit een politieke visie tot standpunten te komen. Ik vind ook dat de minister veel eerlijker moet zijn over de ideologische vooronderstellingen. Het kan geen kwaad om te erkennen dat de keuze voor privatisering, marktwerking, liberalisering en concurrentie ideologisch van aard is. Wat de kwestie van de definities betreft, merk ik op dat ik geen zin heb om dat nu allemaal te definiëren. Dat kost namelijk veel tijd. Door de WRR en trouwens ook in de eigen notitie van de minister is nu wel redelijk gedefinieerd wat liberalisering, privatisering, marktwerking, concurrentie en verzelfstandiging is.

Daar ligt dus geen enkel probleem meer; dat is allemaal wel verhelderd.

Ik gebruikte in eerste termijn het beeld van de eend, die het water van zich afschudt met zijn hechte verenpakket met veel vet ertussen, dat het water goed tegenhoudt. In eerdere verhalen heb ik wel eens het beeld van de Jehova’s van het marktfundamentalisme gebruikt. Dat van die eend vond de minister een compliment; dat van de Jehova’s vond zij destijds wat minder. Maar dit is toch de situatie: het parlement is tot nu toe niet in staat om het verendek van de eend echt aan te pakken, er veren uit te plukken en de kaalgeplukte eend te laten drijven. Het is een beetje een rare beeldspraak voor een aanhanger van de dierenbescherming, maar dat is wel de situatie. Het verendek, de dekking, blijft sterk. De afdeling marktwerking van het ministerie van EZ heeft haar zaakjes waanzinnig goed voor elkaar. De tegenkrachten tegen liberalisering zijn niet in staat om aan te geven hoe het precies in andere landen in elkaar zat, ook niet met de honderden onderzoeken uit die landen. Ik wil overigens best eens op werkbezoek naar Engeland, maar ik zou het ook interessant vinden om op werkbezoek te gaan naar Frankrijk, waar men niets voor die privatisering voelt. Dan kunnen wij ook eens kijken hoe men het daar doet. Op zich zal men mij niet snel de Fransen horen complimenteren, want wij voelen natuurlijk niets voor die waanzinnige kerncentrales daar. Maar als het gaat om vergelijkingsmateriaal uit werkbezoeken op basis van objectieve cijfers, dan zijn wij daar wel voor te vinden.

De minister sprak van emancipatie versus betutteling. De gebruikers van de huidige nutsbedrijven moesten zich niet laten betuttelen. Het zou een hoge mate van emancipatie zijn als zij in Groningen bijvoorbeeld vrij zijn om uit Limburg water of gas te betrekken. Zij ging zelfs nog een stap verder: als je daar niet voor bent, ben je stalinistisch. Ik moet verklappen dat ik in mijn 30 jaar in de politiek altijd een zeer principieel antistalinist ben geweest. Maar met haar opmerking zette de minister zelfs haar partijgenoten bij de Gasunie en de voormalige SEP neer als stalinisten, louter omdat zij voor een beetje planning, een beetje betrouwbaarheid en wat veiligheid waren. Dat gaat toch wel vrij ver. Dat is meer dan die eend, dat is een aanval van een roofdier op andersdenkenden.

De effecten van de liberalisering van de Elektriciteitswet hebben de warmtekrachtkoppeling volledig in de vernieling geholpen. Door de liberalisering is er een gat van een paar meter in de muur geslagen. Men probeert nu met allerlei pleisterwerk het gat weer te dichten, want dit was niet de bedoeling. Het was ook niet de bedoeling dat een Belgische monopolist onze productiebedrijven zou opkopen, maar dat is wel de consequentie van de liberalisering en de privatisering. Als dit soort geesten uit de fles wordt gelaten, kan dat niet meer worden tegengehouden. Het is waar dat er later nog een ’’go’’- of ’’no go’’-beslissing moet worden genomen, maar ik wil er nu alvast voor waarschuwen. De doelstellingen op het terrein van milieu, duurzaamheid en marktstimulering zijn helemaal niet nevengeschikt, maar volkomen onderschikt aan de marktwerking. Het openbreken van monopolies is het hoofddoel van deze wet en in dat verband is het milieu erg lastig. Het is niet waar dat het milieu een even belangrijk aspect in dit wetsvoorstel is als marktwerking.

Het is opmerkelijk dat de Gasunie overeind wordt gehouden. Er wordt heel behoedzaam met haar macht over het hoofdnet omgegaan. Bij de elektriciteitsbedrijven was die behoefte er kennelijk niet. De minister sprak wel over haar inzet voor een grootschalig productiebedrijf, maar dat is er niet gekomen. Als zij dit echt had gewild, had zij dit zelfs op kunnen leggen.

Minister Jorritsma-Lebbink: Over stalinisme gesproken!

De heer Pitstra (GroenLinks): Wat is daarop tegen? Nu hebben een Belgische monopolist en een Texaans bedrijf de productiebedrijven overgenomen. Dat is totalitair kapitalisme. Texaanse aandeelhouders en een Belgisch bedrijf beslissen over onze energiepolitiek. Dat is allemaal mogelijk als de remmen worden losgelaten.

Een aantal vragen is nog niet beantwoord, zoals die over de NS. De minister heeft gezegd, nog niet te willen reageren op het WRR-rapport, maar het lijkt mij toch wel aardig als zij dit wel doet. De minister heeft ook niet gereageerd op de uitnodigen van ’’Op Lemen Voeten’’. Zij houdt kennelijk niet meer van een geintje. Zij is ook niet ingegaan op mijn opmerkingen dat er veel te veel van de consument wordt verwacht.

