Brief minister en staatssecretaris over het LNV-Beleidsprogramma 1999-2002 - LNV-Beleidsprogramma 1999-2002 - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 26446 - LNV-Beleidsprogramma 1999-2002.
Inhoudsopgave
Officiële titel | LNV-Beleidsprogramma 1999-2002; Brief minister en staatssecretaris over het LNV-Beleidsprogramma 1999-2002 |
---|---|
Documentdatum | 07-10-1999 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST41023 |
Kenmerk | 26446, nr. 2 |
Van | Landbouw, Natuurbeheer en Visserij |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1999–2000
26 446
LNV-Beleidsprogramma 1999-2002
Nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER EN VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 oktober 1999
Bijgaand (zie 26 446, nr. 3) treft u de antwoorden op de vragen die de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft gesteld naar aanleiding van het LNV-beleidsprogramma voor de jaren 1999–2002, Kracht en Kwaliteit. In Kracht en Kwaliteitzijn de beleidsvoornemens – ambities, acties, instrumenten en middelen – van het kabinet op de terreinen van landbouw, natuurbeheer en visserij vastgelegd. Daarbij is aangegeven dat de eisen waaraan de agrarische producenten ook in de nabije toekomst dienen te voldoen, naar onze verwachting steeds hoger zullen komen te liggen. De sector is kwetsbaar voor aanslagen op het vertrouwen van de consument in de veiligheid van het voedsel. Daarenboven zijn – soms pijnlijke – veranderingen in de structuur van met name de primaire landbouw noodzakelijk, wil deze zich ook op termijn kunnen handhaven als voortbrenger van een concurrerend en maatschappelijk verantwoord geproduceerd product. Want van de agrarische ondernemers wordt niet alleen verwacht dat zij bedrijfseconomisch gezond opereren en kwalitatief hoogwaardige producten afleveren, maar ook dat zij dit doen op een wijze die het milieu spaart en die rekening houdt met het welzijn van de landbouwhuisdieren. Bovendien wordt van de landbouw verwacht dat zij bijdraagt aan een aantrekkelijk landelijk gebied, dat in 2010 voldoet aan de vele gebruikseisen die de 17 miljoen inwoners van dit land er dan aan zullen stellen.
De agrosector dient sterk te zijn en veerkracht te tonen, maatschappelijk verantwoord te produceren en een gewaardeerde en groeiende bijdrage te leveren aan het beheer van de natuurlijke voorraden biodiversiteit, schoon water, schone lucht en bodem, rust en ruimte. Daarnaast is de constatering van belang dat het Nederlandse product het op de (nationale en internationale) markt verliest, indien het niet gegarandeerd veilig en gezond is en als de consument niet optimaal bediend wordt met betrouwbare informatie over de toepassing van bijvoorbeeld gentechnologie, bestrijdingsmiddelen, hormonen en welzijnsvriendelijke stallen in het productieproces. Om aan de hoge eisen ten aanzien van kwaliteit en duurzaamheid te kunnen blijven voldoen, zal de agrosector zich daarom in hoogwaardige en transparante ketens dienen te sluiten.
Hoewel begrippen als kwaliteit en duurzaamheid de afgelopen jaren ook in de agrarische sector steeds meer gemeengoed zijn geworden, moet tegelijk worden erkend dat de landbouw ten aanzien van volksgezondheid, milieu en dierenwelzijn nog ingrijpende opgaven wachten om het «maatschappelijk tekort» weg te werken. Het realiseren van de taakstellingen voor het mestbeleid vormt hiervan een veelzeggend voorbeeld: van de verschillende takken van veehouderij zal in een aantal opzichten een uiterste inspanning worden gevergd om zich te voegen binnen de milieugrenzen die getrokken zijn ter bescherming van het grond- en oppervlaktewater. Boeren beschouwen veeleisendere consumenten en burgers – de markt en de politiek – soms als bemoeizuchtig. Maar wie de ogen sluit voor de maatschappelijke realiteit dat de landbouw nu vraaggestuurd wordt, loopt een serieus risico snel op dood spoor te belanden.
