Memorie van toelichting - Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2000 - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 26800 XIV - Vaststelling begroting Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 2000.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2000; Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 21-09-1999 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST36532_2 |
Kenmerk | 26800 XIV, nr. 2 |
Van | Landbouw, Natuurbeheer en Visserij |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1999–2000
26 800 XIV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2000
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING
INHOUDSOPGAVE
blz.
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL 2
Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten) 2
Wetsartikel4(agentschap LASER) 2
Wetsartikel 5(agentschap Bureau Heffingen) 2
Wetsartikel 6 (agentschap Plantenziektenkundige
Dienst) 2
B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING(SSTAAT) 4
C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL 55
-
1.Uitgavenenverplichtingen 55
-
2.Ontvangsten 57
D.
TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPSBEGROTING(EN)
171
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor het jaar 2000 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2000. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2000.
Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.
Wetsartikel 4 (agentschapbegroting LASER)
Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het agentschap «LASER» voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in onderdeel D van deze memorie van toelichting.
Wetsartikel 5 (agentschapbegroting Bureau Heffingen)
Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het agentschap «Bureau Heffingen» voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in onderdeel D van deze memorie van toelichting.
Wetsartikel 6 (agentschapbegroting Plantenziektenkundige Dienst)
Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het agentschap «Plantenziektenkundige Dienst» voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in onderdeel D van deze memorie van toelichting.
Wetsartikel 7, 8
Het Landbouw-Egalisatiefonds wordt met ingang van 1-1-2000 opgeheven en het LEF-A wordt geïntegreerd in de begroting van het Ministerie van LNV. De Europese geldstromen in het kader van LEF-B worden onveranderd buiten begrotingsverband geboekt.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, L. J. Brinkhorst
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.
B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING INHOUD
1. |
Hoofdlijnen van beleidsontwikkeling |
1.1 |
Algemeen kader |
1.1.1 |
Op de Drempel |
1.1.2 |
Nieuwe perspectieven |
1.1.3 |
Europese uitdaging |
1.1.4 |
Landelijk gebied als publiek domein |
1.1.5 |
Licence to produce |
1.1.6 |
Vertrouwen in voedselveiligheid |
1.1.7 |
Natuur voor mensen |
1.2 |
Financieel kader |
2. |
Het landelijk gebied |
2.1 |
Reconstructiewet |
2.2 |
Landinrichting |
2.3 |
Relatie stad-land |
2.4 |
Belvedere |
2.5 |
Agrarisch natuur- en landschapsbeheer |
2.6 |
Ontwikkeling en financiering groene functies |
2.7 |
Duurzaam waterbeheer |
2.8 |
Recreatie en toerisme |
3. |
Gezonde land- en tuinbouw |
3.1 |
Economische ontwikkeling agrosector |
3.2 |
Verwerking |
3.3 |
Voortgang herstructurering sectoren |
3.3.1 |
Varkens |
3.3.2 |
Pluimvee |
3.3.3 |
Nertsen |
3.3.4 |
Glastuinbouw |
3.4 |
Biologische landbouw |
3.5 |
Mest- en ammoniakbeleid |
3.6 |
Gewasbeschermingsbeleid |
3.7 |
Dierenwelzijn |
3.8 |
Diergezondheid |
3.8.1 |
Monitoring |
3.8.2 |
Dierziektenbestrijding |
3.8.3 |
Salmonella en Campylobacter |
3.8.4 |
Controle op het gebruik van diergeneesmiddelen |
en illegale groeibevorderaars |
|
3.8.5 |
I&R |
3.8.6 |
Het Diergezondheidsfonds |
3.9 |
Klimaat en energie |
3.9.1 |
Klimaatbeleid |
3.9.2 |
Energie |
3.10 |
Pacht |
3.11 |
Emancipatiebeleid |
4. |
Kwaliteit van de voeding |
4.1 |
Levensmiddelenbeleid |
4.2 |
Diervoederbeleid |
4.3 |
Biotechnologie |
4.4 |
Kwaliteitsborging in de keten |
5. |
Natuur |
5.1 |
Uitwerking nieuw beleidsplan natuur, bos en |
landschap |
|
5.2 |
Beheer groene ruimte |
5.3 |
EHS en Vogel- en Habitatrichtlijn |
5.3.1 |
Ecologische Hoofdstructuur |
5.3.2 |
Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn |
5.4 |
Natte natuur |
5.5 |
Natuurbeleid Waddenzee en Noordzee |
5.5.1 |
Waddenzee |
5 |
5.5.2 |
Noordzee |
36 |
5 5 5 |
5.6. |
Biodiversiteit |
37 |
6. |
Kennis en Innovatie |
38 |
|
6 |
6.1 |
Ontwikkelingen in het kennis- en innovatiebeleid |
38 |
7 |
6.2 |
Wageningen Universiteit en Researchcentrum |
38 |
7 |
6.3 |
Agrarisch beroepsonderwijs |
39 |
8 |
6.4 |
Kennisnetwerken |
39 |
9 |
6.4.1 |
Systeeminnovaties en stimuleringskader |
39 |
10 |
6.4.2 |
Regionale netwerken |
39 |
6.4.3 |
Ondersteuning en initiatieven |
40 |
|
12 |
6.5 |
Agrologistiek en ICT |
40 |
12 |
|||
12 |
7. |
Internationalisering |
41 |
13 |
7.1 |
Agenda 2000 |
41 |
13 |
7.2 |
Europese structuurfondsen en plattelandskader- |
|
14 |
verordening |
41 |
|
14 |
7.3 |
WTO en andere multilaterale overleggen |
42 |
15 |
7.3.1 |
WTO |
42 |
15 |
7.3.2 |
Multilaterale organisaties |
43 |
7.4 |
Markttoegang |
44 |
|
17 |
7.5 |
Internationaal natuurbeleid |
44 |
17 |
|||
17 |
8. |
Visserij (VISS) |
47 |
18 |
8.1 |
Kustvisserij |
47 |
18 |
8.2 |
IJsselmeervisserij |
47 |
20 |
8.3 |
Zeevisserij |
48 |
20 |
8.4 |
Structuurfonds voor maatregelen in de visserij- |
|
21 |
sector |
49 |
|
21 |
8.5 |
Binnen- en sportvisserij |
49 |
22 |
|||
24 |
9. |
Bestuurlijke en organisatorische aangelegenhe- |
|
24 |
den |
51 |
|
25 |
9.1 |
Organisatorische ontwikkelingen bij LNV |
51 |
25 |
9.2 |
Uitvoerende diensten |
51 |
25 |
9.2.1 |
RVV |
51 |
25 |
9.2.2 |
DLG |
52 |
9.2.3 |
LASER |
52 |
|
26 |
9.2.4 |
Bureau Heffingen |
52 |
26 |
9.2.5 |
Doorlichting bijzondere opsporingsdiensten/ |
|
26 |
inspecties |
52 |
|
27 |
9.3 |
Toezicht op het landbouwonderwijs |
53 |
27 |
9.4 |
Millennium- en europroblematiek |
53 |
27 |
9.5 |
Zelfstandige bestuursorganen |
54 |
28 |
9.6 |
Modernisering PBO |
54 |
28 |
9.7 |
Emancipatiebeleid |
54 |
29 |
|||
29 |
|||
29 |
|||
31 |
|||
31 |
33
33 33 34 34 34 35 35 35
MEMORIE VAN TOELICHTING
BIJ BEGROTING LNV 2000
1 HOOFDLIJNEN VAN BELEIDSONTWIKKELING 1.1 Algemeen kader
1.1.1 Op de drempel
De Rijksbegroting leent zich niet goed voor historische beschouwingen. Maar de drempel van een nieuw millennium is wel een goed moment om de ontwikkelingen in het landelijk gebied en in de agrarische sector in een wat ruimer tijdsperspectief te bezien. Honderd jaar geleden was de Nederlandse samenleving, zoals de West-Europese in zijn geheel, nog in belangrijke mate een agrarische samenleving. Meer dan 30% van de Nederlandse beroepsbevolking was werkzaam in de (primaire) agrarische sector, nu is dit nog ongeveer 2,5%. Tegelijkertijd heeft een ingrijpende verschuiving in het grondgebruik plaatsgevonden doordat ons land de afgelopen eeuw een sterke verstedelijking te zien heeft gegeven. Evenals de gehele economie is de primaire sector ingrijpend van karakter en structuur veranderd. Dit geldt voor de techniek van de voedselproductie, maar evenzeer voor de internationalisering van de landbouwmarkten en van het landbouwbeleid.
De Nederlandse land- en tuinbouw is de afgelopen decennia toonaangevend geweest in de technologische ontwikkelingen (veredeling, mechanisering) die de westerse landbouw heeft doorgemaakt en agrarisch Nederland heeft zich een buitengewoon sterke positie op de wereldmarkt verworven. De bijdrage van de agrosector aan de nationale economie is indrukwekkend en de sector was en is bepalend voor de inrichting van het landelijk gebied. Maar in deze kracht schuilen ook zwakheden, die juist deze jaren scherper aan het daglicht treden. Door de groei van de productie is de druk op het milieu in een aantal opzichten te groot geworden. De gevoeligheid voor ziekten maakt verschillende sectoren kwetsbaar. Bovendien heeft het welzijn van dieren soms te veel te lijden onder de drang naar een zo hoog mogelijke productiviteit. Het landbouwbedrijfsleven, het agro-kenniscomplex, én de overheid hebben sinds de Tweede Wereldoorlog met succes een strategie van productieverhoging en standaardisering van de kwaliteit van het eindproduct gevolgd. In toenemende mate stelt de consument en burger nu echter ook eisen aan de wijze waarop het voedsel wordt geproduceerd. De beschikbaarheid van voldoende en betaalbaar voedsel is in de westerse wereld een vanzelfsprekendheid geworden. De waardering van de samenleving voor de primaire sector krijgt daardoor een nieuwe grondslag.
1.1.2 Nieuwe perspectieven
De omslag die de land- en tuinbouw in een aantal opzichten maakt, opent ook perspectieven voor het aanboren van nieuwe marktsegmenten en nevenactiviteiten. De sterke groei van de biologische landbouw is misschien wel het meest sprekende voorbeeld hiervan. Maar ook milieucoöperaties en de «verbreding» door de primaire sector met agro-toerisme, streekeigen productie, e.d. bieden nieuwe mogelijkheden voor het genereren van inkomen. Hiervan wordt door een substantiële en groeiende groep boeren gebruik gemaakt. De overheid ziet voor zichzelf een taak in het ondersteunen en bevorderen van dergelijke vormen van modern agro-ondernemerschap. De vorige minister had een scherp oog voor het belang van deze ontwikkelingen. Hij sprak in dit verband van de vitaliteit van het platteland die vergroot moet worden. Vroeg in het komende begrotingsjaar zal een geactualiseerd plan van aanpak voor de biologische landbouw worden uitgebracht, waar betekenisvolle impulsen voor verdere versterking van de biologische landbouw in ons land vanuit zullen gaan.
Meer aandacht voor het milieu, meer respect voor het welzijn van dieren en voldoende aandacht voor de eisen die de consument stelt aan de voedselveiligheid, vormen belangrijke ijkpunten voor de landbouw en daarmee voor het landbouwbeleid voor de komende jaren. De stad kijkt immers met steeds meer belangstelling over de schouder van de boer mee, over de akker, naar de kwaliteit van het landschap, en in de stal, naar de gezondheid en het welbevinden van de veestapel. Efficiëntie en duurzaamheid moeten daarom hand in hand gaan. De Nederlandse landbouw produceert ook in de toekomst in belangrijke mate voor de Europese en wereldmarkt, maar hij zal dit moeten doen op een wijze waarbij zuinig wordt omgegaan met water, nutriënten en energie. De exportmarkten zijn vooral kwetsbaar wanneer bij de consument twijfel ontstaat over de veiligheid van het voedsel, zoals recente internationale crises rond BSE en dioxine hebben onderstreept. De komende jaren zal deze kwetsbaarheid dienen te worden verminderd, niet alleen door het versterken van transparante en betrouwbare voedselketens maar ook door het aanscherpen van normen en de handhaving daarvan. Daarnaast is voor de nabije toekomst essentieel dat de verdere ontwikkeling van de land- en tuinbouw plaatsvindt in goede harmonie met de andere functies van het landelijk gebied, zoals de zorg voor stilte en biodiversiteit en het behoud van waardevolle landschappen. De regering ziet het als een gezamenlijk streven van sector én overheid dat op korte termijn in deze zin flinke vorderingen worden gemaakt, zodat de Nederlandse agrarische sector over een aantal jaren beter toegerust zal zijn om de Nederlandse burger en de consumenten in met name de hogere marktsegmenten optimaal te kunnen bedienen.
1.1.3 Europese uitdaging
Deze ontwikkelingen worden ook in belangrijke mate internationaal gestuurd. Dit is deels inherent aan de internationalisering van de markten van voedingsmiddelen en grondstoffen als veevoeder en veevoedergrondstoffen. Daardoor neemt ook het belang toe van de afspraken die in WTO-verband worden gemaakt over enerzijds het wegnemen van handelsbelemmeringen en anderzijds het tegemoet komen aan zogeheten «consumer concerns». Met de afspraken die in de Europese Unie zijn gemaakt in het kader van het zogeheten Agenda 2000-pakket, zal een verdere verschuiving plaatsvinden van steun via de prijzen naar directe steun aan de producent. De belangrijkste reden hiervoor is dat ook na de «MacSharry-hervorming» van begin jaren negentig, de Europese landbouwprijzen zich nog altijd boven het wereldmarktniveau bevinden. Dit betekent dat voor de afzet op de wereldmarkt van met name granen, zuivel- en rundvleesproducten nog altijd exportsubsidies moeten worden ingezet. Met het oog op de aanstaande nieuwe WTO-onderhandelingen over onder andere verdere liberalisering van landbouwmarkten, de zogenoemde millenniumronde, waren verdergaande hervormingen daarom gewenst.
Hier komt nog als belangrijk argument bij dat grote verschillen in het prijsniveau van landbouwproducten tussen de EU en de landen in Midden- en Oost-Europa een belangrijke hindernis kunnen vormen voor de toetreding van landen uit deze regio tot de Unie. Verlaging van het prijspeil in de Unie heeft daardoor een politieke betekenis die verder reikt dan het functioneren van de landbouwmarkten op zich. Voor de agrarische sector is voorts van belang dat Agenda 2000 behalve hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ook verplichtingen behelst ten aanzien van het milieu. Wanneer boeren niet aan bepaalde milieu-voorwaarden voldoen, heeft dit negatieve consequenties voor de inkomenstoeslagen die zij ontvangen («cross compliance»).
1.1.4 Landelijk gebied als publiek domein
De landbouw staat zo aan het begin van de nieuwe eeuw voor belangrijke uitdagingen. De hernieuwde kennismaking tussen stad en land lijkt in sommige opzichten onwennig; het is alsof boer en stedeling enige tijd in verschillende werelden hebben geleefd, waardoor zij van elkaar vervreemd zijn geraakt. Doordat stad en land nu weer meer oog voor elkaar krijgen, is de «groene ruimte» niet meer alleen het domein van de boeren. Het is meer dan ooit publiek domein. Het platteland is ontsloten door de stedelijke cultuur en via media, mobiliteit en scholing en door de stedelijke bevolking, die rust en ruimte zoekt op het land. De toegenomen betrokkenheid van de stad bij het land stelt, zoals gezegd, nieuwe eisen aan de manier waarop landbouw wordt bedreven. Maar ook aan het behoud en de versterking van de natuur om haar ecologische functie en om haar maatschappelijke betekenis. De verschillende, elkaar schijnbaar soms beconcurrerende belangen kunnen in een dichtbevolkt land als Nederland alleen maar tot hun recht komen wanneer er wordt gestreefd naar een synthese van functies.
Inmiddels zijn zowel overheid als bedrijfsleven doordrongen van de veranderde maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van de beleidsterreinen van het ministerie van LNV. Waar overheid en bedrijfsleven in het verleden op zowel korte als lange termijn veelal eendrachtig dezelfde doelen nastreefden, lijkt er nu, althans op de korte termijn, soms sprake van uiteenlopende belangen. Dit vereist helderheid over de rolverdeling tussen overheid en bedrijfsleven en een nieuwe invulling van de wederzijdse verantwoordelijkheden. Per beleidsthema zal de uitwerking hiervan kunnen verschillen. In het oog springende vraagstukken, waarvoor in de onmiddellijke toekomst uit het oogpunt van sturing nieuwe wegen moeten worden verkend, zijn de toekomst van de dierlijke sectoren, het beleid ten aanzien van biotechnologie en de verbreding van het natuurbeleid.