Bij EZ is het bekend dat door het CDS projecten die op stapel staan in de verdrukking komen. Is het mogelijk om de Gasunie via certificaten ook te verplichten om een aandeel duurzame energie te leveren, zodat uitzonderingen gemaakt moeten worden op het CDS? Is de minister bereid om met alle belanghebbenden om de tafel te gaan zitten en zich in te zetten voor een oplossing? Zij heeft daar zelf ook belang bij gezien de doelstelling van 10% duurzame energie in 2020. Is de minister het met ons eens dat het uiterst vervelend zou zijn als door het CDS warmtekrachtkoppeling en duurzame energieprojecten voor aardwarmte om zeep worden geholpen? Kan in dit verband een beroep op artikel 40 gedaan worden?

De minister heeft ook geen reactie gegeven op mijn opmerkingen over het artikel in de Volkskrant. Ik verwijs naar de vier punten op pagina 9 van mijn betoog in eerste termijn. Ik stel een reactie zeer op prijs.

Ook de VVD-fractie heeft gevraagd wat precies in de evaluatie is opgenomen. Dat is heel belangrijk. Op basis van vage criteria lukt het altijd. De criteria moeten dan ook scherp worden geformuleerd. Ik heb gevraagd of de milieuwinst ook een cruciaal onderdeel ervan is.

Voorzitter! Uiteindelijk kom ik op de balans. De minister heeft gezegd dat ik niet naar de voordelen wil kijken. Er worden er vier genoemd. Ik begin met de lage prijs. In het gesprek vooraf heeft de Gasunie ons al duidelijk gemaakt dat dit niet in de lijn der verwachting ligt, omdat er feitelijk een koppeling met de olieprijs is. Het is dus meer afhankelijk van de vraag of die sjeiks in de OPEC hun zaakjes voor elkaar hebben dan van deze liberalisering. Bovendien wensen wij geen lage prijs, omdat dit gevaarlijk kan zijn voor de duurzame ontwikkelingen. Enerzijds is een gunstige prijsontwikkeling niet te verwachten en anderzijds ook niet gewenst.

Over de keuzevrijheid van de consument heb ik al opgemerkt dat dit pure ideologie is. De meeste mensen zitten daar helemaal niet om te springen. Bij een betere dienstverlening kan ik mij wel iets voorstellen. Dat kan een voordeel zijn, maar mijn stelling is dat dit beter geregeld kan worden door meer zeggenschap te geven aan de consument.

Ten slotte wordt als voordeel de efficiency genoemd. Misschien treedt er efficiencywinst op, maar dat had ook gekund op basis van een systeem van benchmarking. De voordelen zijn dus zeer dubieus.

Er zijn wel nadelen. In het algemeen heeft de politiek minder controle. De betrouwbaarheid blijft onduidelijk. De milieunadelen zijn evident. De minister kan niet meer de im- en de export vaststellen. Het is nog maar zeer de vraag hoe het CDS zal uitwerken voor de kleinverbruikers. Al met al, de balans opmakend, denk ik dat de wet niet zo verstandig is. Als een en ander echt van Brussel moet, kun je je beter beperken tot het verplichte percentage voor de grootverbruikers. Aangezien deze wet veel verder gaat, enthousiast en snel, zullen wij onze steun aan het wetsvoorstel niet kunnen geven.

©

foto J.C. (Jan)  Terlouw
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Terlouw (D66): Mijnheer de voorzitter! Ik vind het altijd een genoegen om een minister een wetsvoorstel vol overtuiging te horen verdedigen. Dat was vandaag het geval. Minister Jorritsma gelooft er echt in. Dat doet zij niet alleen op kracht van de argumenten die zij daarvoor aanvoert, maar wel degelijk ook op grond van een ideologie. De heer Pitstra zei dat niet ten onrechte, alleen is daar helemaal niets mis mee. Als minister Jorritsma zegt: het leidt tot keuzevrijheid van de consument en daarmee tot emancipatie van de burger, zit ik dicht bij die ideologie. Het is heel belangrijk, de burger te emanciperen, keuzevrijheid te geven, maar ook verantwoordelijkheid voor die keuze. Dat hoort erbij: zowel de vrijheid die je krijgt als de verantwoordelijkheid die je moet nemen voor in dit geval het gas dat je koopt. Daar gaat het debat van vandaag dan ook niet over, althans niet tussen de minister en mij. Het debat gaat over de vraag hoe (arg)listig is de mens om het geliberaliseerde systeem te misbruiken? Alle artikelen in de wet zijn er feitelijk voor bedoeld, die mogelijkheid zo gering mogelijk te doen zijn. Je kunt verschillend denken over de onbedoelde effecten die op kunnen treden. Is de bescherming van de consument voldoende?

Ik noem een voorbeeld. De minister veronderstelde dat de elektriciteitsproductiebedrijven zo snel zijn verkocht aan het buitenland omdat wij zo traag waren met de liberalisering. Dat zou kunnen, maar er is ook iets anders mogelijk. Ik denk eerder dat landen die erg vlot opereren in het buitenland vanwege liberalisering, maar dat binnenslands niet doen, zoals Frankrijk, er als de kippen bij zijn om in Nederland bedrijven te kopen. Dat effect kan optreden en kan verschillend getaxeerd worden. Over dat soort dingen gaat het debat vooral, dunkt mij.

Ik noem nog een voorbeeld. Ik heb vanmorgen gezegd dat ik denk dat de gasprijs althans voor de kleine consument niet zal dalen. Misschien zal die in het begin iets dalen, maar op een zekere termijn niet. Dan doet zich het effect voor dat goedkoper gas gewoon niet meer te koop is. Dat wil de consument wel, maar dat is door de liberalisering niet te koop. Over zo’n effect gaat het debat van vandaag. Gebeurt dat of niet, en zo ja, wat doe je er dan aan? Wij spreken dus over de gevaren van de geliberaliseerde markt, terwijl de minister en ik het er in principe over eens zijn dat het een mooie richting is om de consument meer vrijheid te geven. Je maakt echter machtsposities. De vraag is of je met zo’n wet die machtsposities zoveel mogelijk kunt indammen.