Het behoort naar ons oordeel tot de taken van de overheid uitdrukking te geven aan de maatschappelijke betrokkenheid bij de toekomst van de agrarische sector door niet alleen de doelen en normen aan te geven waaraan moet worden voldaan, maar ook een bijdrage te leveren aan het waar mogelijk stimuleren, ondersteunen en begeleiden van vernieuwingen die gegeven het maatschappelijk belang bij een competitieve agrarische sector en een aantrekkelijk en gezond platteland gewenst zijn. Een voorbeeld vormt het streven naar een aanzienlijke groei van de biologische landbouw tot zo’n 10% van het agrarisch areaal in 2010. Het schetsen van een dergelijk streefbeeld schept verplichtingen aan het beleid; wij komen hier in een nieuw plan van aanpak voor de biologische landbouw op terug. Maar evenzeer liggen er – niet in de laatste plaats vanuit de veranderende internationale omgeving – uitdagingen waar het gaat om bijvoorbeeld het behoud van biodiversiteit, het versterken van de landschappelijke identiteit, het garanderen van de productie- en voedselveiligheid voor mens en dier, het vergroten van het innoverend vermogen binnen de kennisinfrastructuur, het versterken van de gecertificeerde kwaliteitsborging in de ketens, het moderniseren en verduurzamen van logistieke concepten en ketens.
De uitdagingen waarvoor de land- en tuinbouw zich aan de vooravond van een nieuwe eeuw gesteld zien, zijn daarmee indrukwekkend. Maar tegelijkertijd is het van belang te onderstrepen dat de agrarische sector in Nederland reeds nu opereert vanuit een positie van kracht en kwaliteit. Voor een deel is dit te danken aan de gunstige geografische ligging van ons land: een vlakke en vruchtbare, efficiënt ingerichte delta in de nabijheid van omvangrijke en koopkrachtige consumentenmarkten. Maar een niet minder belangrijke succesfactor vormt de kennis en kunde van de mensen die werkzaam zijn in de agroketens: de boeren en tuinders, de voedingsmiddelenindustrie, de handelaren, de onderzoekers en onderwijsgevenden, etc. Het zal zo zijn dat van de agrosector in ons land het komende decennium veel gevergd zal worden, maar de uitgangssituatie is goed. Waar het nu op korte termijn op aan komt, is de perspectieven te concretiseren: wat zijn de bedreigingen en kansen, wat de sterke en de zwakke kanten van de verschillende bedrijven, sectoren en ketens.
Hoewel het riskant is ontwikkelingen uit het verleden te extrapoleren naar de toekomst, is het toch nuttig en zelfs noodzakelijk na te denken over de factoren die bepalend (kunnen) zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de Nederlandse land- en tuinbouw. Daarbij is het voor de ontwikkeling van een visie hierop van belang enerzijds rekening te houden met veranderingen in de markt (de afzet) en anderzijds ook te kijken naar ontwikkelingen in de politiek en samenleving (eisen aan de productie). Geredeneerd vanuit een aantal ontwikkelingen zoals hierboven geschetst, staan de verschillende plantaardige en dierlijke sectoren vanuit de ketenkwaliteitsbenadering zo elk voor eigen opgaven, waarbij het van belang is onder meer de volgende factoren in beschouwing te nemen:
-
•de verwachte verdere hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid, die deels wordt aangestuurd door de handelsbesprekingen binnen de WTO;
-
•de voortschrijdende integratie van markten binnen de EU;
-
•de groeiende behoefte aan gebiedsspecifieke beleidsinvulling naast generiek beleid;
-
•de uitbreiding van de EU met landen in Midden- en Oost-Europa;
-
•de groei van de wereldbevolking en de daarmee samenhangende ontwikkelingen op de wereldvoedselmarkt;
-
•de hoge eisen die de markt stelt aan de veiligheid van het voedsel;
-
•veranderende consumentenvoorkeuren: meer vraag naar luxe producten en naar gemaksvoeding, een toenemend gezondheids- en milieubewustzijn, een groeiende markt voor dieetvoeding;
-
•schaalvergroting en concentratie in de levensmiddelenbranche;
-
•aanscherping van de eisen aan de sector ten aanzien van milieu, natuur en landschap, dierenwelzijn;
-
•technologische ontwikkelingen, waarbij in het bijzonder de biotechnologie van betekenis lijkt;
-
•ontwikkelingen op de grondmarkt: druk van verstedelijking en infrastructuur, de behoefte aan natuur;
-
•ontwikkelingen op de arbeidsmarkt: uitstoot van arbeid uit de landbouw enerzijds en veelal seizoensgebonden tekorten anderzijds, de zeer gunstige werkgelegenheidssituatie buiten de land- en tuinbouw;
-
•de beleidsvorming met betrekking tot de ruimtelijke ordening.