1.1.5 Licence to produce
De intensieve veehouderij is tegen harde grenzen opgelopen. Op indringende wijze is duidelijk geworden dat de productiewijzen van de sector te wensen overlaten als het gaat om duurzaamheid, voedselveiligheid en dierenwelzijn. Bovendien ontwikkelen de maatschappelijke wensen zich snel. De sector heeft moeite in hetzelfde tempo op deze wensen in te spelen. Voor de overheid geldt als uitgangspunt dat de sector zich alleen maar blijvend een «licence to produce» kan verwerven indien de productiewijzen worden aangepast aan de veranderende maatschappelijke behoeften. In dit proces geeft de overheid richting, stelt criteria en formuleert verantwoordelijkheden. Daarbij hoort het toewijzen van middelen en bevoegdheden en het in balans brengen van rechten en plichten. Met dit laatste wordt ook bedoeld dat een sector, waarvan de productiewijze vergaande gevolgen voor de samenleving heeft, zich bewust is van zijn morele en maatschappelijke plicht om aan de zorgen van de consumenten tegemoet te komen. Alleen bij een dergelijke grondhouding kan de sector van de overheid steun en stimulansen verwachten.
De afgelopen 15 jaar is door de achtereenvolgende kabinetten beleid ontwikkeld en zijn afspraken met de sector gemaakt om de groei van de veestapel tot staan te brengen en de omvang van de mestproductie in overeenstemming te brengen met de draagkracht van het milieu. Telkens moet echter worden vastgesteld dat het mestprobleem een buitengewoon slecht beheersbaar probleem is, waar de overheid feitelijk weinig grip op lijkt te hebben. Waar van de overheid terecht wordt verwacht dat deze haar verantwoordelijkheid neemt en zorg draagt voor collectieve waarden als een schoon milieu, worden de mogelijkheden hiervoor voelbaar begrensd door de bereidheid tot medewerking hieraan van de sector. De plicht van de overheid op te komen voor het collectieve belang – een plicht die in het geval van het mestbeleid ook in heldere, Europees-rechtelijk bepaalde normen is vastgelegd – staat bovendien op gespannen voet met de individuele rechten van ondernemers om op basis van hun in het verleden opgebouwde bedrijfsomvang te produceren. Het «mest-dossier» legt daarmee het vraagstuk van de mogelijkheden van, en grenzen aan overheidssturing scherp op tafel.
Voor het kabinet geldt als uitgangspunt dat de nationaal en Europees democratisch vastgelegde grenzen die aan de mestproductie zijn gesteld en die met name zijn benoemd in de EU-Nitraatrichtlijn en de Integrale notitie mest en ammoniak, kaderstellend zijn.
1.1.6 Vertrouwen in voedselveiligheid
De markt verplicht de voedselproducent tot het leveren van uiterste inspanningen om het vertrouwen van de consument te behouden, dan wel te vergroten. Dit betekent enerzijds dat gangbare productiemethoden kritisch beoordeeld moeten blijven worden en anderzijds dat de ontwikkeling van nieuwe technieken en de introductie van nieuwe levensmiddelen zal moeten aansluiten bij de acceptatie door de consument. De moderne biotechnologie is hiervan een voorbeeld. In sommige EU-lidstaten weren grote supermarktketens voedingsmiddelen die met behulp van gentechnologie zijn vervaardigd, van hun schappen. Het is aan de politiek om dergelijke signalen serieus te nemen. Voor wat betreft de toelating van dergelijke voedingsmiddelen gebeurt dit door de EU-richtlijn terzake in die zin te verbeteren dat de toelatingsprocedures verder aan zorgvuldigheid winnen en voorts wordt de keuzevrijheid van de consument gewaarborgd doordat de overheid de (wettelijke) voorwaarden schept voor een herkenbare voedselketen zonder gentechniek.
Aangezien het hier om een politiek gevoelige en maatschappelijk omstreden technologie gaat, kan het belang van een goede dialoog met de samenleving over de kansen en bedreigingen van genetische modificatie moeilijk overschat worden. De overheid investeert daarom veel in het accommoderen en stimuleren van de maatschappelijke betrokkenheid. Belangrijk oogmerk van deze activiteiten is wat de regering betreft het stimuleren van maatschappelijk gewenste innovaties die door de ontwikkeling en toepassing van moderne biotechnologie mogelijk kunnen worden gemaakt. Met inachtneming van de noodzakelijke voorwaarden ten aanzien van voedsel- en milieuveiligheid, biodiversiteit en keuzevrijheid, zullen de kansen die de biotechnologie biedt dan beter benut kunnen worden.
1.1.7 Natuur voor mensen
Het jaar 1999 was in zekere zin het jaar van het eerste eeuwfeest van de natuurbescherming in Nederland. Immers, behalve de Plantenziekten-kundige Dienst en het Proefstation voor de Boomkwekerij bestonden ook Staatsbosbeheer en Vogelbescherming 100 jaar. De afgelopen eeuw wordt paradoxaal genoeg gekenmerkt door zowel een sterk gegroeide zorg voor de natuur in ons land als door een dramatische afname van de biodiversiteit en de oppervlakte natuur. Niet alleen is de omvang van de Nederlandse bevolking in deze periode meer dan verdrievoudigd, belangrijker is wellicht nog dat de mens van het jaar 2000 door zijn manier van wonen, werken en verplaatsen een veel groter beslag legt op de ruimte dan zijn (over)grootvader. De natuur van nu, in al haar verscheidenheid, lijdt onder vervuiling, vermesting, verzuring, verdroging, versnippering, vervlakking. De opgave voor de komende jaren is de achteruitgang definitief tot staan te brengen, en meer nog: verliezen weer goed te maken.
Uitbouw van de Ecologische Hoofdstructuur vormt de ruggengraat voor dit tegenoffensief. Maar in een land waarin zo veel en zo sterke claims op de ruimte worden gelegd, is het van levensbelang dat «de natuur» coalities aangaat. In de eerste plaats met de landbouw, als beheerder van meer dan 60% van het Nederlandse grondgebied. Het nieuwe subsidiestelsel voor bos, natuur en landschap, het Programma Beheer (TK, 1996/1997, nr. 1), is sterk op deze behoefte toegesneden. Door de twee regelingen die zijn ontwikkeld moet – behalve een betere koppeling tussen doelen en middelen – vooral ook de natuur buiten de EHS nieuwe impulsen krijgen en moet de rol van particulieren (boeren en andere beheerders) nadrukkelijk worden versterkt.
In de nota LNV-beleidsprogramma 1999–2002 «Kracht en Kwaliteit» (TK, 1998/1999, 26 446, nr. 1) is bevestigd dat realisering van de Ecologische Hoofdstructuur bovenaan de maatschappelijke «natuuragenda» voor de komende jaren blijft staan. Maar in het verlengde daarvan moet, in samenwerking met bestuurlijke en maatschappelijke partners, het natuurbeleid verbreed en geoptimaliseerd worden. Met verbreding wordt bedoeld dat behalve ecologische doelen ook andere maatschappelijke doelen gediend moeten worden, rekening houdend met de veelsoortige wensen die mensen en maatschappelijke actoren ten aanzien van de natuur hebben. Bij optimaliseren moet gedacht worden aan het effectiever en efficiënter maken van het natuurbeleid; de sturingskracht en de doorwerking van het beleid moeten worden vergroot.
Hierbij is het van belang om vast te stellen dat de betekenis van de agrarische sector voor de plattelandseconomie afneemt. Nieuwe functies, zoals andere vormen van bedrijvigheid, toerisme en recreatie en wonen winnen aan belang. In het ruimtelijk beleid zal hiermee rekening moeten worden gehouden. In het landelijk gebied zal zo goed mogelijk sprake moeten zijn van integratie of combinatie van functies: landbouw en natuur, landbouw of natuur en recreatie, natuur en veiligheid van grote rivieren, natuur en woningbouw, landschap en bedrijvigheid, enzovoorts. Dit betekent dat voor de realisering van het natuurbeleid nieuwe partijen een rol gaan spelen: andere overheden, andere organisaties, andere soorten ondernemers. Dit stelt nieuwe eisen aan de wijze waarop sturing door het Rijk plaatsvindt. Waar bestuurlijke en maatschappelijke partners meer verantwoordelijkheid gaan dragen, wordt van de centrale overheid een sterkere regiefunctie en een meer toetsende rol gevraagd. In de nog in 1999 te verschijnen nota over natuur, bos en landschap (NBL21) zal op het sturingsvraagstuk in relatie tot het natuurbeleid nader worden ingegaan.
De integratie van het natuur-, bos- en landschapsbeleid en het biodiversi-teitsbeleid is in dit verband van veel belang. Maar wil het platteland verder aan vitaliteit kunnen winnen, dan zullen ook het landbouw- en plattelandsbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het voorzieningenniveau toegesneden moeten worden op het versterken van de leefbaarheid en de functieverbreding in het landelijk gebied. Dit zal vooral op gebiedsniveau gestalte kunnen krijgen. Het kabinet ziet dit als een belangrijke opgave voor deze regeerperiode.
1.2 Financieel kader
De begroting van de uitgaven voor 2000 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 1999 verhoogd met f 546,4 mln. Deze verhoging kent een aantal oorzaken.
In de eerste plaats zijn extra middelen toegevoegd die voortvloeien uit het Regeerakkoord uit 1998 (TK, 1997/1998, 26 024, nr. 10). Voor de periode 1999 tot en met 2010 gaat het hierbij om een bedrag van f 3 mld, waarvan f 189,5 mln is toegevoegd aan de begroting voor 2000. Deze middelen worden ingezet binnen de in ICES-verband vastgestelde pakketten ruimtedruk/ruimtekwaliteit en reconstructie zandgebieden. Voor het beperken van de ruimtedruk en het verhogen van de ruimtekwaliteit zullen investeringen worden gedaan ten behoeve van de glastuinbouw, de aanleg van natte natuur en de versterking van de kwaliteit van natuur- en landschapsbeheer. Daarnaast komen extra middelen beschikbaar voor de realisering van het Structuurschema Groene Ruimte/Ecologische Hoofdstructuur. Met de middelen voor de reconstructie wil het kabinet de ruimtelijke en milieuproblematiek in de zandgebieden in Zuid- en Oost-Nederland aanpakken.
Conform de afspraken in het regeerakkoord worden extra middelen beschikbaar gesteld voor stimulering van informatie- en communicatie technologie (ICT) in het onderwijs. De besteding zal plaatsvinden zoals in de ICT-beleidsnota, die onlangs naar de Tweede Kamer is gezonden, is aangegeven. Voor de periode 1999–2002 is hiervoor f 18,9 mln beschikbaar.
Het project «Ketennetwerken, Clusters en ICT» (KLICT) is één van de in het regeerakkoord opgenomen ICES-KIS projecten. De doelstelling van het KLICT is het ontwikkelen van het multidisciplinaire kennisgebied Keten- en Netwerkwetenschap en het versterken en verbreden van de Nederlandse kennisinfrastructuur op dit terrein. Voor de periode 1999–2002 is hiervoor f 29 mln beschikbaar.
In het voortgezet onderwijs doet zich een stijging voor van het leerlingenaantal. Deze stijging maakt het noodzakelijk jaarlijks een bedrag van f 29 mln extra uit te trekken.
Het kabinet heeft besloten om gelden beschikbaar te stellen voor investeringen die leiden tot een versterking van de energiestructuur en daardoor een wezenlijke bijdrage leveren aan de reductie van de
CO2-uitstoot en verduurzaming van de energievoorziening. Op grond hiervan zijn aan de LNV-begroting middelen toegevoegd voor projecten in het kader van het CO2-reductieplan. Voor de periode 1999–2004 gaat het hierbij om f 53,3 mln.
Samenhangend met de verzelfstandiging van de proefstations van het praktijkonderzoek in 2000 zal het onroerend goed aan DLO worden overgedragen en zal BTW moeten worden betaald over het door het ministerie van LNV gefinancierde onderzoek.
De waarde van de onroerende zaken in gebruik bij de proefstations van het praktijkonderzoek bedraagt in totaal f 126,5 mln. De hiervoor benodigde middelen zijn aan de LNV-begroting toegevoegd. Met de verzelfstandiging van het Praktijkonderzoek is het ministerie van LNV BTW verschuldigd over de uit te voeren onderzoeken. Teneinde de omvang van het onderzoek in stand te kunnen houden wordt de LNV-begroting hiervoor verhoogd.
De introductie van de euro brengt de komende jaren extra kosten met zich mee. Hiervoor is de LNV-begroting voor de periode 1999–2002 verhoogd met in totaal f 16,8 mln.
In het kader van de begrotingsvoorbereiding heeft het kabinet besloten tot een uitgavenbeperking. De ombuiging die hier voor de LNV-begroting uit voortvloeit bedraagt f 55 mln voor 2000, oplopend tot f 60 mln vanaf 2002. De ombuiging wordt ingevuld door middel van het achterwege laten van compensatie voor gestegen prijzen en een vermindering van het budget voor het Stimuleringskader. Deze vermindering van het budget voor het Stimuleringskader is voor 2000 definitief en zal eventueel voor de jaren 2001 en volgende worden heroverwogen indien de uitkomsten van de evaluatie van het stimuleringskader daar aanleiding toe geven.
Zo spoedig mogelijk worden fiscale maatregelen getroffen ter oplossing van knelpunten die zich voordoen bij bedrijfsverplaatsing, dan wel bij overschakeling naar andere bedrijfsactiviteiten, als gevolg van de noodzakelijke herstructurering in de land- en tuinbouw. Afhankelijk van de postitieve uitkomst van het onderzoek naar de duurzame ondernemersaftrek is een dergelijke aftrek aan de orde. Deze aftrek is met name van belang voor de biologische landbouw.
In het kader van de 2e tranche vergroening van het belastingstelsel zal ondermeer de ecotax worden verhoogd en worden bestrijdingsmiddelen en meststoffen overgeheveld van het verlaagde naar het algemene BTW-tarief. De lasten die daaruit voortvloeien worden teruggesluisd door middel van ondermeer een verhoging van de zelfstandigenaftrek, uitbreiding van de energie- en milieu-investeringsaftrek en mogelijk een duurzame ondernemersaftrek voor bedrijven met een duurzame bedrijfsvoering. Voorts zal het BTW-landbouwforfait worden verlaagd naar 4,8%.
Ter bevordering van de ontwikkeling en instandhouding van natuur wordt de Natuurschoonwet verruimd, waardoor ook landgoederen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit natuurterreinen voor de bestaande fiscale vrijstellingen in aanmerking komen. Voor deze uitbreiding is een bedrag beschikbaar van structureel f 5 mln.
Verder zal er een voorstel worden ingediend om voor CO2-certificaten, waaraan de verplichting tot bosaanleg is gekoppeld, een vrijstelling van ecotax in te voeren. Voor deze maatregel is een bedrag gereserveerd van structureel 20 mln.
2 HET LANDELIJK GEBIED
2.1 Reconstructiewet
Het wetsvoorstel Reconstructiewet concentratiegebieden (26 356) beoogt door middel van wijzigingen in de ruimtelijke inrichting van de concentratiegebieden bij te dragen aan onderling samenhangende oplossingen voor de cumulatie van problemen op terreinen als natuur, landschap, milieu, water, recreatie en veterinaire kwetsbaarheid in deze gebieden.
De reconstructie moet onder meer leiden tot een verbetering van de landschappelijke en recreatieve aantrekkelijkheid van de concentratiegebieden, tot vermindering van de veterinaire kwetsbaarheid door het creëren van ruimtelijke scheidingen (varkensvrije zones) tussen varkenshouderijconcentraties, tot vermindering van de milieudruk op bos en natuur door de intensieve veehouderij door deze op een grotere afstand van de meest gevoelige natuurgebieden te lokaliseren, tot een versnelling van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur en tot verbetering van de waterhuishouding.
Het wetsvoorstel kent aan de provinciebesturen een centrale regisserende rol toe. Binnen zekere door het Rijk gegeven uitgangspunten zullen zij worden belast met de opstelling van reconstructieplannen, waarin wordt beschreven op welke wijze de te reconstrueren gebieden zouden moeten worden heringericht. Het wetsvoorstel voorziet in een eenduidige, snel te doorlopen en flexibele planvormingsprocedure, alsmede in Rijks-instrumenten om eenmaal vastgestelde reconstructieplannen met voortvarendheid te kunnen realiseren. Planvorming en uitvoering, waarbij provincies het voortouw hebben, geschieden in nauwe samenwerking met gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties.
Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van de Reconstructiewet in de loop van het jaar 2000. In 2000 zijn middelen beschikbaar voor de met de reconstructie beoogde kwaliteitsimpuls. In het kader van het zogenoemde interimbeleid reconstructie wordt op basis van bestaande instrumenten een aantal projecten opgestart die aan de doeleinden van de voorgestelde reconstructie voldoen. Tevens wordt in een aantal pilot-projecten ervaring opgedaan met de opstelling van reconstructieplannen. De voortvarendheid waarmee de provincies de voorbereiding van de reconstructie hebben opgepakt, bevestigt het draagvlak dat voor de voorgestelde reconstructie bestaat.
Ten behoeve van de uitvoering van de reconstructie wordt gezamenlijk met VROM een subsidiestelsel ontwikkeld. In deze subsidieregeling worden overigens niet alleen alle specifiek voor de reconstructie beschikbare middelen samengebracht, maar zullen ook bestaande faciliteiten voor het gebiedsgericht beleid buiten de reconstructiegebieden worden geïntegreerd, zoals het Besluit waardevolle cultuurlandschappen, de Regeling Gebiedsgerichte bestrijding verdroging (GeBeVe) en de Bijdrageregeling gebiedsgericht milieubeleid (BGM).
2.2 Landinrichting
Bij een gebiedsgerichte aanpak hoort een passend uitvoeringsinstrumentarium. De herijking van het landinrichtingsinstrumentarium zal hierop in het bijzonder zijn gericht. De nadruk ligt daarbij op een integrale afweging bij de voorbereiding van de uitvoering en een zo eenvoudig mogelijke uitvoering zelf. Gestreefd wordt naar een pakket van instrumenten, dat al naar gelang de specifieke behoefte kan worden ingezet. Daarbij is flexibiliteit en maatwerk per regio nodig om de specifieke kwaliteiten en kenmerken van de regio te respecteren.
Met de provincies zijn afspraken gemaakt om de komende jaren ook in financiële zin de gewenste flexibiliteit te krijgen. Enerzijds door met ingang van 1999 alleen nog kortlopende verplichtingen aan te gaan, anderzijds door bestaande verplichtingen versneld af te bouwen. Met het aangaan van kortlopende verplichtingen worden alleen verplichtingen aangegaan voor de delen van landinrichtingsplannen die in ongeveer 4 jaar uitgevoerd kunnen zijn. Het versneld afbouwen van de bestaande verplichtingen gebeurt door sanering van in totaal f 300 mln. In de periode tot 2010 zal in totaal f 400 mln, vanuit bestaande rijksmiddelen, voor nieuwe beleidsdoelen in landinrichting worden ingezet. In de loop van 2000 zal de gewijzigde Landinrichtingswet aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
2.3 Relatie stad-land
Samen met VROM, BZK en VWS werkt LNV aan het thema «Groen in en om de stad». Hiermee wordt beoogd de grote steden een groene impuls te geven; een samenhangende groenstructuur van hartje stad tot in het buitengebied. Met de grote steden in de G25 worden dit jaar contracten afgesloten in het kader van het grote-steden-beleid. Hierin zullen ook de afspraken over het groen worden opgenomen.
Groen in en om de stad (GIOS) bestaat uit drie onderdelen. Het eerste betreft «groen om de stad». Dit is groen in de direct met de stad samenhangende zone en dit wordt onder andere gefinancierd uit LNV-gelden voor landinrichting. Er wordt naar gestreefd om ongeveer f 200 mln voor de periode 1999 t/m 2002 in te zetten voor groen in de nabijheid van steden. Uit de Groene Hart Impuls komt in deze periode f 20 mln beschikbaar voor projecten die dit gebied kwalitatief verbeteren en beter bereikbaar en toegankelijk maken. In het bestuurlijk platform Groene Hart worden de door andere overheden ingediende projectvoorstellen beoordeeld.
Het tweede onderdeel van GIOS is «groen in de woonomgeving». Dat is het kleinschalig groen, direct bij de woning en dit wordt medegefinancierd uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) van VROM. Het derde onderdeel is het «grootschalig groen in de stad». Dan gaat het om stadsparken en robuuste verbindingen met «buitengroen». Hiervoor wordt door de regering f 100 mln besteed in de periode 2000–2004, inclusief de LNV-bijdrage van f 50 mln. Vanuit BZK en VWS wordt daarnaast flankerend beleid gevoerd.
2.4 Belvedere
De nota Cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting, Belvedere (TK, 1998/ 1999, 26 663, nr. 1–2), geeft de visie van het kabinet weer op de wijze waarop met cultuurhistorische kwaliteiten bij de toekomstige inrichting van Nederland kan worden omgegaan. De nota vormt een bouwsteen voor de nog te verschijnen Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en het Beleidsplan Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw (NBL21). Nederland staat voor grote ruimtelijke veranderingen. Veranderingen die noodzakelijk en gewenst zijn: woningbouw, natuurontwikkeling, aanleg van infrastructuur etc. Tegelijkertijd staat de culturele identiteit van de leefomgeving in de belangstelling. Er is vooral zorg over de vervlakking van de diversiteit en kwaliteit van het landelijk gebied. Cultuurhistorie en ruimtelijke planning kunnen beter en creatiever op elkaar aansluiten. Er ligt een gezamenlijke opgave voor overheden en particuliere organisaties. Het rijk wil door middel van een samenhangend en consistent beleid de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Bij het opstellen van visies in het kader van de rurale ontwikkelingsplannen en de bestuurlijke akkoorden nieuwe stijl (BANS) zal rekening gehouden worden met deze opvatting. In het kader van het Programma Beheer worden beheerspakketten voor cultuurhistorische landschapselementen opgenomen. Bezien zal worden of Belvedere-gebieden onder de werkingssfeer van de subsidieregeling Agrarisch natuur- en landschapsbeheer kunnen worden gebracht. In het gebiedsgericht beleid conform de waardevolle cultuurlandschappen is het cultuurhistorisch erfgoed reeds opgenomen. Belvedere leidt tot een versterkte aandacht hiervoor. Met het verschijnen van Belvedere is een impuls gegeven aan het Rijksproject de Nieuwe Hollandse Waterlinie. LNV zal hiervoor voor gedurende twee jaar een projectleider financieren. In de gebiedsgerichte aanpak in het kader van de kwaliteitsimpuls zandgebieden Zuid en Oost-Nederland zal het Belvedere-beleid worden geïntegreerd.
2.5 Agrarisch natuur- en landschapsbeheer
In 2000 zal het beleid om agrarisch natuurbeheer te versterken en duurzaam te maken worden voortgezet. Er wordt naar gestreefd dat per 1 januari 2000 in het kader van Programma Beheer regelingen ten behoeve van het natuurbeheer van kracht worden, die agrariërs de gelegenheid geven om naast het beheer van natuur buiten de ecologische hoofdstructuur ook natuur binnen de ecologische hoofdstructuur te beheren. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om subsidierelaties aan te gaan die een langere looptijd hebben dan de gebruikelijke RBON-contracten. De rol van natuurverenigingen en milieucoöperaties bij het agrarisch natuurbeheer is belangrijk. De organisaties vervullen enerzijds een voortrekkersrol en anderzijds een ondersteunende rol voor agrariërs bij het beheer van natuur. In 2000 wordt daarom de mogelijkheid geboden om de werkzaamheden van de milieucoöperaties en de natuurverenigingen gedurende een opbouwperiode te versterken en te stimuleren door middel van een financiële bijdrage. In het Programma Beheer worden hun activiteiten ondersteund.
Gekoppeld aan de evaluatie van het Bestuurlijk Experiment Milieucoöperaties werkt LNV een visie uit op milieucoöperaties. Daarmee is het bestuurlijk experiment afgerond en krijgen milieucoöperaties een reguliere rol in de uitvoering van het beleid voor het landelijk gebied.
2.6 Ontwikkeling en financiering groene functies
Met publieke en private partners worden afspraken gemaakt over de ontwikkeling en financiering van groene functies. Uitgangspunt daarbij is dat «rood» en «groen» bij functiewijzigingen in balans moeten zijn dan wel komen, zowel op lokaal als op nationaal niveau.
Publiek Private Samenwerking is één van de instrumenten om enerzijds de gestelde doelen beter en/of sneller te realiseren. Anderzijds wordt hiermee gestimuleerd dat partijen die economisch profijt hebben van het groen ook (financieel) bijdragen aan de duurzame instandhouding.
In aansluiting op het door het ministerie van Financiën ingestelde PPS-Kenniscentrum zal LNV in 1999 een «groen» PPS-bureau voor het landelijk gebied vestigen bij DLG, met als doel het fungeren als aanspreekpunt voor externen en het ondersteunen en adviseren van LNV en andere overheden. Tevens zal PPS aan de hand van concrete voorbeeldprojecten getoond kunnen worden.
Eind 1997 heeft de Stichting Nationaal Groenfonds, bij wijze van experiment, het Revolving Fund geïntroduceerd met als doel om in aanvulling op het regulier instrumentarium, nieuwe investeringen (mede) te financieren met «goedkoop» geld. Voor aankoop en inrichting van bos-, natuur- en recreatieprojecten, die passen in de beleidsdoelstellingen van de rijksoverheid kan voor een vooraf af te spreken periode, van bijvoorbeeld 10 jaar, een laagrentende lening van 1 à 2 % worden verkregen.
In 1997 en 1998 is door LNV, uit de exploitatiesaldi van het Groenfonds, in totaal f 1,5 mln in het Revolving Fund gestort. Hiermee is, aanvullend op de reguliere middelen, 189 ha direct beschikbaar gekomen voor natuurontwikkeling. Ook konden als gevolg hiervan gehele natuurontwikkelingsgebieden worden gerealiseerd. De ervaringen met het experiment zijn dermate positief dat de inzet via het Revolving Fund zal worden voortgezet.
De regering heeft, ter compensatie van de grondprijsstijging over de periode 1994–1996 naar het prijsniveau van 1996 extra middelen beschikbaar gesteld. In 1997 en 1998 heeft de prijsstijging voor SGR/EHS gronden zich voortgezet en wel met ongeveer 20%. Over de omvang van de financiële consequentie voor het SGR-beleid is het CPB om een analyse gevraagd.
2.7 Duurzaam waterbeheer
De beleidsconsequenties van het nieuwe waterbeheer in de Vierde Nota Waterhuishouding (TK, 1998/1999, 26 401, nr. 1) zijn voor de korte en de lange termijn in kaart gebracht. Gericht op een duurzame watersituatie en mede op basis van de perspectieven voor de sectoren in het landelijk gebied worden de instrumenten van LNV tegen het licht gehouden en waar nodig aangepast. Ruimtelijke consequenties worden verwerkt in de Vijfde Nota Ruimtelijk Ordening.
Ook het medio 2000 te verwachten advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw en de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water worden hierin betrokken. Op internationaal niveau zal een bijdrage geleverd worden aan het World Water Forum en de daaraan gekoppelde Ministersconferentie in maart 2000.
2.8 Recreatie en toerisme
Het recreatiebeleid van LNV rust op twee inhoudelijke pijlers, namelijk groen in en om de stad en recreatie en toerisme in het landelijk gebied. In 1999 is met EZ de lijn ingezet van integratie van recreatie en toerisme in breder beleid waar mogelijk en van interventie waar nodig (brief van 19 februari 1999, 26 419, nr. 1). Deze brief informeert de Kamer over de verdere voortgang van het totale traject. In voorjaar 2000 zullen aan de hand van een notitie van EZ en LNV actuele onderwerpen apart de revue passeren. LNV zet de lijn van integratie van recreatie en toerisme in 2000 met kracht door. Daarnaast wordt het eigen instrumentarium voor inrichting (landinrichting) en beheer (programma beheer, aansturing SBB)
in toenemende mate gericht op verbetering van de kwaliteit van de omgeving voor recreatie en toerisme.
Het accent van het beleid voor 2000 ligt op het versterken van de concurrentiekracht van recreatie en toerisme op het Nederlandse platteland. Hierdoor zal de positie van Nederland als vakantieland, ook in de internationale context, worden versterkt. LNV stimuleert het verder ontwikkelen en het vergroten van de onderlinge samenhang van de landelijke netwerken voor varen, fietsen en wandelen, het vergroten van de toegankelijkheid en openstelling van het landschappelijk waardevolle cultuurlandschap en de samenwerking van aanbieders van recreatiemogelijkheden op regionaal niveau (vraaggerichte ketensamenwerking). Ook stimuleert LNV de ontwikkeling van recreatief-toeristische mogelijkheden in samenhang met de voorgenomen natte natuurontwikkeling in onder andere het IJsselmeergebied, het kust- en duingebied en rond de rivieren en de Zuidwestelijke Delta.
3 GEZONDE LAND- EN TUINBOUW
3.1 Economische ontwikkeling agrosector
De totale agrosector draagt ongeveer 10% bij aan de nationale economie. In toenemende mate wordt de productie afgezet in het buitenland, momenteel ongeveer driekwart van de productie. Het saldo op de agrarische handelsbalans bedroeg in 1998 f 36,7 mld. Tegenover een import van agrarische producten van f 47,6 mld stond een export van f 84,3 mld.
De groei van de landbouw is de afgelopen jaren achtergebleven bij de algemene economische groei. Hierbij spelen incidentele factoren als de varkenspest en lage prijzen een rol, maar ook meer structurele factoren zoals productiebeperkende maatregelen uit het oogpunt van markt en milieu. Het CPB verwacht voor 1999 en 2000 een vertraging van de algemene economische groei voor de marktsector, resp. 2,5% en 2,75% toename bruto toegevoegde waarde. De groei van de agrosector zal voor die jaren op een vergelijkbaar niveau liggen van resp 2,5% en 1,5%. De werkgelegenheid in de agrosector vertoont volgens het CPB in de komende jaren een lichte daling van resp. 0,5% en 1,0%. Dit is conform de trend van het afgelopen decennium.
De inkomens in de landbouw lopen zowel in de verschillende sectoren, als ook van jaar tot jaar, sterk uiteen. De glastuinbouw behaalt de laatste jaren bijzonder goede resultaten, terwijl in de intensieve varkenshouderij de resultaten bijzonder slecht zijn. Ook binnen de sectoren bestaan grote verschillen in bedrijfsinkomen.
Van het totale inkomen op land- en tuinbouwbedrijven komt een toenemend deel van buiten het bedrijf, bijvoorbeeld uit arbeid, vermogen en sociale uitkeringen. Het LNV-beleid is gericht op een vitaal platteland. Bedrijven dienen economisch weerbaar te zijn en te voldoen aan de wensen die in de samenleving bestaan. Dit betekent enerzijds stimulering van toekomstmogelijkheden van bedrijven en anderzijds het mogelijk maken van een sociale sanering. Daarvoor is een goed sociaal vangnet onontbeerlijk.
De ombuigingen in het kader van het Regeerakkoord en de begroting van 2000 worden voor een deel ingevuld met de opschorting van het Stimuleringskader. Hierdoor kunnen andere prioritaire beleidsterreinen zoveel mogelijk ontzien worden van bezuinigingen.
3.2 Verwerking
De veranderingen in de vraag vormen een belangrijk element bij de verwerking van agrogrondstoffen. De consument stelt steeds hogere eisen aan de veiligheid en kwaliteit van producten, evenals aan de daaraan gekoppelde diensten. Verzadiging op belangrijke markten maakt het noodzakelijk om in te spelen op de wensen van de individuele consument, waardoor een steeds grotere differentiatie in producten en diensten ontstaat. Het gaat hierbij niet alleen om de Nederlandse consument, maar ook om de consument in de exportmarkten. LNV zal een meer marktgerichte aanpak bij de verwerking en afzet van landbouwproducten bevorderen. De inzet van het exportinstrumentarium en de instrumenten van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken bieden hierbij de nodige ondersteuning.