Een ander punt dat ik wil aansnijden, betreft het duurzaam gas, het besparen en de milieueffecten. Ofschoon pogingen worden gedaan om deze zo veilig mogelijk te stellen – de minister heeft daar in haar antwoord veel over gezegd – blijf ik onzeker over het antwoord op de vraag of dat mogelijk is. Ik heb al eens eerder in een debatje met de minister gevraagd of je van een gasbedrijf kunt verwachten dat het zegt ’’koop zo min mogelijk van mijn product’’, want dat is besparing. De minister antwoordt dat ze dat niet zullen zeggen, maar wel ’’gebruik apparaten die zo zuinig mogelijk zijn, en kijk eens hoe milieubewust wij zijn’’; dat is een goed verkoopargument. Zolang er meer vraag is naar groene stroom dan de markt kan aanbieden, meen ik dat het soort effecten dat ik vrees, niet zo groot zal zijn, maar als dat omslaat en je moeite hebt met het verkopen van besparing, duurzaam gas of stromingsenergie, dreigt er toch een gevaar.

Om de wet goed te begrijpen, geef ik een voorbeeld. De minister kan dan aangeven hoe dit in de praktijk werkt. Stel dat alles is geliberaliseerd en een grote coö peratie van kleine consumenten een grote hoeveelheid gas wenst te kopen waarvan een deel duurzaam gas is. In de onderhandelingen kan zij dat eisen. Als de producent, laten we zeggen Gaz de France, dat niet wenst te doen, gaat het contract niet door. Stel nu dat de coö peratie dat helemaal niet wil. Zij wil gewoon het goedkoopste gas. Maar de minister wenst dat op grond van het overheidsbeleid wel en legt dat op grond van een van de wetsartikelen op. Nou doet zo’n buitenlands bedrijf dat niet. Daar kom je na enige tijd achter. Welke sancties zijn er dan? Kan de minister het contract dan ontbinden en hoe lang duurt dat? Hoeveel advocaten gaan ertegenaan om dat tegen te houden? Op basis van welke machtspositie kan dan worden ingegrepen? Daar heb ik enige zorgen over. In de wet is het misschien theoretisch wel geregeld, maar in de praktijk zal het zeer moeilijk zijn om de milieudoelstellingen te verwezenlijken. Ik hoop dat de minister mijn zorgen een tikje kan verminderen, zo mogelijk wegnemen. Als wij daar een stevige greep op hebben, zou de wet nog beter functioneren dan ik soms vrees.

©

foto G. (Gert) van den Berg
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Van den Berg (SGP): Voorzitter! Ik dank de minister hartelijk voor de beantwoording. Een aantal dingen is duidelijk geworden. Ook wij hebben zorgen geuit. Gaat het met de gasprijs voor de gebruikers wel de goede kant op? Hebben wij mogelijkheden om daar wat aan te doen? De minister heeft gezegd dat wij nu in ieder geval voor transparantie zorgen, die er voorheen niet was. Dat kan winst zijn. Dat houdt in dat er naast de lage prijs wellicht een betere dienstverlening voor de consument komt. Ook kunnen groepen gezamenlijk contracten afsluiten. Ik denk aan woningbouwcorporaties of verenigingen. Daardoor word je toch een sterkere partner en kun je de aanbieders wat tegen elkaar uitspelen. Dat kan ook positief zijn. Wij betwijfelen nog steeds dat de gasprijs op termijn zal dalen. Dat hangt van veel factoren af.

Er is even gefilosofeerd over de vraag hoe het gaat met de sterke gaspositie van Nederland. Wij hebben in de elektriciteitsdiscussie een heel andere ontwikkeling gezien. Door de mondialisering ontstaat schaalvergroting. De wereld ligt open en de nutsenergie wordt steeds meer opengesteld voor internationale concurrentie. Wij hebben gezien wat dat betekent. Je kunt achteraf allerlei analyses maken hoe dat gekomen is, maar het is gebeurd. De minister zegt dat onze positie op de gasmarkt goed is en dat wij daar niet veel zorgen over hoeven te hebben. Wij hopen dat dit zo is, want de Nederlandse schaalgrootte is van dien aard dat zij niet zo’n grote betekenis heeft op de grotere markt. Onze positie is echter sterk en wij moeten er natuurlijk alles aan doen om die zo sterk mogelijk te maken.

De minister heeft een loyaal aanbod gedaan; dat zijn wij in deze Kamer niet zo gewend. Zij heeft voorgesteld om een delegatie samen te stellen die gaat bekijken hoe het elders gaat. Op zich vind ik dat een goed aanbod, maar ik stel wel voor om onze collega Pitstra de leiding van die delegatie te geven, zodat de delegatie op een heel goede wijze daarheen geleid wordt waar zij ook eens andere dingen kan zien. Wellicht ligt een dergelijke samenstelling voor de hand. Wij sturen hem af en toe naar de Verenigde Staten en daar doet hij heel goed werk. Wij hebben daar dus alle vertrouwen in.

Er is een heel interruptiedebat geweest over de toezegging van de minister naar aanleiding van de vraag van onze fracties om advies te vragen over artikel 14, lid 4 en lid 5. In de tweede termijn is mijn collega daarop teruggekomen. Toen dacht ik: nu is het helemaal heel erg zinvol om een advies te vragen. Als daar zoveel onduidelijkheid over is, moet dat immers zeker gebeuren. Dat heeft mij dus alleen maar gesterkt. Ik denk dat de minister er heel goed aan doet als zij die toezegging gestand doet.