De komende maanden zullen wij investeren in het verhelderen van de toekomstbeelden en -mogelijkheden van de verschillende afzonderlijke landbouwsectoren en de voedingsindustrie in ons land en in het beter toesnijden van het beleid hierop. Dit willen wij doen op basis van de beleidsmatige uitgangspunten die in Kracht en Kwaliteit zijn aangegeven: het respecteren en bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken maatschappelijke partners en met bijzondere aandacht voor de kwaliteit van de uitvoering. Wij zijn voornemens u in het vroege voorjaar van het volgend jaar een nota aan te bieden, waarin de perspectieven die wij voor de agrosector in Nederland zien, nader worden geschetst en waarbij we tevens zullen aangeven hoe het beleid naar ons oordeel aangevuld en bijgesteld dient te worden om de gewenste koers met succes te kunnen inslaan.
Het perspectief voor de agrarische sector en daarmee het landbouwbeleid in «enge» zin moet passen in ons plattelandsbeleid in «brede» zin, dat wordt gekenmerkt door een integrale en gebiedsgerichte aanpak van de vraagstukken waarmee het landelijk gebied en zijn bewoners worden geconfronteerd. Bijzondere aandacht hierbij heeft het behoud en de versterking van natuur en landschap. Het ministerie heeft het afgelopen jaar in samenspraak met de provincies gewerkt aan het opstellen van een Ruraal Ontwikkelingsplan, nodig voor het verkrijgen van Brusselse financiering voor beleid voor het landelijk gebied, de verdere invulling en vormgeving van de gebiedsgerichte aanpak voortvarend ter hand genomen. Dit versterkt ons vertrouwen in de taak die de provincies, binnen nationaal vastgestelde kaders, kunnen vervullen in het verder vorm geven van het gebiedsgericht beleid. Bezien wordt momenteel hoe door het Rijksbeleid deze ontwikkeling verder kan worden versterkt. Ons staat daarbij een gevarieerd, multifunctioneel landgebruik voor ogen: een extensiever gebruik van grasland en akkers moet ruimte scheppen voor een rijkere flora en fauna, gevarieerde en aantrekkelijke landschappen, waterberging en nieuwe en nevenactiviteiten in het landelijk gebied.
In Kracht en Kwaliteitis op dit punt beleidsmatig reeds het nodige in de steigers gezet, overigens in aanvulling op reeds bestaande of eerder aangekondigde instrumenten, die deels aanpassing behoeven: bestuursakkoorden nieuwe stijl, gebiedscontracten, de reconstructiewet, regionale platforms. Deze instrumentenmix zal, zo verwachten wij, in eerste aanleg – in ieder geval tot het einde van deze kabinetsperiode – toereikend zijn om op gebiedsniveau een belangrijke impuls te geven aan het verder vitaliseren van het platteland. Niettemin zal beoordeeld worden of met de nu ter beschikking staande instrumenten de gewenste ontwikkelingen voldoende gefaciliteerd en bevorderd kunnen worden en hoe met bestaand of, zo nodig, met nieuw beleid het streven naar een veelzijdiger en meer geïntegreerd grondgebruik nog kan worden versterkt.
Voor het Rijk liggen er de komende jaren belangrijke opgaven op het terrein van natuur, bos en landschap, duurzaam waterbeheer en de ruimtelijke inrichting van ons land. Op al deze onderdelen zijn of worden nieuwe regeringsvoornemens aan de Kamer voorgelegd. Voor LNV is in dit verband met name de Nota Natuur, Bos en Landschap in de 21ste eeuw van belang, waarin zal worden uiteengezet hoe voldaan moet worden aan de dubbele opgave waarvoor het natuurbeleid zich gesteld ziet: het op tijd realiseren van een hoogwaardige Ecologische Hoofdstructuur en het verbeteren van de kwaliteit van natuur en landschap buiten de EHS, onder andere door de strategie en de instrumentatie van het natuurbeleid te verbreden. De beheers- en inrichtingsopgaven voor het landelijk gebied zullen, toegespitst op het grondgebruik en beredeneerd vanuit de verschillende functies van het landelijk gebied, worden vastgelegd in een nieuw Structuurschema Groene Ruimte.
Het SGR, met de status van planologische kernbeslissing, biedt een wettelijk bindend afwegingskader voor besluiten met betrekking tot de ruimtelijke inrichting van het landelijk gebied, waarbij een koppeling wordt gelegd tussen de planvorming en de benodigde middelen en instrumenten en de afspraken die hierover met andere bestuurslagen moeten gelden. Gezien ons streven naar meer samenhang tussen de groene functies in het landelijk gebied en de onverminderde behoefte aan een directe relatie tussen planning en uitvoering in het ruimtelijk beleid, hecht de regering aan modernisering van het SGR. Met de voorbereiding van het SGR II zal daarom dit najaar een aanvang worden gemaakt. Dit alles brengt ons ertoe af te zien van een Nota Vitaal Platteland, zoals aangekondigd in Kracht en Kwaliteit.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, L. J. Brinkhorst
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, G. H. Faber