Het tweede belangrijke element is de vermaatschappelijking van de voedselproductie. Steeds meer moet het agrocluster niet alleen zorgen voor productie, maar moet het ook zijn productiemethode aan de samenleving verantwoorden. Het gaat hierbij om een breed scala aan «consumer concerns» met naast veiligheid ook zaken als dierenwelzijn, milieu, biotechnologie en kwaliteit van de leefomgeving. Dit noopt tot het vinden van wegen om een duurzame voedselproductie door de hele keten heen mogelijk te maken. Er zal een breed scala van instrumenten nodig zijn om de nodige trendbreuken en systeeminnovatie te stimuleren. In overleg met EZ en BZ zal worden bezien hoe dergelijke «consumer concerns» een prominentere plaats kunnen krijgen in internationale handelsverdragen (met name WTO).
Hernieuwbare grondstoffen/agrificatie
Het gebruik van landbouwgrondstoffen buiten het terrein van de voedingsmiddelen wordt bevorderd. Dit dient een dubbel doel. In de eerste plaats kan het bijdragen aan het verminderen van de CO2-uitstoot door het vervangen van grondstoffen op basis van minerale oliën door hernieuwbare grondstoffen. Daarnaast kan het nieuwe kansen bieden voor de landbouw en voor industriële ontwikkeling. In het kader van de DLO-programmafinanciering kan hier ondermeer het onderzoek naar versterking van natuurlijke vezels en naar nieuwe toepassingen van eiwitten en oliën van agrarische oorsprong worden genoemd.
Met het bedrijfsleven is een verkenning uitgevoerd naar mogelijke toepassingen van agro-grondstoffen in lijmen en verven. In het vervolg hierop is eind juli 1999 de Subsidieregeling demonstratieprojecten markten concurrentiekracht opengesteld voor aanvragen die passen binnen het boegbeeld «Gebruik van agrogrondstoffen in lijm en verf» als bedoeld in de Nota Milieu en Economie.
3.3 Voortgang herstructurering sectoren
3.3.1 Varkens
De herstructurering varkenshouderij is een integrale aanpak van de problemen in deze sector betreffende zowel milieu, dierenwelzijn, als diergezondheid. Oogmerk is een duurzame sector die kan rekenen op ruim maatschappelijk draagvlak. Op veterinair en welzijnsvlak is winst geboekt, hoewel de naleving van de nieuwe eisen van het Varkensbesluit nog op een hoger niveau moet worden gebracht. De handhaving zal op dit punt het komende jaar worden aangescherpt.
Als gevolg van enkele rechterlijke uitspraken is er sprake van een juridische patstelling rond de sanering van het mestoverschot in de varkenshouderij. Doelstelling en tijdpad van het mestbeleid dreigen daardoor in gevaar te komen. Deze noodzaak tot aanvullend beleid, zoals reeds aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 28 juni jl. (TK, 1998/1999, 25 448, nr. 34), is nog duidelijker geworden door het recent ontvangen «met redenen omklede advies» van de Europese Commissie, waarin het Nederlandse maatregelenpakket ter implementatie van de Nitraatrichtlijn opnieuw als onvoldoende wordt beoordeeld.
Op 10 september jl. heeft de regering haar beleidsvoornemens inzake een nieuwe integrale benadering van de mestproblematiek bekend gemaakt. De regering kiest daarbij voor een integrale benadering van de problematiek op basis van gegarandeerde mestafzet. Niet langer zullen de in het verleden verworven productierechten bepalend zijn voor de omvang van de veestapel van het bedrijf, maar de mate waarin het bedrijf een duurzame mestafzet heeft geregeld, op eigen land dan wel in de vorm van mestafzetcontracten. De (forfaitaire) normen, die zullen worden gehanteerd voor de bepaling van de aanwendingsmogelijkheden op de eigen grond of op de grond van een andere landbouwer die zich door een afzetcontract verplicht tot de afname van mest, komen overeen met de op grond van de Nitraatrichtlijn voorgeschreven maximale mestgiften. Het stelsel van regulerende mineralenheffingen (Minas) blijft van belang, met name om de feitelijke milieu-verantwoorde aanwending van mineralen te verzekeren. Daartoe zullen de verliesnormen van Minas in 2002 en 2003 zodanig worden aangescherpt, dat verzekerd is dat de dierlijke mestgift niet hoger zal zijn dan de op grond van de Nitraatrichtlijn voorgeschreven mestnormen.
Het systeem van mestafzetcontracten betekent dat ondernemers zullen worden aangesproken op de mate waarin zij duurzaam hun mest af zetten. Ondernemerschap wordt beloond. Generieke krimptaakstellingen per sector zijn dan niet langer nodig. De huidige dierrechten hebben tegen 2005 geen meerwaarde meer naast het systeem van afzetcontracten. Het is niet verstandig de dierrechten al eerder te laten vervallen, onder meer omdat het systeem zich in de praktijk nog moet bewijzen. Daarnaast vormen de bestaande dierrechten in de aanloop naar het nieuw systeem het enige aangrijpingspunt om een toename van het landelijk mestoverschot te voorkomen.
In het komende parlementaire jaar zal een zwaar wetgevingspakket aan de Kamers worden voorgelegd om het nieuwe systeem tijdig ingang te doen vinden. Hiertoe zal een wijziging van de Meststoffenwet plaatsvinden.
Op zo kort mogelijke termijn wordt de tijdelijke wet beperking omvang varkenshouderij bij de Tweede Kamer ingediend. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de motie-Feenstra c.s. (TK, 1998/1999, 25 448, nr. 26). Met deze wet wordt opnieuw een plafond aangebracht in het aantal te houden varkens per bedrijf. De noodzaak tot deze tijdelijk wet vloeit voort uit het feit dat de overheid ten gevolge van rechterlijke uitspraken niet kan beschikken over de in de Wet Herstructurering Varkenshouderij opgenomen instrumenten voor volumebeleid.
Onderwijl zullen de juridische procedures worden voortgezet teneinde volledig klaarheid te krijgen over een aantal belangrijke vragen, waaronder de vraag van de schadeloostellingsplicht.
Samen met het bedrijfsleven wordt gezocht naar een nieuw perspectief, ook in economische zin. Daarvoor moeten de marktontwikkelingen in acht worden genomen. Het perspectief voor Nederlands varkensvlees ligt meer en meer op de markt voor kwalitatief hoogwaardig vlees met garanties voor veiligheid. De hele keten dient zich hierop te richten. Van belang is de kwaliteit en de veiligheid te garanderen middels certificering, traceerbaarheid en etikettering. LNV ondersteunt de ontwikkeling van ketencertifice-ringsystemen die momenteel door het bedrijfsleven in samenwerking met de maatschappelijke organisaties in gang is gezet dan ook van harte. Beschikbare fiscale faciliteiten voor milieu- en welzijnsinvesteringen dragen bij aan het stimuleren van investeringen in de gewenste bedrijfsontwikkeling. Op het sociale vlak zal de steun voor het Sociaal Economisch Plan van het bedrijfsleven gehandhaafd blijven. Dit is van belang voor het mogelijk maken van een weloverwogen beslissing van de individuele varkenshouder over zijn toekomst.
3.3.2 Pluimvee
In de pluimveehouderij is sprake van een groot aantal met elkaar samenhangende problemen die om herstructurering vragen. Om aan de groei van de pluimveestapel een einde te maken is sinds eind 1998 de omvang van de pluimveestapel bevroren. Aankondiging en invoering van het stelsel van pluimveerechten voorziet hierin. Met deze pas-op-de-plaats is voor de pluimveesector ruimte gecreëerd om een herstructureringsplan uit te werken om problemen op het punt van milieu, dierenwelzijn en productveiligheid structureel op te lossen.
Eind oktober 1999 brengt een stuurgroep onder leiding van de heer Alders een herstructureringsplan uit, waarin oplossingen zijn opgenomen voor de volgende problemen:
+ Bijdrage pluimveesector aan het landelijk mestoverschot: De pluimveesector dient de verantwoordelijkheid te nemen voor zijn bijdrage aan het landelijk mestoverschot en daarmee een uitbreiding te voorkomen. In de stuurgroep Alders wordt een systeem uitgewerkt waarin de effectuering van de pluimveerechten afhankelijk is van de vraag of duurzame afzet gegarandeerd is; + Huisvesting van legkippen en ouderdieren: In Europees verband is besloten om de legbatterij op termijn te verbieden en te vervangen door verrijkte kooien en alternatieve systemen. In de stuurgroep wordt nagegaan in hoeverre er mogelijkheden zijn om Nederland een voorloperspositie in te laten nemen gegeven het besluit in EU-verband, waarbij het Besluit huisvesting legkippen het streefbeeld is. Bij deze afweging speelt naast economische consequenties tevens ruimtelijke inpassing een grote rol; + Snelle groei en bezettingsdichtheid van vleeskuikens en kalkoenen: De fysiologie van de vleeskuikens en kalkoenen is niet in staat de effecten van de extreem hoge groeisnelheden op te vangen. Dit leidt tot grote welzijnsproblemen bij de betrokken dieren. Deze problemen dienen te worden opgelost. Daarnaast moet voorkomen worden dat teveel vleeskuikens en kalkoenen per m2 worden gehouden.
Het herstructureringsplan dient tevens aan te sluiten op trajecten waarvoor reeds doelstellingen en oplossingsrichtingen zijn uitgewerkt zoals productveiligheid, diergezondheid en ruimtelijke ordening. In het uiteindelijke voorstel dienen deze trajecten integraal te worden meegenomen.
3.3.3 Nertsen
De Tweede kamer heeft in een motie (TK, 1998/1999, 26 200, XIV, nr. 63) gevraagd een groeistop op het bedrijfsmatig houden van nertsen af te kondigen én maatregelen voor te bereiden die het bedrijfsmatig houden van nertsen stopzetten. Naar aanleiding van deze motie onderzoekt de heer J. van Noord in overleg met de betrokken partijen hoe de nertsen-houderij in Nederland tegen aanvaardbare kosten afgebouwd zou kunnen worden, rekening houdend met internationale aspecten. Naar verwachting wordt de Kamer in september op basis van de rapportage van de heer van Noord nader geïnformeerd. Hierbij zal duidelijk worden hoe de nertsenhouderij in Nederland binnen de financiële kaders op sociaal-economisch verantwoorde wijze kan worden beëindigd.
3.3.4 Glastuinbouw
De glastuinbouw kende de afgelopen jaren een gunstige economische ontwikkeling. Het Nederlandse product wordt positief gewaardeerd op de internationale markt. Deze omstandigheden leiden ertoe dat er grote investeringsbereidheid is in de sector. Ondanks de aanscherping van de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG) bestond in 1999 dan ook een zodanig grote belangstelling voor de regeling, dat het beschikbare budget snel was uitgeput. Naar verwachting kan met het beschikbare budget van f 4 mln voor afbraak dit tweede onderdeel van de regeling geheel 1999 opengesteld blijven. Op basis van een uit te voeren quick scan op de werking van de RSG in 1999 zal worden bezien of de regeling voor 2000 opnieuw aanpassing behoeft.
De voortgang van de RROG-projecten die in 1996 en 1997 in uitvoering zijn gekomen, is goed. In 1999 wordt de voortgang geëvalueerd. Uit de evaluatie zal moeten blijken of het beschikbare budget toereikend is. De verbetering van de infrastructuur met behulp van de infrastructuurregeling komt ook op gang. Het SEP-voorlichtingsproject wordt medio 1999 afgerond. In het eerste halfjaar van 2000 zal de eindevaluatie gereed zijn. De algemene indruk op basis van de grote deelname is dat het project geslaagd is en dat de belangrijkste doelstellingen zullen zijn gerealiseerd.
Op korte termijn wordt een nieuwe regeling, gericht op de duurzame inrichting van nieuwe glastuinbouwgebieden, van kracht. Initiatiefnemers van projectvestigingen die voldoen aan hoge eisen van duurzaamheid op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en landschap kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Voor deze regeling is in deze kabinetsperiode f 45 mln en in de periode 2003–2010 f 205 mln ICES-geld beschikbaar.
3.4 Biologische landbouw
De ontwikkelingen in de biologische landbouw zijn het afgelopen jaar snel gegaan. In maart 1999 is aan het duizendste biologische bedrijf het aansluitingscertificaat overhandigd. De ontwikkelingen in de afzet van biologische producten gaan echter nog sneller. De belangstelling van supermarkten om biologische producten in de schappen te leggen is sterk toegenomen. Inmiddels zijn er signalen dat het huidige aanbod aan biologische producten onvoldoende is om aan de vraag te voldoen. Er zijn in de praktijk veel initiatieven voor de ontwikkeling van de biologische keten, zoals bijvoorbeeld het begin 1999 afgesloten convenant voor opschaling van de biologische varkenshouderij, waarin alle schakels van de keten partij zijn.
Zoals aangekondigd in de nota «Kracht en Kwaliteit» zal het beleid voor de biologische landbouw worden geactualiseerd en op onderdelen geïntensiveerd. In 1999 wordt het Plan van Aanpak biologische landbouw (TK, 1996/1997, 25 127, nr. 1), waarin het beleid voor de biologische landbouw voor de periode 1997 tot en met 2000 is neergelegd, geëvalueerd. Begin 2000 zal de Tweede Kamer een nieuwe beleidsnota aangeboden worden waarin het beleid voor stimulering van biologische landbouw in de komende jaren wordt aangegeven. Zoals is aangegeven tijdens het Algemeen Overleg over stimulering van biologische landbouw wordt de Tweede Kamer op korte termijn geïnformeerd over een aantal punten waarop de Regeling Stimulering Biologische Productiemethode (RSBP) gewijzigd dient te worden. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn de discussie over een maximumbedrag voor subsidie per bedrijf, het voorkomen van oneigenlijk gebruik en de toekenningsprocedure. Volgens het oorspronkelijke Plan van Aanpak zou in 2000 nog f 2,6 mln beschikbaar zijn voor het aangaan van verplichtingen in dit kader. Dit budget is thans verhoogd tot f 10 mln. Indien dit bij verdere uitwerking wenselijk blijkt zal dit budget bij de suppletore begroting in het voorjaar van 2000 worden aangepast.
Het beleid is en blijft gericht op een zelfstandige, markt- en exportgerichte sector. De biologische sector moet in Nederland een sterkere en bredere positie verwerven zodat de consument biologisch als «gewoon» beschouwt en de mogelijkheden voor biologische landbouw in de markt optimaal benut worden. Hiervoor wordt een forse inzet gevraagd van zowel het bedrijfsleven als van de overheid.
De overheidsinzet zal zich de komende jaren met name richten op het faciliteren van de professionalisering van de sector, het stimuleren van de ketensamenwerking, het stimuleren van de verdergaande doorbraak in het gangbare afzetkanaal en het stimuleren van de omschakeling van agrariërs.
3.5 Mest- en ammoniakbeleid
Bij brief van 29 september 1998 is Nederland door de Commissie van de Europese Gemeenschappen formeel in gebreke gesteld ter zake van de uitvoering van richtlijn nr. 91/676/EEG i van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (de Nitraatrichtlijn). De Nitraatrichtlijn heeft ten doel het nitraatgehalte van het grondwater en oppervlaktewater terug te brengen tot ten hoogste 50 mg per liter en de eutrofiëring van de kustwateren en de Noordzee te reduceren. Daartoe schrijft de Nitraatrichtlijn onder meer voor dat vanaf december 1999 per jaar niet meer dan 170 kg stikstof afkomstig van dierlijke mest per hectare landbouwgrond op of in de bodem mag worden gebracht.
De Commissie is van mening dat Nederland de Nitraatrichtlijn op onderdelen niet correct uitvoert. Belangrijkste punt van bezwaar is dat het per 1 januari 1998 ingevoerde Minas niet garandeerd dat de gebruiksnorm van 170 kg stikstof per hectare per jaar niet wordt overschreden.
Om aan de bezwaren tegemoet te komen is een ontwerpbesluit aanhangig gemaakt tot wijziging van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 en van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen. Het ontwerpbesluit is een van de maatregelen die zijn aangekondigd in het antwoord van de Nederlandse regering op de ingebrekestelling van de Commissie. Van de ingebrekestellingsbrief en van het antwoord van de Nederlandse regering zijn afschriften aan de Tweede kamer gezonden bij brief van 29 oktober 1998 (DWL/98102530) en bij brief van 2 december 1998 (TK, 1998/1999, 24 445, nr. 43).