©

foto T.R. (Ton)  Doesburg
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Doesburg (PvdA): Voorzitter! Ik ben blij met de toezegging van de minister over de brede discussie, mede naar aanleiding van een – naar ik mag hopen doorwrochte – reactie op het rapport van de WRR. Ik ben ook blij met de antwoorden over de bredere wetgeving. Het is misschien niet onverstandig om ergens in het ministerie alvast een ’’jonge hond’’ vrij te maken om daar eens naar te kijken; er is vast wel ergens een ambtenaar over. Voordat je het weet, is die markt gerealiseerd. Ik heb hier gehoord dat het allemaal met een sneltreinvaart gaat. Daar kun je dan maar beter bij wezen.

Ik constateer met plezier dat de dilemma’s van de dubbele petten in Den Haag identiek zijn aan de dilemma’s van de dubbele petten in het lokaal en regionaal bestuur. Als je in het lokale of regionale bestuur zit, wordt nogal eens door Haagse functionarissen geroepen dat het in Den Haag heel anders gaat. Ik ben blij dat ik aan den lijve heb ondervonden dat dat niet zo is. Desondanks blijft dit een dilemma. Ik denk dat de minister doortastend, maar voorzichtig en met mate verder moet gaan, want de belangen zijn voor Nederland inderdaad groot.

Mijn fractie steunt de vraag van de VVD-fractie inzake de evaluatie over twee jaar. Ik ben het met mevrouw Bierman eens dat het goed is om dat proces een klein beetje te structureren. Dat geldt eigenlijk ook voor de hele discussie over dit soort dingen. Ik geef één voorbeeld, dat ik in eerste instantie niet heb willen gebruiken, maar na alles wat er gezegd is, doe ik dat toch. De ideeën over de centrale productie kwamen overigens absoluut niet van Stalin. Hij had wel centrale ideeën, maar niet over productie. Met name Engels heeft daar veel over geschreven.

De discussie wordt heel vaak vervuild door allerlei oneigenlijke elementen. Dat gebeurt ook hier in Den Haag. Het meest schrijnende voorbeeld vond ik de brief van minister Pronk over het water. In die brief staat dat het bij drinkwater gaat om een natuurlijk monopolie. Wat is dat in hemelsnaam? Wie zal het zeggen? Het zou gaan om een natuurlijk monopolie omdat het onmogelijk is, drinkwater van een andere leverancier toe te laten in het leidingnet. Heel Oost-Gelderland, een gebied zo groot als Friesland, drinkt zomers echter Duits water. Dat koopt het waterleidingbedrijf al sinds jaar en dag in Duitsland. Dat gebeurt ook in Limburg en Overijssel en, voorzover ik weet, in Drenthe en Groningen. Er is sprake van intermediaire levering tussen België en Nederland. Dan spreek ik nog niet over de leveringen binnen het land. Het gaat hier echter om een internationaal voorbeeld. Blijkbaar is het zo dat als een leidingwaterbedrijf water koopt, het ineens ’’eigen water’’ is. Voor dat soort argumentatie kopen wij helemaal niets. Daarvan moeten wij af. De discussie moet goed gestructureerd worden. Men moet meer uitgaan van de behoefte van de gebruiker. Dan komt men vanzelf uit bij de verantwoordelijkheid van de overheid. Men moet niet beginnen bij de vraag wat de verantwoordelijkheid van de overheid is. Wellicht is dat ook handiger in het kader van het ’’leuren met beleid’’.

©

foto A. (Annemarie)  Jorritsma-Lebbink
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Minister Jorritsma-Lebbink: Mijnheer de voorzitter! Ik dank de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. Ik dank met name de heer Doesburg, die zei dat ik doortastend en met mate moest voortgaan. Ik zal mij dat aantrekken en ik zal het ook binnen het kabinet verspreiden. Ik hoop overigens dat hij de discussie met de heer Pronk over diens brief zal willen herhalen. Ik ga natuurlijk niet de discussie voor een collega voeren!

De heer Hofstede gebruikte in tweede termijn een spreekwoord. Ik wil daar een ander spreekwoord tegenover zetten: ’’The proof of the pudding is in the eating’’. Het is mijn indruk dat men zich altijd erg druk maakt voordat er iets is gebeurd. Het boeiende is dat er in het land een mythe is ontstaan alsof er al heel veel is gedaan op het terrein van netwerksectoren. De enige sector die echt geliberaliseerd is, is de telecomsector. Het kan niet ontkend worden dat het een succes is. Daar praat dan ook bijna niemand meer over. Bij gas en elektriciteit staan wij helemaal aan het begin. Bij het spoor is nog geen centje geliberaliseerd, laat staan geprivatiseerd: niets, niente, nada. Of dat alsnog moet gebeuren, is een tweede. Daar komen wij nog een keer op terug.

Er is dus nog niet zoveel gebeurd. Ik trek mij dus graag de opmerking van de heer Doesburg aan. Ik ben met hem eens dat het prudent moet gebeuren. Juist bij netwerksectoren is er immers sprake van een vaste infrastructuur. In sommige gevallen zijn het er meer dan een, maar het gaat wel om vaste infrastructuren. Men heeft dus altijd te maken met de dreiging van monopolieposities. Daar moet men goed naar kijken.

De heer Hofstede heeft gevraagd of het Platform tuinbouw erbij betrokken is. Dat is het geval. Aanstaande donderdag wordt een en ander gepresenteerd en dan wordt ook alle informatie gegeven. Het gaat om vijf organen: het Platform zelf, een stuurgroep, een programmateam, een marktforum en een groep van bedrijfsprogrammamanagers. Het belangrijkste orgaan is het Platform, waarin vertegenwoordigd zijn: EnergieNed, Gasunie, TenneT, VNO-NCW, MKB, de Vrijhandelsorganisatie voor elektriciteit en gas (VOEG) en het ministerie van EZ. Het Platform heeft een onafhankelijke voorzitter en een externe programmanager. Die namen wil ik graag pas op 22 juni bekend maken. In het marktforum zijn de diverse belangenorganisaties vertegenwoordigd, onder meer de Consumentenbond, LTO, Productschap tuinbouw en VEMW. De Tweede Kamer zal de komende jaren twee keer per jaar over de voortgang van de werkzaamheden worden geïnformeerd.

De heer Hofstede heeft ook nog gesproken over duurzame energie en gevraagd of subsidiëring van ontwikkelingen op dat stuk mogelijk blijft. Op dit moment subsidiëren wij al nieuwe ontwikkelingen. Wij steken vele tientallen miljoenen in R&D ten aanzien van nieuwe technologieën. Dat is heel belangrijk en dat moeten wij ook blijven doen. Dat doet niet af aan de liberalisering. Dat is een ander onderwerp. Bevordering van het gebruik van zonne-energie moet voorlopig vooral in de R&D-sfeer gebeuren, omdat hét grote probleem bij bijvoorbeeld zonne-PV wordt gevormd door de kosten. Als wij op dat stuk veel investeren in R&D kan men zich met name richten op het goedkoper en rendabeler maken van zonne-energie. Daar moet het in deze fase om gaan. Voor het overige doen wij het natuurlijk via de R&D-stimulering.

De heer Hofstede (CDA): Voorzitter! U heeft mij geleerd, en terecht, dat ik een zin niet mag onderbreken. Daardoor moet ik nu nog een opmerking maken over het platform, alhoewel de minister al een tijdje over iets anders sprak.

Ik wist het niet, maar mij viel bij de opsomming door de minister op,

dat de grote ondernemers in het platform dubbel vertegenwoordigd zijn in de vorm van de grote ondernemersorganisaties aan de gaskant en de ondernemersorganisaties aan werkgeverskant, waarvan de ondernemersorganisaties aan de gaskant ongetwijfeld ook lid zijn. Als ik al vertegenwoordigers van de kleine afnemers aantref, dan is dat in de tweede en niet in de eerste ronde. Wij zullen moeten afwachten hoe de samenleving erop reageert als de minister de samenstelling zondag al presenteert, maar mij komt de samenstelling eenzijdig over.

Minister Jorritsma-Lebbink: Wij hebben een nadrukkelijke scheiding aangebracht tussen diegenen die zelf maatregelen moeten nemen en diegenen die er belang bij hebben dat er goede maatregelen genomen worden. Ik denk dat dat ook verstandig is. Het lijkt mij heel slecht om groepen die uiteindelijk moeten toetsen of wat de sector doet goed is, daaraan rechtstreeks te committeren. Als ik een consumentenorganisatie of LTO Nederland was, zou ik zelf absoluut niet bereid zijn om zitting te nemen in het platform om mee te gaan denken, want dan zou ik wel een probleem hebben als dan aan het eind van de rit mijn achterban mij zou vragen hoe ik het in mijn hoofd had gehaald om akkoord te gaan met wat er uiteindelijk was bedacht. Ik vind het heel goed dat er een scheiding is tussen die organisaties die maatregelen moeten nemen om de zaak op orde te krijgen, en die organisaties die moeten toetsen of dat maatregelen zijn waarmee zij het eens zijn. Er moet natuurlijk wel een nauwe relatie zijn. Als het goed is – en zo gaat het in de praktijk ook – is er vaak contact tussen platform en marktforum. Maar de club die verantwoordelijk is voor de eigen zaken, moet allereerst aan de slag en het marktforum toetst. Als het platform het niet goed doet, dan zullen de Tweede en de Eerste Kamer onmiddellijk op de hoogte zijn.

De heer Hofstede (CDA): Voorzitter! Vanmorgen heb ik ook naar de precieze doelstellingen enz. gevraagd. Die vraag is wat wazig beantwoord. Ik ben er expres niet op teruggekomen vanwege de tijd, maar als de minister nu zegt, dat de club vooral is samengesteld om de eigen sector te runnen en dat zij er als zij consumentenorganisatie of LTO was zelf niet in zou willen zitten, dan is mijn vraag toch of zij dat vóór of mét die organisaties heeft bedacht.

Minister Jorritsma-Lebbink: Ik kan u melden dat bij ons ministerie niets gebeurt dan nadat er organisaties over zijn geconsulteerd. Natuurlijk zal best een enkele organisatie zeggen dat zij het graag anders wil. De Consumentenbond heeft overigens op voorhand geweigerd zitting te nemen in het platform. Ik weet niet of dat ook voor LTO Nederland geldt. Deze organisaties horen er wel bij betrokken te zijn. Voor mij vormen deze vijf organen dus het complete platform. In het platform zelf moeten alle maatregelen worden bedacht en het marktforum is er voor de toetsing. Daarvoor moet er veel contacten bestaan. Laten wij er echter wel voor zorgen dat de consumentenorganisaties de kans krijgen om te corrigeren. Mij lijkt dit een goede manier van samenwerken, die ook in andere sectoren is vertoond. Vroeger werden dit soort instanties in één hok gestopt, maar die tijd is voorbij want achterbannen accepteren dat niet meer.

De leden Bierman en Terlouw vroegen of ik bereid ben om na twee jaar liberalisering de positie van de kleinverbruiker te evalueren. Dat wil ik graag doen, tenzij echt niemand meer een probleem ziet.