Niettemin heeft de Commissie besloten de inbreukprocedure voort te zetten en is inmiddels een met redenen omkleed advies ontvangen. Als reactie hierop heeft het Kabinet gekozen voor een integrale benadering van de mestproblematiek waarbij de omvang van de veestapel wordt bepaald door de mate van duurzame mestafzet op het bedrijf. Teneinde hieraan invulling te geven zullen in het mestbeleid maximale dierlijke mestgiften naast de huidige systematiek van verliesnormen ingevolge Minas, als een dubbel slot worden geïntroduceerd via een systeem van mestafzetcontracten. Nederland zal daarbij de Europese Commissie overeenkomstig de Nitraatrichtlijn verzoeken een hogere mestgift te mogen toestaan dan de in de richtlijn opgenomen norm (derogatie-mogelijkheid). Een maximale invulling van deze derogatiemogelijkheid betekent in de Nederlandse situatie dat voor grasland een mestgift wordt toegestaan overeenkomend met maximaal 250 kg stikstof per hectale per jaar. Dit in de plaats van de in de richtlijn neergelegde norm van 170 kg stikstof per hectare per jaar in 2003.
Concreet betekent dit dat door middel van een systeem van mestafzet-contracten en de aanscherping van de Minas-verliesnormen voldaan zal worden aan de volgende aanwendingsnorman:
-
•per 1 januari 2002 maximaal 170 kg stikstof/ha/jaar voor bouwland, maximaal 210 kg stikstof/ha/jaar voor voedergewassen en 300 kg stikstof/ha/jaar voor grasland.
-
•per 1 januari 2003 maximaal 170 kg stikstof/ha/jaar voor bouwland en voedergewassen en maximaal 260 kg stikstof/ha/jaar voor grasland.
Minas, dat op 1 januari 1998 is ingevoerd blijft als instrumentarium van groot belang. Met Minas wordt verzekerd dat de milieudoelstellingen worden gehaald en kan verdere terugdringing van de stikstofkunstmest worden bereikt.
Per 1 januari 2000 gaat de tweede fase van Minas van start en worden de verliesnormen voor zowel fosfaat als stikstof aangescherpt. De fosfaatheffing bij overschrijding van de verliesnorm wordt voor de eerste 10 kg overschrijding verhoogd van f 2,50 naar f 5,00 per kg fosfaat en bij overschrijding van meer dan 10 kg van f 10,00 naar f 20,00 per kg fosfaat.
Om te verzekeren dat de voornoemde maximale dierlijke mestgiften niet worden overschreden, zullen de verliesnormen van Minas in de Meststoffenwet vanaf 1 januari 2002 verder moeten worden aangescherpt. Om bovendien zeker te stellen dat met het aanvullende mestbeleid de verliesnormen niet worden overschreden moet de sturingskracht van de heffingen worden vergroot door een nadere tariefsverhoging. Ook daarmee wordt voldaan aan een belangrijk, in het met redenen omkleed advies tot uitdrukking gebracht, bezwaar van de Europese Commissie. Per 1 januari 2002 zal daarom bij overschrijding van fosfaatverliesnorm een tarief gelden van f 20,00 per kilo fosfaat. Het lage tarief van f 5,00 voor de eerste 10 kg overschrijding van de fosfaatverliesnorm komt dan te vervallen. Het tarief van de stikstofheffing wordt verhoogd van de huidige f 1,50 naar f 5,00 per kg stikstof waarmee de stikstofverliesnorm wordt overschreden.
De fraudebestendigheid van Minas neemt toe doordat per 1 januari 2000 alle afgevoerde vrachten drijfmest automatisch moeten worden bemonsterd en geijkt moeten worden gewogen.
In het ammoniakbeleid zal invulling worden gegeven aan het emissie-spoor. Het terugdringen van de emissie uit stallen wordt nader uitgewerkt in de AMvB Huisvesting. Medio 2000 zal de AMvB Huisvesting worden ingevoerd.
Begin 2000 zal het instrument Groen Label worden verbreed ter stimulering van duurzame bedrijfssystemen in de veehouderij. Het huidige instrument Groen label, thans alleen gericht op ammoniakemissie, zal worden verbreed naar andere milieuaspecten (mineralen/mest, energie), dierenwelzijn en diergezondheid. Bedrijfssystemen met dit verbreed Groen Label-certificaat zullen in aanmerking komen voor financiële regelingen als Vamil en Regeling groenprojecten.
Het jaar 2000 zal vooral ook in het teken staan van de eerste evaluatie van het Nederlandse mest- en ammoniakbeleid.
3.6 Gewasbeschermingsbeleid
De bestuursovereenkomst van het Meerjarenplan Gewasbescherming (MJP-G) loopt eind 2000 af. Aan het eind van dit begrotingsjaar zullen de voornemens voor het gewasbeschermingsbeleid na 2000 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Daarin zal gewerkt worden aan zowel positieve als negatieve prikkels om de ondernemers te stimuleren minder chemische gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken en om de milieubelasting van chemische middelen verdergaand terug te dringen volgens het «nee, tenzij»-principe.
De hernieuwde toetsing van gewasbeschermingsmiddelen aan de wettelijke milieueisen zal de komende jaren leiden tot het verdwijnen van milieu-onvriendelijke toepassingen. Dit is een gevolg van afspraken die bedrijfsleven en overheid in 1993 hebben gemaakt in de Bestuursovereenkomst MJP-G.
Het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (CTB) moet per 1 januari 2000 besluiten over de toelating van de gekanaliseerde toepassingen van bestrijdingsmiddelen. Daartoe worden deze toepassingen op dit moment door het College getoetst aan nieuwe milieucriteria. Het is aan de toelatingshouders of zij de toepassingen in het licht van die criteria opnieuw verdedigen.
Om eventuele ongewenste gevolgen van het toelatingsbeleid voor de ziektepreventie en -bestrijding zoveel mogelijk te voorkomen, voeren bedrijfsleven en overheid het Actieprogramma effectief middelenpakket uit. Ook bij het vormgeven van het gewasbeschermingsbeleid na 2000 zal de effectiviteit van het beschikbare maatregelenpakket een belangrijk onderdeel uitmaken.
Het CTB zal de toelatingsprocedure voor biologische gewasbeschermingsmiddelen vereenvoudigen, waardoor er meer biologische middelen op de markt zullen komen.
3.7 Dierenwelzijn
In «Kracht en Kwaliteit» is aangekondigd dat het beleid voor verbetering van het dierenwelzijn het komende jaar opnieuw tegen het licht wordt gehouden. Inmiddels is hiermee aangevangen. Maatschappelijke groeperingen worden hierbij betrokken. In het welzijnsbeleid staat tot dusverre de invulling van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) in diverse AMvB’s centraal. Nadrukkelijker zal in het welzijnsbeleid aandacht moeten komen voor een goede mix van de in te zetten beleidsinstrumenten om te komen tot de versterking van de marktwerking. Daarbij is niet alleen de rol van de rijksoverheid, maar ook de rol van andere overheden, bedrijfsleven en intermediaire organisaties aan de orde.
Daarnaast wordt het komende jaar op het terrein van dierenwelzijn prioriteit gelegd bij de bijdrage aan en uitwerking van de herstructurering van de pluimveehouderij (o.a. AMvB’s voor legkippen en vleeskuikens), een samenhangende aanpak van de problematiek van de handel in en het houden van exoten (o.a. AMvB te houden recreatiedieren) en een verdere onderbouwing van de inbreng van welzijn in de volgende WTO-ronde. Het regelgevingsprogramma ter implementatie van de dierenwelzijns-artikelen van de Gwwd richt zich op voornoemde prioriteiten. Van in 1999 vastgestelde regelgeving zal de implementatie in 2000 vorm krijgen. Het betreft het Honden- en kattenbesluit en de aanpassing van de Regeling agressieve dieren inclusief met de sector overeengekomen flankerende maatregelen. Daarnaast worden de AMvB’s voor vleeskuiken-ouderdieren en loopvogels afgerond en geïmplementeerd.
De Europese Commissie en de Raad wordt gevraagd extra aandacht te besteden aan dierenwelzijn, gezien de welzijnsdossiers die de Europese Commissie in portefeuille heeft (o.a. varkens, transport, slachten) en gezien de noodzaak om voor kleine veehouderijtakken aanbevelingen van de Raad van Europa om te zetten in EU-regelgeving in het kader van de algemene welzijnsrichtlijn.
3.8 Diergezondheid
3.8.1 Monitoring
In het kader van de zorg voor een optimale diergezondheid, de bewaking van wettelijk te bestrijden dierziekten en de aan dierlijke productie gerelateerde risico’s voor de volksgezondheid zal, in samenwerking met het ministerie van VWS en het bedrijfsleven, gewerkt worden aan de verbetering van bestaande monitoring systemen. Doel is met behulp van dit instrument het inzicht in en de greep op het dierziekteniveau en de kwaliteit van dierlijke producten te verhogen. Het nieuwe monitoringstel-sel zal enerzijds fungeren als waarschuwingssysteem voor het optreden van besmettelijke dierziekten en voor de evaluatie van bestaand veterinair beleid. Anderzijds zal het gericht zijn op het signaleren van nieuwe en als risicovol beoordeelde ontwikkelingen in het productieproces van dieren en dierlijke producten, teneinde hierop tijdig met preventieve maatregelen te kunnen reageren.
3.8.2 Dierziektenbestrijding
De draaiboeken voor de belangrijkste dierziekten BSE, KVP, MKZ en NCD worden in 1999 afgerond. Ze zullen periodiek worden bijgesteld. Het periodiek bijstellen van de draaiboeken is een continu proces. Basis van deze aanpassingen wordt gevormd door nieuwe inzichten en ervaringen onder meer geënt op regelmatige (internationale) oefeningen op zowel beleids- als uitvoeringsniveau. Deze voortdurende actualisatie heeft in 1999 voor de draaiboeken van een aantal zeer besmettelijke dierziekten, zoals KVP, MKZ en NCD, vergaande aanpassingen tot gevolg gehad.
Nederland neemt actief deel aan overleggen die ondermeer in EU-verband worden gevoerd over aanpassingen van dierziekte-bestrijdingsrichtlijnen. Inzet van Nederland is om een uitbraak van een zeer besmettelijke dierziekte sneller te beheersen en tevens te voorkomen dat grote aantallen dieren moeten worden vernietigd. Om deze redenen tracht Nederland in Europees verband draagvlak te creëren voor nood-vaccinatie met markervaccins als bestrijdingsmaatregel.
3.8.3 Salmonella en Campylobacter
Het bestrijdingsplan in de slachtkippensector, dat op 1 november 1999 afloopt, zal naar verwachting slechts ten dele aan de verwachtingen voldoen. Op het terrein van Salmonella worden goede vorderingen gemaakt. Echter ten aanzien van Campylobacter moet er ondanks de grote inspanningen van het bedrijfsleven toch rekening mee worden gehouden dat nog een aanzienlijk deel van de afgeleverde koppels slachtkuikens besmet zal zijn. Het tegenvallende resultaat wordt veroorzaakt doordat de bestaande inzichten in de besmettingsroutes voor Campylobacter achterhaald blijken te zijn. Het ID-DLO zal hier de komende tijd extra onderzoek naar doen. Tezamen met VWS wordt bezien hoe de consument toch een effectieve bescherming geboden kan worden tegen besmet pluimveevlees. Dat zal uiteraard moeten gebeuren binnen de randvoorwaarden die Europese regelgeving ons toestaat.
In de consumptieëi-sector is op 1 november 1997 een bestrijdingsplan Salmonella van start gegaan. De looptijd daarvan is tot 1 november 2000.
3.8.4 Controle op het gebruik van diergeneesmiddelen en illegale groeibevorderaars
Het gebruik van diergeneesmiddelen is aan strenge randvoorwaarden gebonden. Dit in het belang van de volksgezondheid. Zo bestaat bijvoorbeeld het gevaar voor resistentie ten gevolge van het gebruik van antibiotica. Hierbij is een goede controle onmisbaar. Het gaat hierbij zowel om de controle op verboden diergeneesmiddelen en groeibevorderaars als hormonen en antibiotica, als op het juiste gebruik van legaal verkrijgbare middelen oftewel «terugdringen van off label gebruik». De verbeterde controle richt zich op de handel, het gebruik en het opsporen van residuen van hormonen en diergeneesmiddelen in dierlijke producten. De controle zal verstevigd worden door de verbeterde efficiëntie van het controleapparaat en de opsporingsmethoden. In het kader van het Nationaal Plan Hormonen en overige stoffen is tot dit jaar steekproefsgewijs gecontroleerd. Met ingang van dit jaar wordt meer gerichte controle uitgevoerd, waarover geregeld afstemming plaatsvindt met de AID en RVV, wat leidt tot een efficiëntieverbetering.
3.8.5 I&R
Op basis van de externe audit over I&R-rund is in 1999 een bestuurlijk en technisch verbeteringstraject ingezet. Ook zal gewerkt worden aan de verbetering van de dierstromenstructuur in de rundveesector. Over de voortgang wordt de Tweede Kamer periodiek gerapporteerd. Voor de varkenssector zal een externe audit plaatsvinden naar het I&R-systeem. Voor de schapen- en geitensector zal eerst een programma van eisen voor I&R worden opgesteld.
3.8.6 Het Diergezondheidsfonds
Op grond van EU-regelgeving heeft het Rijk bij de bestrijding van besmettelijke dierziekten zoals bijvoorbeeld de varkenspest een exclusieve taak. In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) is deze taak wettelijk verankerd. De Gwwd voorziet daarmee in een adequaat instrumentarium ter bestrijding van besmettelijke dierziekten én in de hiermee onlosmakelijk verbonden financieringssystematiek. De wet vormt de basis voor de instelling van het Diergezondheidsfonds (DGF) en het hieraan gekoppelde systeem van heffingen.
Sinds 1 september 1998 is dit systeem van heffingen operationeel voor de varkenssector.
Het ligt in de bedoeling binnen enkele jaren ook andere diersoorten in het DGF onder te brengen. Zo is voor 1 januari 2000 de introductie van een heffing voor de rundveesector voorzien.
Over het saldo van het DGF zal rente worden vergoed. Omgekeerd zal in het geval van voorfinanciering door het rijk rente moeten worden betaald. De rentekosten zullen, na de hiervoor noodzakelijke wijziging van de Gwwd, worden verrekend in de heffingen. Het DGF-saldo wordt rentedragend op het moment dat de bedoelde wetswijziging is geëffectueerd.
De wet biedt de mogelijkheid om onder voorwaarden een korting oplopend tot 70% te verlenen op de heffing. De voorwaarden hebben betrekking op het verminderen van veterinaire risico’s, bijvoorbeeld door het terugbrengen van het aantal varkenstransporten of het aantal bedrijfsvestigingen. Varkenshouders die participeren in een privaat systeem van kolomcertificering kunnen vanaf begin 2000 eveneens korting krijgen. Voorwaarde hiervoor is dat de kolom een betrouwbaar ketengarantiesysteem ontwikkelt dat op dat tijdstip operationeel moet zijn. LNV is in overleg met de Europese Commissie om de mogelijkheden te bezien om een dergelijk systeem te combineren met een modernisering van de vleeskeuring. De verwachting is dat de eerste concrete stappen daartoe in 2000 kunnen worden gezet.
3.9 Klimaat en energie
3.9.1 Klimaatbeleid
Zowel in 1996 als in 1997 heeft het kabinet f 750 mln ter beschikking gesteld ten behoeve van het klimaat. Deze f 1,5 mld zogenoemde klimaatgelden zijn verdeeld over het CO2-reductieplan (f 950 mln) en de overige klimaatgelden (f 550 mln). Voor zover relevant zijn ze opgenomen in de Uitvoeringsnota Klimaat Deel I (TK, 1998/1999, 26 603, nr. 1–2).
Inzake het CO2-reductieplan kunnen een aantal voor LNV relevante onderdelen worden genoemd. Het betreft hier allereerst enkele projecten op het gebied van agrificatie en biofuels (f 23,3 mln), die zijn opgenomen in de begroting van LNV (1999–2004). Daarnaast zijn te noemen rest-warmteprojecten in de glastuinbouw, die worden gefinancierd vanuit een tweetal inmiddels gesloten subsidieregelingen van EZ en VROM (meer dan f 150 mln). Recent is binnen het CO2-reductieplan aanvullend een bedrag van f 75 mln vrijgemaakt, dat via een heropenstelling van de VROM-regeling eveneens aan dit soort projecten zal worden besteed (TK, 1998/1999, 25 026, nr. 10). Tot slot zullen projecten voor innovatieve houtmodificatie, ondersteund worden via een subsidieregeling vanuit EZ (f 15 mln).