Naar aanleiding van wat de heren Hofstede en Van den Berg over de toegang hebben gezegd, ben ik nog meer van mening dat ik advies moet vragen. De heer Hofstede bracht hetzelfde in als zijn collega’s aan de overkant: een onmiddellijke inwerkingtreding en de toepassing van de zwarte en grijze lijst. Verschillende organisaties, niet alleen de marktpartijen, hebben mij reeds gewezen op de ongewenste effecten van het artikel. De heer Hofstede ontkent de ongewenste effecten en de heer Van den Berg suggereert dat zij er mogelijk wel zijn. Vanwege de afwijking van het BW sluit ik dat laatste ook niet uit. Het artikel is mogelijk nadelig voor consumenten, terwijl de bescherming van consumenten juist is bedoeld. Terwijl het BW met een zwarte lijst aangeeft dat voorwaarden voor consumenten onredelijk bezwarend zijn en geen tegenbewijs is toegestaan, leidt het amendement ertoe dat ook bij de zwarte lijst tegenbewijs is toegestaan, wat een verzwakking van de consumentenbescherming betekent. Dat probleem is tijdens de behandeling in de Tweede Kamer niet onderkend. Ik wil het niet op mijn geweten hebben dat de consument in een nadeliger positie komt en ook niet dat wij het bedrijfsleven meer administratieve lasten opleggen dan strikt noodzakelijk. De gasbedrijven hebben inmiddels gemeld dat zij zich moeten verzekeren tegen het risico van claims, wat leidt tot hogere tarieven. Als dat niet nodig is, dan moeten wij dat voorkomen. De heer Hofstede ziet de nadelen niet, maar ik weet niet waarop hij dat baseert. Hierover is onvoldoende bekend en daarom wil ik daarover nu geen oordeel vellen, maar nader advies inwinnen.

Ook ben ik het oneens met degenen die zeggen dat ik daarvoor al voldoende tijd heb gehad. Het amendement zoals het uiteindelijk na vele aanpassingen werd aangenomen, is zeer kort of zelfs in de loop van de plenaire behandeling, tussen tientallen andere amendementen, ingediend. Dat is toegestaan, maar als ik over alle amendementen advies aan de Raad van State had moeten vragen, dan was de behandeling lang uitgesteld. Overigens had ik nog lange tijd het idee dat ik de Kamer kon overtuigen met mijn pleidooi tegen dit soort amendering, maar uiteindelijk is dat niet gelukt.

De heer Hofstede (CDA): Voorzitter! Het lijkt mij redelijk nieuw dat, als een minister een wetsvoorstel aan deze Kamer voorlegt, zij plotseling tot nadere advisering besluit. Dat advies wordt niet kamerbreed gevraagd, zoals bij een vorige gelegenheid wél is gebeurd. In die situatie moest er lang met dezelfde minister worden gediscussieerd voordat zij naar de Raad van State wilde stappen, terwijl toen de hele Kamer erop aandrong. Nu is ze plotseling bereid om nader advies te vragen terwijl het een van de kleinere fracties is die daarom vraagt. Ik denk dat dit de minister geweldig goed uitkomt en dat de minister een beetje de verdenking op zich laadt dat ze het al te veel opneemt voor degenen die nu nog altijd in deze sector de macht hebben, waaronder de Gasunie.

Als er dan toch met alle geweld advies moet worden gevraagd, dringen wij erop aan dat dit breed wordt gedaan en dat de overwegingen die de heer Van den Akker in de andere Kamer, mede namens de VVD, heeft verwoord én de overwegingen die ik naar voren heb gebracht, bij de adviesaanvrage worden betrokken. Het gaat niet alleen om de vraag of een en ander ergens iemand kan schaden – dat zal er altijd wel uitkomen – maar ook om de vraag of dit een welkome aanvulling is op de mededingingswetgeving. Is het nodig in het kader van deze Gaswet?

Minister Jorritsma-Lebbink: Voorzitter! Goed luisteren naar de argwaan die uit de stem van de heer Hofstede naar voren komt, heeft mij doen besluiten om maar te doen wat de heer Van den Berg heeft gesuggereerd. Ik vraag advies aan de Raad van State. Dan hebben wij de breedste adviesclub die wij maar kunnen bedenken en krijgen wij het beste advies dat ook écht onafhankelijk is en waarvan niemand zal zeggen dat het ingegeven is door welke belanghebbenden dan ook. Misschien valt het allemaal reuze mee. Het is mogelijk dat degenen die ons deze signalen hebben gegeven, ongelijk hebben, maar mijn juristen zeggen mij dat het niet geheel onmogelijk is dat ze geen ongelijk hebben. Er zijn weer andere juristen, zo begrijp ik – ze zullen wel van de VEMW zijn; zij hebben ook het amendement geïnspireerd – die een ander oordeel hebben. Hoe dan ook, ik wil er nu helderheid over hebben omdat ik het risico te groot vind. Als het fout is, kan het wel eens heel erg fout zijn. Dat moeten we niet hebben. Ik zal dit met grote spoed gaan doen.

Overigens vind ik het wat flauw dat nu is gezegd dat een van de kleinere fracties dit vraagt. Eerlijk gezegd komen er soms uit heel kleine fracties buitengewoon wijze opmerkingen naar voren en soms geldt dat voor grotere fracties niet. Ik vind dat elk lid van deze Kamer recht heeft op gelijke behandeling. Als er een verstandige opmerking wordt gemaakt, moet ik daar ook verstandig op antwoorden.

Mevrouw Bierman vraagt of er na 2004 nog tarieftoezicht is op de distributie en het transport. Voorzitter! Het wetsvoorstel voorziet in tariefsvaststelling ten aanzien van transport van gas voor beschermde afnemers of kleinverbruikers tot 1 januari 2004. Er bestaat een mogelijkheid om bij AMvB deze termijn te verlengen. Dit is typisch een onderwerp ten aanzien waarvan te zijner tijd moet worden nagegaan of het nodig is. Bij het ontbreken van een directe tariefvaststelling na 2004 geldt het systeem van de onderhandelde toegang, met alle regels die ten aanzien daarvan zijn gesteld. Het hanteren van redelijke tarieven door gasbedrijven is daarvan een onderdeel. De NMA ziet erop toe dat er geen misbruik wordt gemaakt van economische machtsposities. Op zich is het altijd moeilijk om na te gaan wat redelijk is, maar inmiddels hebben NMA en DTE veel ervaring met benchmarking-achtige systemen die goede vergelijkingen ten aanzien van de kostenstructuur mogelijk maken, óók met sommige buitenlandse bedrijven.