Vanuit de Overige klimaatgelden is voor de periode 1999–2003 f 30 mln aan de LNV-begroting toegevoegd voor de ontwikkeling van CO2-certificaten en enkele houtprojecten. Voorts worden in 2000 vanuit het Reductieplan Overige Broeikasgassen (ROB) van VROM gelden gereserveerd voor onderzoek- en demonstatieprojecten voor maatregelen ter vermindering van de emissies van methaan en lachgas in de landbouw (in 1999 was dit f 2 mln). Het ROB is eveneens een onderdeel van de overige klimaatgelden.
3.9.2 Energie
Het energiebeleid wordt vormgegeven middels de meerjarenafspraken. De Meerjarenafspraken in de landbouw (glastuinbouw, bloembollen en paddestoelen) worden door LNV ondersteund middels onderzoek en voorlichting. Begin 1999 hebben de Gasunie en de glastuinbouwsector een nieuw gasprijscontract afgesloten voor de duur van 3 jaar. Hiermee wordt invulling gegeven aan de gemaakte afspraken in het Regeerakkoord. Als gevolg van de liberalisatie van de energiemarkt komt de economische haalbaarheid van decentrale warmtekrachtkoppeling (WKK) in de glastuinbouw sterk onder druk te staan. Er vindt een studie plaats naar de gevolgen hiervan voor de rentabiliteit van de WKK. De toepassing van WKK is noodzakelijk voor de realisatie van de energiedoelstellingen van het convenant Glastuinbouw en Milieu. In het dit najaar door EZ uit te brengen Energierapport zal hieraan aandacht worden besteed met de intentie om dit knelpunt op te lossen.
De Europese Commissie heeft nog geen goedkeuring verleend aan de door Nederland voorgestane vrijstelling van de Regulerende Energiebelasting (REB) op aardgas voor de tuinbouw. Gestreefd wordt naar een zo mogelijk permanente goedkeuring.
3.10 Pacht
Op 19 maart 1999 is een tijdelijke adviescommissie van externe deskundigen ingesteld: de Commissie Pachtbeleid. De opdracht voor de commissie is tweeledig: het evalueren van de huidige Pachtwet en het opstellen van een toekomstvisie voor de pacht. Beide onderdelen worden bezien in het licht van het regeerakkoord, waarin een verdere liberalisering van het pachtbeleid is afgesproken. De commissie zal naar verwachting in het najaar van 1999 haar advies uitbrengen.
3.11 Emancipatiebeleid
In 2000 zal het actieplan emancipatie LNV (1999–2003) verder uitgewerkt en geconcretiseerd worden. De actieplannen emancipatie zijn door alle departementen geformuleerd in het kader van het regeerakkoord. Het actieplan emancipatie LNV is ook onderdeel van het beleidsprogramma «Kracht en Kwaliteit».
Om het aandeel vrouwen in LNV-commissies en -organen te vergroten zal er in 2000, ter ondersteuning, een databank worden ingericht met namen van relevante vrouwelijke kandidaten.
Begin 2000 zal vastgesteld worden op welke drie belangrijke LNV-beleidsterreinen een Emancipatie Effectrapportage wordt uitgevoerd. De geïnitieerde samenwerking tussen enerzijds DLV, SEV en AOC (cursorisch onderwijs) en anderzijds de LTO-commissie Vrouw en bedrijf, NAJK en CPVO wordt verder vorm gegeven. De organisaties worden uitgenodigd om te komen met één gezamenlijk voorlichtingsen cursusprogramma. Hiervoor is 5% van het voorlichtings- en cursusbudget van LNV gereserveerd.
In het kader van de koppeling tussen de resultaten van de Commissie dagindeling en plattelandsvernieuwing zal er in regionale pilots onderzoek gedaan worden naar, dan wel ervaring opgedaan worden met het minimaal noodzakelijke niveau aan sociale infrastructuur in het landelijk gebied.
4 KWALITEIT VAN DE VOEDING
4.1 Levensmiddelenbeleid
Het levensmiddelenbeleid raakt elke burger en is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van VWS, LNV en EZ. LNV wil de kwaliteit en veiligheid van producten van agrarische herkomst verbeteren en ziet de ontwikkelingen van de kwaliteitszorg in de keten als een belangrijk instrument daartoe. In «Kracht en Kwaliteit» is het belang van deze ketenkwaliteitszorg helder verwoord en zijn initiatieven beschreven om hiermee de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven en duurzame productiesystemen te stimuleren. Met een aantal van deze initiatieven, versterking AMK en wettelijke basis voor private zorgsystemen, is reeds een start gemaakt. Deze zullen in het komende begrotingsjaar verder worden uitgewerkt. Ten aanzien van de veiligheid van levensmiddelen is het van belang dat het bedrijfsleven zo vroeg mogelijk in de keten zijn voorzorgsmaatregelen neemt, maar ook dat de overheid bij misstanden kan ingrijpen voordat levensmiddelen op de markt komen. Het incident met peren met een te hoog CCC-gehalte in voorjaar 1999 is hiervan een voorbeeld. Dit incident is mede aanleiding voor het voornemen van LNV om in dit begrotingsjaar in een nota de verantwoordelijkheden van overheid en bedrijfsleven t.a.v. het levensmiddelenbeleid in relatie tot het ketenbeleid verder uit te werken.
De recente dioxine-crisis heeft indringend de noodzaak van de in dit hoofdstuk beschreven beleidsvoornemens laten zien. Juist ten tijde van crises is het noodzakelijk dat alle partijen hun verantwoordelijkheden kennen en nemen. De bron van deze dioxinebesmetting laat zien dat levensmiddelenbeleid en voedselveiligheid begint bij de grondstofleveranciers van veevoer. Aangezien door deze crisis ook de verwerking en opwerking van vetten uit de horeca in beeld is gekomen, is er in feite sprake van een kringloop. Tevens wordt hierdoor de noodzaak van een integrale ketenkwaliteitszorg bevestigd. Dit geldt voor het elkaar informeren door de schakels in de keten over de risico’s en deze risico’s te beheersen waar dat het meest efficiënt is. Maar dit is eveneens noodzakelijk om, indien zich een crisis voordoet, zowel voorwaarts als achterwaarts in de keten te kunnen traceren welke producten mogelijk verontreinigd zijn en een risico voor de volksgezondheid kunnen betekenen.
Samen met het ministerie van VWS is een opdracht verstrekt aan een bureau om een advies uit te brengen over de organisatie en communicatie rond het waarborgen van de voedselveiligheid. Het accent bij het onderzoek ligt op de vroegtijdige signalering van mogelijke risico’s in de voedselketen en het snel en effectief afwegen van die signalen, zodat adequate maatregelen getroffen kunnen worden.
4.2 Diervoederbeleid
Diervoeders vormen de input voor de dierlijke productieketens. Er is sprake van een toenemende complexiteit van handelsstromen en van de wijze van gebruik van diervoeder en -grondstoffen. Incidenten zoals de verontreiniging van diervoedergrondstoffen met dioxinen (Braziliaanse citruspulppellets, Belgische voedervet) en de aanwezigheid van diermeel-restanten in rundvee-voeders bevestigen het cruciale belang van een adequate kwaliteitsborging binnen de diervoedersector als onderdeel van de dierlijke-productieketens.
Met name de kwaliteit van de gebruikte grondstoffen moet beter gewaarborgd worden. Beoordeeld zal worden van welke grondstoffen de risico’s te groot zijn voor gebruik in diervoeding. Daarnaast zal de normstelling worden aangescherpt en zal het bedrijfsleven alleen grondstoffen mogen gebruiken waarvoor schriftelijk gegarandeerd is dat deze geen stoffen bevatten die risico’s kunnen opleveren voor de volksgezondheid. De overheidscontrole op de afwezigheid van schadelijk stoffen is geïntensiveerd. Aangezien de diervoederregelgeving grotendeels geharmoniseerd is, is aanpassing van het Europees beleid noodzakelijk. Hiertoe is een Memorandum ingediend bij de Raad.
Teneinde elk risico op de insleep van BSE te voorkomen zijn in maart 1999 vergaande maatregelen getroffen, uitgaande van een absolute nultolerantie van dierlijke eiwitten in veevoeders voor herkauwers. Om dit te bereiken zal het bedrijfsleven ingrijpende aanpassingen in de logistiek en van veevoederproductiesystemen moeten doorvoeren. Grote alertheid blijft echter geboden.
Naar aanleiding van het rapport van de Gezondheidsraad inzake antimi-crobiële groeibevorderaars is de discussie rond het gebruik van antibiotica als diervoederadditief in een stroomversnelling gekomen. Dit heeft ertoe geleid dat, in lijn met het advies, op Europees niveau een viertal antibiotica per 1 juli 1999 voorlopig niet meer mogen worden toegepast als diervoederadditief. Met betrekking tot één overgebleven antibioticum, avilamycine, zijn tussen de overheid en het landbouwbedrijfsleven nadere afspraken gemaakt om, in aanvulling op het Europese besluit, op vrijwillige basis ook van het gebruik van deze stof op korte termijn af te zien. Zowel de Nederlandse overheid als het Nederlandse landbouwbedrijfsleven heeft zich achter de conclusie van de Gezondheidsraad geschaard dat binnen drie jaar het totale gebruik van antibiotica als diervoederadditief dient te zijn beëindigd.
De vervoedering van swill aan landbouwhuisdieren is met het oog op de dier- en volksgezondheid verboden. Gezien de risico’s wordt een plan van aanpak opgesteld om de handhaving van de swillregeling verder te versterken. Daartoe zullen onder meer de landelijke swillstromen van aanbieders tot gebruikers in kaart worden gebracht, waardoor een gerichtere controle mogelijk wordt. Daarnaast onderzoekt ID-DLO onder welke voorwaarden het veterinair en controletechnisch verantwoord zou kunnen zijn vervoedering van bewerkte swill toe te staan.
In het LNV-beleidsprogramma «Kracht en Kwaliteit» zijn de voornemens van LNV voor het diervoederbeleid beschreven. In de eerste plaats zullen de sturingsmogelijkheden van de rijksoverheid worden vergroot. LNV zal een grotere verantwoordelijkheid op zich nemen voor de invulling van de regelgeving en het toezicht hierop. Hiertoe zal er een Kaderwet Diervoeders worden opgesteld. Het intensiveren van het toezicht zal gepaard gaan met een grotere inzet van de RVV en de AID. Mede naar aanleiding van de recente incidenten is de herijking van het diervoederbeleid met kracht ter hand genomen. In de Kaderwet zullen de sanctiemogelijkheden worden verruimd. In de beleidsnotitie Diervoeder zal het Parlement eind 1999 nader worden geïnformeerd.
4.3 Biotechnologie
Biotechnologie kent een breed toepassingsgebied. De maatschappelijke discussie rond deze techniek spitst zich de laatste tijd toe op biotechnologie en levensmiddelen. Daarnaast blijft biotechnologie bij dieren ook sterk in de belangstelling staan, zoals wel blijkt uit de maatschappelijke discussies over de aanvaardbaarheid van kloneren en xenotransplantatie.
Genetische modificatie van dieren heeft (vooralsnog) hoofdzakelijk medische toepassingen tot doel. Vergunningverlening voor biotechnologi-sche experimenten met dieren vindt plaats op basis van het wettelijk verankerde «nee, tenzij»-beginsel. Momenteel wordt het vergunningstelsel geëvalueerd; in de eerste helft van het begrotingsjaar zal de Kamer de resultaten van deze evaluatie tegemoet kunnen zien, alsmede de eventuele conclusies voor het beleid die hieruit worden getrokken.
In het begrotingsjaar zal het maatschappelijk debat over de kansen voor, en de risico’s van biotechnologie door de overheid worden bevorderd. Dit kan gebeuren aan de hand van de uitgangsen discussiepunten die worden aangegeven in de nog in 1999 te verschijnen integrale notitie biotechnologie. De Tweede Kamer wordt nog nader geïnformeerd over de mogelijke instelling van een regeringscommissie voor specifieke aspecten rond de biotechnologie.
De ingezette activiteiten die het stimuleren van gentech-vrije ketens tot doel hebben, worden voortgezet. Datzelfde geldt voor de Nederlandse inzet voor een eenduidige en transparante veiligheidsbeoordeling van nieuwe producten die met behulp van gentechniek zijn vervaardigd. In dit verband zal in de Europese Unie worden gepleit voor een EU-bureau voor de wetenschappelijke beoordeling en controle van de veiligheid van nieuwe voedingsmiddelen.
4.4 Kwaliteitsborging in de keten
Tegen de achtergrond van de marktontwikkelingen groeit het bewustzijn dat alleen een gezamenlijke inspanning van samenwerkende partijen in de keten deze ontwikkelingen het hoofd kunnen bieden. Zeker op het gebied van logistiek, marketing, kwaliteit en informatievoorziening (IT) zal de nodige ketensamenwerking moeten ontstaan.
Door middel van openstelling van diverse regelingen in het Stimuleringskader voor kwaliteitsborgingsprojecten in de keten en de ondersteuning van ketenprojecten van de Stichting Ketennetwerken, Clusters en ICT (KLICT), stimuleert LNV de vorming van ketens. Met de inzet van de in opdracht van LNV ontwikkelde agroconcurrentiemonitor bevordert LNV op gestructureerde wijze het bewustwordingsproces rond (de verbetering van) de eigen concurrentiekracht van de sectoren.
Daarnaast zal LNV haar beleid voortzetten om ketens en private garantiesystemen te versterken en verder te ontwikkelen d.m.v. (aangepaste) regelgeving en subsidies.
De inzet van certificatie, met bij voorkeur accreditatie, en normalisatie als instrumenten voor kwaliteitswaarborging in de keten zal verder worden gestimuleerd. Daarbij zal aansluiting moeten worden gevonden bij de bevindingen van het MDW-rapport «Normalisatie en certificatie». Subsidies aan innovatieve integrale ketenprojecten moeten ketens en private borgingssystemen die uitstijgen boven de wettelijke eisen stimuleren. Een voorbeeld hiervan is het project kolomcertificering diergezondheid varkenshouderij in relatie tot de modernisering van de vleeskeuring.
Ten opzichte van de consument streeft LNV naar een transparant systeem van (milieu)keurmerken zoals is aangekondigde in een brief aan de Tweede Kamer (TK, 1997/1998, 25 600 XIV, nr. 61). Inmiddels is duidelijk geworden dat het gebruik van normalisatie of regelgeving daarbij niet opportuun is. Wel zal het bestaande beleid om het keurmerk voor biologische producten (EKO) en het Agro Milieu Keur te stimuleren worden voortgezet. Als deze keuren in de markt een leidende positie kunnen innemen, wordt de transparantie bevorderd.
5 NATUUR
5.1 Uitwerking nieuwe beleidsplan natuur, bos en landschap
Door verbreding, optimalisering en samenwerking moet de komende jaren een nieuwe impuls worden gegeven aan het natuurbeleid. Het beheer van natuur, bos en landschap is niet alleen een verantwoordelijkheid van de overheid, maar gaat de gehele samenleving aan. Daarom zullen ook andere partijen – economische sectoren, maatschappelijke organisaties, burgers en ondernemers – meer bij de realisering van het natuurbeleid worden betrokken. Dit geldt in het bijzonder ook voor de ambities die de regering zich stelt voor natuur en landschap buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Juist ook daar moet de vervlakking van het landelijk gebied worden gekeerd en de kwaliteit van natuur, bos en landschap worden verbeterd.
Waar voor de EHS geldt dat provincies beter toegerust moeten worden voor het uitvoeren van hun regietaken, zullen gemeenten een veel duidelijkere rol moeten krijgen in het bevorderen van de kwaliteit van het landschap en de natuur in en om de stad. Daarnaast zullen investeerders nadrukkelijk worden aangesproken op de (financiële) bijdrage die zij kunnen leveren aan het versterken van de natuur in ons land.
In het natuurbeleid worden deze kabinetsperiode vijf, deels nieuwe hoofdaccenten geplaatst. Deze zijn aangekondigd in de nota «Kracht en
Kwaliteit» en worden uitgewerkt in de nieuwe nota over natuur, bos en landschap, NBL21. Binnen het centrale thema «Natuur voor mensen»
betreft het de volgende hoofdaccenten:
+ er wordt ingezet op het realiseren van grote(re) eenheden natuurgebied en de verbindingen daartussen;
+ er wordt geïnvesteerd in natuur in en nabij stedelijke gebieden, waarbij natuur- en landschapsbeheer door boeren wordt versterkt;
+ er wordt meer nadruk gelegd op de ontwikkeling van voor Nederland karakteristieke en internationaal belangrijke natte natuur;
+ door een geïntegreerde, gebiedsgerichte benadering moeten de milieucondities die onontbeerlijk zijn voor de realisatie van natuurdoelen worden verbeterd;
+ er zal gezocht worden naar het verbinden van kosten en baten van natuur(beleid) door bijvoorbeeld publiek-private samenwerking en fiscale regelingen.