De heer Pitstra heeft gesproken over werkbezoeken. Voorzitter! Natuurlijk zijn wij altijd bereid om vergelijkingsmateriaal te laten zien. Misschien wil de heer Pitstra ook even naar Duitsland waar de Groenen de liberalisering zeer onderschrijven. Ik zou daar graag een gesprek mee willen arrangeren. Overigens vind ik het verbazingwekkend dat ik de heer Pitstra wél met verve een pleidooi hoor houden voor de liberalisering van de groene energie. Het is eigenlijk heel raar om een principieel betoog tegen liberalisering te houden en vervolgens aan te geven dat groene energie wel snel geliberaliseerd dient te worden. Dat duidt erop dat de heer Pitstra vermoedt dat het toch aantrekkelijker is om op de vrije markt te kopen dan op de gereguleerde markt. Ik vind dit weinig principieel: het heeft meer te maken met ertegen zijn vanwege het ertegen zijn.

Het boeiende is overigens dat liberalisering betekent dat de consument kan kiezen. Hij kan bijvoorbeeld alleen groene stroom of alleen kernenergie kiezen. In Frankrijk kan niemand kiezen, ook niet tegen kernenergie, maar dat kan straks in Nederland wel. En in Duitsland is het al zo ver. Op Internet zijn allerlei buitengewoon interessante aanbiedingen te vinden van Duitse elektriciteitsbedrijven waarbij je kunt kiezen voor groene energie, zelfs uitgesplitst in allerlei systemen. Ik vind dit leuk. De heer Pitstra kookt waarschijnlijk, net als ik, al een hele tijd groen, maar straks kan hij ook nog kiezen of hij energie wil betrekken uit windkracht, biomassa of wat dan ook. Dat is dan allemaal verkrijgbaar.

Ik vind het verwijt dat ik de vragen over het genoemde artikel in de Volkskrant alleen maar met de vette-eendenmethode zou hebben afgedaan, niet terecht. Ik ben al ingegaan op de vier gestelde vragen, maar ik zal ze nu ook nog op rij beantwoorden.

De eerste vraag was of er een specifieke toezichthouder nodig is. Ik heb al aangegeven dat bij de behandeling in de Tweede Kamer het toezicht al is aangescherpt. De DTE heeft een grotere rol gekregen.

In de tweede plaats stelde de heer Pitstra dat er geen mogelijkheden zouden zijn om in te grijpen als een bedrijf geprivatiseerd is. Dat is echt onzin, want ook een geprivatiseerd bedrijf moet zich gewoon aan de wet houden. Daar staan sancties op. Overigens houden ook sommige overheidsbedrijven zich soms niet aan de wet, voorzover er een wet van toepassing is. En ook geprivatiseerde bedrijven moeten de aanwijzingen van NMA en DTE opvolgen. Het is de bedoeling om op basis van evaluatie van de wet al dan niet in EU-verband nog naar behoefte aanpassingen aan te brengen. Er geldt ook een permanent vergunningenstelsel, er worden geen eeuwigdurende concessies verstrekt. Wij gaan uit van een vergunning omdat wij de mogelijkheid willen behouden om deze zo nodig in te trekken.

De derde vraag ging over inbreuk op het eigendomsrecht. Die kwestie staat los van privatisering.

In de vierde plaats gaf de heer Pitstra een kenschets van verticale integratie en gebrekkige regulering. Die vond ik onterecht en veel te kort door de bocht. Waarschijnlijk doelt hij op verdere functiescheiding, specifiek bij de Gasunie, maar daarop komen wij op een later moment terug, omdat het gas-gebouw en de belangen op dit terrein iets ingewikkelder in elkaar zitten dan hij nu wellicht simpelweg denkt.

Verder zal het milieu inderdaad ook bij de evaluatie betrokken worden. Bedrijven moeten ook een verslag over hun milieutaak publiceren. De milieudoeleinden blijven overeind, ook bij een geliberaliseerde markt. Het instrumentarium verandert, dat is waar.

Ik ben niet bereid, in het CDS een aandeel duurzame energie verplicht te stellen. Wij hebben in de Tweede Kamer een uitgebreide discussie gevoerd over de vraag of dit ü berhaupt wenselijk zou zijn. Wij nemen vele maatregelen om de doelstellingen voor duurzame energie te halen; daarbij behoort met name het vervroegd vrijmaken van de markt voor groene energie en de fiscale instrumenten. Dit zijn generieke maatregelen en ze hebben ook het beoogde effect. Ze werken beter dan het CDS. Als wij erin slagen om te zorgen voor voldoende aanbod – en dat heeft meer te maken met de problemen rondom windenergie dan met onwilligheid van bedrijven, want die willen heel graag meewerken – dan zal het heel hard gaan.

De heer Pitstra (GroenLinks): Voorzitter! Ik heb gezegd dat het CDS projecten die nu op stapel staan, om zeep kan helpen; ik meen dat de heer Terlouw dit in eerste termijn ook genoemd heeft. EZ kent dit probleem ook. Is de minister bereid, met de betrokkenen om de tafel te gaan zitten om ervoor te zorgen dat dit niet zal gebeuren, dat de projecten kunnen doorgaan, ook al blijft het CDS in stand? Ik weet ook geen oplossing, maar heeft zij de politieke bereidheid om de knelpunten weg te nemen?

Minister Jorritsma-Lebbink: Ik heb in mijn antwoord in eerste termijn al aangegeven dat ik DTE gevraagd heb nog eens kritisch naar het tariefsysteem te kijken en na te gaan of dat niet meer dan nodig de WKK benadeelt. Dat is de ene lijn die wij volgen. Een tweede lijn die ik aangegeven heb, is dat we, naast de achttien voorstellen die ik bij de Voortgangsrapportage Duurzaam heb gedaan om WKK verder te bevorderen, nu bezig zijn om in het kader van de begrotingsvoorbereiding voor volgend jaar na te gaan of we in de fiscale sfeer nog een aantal instrumenten extra kunnen inzetten, die met name een deel van de problemen die veroorzaakt worden door de liberalisering van de markt...