Naast deze vijf nieuwe hoofdaccenten worden de nota Belvedere, het beleid inzake biodiversiteit en het internationale natuurbeleid geïntegreerd in NBL21. De financiële consequenties worden nader uitgewerkt in NBL21.
5.2 Beheer groene ruimte
De nieuwe subsidieregelingen van het Programma Beheer zullen in 2000 van kracht worden. De regelingen bieden de mogelijkheid subsidie te verstrekken voor de ontwikkeling en/of instandhouding van natuur, bos en landschap. De bestaande beheersregelingen die hierin opgaan zullen met inachtneming van een overgangsperiode komen te vervallen.
Door middel van de in de regelingen opgenomen doelpakketten is het mogelijk te sturen op de door de overheid gewenste natuur- en bostypen. Samen met de provincies worden landelijke afspraken gemaakt over streefbeelden, vastgelegd in de kaart voor de gewenste kwaliteitsverdeling van de EHS. Sturing geschiedt op basis van die afspraken en de jaarlijkse vaststelling van subsidieplafonds.
Om de regelingen daadwerkelijk op 1 januari 2000 van kracht te kunnen laten zijn, zijn ze voorgelegd aan de Europese Commissie ter goedkeuring van de steunverlening. Onderwijl wordt gewerkt aan een aanvraag voor het verkrijgen van co-financiering op grond van de EU-kaderverordening plattelandsontwikkeling van de Commissie van de Europese Unie.
Op dit moment wordt gewerkt aan de realisatie van het stelsel van nationale parken in ons land, als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Het stelsel zal bestaan uit 15 à 16 parken met een totaaloppervlakte van ongeveer 100 000 ha. Het komend begrotingsjaar zal het accent worden gelegd op de kwalitatieve aspecten en op het functioneren van het stelsel van natuurparken. In samenwerking met de overlegorganen van de parken zal een kwaliteitstoetsingssysteem worden ontwikkeld. De onderlinge samenwerking tussen de parken wordt verder versterkt. In het kader van het streven naar grotere natuureenheden worden voorts, in overleg met de provincie Gelderland, de mogelijkheden voor een nationaal park Veluwe als onderdeel van een kwaliteitsimpuls voor dit gebied onderzocht.
5.3 EHS en Vogel- en Habitatrichtlijn
5.3.1 Ecologische Hoofdstructuur
Een belangrijk onderdeel van het SGR is de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De begrenzing van de EHS is grotendeels afgerond. Met de provincies wordt in de tweede helft van 1999 afgesproken om de begrenzingen in een aantal gebiedsgerichte projecten in 2000 af te ronden. De overheid zal er op toezien dat na de vastgestelde begrenzing de beschermingsformules van de PKB onverkort worden toegepast. Tegelijkertijd worden met provincies afspraken gemaakt over de gewenste kwaliteitsverdeling van de EHS in 2018. Op basis van kaarten worden ook de afspraken met de provincies over de zogenaamde tussendoelen voor de realisatie van de EHS aangevuld met kwalitatieve aanduidingen. De tussendoelen vormen op deze wijze, samen met het beschikbare budget, de uitgangspunten voor de programmering door de provincies van de uitvoering van de EHS voor de komende jaren.
5.3.2 Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn
Het afgelopen begrotingsjaar heeft de regering een flinke stap voorwaarts gezet bij de toepassing van de Europese Vogelrichtlijn en de Ramsar Conventie. Op 17 februari 1999 is de procedure gestart voor de aanwijzing van 57 gebieden als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. Deze procedure vindt plaats onder de vigeur van artikel 27 van de Natuurbeschermingswet 1998. Daartoe is de Openbare Voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) doorlopen. Van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen is zeer ruim gebruik gemaakt door particulieren en organisaties uit alle geledingen van de maatschappij die belangen hebben in of betrokken zijn bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied. Ook de besturen van provincies, gemeenten en waterschappen hebben in grote getale gehoor gegeven aan het verzoek om commentaar.
Dit alles zal bijdragen aan een verdere verbetering van de ontwerpbesluiten. Het is mogelijk dat in een aantal gevallen een heroverweging aan de orde komt, hetgeen er toe kan leiden dat de aangewezen gebieden een andere begrenzing zullen krijgen.
Naar verwachting zullen de definitieve besluiten genomen worden voor eind 1999. Ook ten aanzien van de bescherming van waterrijke gebieden, voortvloeiend uit de Ramsar Conventie, is een forse inhaalslag in gang gezet. Bovenop de 18 gebieden die reeds waren aangewezen als Wetland op grond van de Ramsar Conventie is de procedure voor aanwijzing van 26 gebieden gestart.
Ten aanzien van de toepassing van de Habitatrichtlijn zal in najaar 1999 door de Europese Commissie een begin worden gemaakt met het opstellen van de lijst met gebieden van communautair belang. Daartoe is door Nederland reeds begin 1999 een definitieve lijst van gebieden voorgesteld.
5.4 Natte natuur
In het gebied van de Grote Rivieren, het IJsselmeergebied en de ZuidHollandse Delta is vergroting van de veiligheid van burgers bij uitstek te combineren met de ontwikkeling van robuuste natuurgebieden die de identiteit van ons natte land – Nederland als groene bedrijvige delta – onderstrepen. Het beleid is erop gericht om gezamenlijke kansen zoveel mogelijk te benutten. Door het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden ontstaan veel mogelijkheden voor recreatief medegebruik. De robuuste, dynamische natuur kan medegebruik heel goed aan. Met de in het Regeerakkoord beschikbaar gestelde ICES-gelden Natte Natuur wordt hieraan invulling gegeven.
De beleidsintensivering natte natuur Zuid-Hollandse delta is bedoeld voor de realisering van 3000 à 4000 ha robuuste natuur in het mondingsgebied van de rivieren Rijn en Maas. In het IJsselmeergebied wordt de beleidsintensivering natte natuur ingezet om 3000 ha grootschalige natte natuur te realiseren, waarbij ook aspecten van veiligheid en recreatie worden meegenomen. In Noord-Nederland richt de intensivering zich naast andere natuurprojecten op het herstel van ongeveer 330 ha beeksystemen. Tot slot is in de ICES Natte Natuur ook een impuls voorzien voor herstel en inrichting van overige rijkswateren, waarmee o.a. projecten t.b.v. vismigratie, eutrofiëringsbestrijding en natuurvriendelijke oevers zullen worden gerealiseerd. De middelen voor de beleidsintensivering zijn structureel toegevoegd aan de begroting van LNV en maken onderdeel uit van de beleidsintensivering natte natuur.
LNV en V&W werken samen aan een raamafspraak ICES Natte Natuur/ Veiligheid waarin de programmering van projecten wordt vastgelegd en afspraken over uitvoering en monitoring worden gemaakt. Waar mogelijk wordt gestreefd naar co-financiering met derden.
5.5 Natuurbeleid Waddenzee en Noordzee
5.5.1 Waddenzee
De Regering ziet de Waddenzee als een groot internationaal natuurgebied, waarin samenwerking met Duitsland en Denemarken een belangrijke toegevoegde waarde heeft. De achtste Trilaterale Ministersconferentie van 1997 te Stade krijgt inmiddels haar doorwerking. Een aantal belangrijke elementen uit de nota «Kracht en Kwaliteit» wordt in het uitvoeringsprogramma Stade meegenomen, zoals landschap en cultuurhistorie in het Waddengebied, nominatie van de westelijke Waddenzee voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst en ontwikkeling en stimulering van duurzame vormen van toerisme en landbouw. In 2000 worden de voorbereidingen voortgezet voor de volgende regeringsconferentie in 2001. Daartoe heeft de regering de Waddenadviesraad gevraagd te adviseren over de mogelijkheden van de instelling van een Internationaal Park Waddenzee. Tevens wordt ernaar gestreefd meer elementen uit het concept van Integrated Coastal Zone Management binnen de trilaterale samenwerking op te nemen.
In 1999 is begonnen met de herziening van de PKB-Waddenzee. In 2000 zal deel II van de PKB verschijnen in reactie op het beleidsvoornemen. Met name de onderwerpen gaswinning, windenergie en schelpdiervisserij zullen een belangrijke rol spelen bij de uiteindelijke besluitvorming over de inhoud van de PKB. In deel I van de PKB-Waddenzee (beleidsvoornemen) wordt voorgesteld om hier geen beheersaangelegenheden meer in op te nemen, maar deze voortaan vast te leggen in het Beheersplan Waddenzee. Dit heeft gevolgen voor het bestaande Beheersplan Waddenzee, dat in 2000 wordt herzien.
5.5.2 Noordzee
Het Nederlandse deel van de Noordzee is in zijn geheel aangemerkt als kerngebied van de EHS. Centraal staat het streven naar een zo natuurlijk mogelijk functionerend ecosysteem, gekenmerkt door de karakteristieke biodiversiteit en landschappelijke identiteit. Gebruik van zee en kust dient in balans te worden gebracht met het ecologisch functioneren. In NBL21 zal hier in samenspraak met andere belanghebbenden uitwerking aan worden gegeven.
De belangrijkste vragen die daarbij zeker aan de orde zullen komen, zijn de mate waarin en de manier waarop grondstoffen als zand, olie en gas gewonnen kunnen worden, de hoeveelheid (bij)vangsten van vis en visserijtechnieken als bijvoorbeeld bodemberoerende visserij, de potentiële ruimtelijke ontwikkelingen in zee zoals eilanden voor wonen en werken, de infrastructurele ontwikkelingen als buisleidingen, windmolens, zendmasten, luchthaven en platforms en de bronnen van vervuiling in de Noordzee, bv. scheepvaart, scheepswrakken en platforms.
Naast het bovengenoemde nationale traject zijn er ook internationale ontwikkelingen op het gebied van ecologische doelstellingen voor de Noordzee. Nederland en Noorwegen spelen een leidende rol bij het in internationaal verband ontwikkelen van «Ecological Quality Objectives» voor de Noordzee. Hierover wordt begin september 1999 in Nederland een internationale workshop gehouden, in het kader van zowel OSPAR (Oslo-Parijs-verdrag) als de Noordzee-ministersconferenties.
LNV zal mede betrokken zijn bij het initiatief van V&W om het bestuurlijk en juridisch instrumentarium voor de Noordzee te bezien en waar nodig uit te breiden of aan te passen. Het betreft met name het gebied buiten de 12-mijlszone van het Nederlands Continentaal Plat.
5.6 Biodiversiteit
Het beleid van Nederland inzake biodiversiteit is verwoord in het Strategisch Plan van Aanpak Biologische Diversiteit uit 1995. Dit plan is inmiddels geëvalueerd. In de brief aan de Tweede Kamer van 21 december 1998 heeft de regering haar beleidsreactie gegeven op deze evaluatie (TK, 1998/1999, 26 407, nr. 1). Deze beleidsreactie wordt uitgewerkt tot een kabinetsvisie die wordt geïntegreerd in de nota NBL21. In 2000 zal het accent liggen op de uitwerking van de acties zoals vastgelegd in de nota NBL21. De financiering zal worden gebaseerd op bestaande mogelijkheden. In aanvulling daarop zal, samen met andere betrokken ministeries, worden verkend wat de mogelijkheden zijn voor het instellen van een algemeen stimuleringsbeleid biodiversiteit.
Het beleid ten aanzien van biodiversiteit dat is opgenomen in NBL21 omvat een actieplan voor de komende 10 jaar. Door middel van een interactief beleidsproces zijn in de eerste helft van 1999 in nauwe betrokkenheid met relevante partijen de beleidsagenda en het actieplan opgesteld voor agrobiodiversiteit. Voor het begrotingsjaar 2000 en daarop volgende jaren zullen de verschillende acties die in 1999 hebben plaatsgevonden resulteren in:
+ bewustwording bij de verschillende actoren; + afspraken met landbouworganisaties over duurzaam beheer en gebruik van agrobiodiversiteit; + afspraken met actoren in de keten en maatschappelijke partijen over duurzaam beheer en gebruik van agrobiodiversiteit; + opname van agrobiodiversiteit als een integraal onderdeel in het gewasbeschermingsbeleid na 2000; + formulering van concrete acties voor een beter beheer en gebruik van agrobiodiversiteit in de gangbare en biologische landbouw.
Daarnaast zal eind 1999 het beleidsstandpunt voor genenbanken worden afgerond. Rol en verantwoordelijkheden van overheid en bedrijfsleven ten aanzien van in situ en ex situ beheer en gebruik van agrobiodiversiteit worden hierin nader uitgewerkt, resulterend in afspraken voor 2000 en daarop volgende jaren. Voorts draagt LNV actief bij aan internationale ontwikkelingen ten aanzien van agrobiodiversiteit, met name in FAO- en EU-kader. In aanvulling op de plannen wordt onderzoek, voorlichting en onderwijs ten aanzien van agrobiodiversiteit verricht, gefinancierd vanuit het spoor van kennisontwikkeling.
6 KENNIS EN INNOVATIE
6.1 Ontwikkelingen in het kennis- en innovatiebeleid
De richting van het kennis- en innovatiebeleid is beschreven in «Kracht en Kwaliteit». Het kennisbeleid zal de komende jaren niet alleen de belangen van agrarisch Nederland dienen, maar ook met een brede maatschappelijke oriëntatie regionaal en landelijk ingezet worden voor de groene belangen van heel Nederland. Kernpunten van het kennisbeleid zijn: + versterking van de vraagsturing van het kennisbeleid in zijn algemeenheid + verbetering van de sturing en verantwoording van onderzoek + verbreden en vernieuwen van de inhoud van het agrarisch onderwijs + versterken van de samenwerking binnen het hoger agrarisch onderwijs + innovatie + internationalisering.
Kwalificaties zullen niet alleen meer te behalen zijn in het onderwijs. LNV zal onderzoeken in hoeverre elders verworven kwalificaties erkend kunnen worden. Emancipatie en de zorg voor allochtonen krijgen in het kennisbeleid aandacht. Ook voor het kennisbeleid geldt, dat de internationale oriëntatie sterk zal toenemen. LNV zal de inspanningen voor het kennisbeleid monitoren en de kwaliteit van onderzoek, voorlichting en onderwijs evalueren, want overheidsmiddelen dienen doeltreffend en doelmatig besteed te worden.
6.2 Wageningen Universiteit en Researchcentrum
Door de bundeling van de Landbouwuniversiteit Wageningen, de Stichting DLO en het praktijkonderzoek in Wageningen Universiteit en Research Centrum ontstaat een kenniscentrum van internationale allure. Als opmaat werd de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) per 1 juni 1999 verzelfstandigd. Eenzelfde proces zal voor het Praktijkonderzoek Veehouderij medio 2000 zijn afgerond. Voor het Plantaardige Praktijkonderzoek zal dit tegen het eind van het jaar 2000 zijn beslag krijgen. Met de inpassing binnen Wageningen UR van het Internationaal Agrarisch Centrum en het International Institute for Land Reclamation and Improvement is een begin gemaakt.
Een van de centrale opgaven is de vernieuwing van onderzoek naar aanleiding van de door LNV geformuleerde kennisbehoeften. Deze vernieuwing krijgt inhoud in nieuwe en vernieuwde onderzoeksprogramma’s bij DLO, het praktijkonderzoek en TNO. De vernieuwing is mogelijk op basis van de vrijkomende capaciteit uit aflopende programma’s. Daarnaast is versterking en aanpassing van lopende programma’s aan de orde.
Het vitale platteland, een gezonde land- en tuinbouw, de kwaliteit van de voeding en natuur voor mensen en mensen voor natuur zullen de komende jaren leiden tot veel vragen aan de kennisinstellingen. In het algemeen krijgen disciplinegerichte programma’s geen vervolg, worden interdisciplinaire programma’s versterkt en worden nieuwe interdisciplinaire programma’s ontwikkeld om oplossingen te vinden voor actuele beleidsvraagstukken.