De heer Pitstra (GroenLinks): Nee, het gaat nu niet om WKK; dat traject loopt. Het gaat met name om projecten van aardwarmte voor bijvoorbeeld grote woningbouwprojecten van 4000 woningen.

Minister Jorritsma-Lebbink: O, wacht even. Daar zit een probleem: er is voor warmtenetten geen wetgeving. We hebben ooit een keer overwogen om daar ook nog een aparte wet voor te maken, maar dat is toch eigenlijk wat overdone. Als er overigens een bredere Energiewet komt, valt dit er automatisch onder. Het betekent dat dit nu echt voorbehouden is aan woningcorporaties, in die zin dat zij moeten proberen daar contracten over te sluiten. Dat kan wel en als daar een probleem is, moet men zich maar eens tot ons richten. Dan ben ik altijd bereid om te kijken wat ik kan doen. Of ik alles kan oplossen, weet ik niet zeker. Dat zal niet altijd het geval zijn, maar de mogelijkheid is er, als het goede projecten zijn en deze een beetje marktconformiteit hebben. Ik wil er in dit verband wel op wijzen dat een deel van onze baksteenproblemen, iets wat nu dadelijk door alle Nederlanders moet worden betaald, bijvoorbeeld Demcolec betrof. Daarbij ging het om een stadsverwarmingsproject dat toch niet helemaal – nu zeg ik het voorzichtig en zeer eufemistisch – marktconform bleek te zijn.

De heer Terlouw had een casus. Het lastige is dat wij hebben besloten een aandeel duurzame energie niet-verplichtend op te leggen, omdat het de verwachting is dat er de komende jaren meer vraag is van klanten om het te kunnen krijgen dan dat er aanbod op de markt is. Zolang die situatie er is, is het een beetje raar om een verplicht aandeel op te leggen. De aanbieders zullen daar dan waarschijnlijk niet aan kunnen voldoen of zij zullen er heel inefficiënt mee omgaan. Immers, men móet het dan en dan is de prijs niet meer interessant en ga je inefficiënte dingen doen. De casus komt dus voorlopig niet voor, omdat een bedrijf niet verplicht wordt een deel duurzaam bij zijn normale gasproducten te voegen. Dat wordt pas anders, als dit wel zo zou zijn.

De heer Terlouw (D66): Voorzitter! Biedt de wet wel de ruimte, als dat moment zou aanbreken?

Minister Jorritsma-Lebbink: Dat vraagt om regelgeving. Als ik een moment zou willen kiezen waarop we een verplicht aandeel duurzame energie gaan opleggen, dan vraagt dat regelgeving. Ik denk echter dat de eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat het dan ook nodig zal zijn om dat te regelen, want het heeft natuurlijk nogal wat consequenties.

De heer Terlouw (D66): Maar als nu in de praktijk blijkt dat men bijvoorbeeld gas van niet-fossiele oorsprong, biogas, niet meer afneemt, omdat het te duur en te lastig is om het bij te mengen, ook al zou de consument het wel leuk vinden, dan moet u dus de wet wijzigen?

Minister Jorritsma-Lebbink: Maar ik weet dat vrijwel alle bedrijven die zich hiermee bezighouden, heel graag bijmengen. Zij hebben namelijk klanten voor groen gas. Nogmaals, zolang de vraag groter is dan het aanbod, is er geen enkel probleem. Het kan zijn dat ik te optimistisch ben. Ik herhaal wat ik ook in het debat in de Tweede Kamer heb aangegeven: zolang de vraag groter is dan het aanbod, zou men met een verplichting raar handelen. Als echter gebeurt wat de heer Terlouw zegt, hebben wij een probleem. Dan kun je je nog afvragen: waarom wil men dit niet? Is het te kostbaar en moeten we daarom in de fiscale sfeer ondersteuning geven? Daardoor zou de kostprijs lager kunnen worden. Of moet je overgaan tot een verplichting? Ik houd die vraag open tot datgene het geval zou zijn waarvoor nu wordt gevreesd.

De heer Terlouw (D66): Mocht het in die richting gaan, heeft de minister dan vat op grote buitenlandse producenten? Is er dan iets te regelen?

Minister Jorritsma-Lebbink: Ik denk het wel, maar de mogelijkheden zijn ook afhankelijk van de samenstelling van de Europese richtlijn. Verder gaat het er ook om voor wie je de verplichting laat gelden, maar ik veronderstel dat je die alleen voor de afnemers kunt laten gelden. Dan zal een producent die niet mee wil doen, niet mogen leveren. Op die manier kun je hem uitsluiten. Ik meen dat dat de enige mogelijkheid is. Ik veronderstel niet dat wij producenten een verplichting kunnen opleggen. Wij hopen dat het groencertificatiesysteem ondersteuning zal bieden. Daar gaan wij ook van uit. Dat systeem biedt afnemers echt grote garanties. Zij weten dan dat wat zij kopen werkelijk groene energie is.

Tegen mijnheer Van den Berg zeg ik: u mag zelf bepalen onder leiding van wie u op stap wilt. Met die keus zou ik mij niet graag bemoeien. Overigens, ik dank hem nog voor zijn opmerkingen over het wetsvoorstel.

Voorzitter! Ik meen hiermede gekomen te zijn aan het eind van de beantwoording van de vragen die mij in tweede termijn zijn gesteld. Ik dank de Kamer voor de vele vragen. Ik hoop dat mijn antwoord tot tevredenheid is geweest.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter: De aanwezige leden van de fractie van GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

Ik stel voorts de Kamer voor, de notitie Liberalisering en privatisering netwerksectoren voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 17.02 uur tot 17.06 uur geschorst.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.