6.3 Agrarisch beroepsonderwijs
In het hoger agrarisch onderwijs blijft meer bindende samenwerking gewenst. Vanwege de kleinschaligheid van het HAO is deze samenwerking van essentieel belang om een kwalitatief hoogwaardig HAO met toekomstperspectief zeker te stellen. Het ministerie ondersteunt de vorming van een concern, zoals voorgesteld door IAHS Larenstein te Velp en het Van Hall Instituut in Leeuwarden. Het streven naar meer bindende samenwerking tussen de instellingen neemt niet weg dat de instellingen ook de weg naar multisectorale samenwerking met andere HBO-instellingen in de regio vrij staat. Voor het realiseren van samenwerking in het hele HAO stelt LNV f 2 mln beschikbaar.
De LUW en VHI zijn bezig de mogelijkheid te onderzoeken om in Leeuwarden een propedeuse te starten voor de LUW. Het doel is de instroom van studenten op het universitaire niveau te vergroten en de positie van het Noorden te versterken. Tevens onderzoeken beide instellingen de kansen om een aansluitende opleiding, bestaande uit een HBO-fase en een universitaire fase, aan te bieden.
Het beleid van LNV is er op gericht het praktijkonderwijs te versterken en de Innovatie- en Praktijkcentra (IPC) zich te laten ontwikkelen tot sterke meer marktgerichte organisaties. Derhalve wordt het budget voor praktijkleren voor de agrarische opleidingscentra met ingang van het lopende leerjaar in vier jaar overgeheveld van de IPC’s naar de AOC’s.
6.4 Kennisnetwerken
6.4.1 Systeeminnovaties en stimuleringskader
Het innovatiebeleid hield zich tot nu toe sterk bezig met product- en procesinnovaties op bedrijfsniveau. LNV zal de bedrijfsgerichte, veelal technologische innovatie blijven stimuleren. Maar voor het realiseren van een vitaal platteland en een duurzame landbouw zijn ook bedrijfsoverstijgende systeeminnovaties gewenst: vernieuwende concepten op het vlak van produceren en vermarkten. Tevens zijn systeeminnovaties op gebiedsniveau gewenst: sector- en systeemoverschrijdende oplossingen voor een samenhang aan problemen in gebieden. Een werkgroep zal bezien in hoeverre de gewenste innovaties van de grond komen. Deze evaluatie houdt verband met de indertijd gerealiseerde overheveling van middelen uit het onderzoeks- en voorlichtingsbudget. Mogelijk kan de evaluatie de aanzet geven tot een nieuwe inzet van middelen die nu nog bestemd zijn voor de structurele financiering van de voorlichting.
6.4.2 Regionale netwerken
Voor een vitaal platteland kiest LNV een gebiedsgerichte benadering, in aanvulling op het generieke beleid. Dit stelt andere eisen aan de kennisontwikkeling, de sturing daarvan en de verspreiding van beschikbare kennis. Voor een succesvol gebiedenbeleid is een goede toegang tot het kennisdomein noodzakelijk. Er is daarom behoefte aan regionale netwerken waarin zowel kennisvragers als kennisaanbieders participeren. De eerste contouren van dergelijke netwerken zijn al in de praktijk zichtbaar en hebben zich in de verschillende regio’s op kleine schaal vanuit een duidelijke regionale behoefte ontwikkeld.
LNV is voornemens om samen met provincies in drie gebieden te starten met pilots voor de instelling van boven beschreven regionale netwerken. De totstandkoming en ontwikkeling van dergelijke netwerken is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van provincies en rijk.
6.4.3 Ondersteuning van initiatieven
LNV zal landelijke initiatieven ondersteunen voor het inrichten van netwerken voor kennisontwikkeling en -doorstroming op het gebied van kwaliteit van de groene ruimte, herstructurering land- en tuinbouw en maatschappelijk gewenste productiemethoden. Het gaat hierbij om het stimuleren en faciliteren van vernieuwing op economisch, sociaalcultureel en ecologisch gebied. De ervaring uit de praktijk moet hierin een belangrijke rol krijgen.
Om een toetsingskader voor innovatieve kennisnetwerken te ontwikkelen is een project in voorbereiding. Dit project beoogt ten eerste een analyse van succes- en faalfactoren van netwerken, in verschillende nationale en regionale settingen, en ten tweede van de kansen voor het realiseren van innovaties door netwerken. Het te ontwikkelen raamwerk zal een handvat moeten bieden voor de beoordeling van de vraag of LNV nationale of regionale initiatieven kan ondersteunen.
6.5 Agrologistiek en ICT
Blijvende bereikbaarheid van afzetmarkten en vermindering van de belasting van de leefomgeving door aan- en afvoer van agro-producten zijn belangrijke uitgangspunten voor het beleid. In 2000 zullen met ondersteuning uit het Stimuleringskader enkele pilots worden gestart voor intramodaal vervoer van versproducten. Logistiek en infrastructuur worden als belangrijk beoordelingscriteria gezien bij keuzes rondom nieuwe vestiging en herstructurering van concentratiegebieden.
Het aantal elektronische transacties tussen bedrijven onderling, bedrijven en consument en tussen overheid en bedrijven stijgt exponentieel. Voor 1999 wordt in Nederland op dit terrein voor het eerst een omzet van meer dan f 1 mld verwacht. Momenteel is een studie gaande naar de gevolgen hiervan voor bedrijven in agroketens en de overheid. Op het 2e Agrologis-tieke congres, dat in 2000 zal worden gehouden, zal aandacht worden besteed aan de gevolgen van «electronic commerce» voor de logistieke dienstverlening in de agrosector.
De Raad voor het Landelijk Gebied zal in 2000 een advies uitbrengen over Agrologistiek, ICT en Nederland als vestigingsland voor agrofoodcon-cerns. Op basis van dit advies zal een Plan van aanpak worden opgesteld.
7 INTERNATIONALISERING
7.1 Agenda 2000
In het voorjaar van 1999 is een besluit genomen over het pakket voorstellen van de Europese Commissie dat als titel «Agenda 2000» heeft meegekregen. Naast voorstellen met betrekking tot een hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid bevat Agenda 2000 tevens voorstellen met betrekking tot de toekomstige financiering van de Europese Unie en de Europese Structuurfondsen. Doelstelling van Agenda 2000 is met name om de toekomstige uitbreiding van de EU met landen uit Midden en Oost-Europa te vergemakkelijken en de EU voor te bereiden op de komende WTO-ronde.
De hervorming van het GLB komt er in grote lijnen op neer dat de komende jaren de institutionele prijzen voor granen, rundvlees en zuivel stapsgewijs worden verlaagd met respectievelijk 15, 20 en 15%. Voor granen en rundvlees worden de prijsverlagingen reeds vanaf 2000 ingevoerd, terwijl voor zuivel de prijsverlagingen in het verkoopseizoen 2005/2006 starten. Om de negatieve inkomenseffecten van de prijsdalingen te verzachten ontvangen de boeren rechtstreekse inkomens-betalingen. Voor rundvlees en zuivel wordt een deel van de compensatie verstrekt via een nationale enveloppe. Dit geeft de lidstaten enige vrijheid bij het toedelen van de rechtstreekse inkomenssteun. Met de besluitvorming over Agenda 2000 zijn de maximale uitgaven van het GLB in de periode 2000–2006 vastgelegd.
Ook zijn in het kader van Agenda 2000 horizontale maatregelen overeen gekomen die betrekking hebben op alle rechtstreekse inkomensbetalingen aan de boeren. Naast de mogelijkheid om de rechtstreekse steun aan boeren te differentiëren, is een andere belangrijke horizontale maatregel de verplichting voor Lidstaten om milieuvoorwaarden te integreren in het GLB. De Lidstaten kunnen hieraan uitvoering geven door op nationaal niveau milieuvoorwaarden te definiëren, die bindend zijn voor de agrariërs die voor directe inkomensbetalingen in aanmerking komen. Aan deze verplichting zijn sancties verbonden die eventueel kunnen inhouden dat de directe inkomensbetalingen worden verlaagd of ingetrokken (cross compliance). De lidstaten hebben daarnaast de mogelijkheid om extra verbintenissen in het kader van milieumaatregelen in de landbouw door middel van aanvullende steun te belonen. Ter stimulering van de plattelandsontwikkeling is een kaderverordening vastgesteld op basis waarvan maatregelen kunnen worden medegefinancierd, gericht op de duurzame ontwikkeling van plattelandsregio’s.
Gelet op het bovenstaande moet het besluit over Agenda 2000 op tal van onderdelen nader moeten worden uitgewerkt in zowel Europese als nationale regelgeving. De komende jaren zullen daarom met name in het teken staan van de implementatie van Agenda 2000. In het kader van het coherentiebesluit (Raadsbesluit juni 1997) zal de uitwerking getoetst worden aan belangen van ontwikkelingslanden.
7.2 Europese structuurfondsen en plattelandskaderverordening
De Structuurfondsen zijn ingesteld om de economische en sociale cohesie in de Unie te vergroten. Daartoe is er in het kader van de zogenaamde Doelstelling 3, waarvan de middelen uit het Europees Sociaal Fonds komen, voor de gehele Unie geld beschikbaar voor de bevordering van economische groei en werkgelegenheid.
Voor geselecteerde regio’s is daarnaast geld beschikbaar om de specifieke problematiek in deze regio’s aan te pakken (Doelstellingen 1 en 2). Het gaat daarbij ofwel om hele arme regio’s, in Nederland niet van toepassing, ofwel om regio’s waar sprake is van structurele problemen in verband met sociale en economische omschakeling in de industrie- en dienstensector, het landelijk gebied of stedelijke zones (doelstelling 2). Voor deze zogenaamde doelstellingsgebieden wordt een meerjarig ontwikkelingsprogramma opgesteld. Dit programma zet de strategie uiteen en de maatregelen voor de aanpak van de gesignaleerde problemen.
Voor de periode 2000-2006 kan LNV uit hoofde van doelstelling 2 rekenen op een kwart van het voor Nederland beschikbare budget voor regionaal beleid. Dit komt overeen met een bedrag van € 169 mln (f 372 mln). Dit geld zal ingezet worden om de reconstructie van de zuidelijke en oostelijke zandgebieden mede vorm te geven. Financiering van deze middelen vindt plaats uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Voor die gebieden die nu in aanmerking komen voor geld uit de Structuurfondsen, maar in de nieuwe programmeringsperiode niet meer, komt er een overgangsregime. Gedurende een periode van zes jaar is een beperkt budget beschikbaar vanuit de EU voor de afbouw van het steunprogramma voor de betrokken regio’s. Het gaat om € 119 mln voor uit te faseren doelstelling 2 en doelstelling 5b regio’s en € 123 mln voor Flevoland.
In tegenstelling tot de Doelstellingen 1 en 2 van de Structuurfondsen, waarvan de werking beperkt is tot geselecteerde regio’s, is de kaderverordening plattelandsontwikkeling gericht op alle landelijke gebieden in de Unie. Op basis van deze kaderverordening co-financiert de EU maatregelen die gericht zijn op de duurzame ontwikkeling van plattelands-regio’s. Het gaat daarbij zowel om maatregelen op agrarisch bedrijfsniveau als om maatregelen ten behoeve van het gebied, die niet noodzakelijkerwijs zijn gekoppeld aan het agrarische bedrijf. De samenhang van de maatregelen om het platteland te ontwikkelen wordt gewaarborgd via het opstellen van zogenaamde rurale ontwikkelingsplannen. LNV overlegt als verantwoordelijk ministerie met provincies, andere departementen en NGO’s over de invulling van de kaderverordening. Inzet is om op korte termijn de Nederlandse invulling ter goedkeuring aan de Europese Commissie voor te leggen. Deze ontwikkeling sluit aan bij de intentie van LNV om, via gebiedsgericht beleid, een impuls te geven aan de landelijke gebieden in Nederland. Bij de ontwikkeling hiervan zal dan ook zo veel als mogelijk aansluiting gezocht worden bij de mogelijkheden die de kaderverordening biedt.
7.3 WTO en andere multilaterale overleggen
7.3.1 WTO
In Seattle wordt in december 1999 de aftrap gegeven voor de volgende WTO-ronde over verdere handelsliberalisatie. In deze onderhandelingen komen een aantal voor LNV relevante onderwerpen aan de orde. Nu de Europese Unie een besluit heeft genomen over Agenda 2000 zijn de belangrijkste elementen van de inzet van de Unie bepaald. Deze besluiten bieden de mogelijkheid om verder te kunnen gaan op de weg van vermindering van handelsverstorende ondersteuning van de landbouw.
Met name voor de concurrerende onderdelen van de Nederlandse agrosector biedt verbetering van markttoegang in derde landen ook weer nieuwe kansen in de toekomst.
De inzet is gericht op erkenning in de WTO van het belang en het bevorderen van dierenwelzijn. Daarnaast zal in de volgende ronde, indien nodig, gestreefd worden naar voldoende ruimte voor toepassing van het voorzorgprincipe op het gebied van voedselveiligheid, natuur en milieu.
7.3.2 Multilaterale organisaties
De FAO/Nederland-conferentie over het multifunctionele karakter van landbouw en land, die in september 1999 in Maastricht wordt gehouden, zal aanbevelingen opleveren over de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om, met alle betrokkenen, voortgang te bereiken op het gebied van duurzame landbouw en voedselzekerheid. De resultaten van deze conferentie vormen de basis voor de Nederlandse inbreng in de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD-8) in 2000, waarvoor als sectoraal thema en economische sector zijn aangewezen respectievelijk «Geïntegreerd Landbeheer» en de «Landbouwsector». Nederland streeft ernaar dat ook de FAO haar inbreng in de CSD zal baseren op de resultaten van deze conferentie. Ook in de OESO wordt de komende periode veel aandacht besteed aan een analyse van het begrip multifunctionaliteit en de mogelijke beleidsaanbevelingen die daar uiteindelijk aan kunnen worden gekoppeld.
Een beter inzicht wereldwijd in het multifunctionele karakter van landbouw en land kan niet alleen een bijdrage leveren aan het proces van plattelandsontwikkeling, maar ook een landbouwkundige en gebiedsgerichte basis verschaffen voor de discussies in WTO-verband over de zogenaamde «non-trade concerns», gericht op de verdere liberalisering van de wereldhandel in landbouwproducten.
Het Nederlandse initiatief ter stroomlijning van de te Rome gevestigde VN-instellingen (FAO, WFP, IFAD) heeft geresulteerd in een gemeenschappelijke positie in de EU over de gewenste hervorming voor deze instellingen. Het bevat een pakket van aanbevelingen voor betere samenwerking tussen de drie instellingen, efficiënter beheer en doelgerichtere intergouvernementele processen. De aanbevelingen zijn gericht op het beter toerusten van de organisaties voor hun taak in het bevorderen van voedselzekerheid in de wereld. Nederland zal actief de aanbevelingen uitdragen in de beheerslichamen van deze instellingen, met name bij de discussie over het lange termijn Strategisch Kader van de FAO. In 2000 zullen landen voor het eerst systematisch rapporteren over de voortgang bij de uitvoering van verplichtingen die zijn aangegaan tijdens de Wereldvoedseltop in 1996. Gedetailleerde acties moeten er toe leiden dat aan de doelstelling wordt voldaan om het aantal ondervoede personen in de wereld met de helft terug te brengen in het jaar 2015. Recente cijfers en ontwikkelingen wekken vooralsnog niet het vertrouwen dat een verlaging naar een niveau van 400 tot 440 miljoen ondervoede personen in dat jaar gehaald wordt. De jaarlijkse voortgangsrapportage aan het parlement laat dit ook zien (EK, 1998/1999, 26 200, XIV, nr. 38). Beleidsombuigingen in de betrokken landen, ondersteund door internationale actie, zijn daarvoor noodzakelijk. De regering zal haar bijdrage aan de follow-up van de Wereldvoedseltop voortzetten en trachten door een uitwerking van het actieprogramma in concrete acties een bijdrage te leveren aan het behalen van de gestelde doelen.
7.4 Markttoegang
De komende jaren kent LNV prioriteiten toe aan het vergroten van de markttoegang voor agrarische producten in derde landen. Om de effectiviteit te vergroten wordt nauw samengewerkt met het georganiseerde bedrijfsleven, zowel bij de identificatie, alsook bij de prioritering en aanpak van alle markttoegangsproblemen. Bij de aanpak van de handelsbarrières worden de bestaande bilaterale en multilaterale betrekkingen benut.
Naast markttoegang spelen ook marktontwikkeling, marktintegratie en marktverkenningen een belangrijke rol in het verwerven van een betere internationale marktpositie voor de Nederlandse agribusiness.
Als voorbeeld voor de marktontwikkeling op hoog ontwikkelde markten dient het Masterplan Duitsland (MPD). Het MPD heeft een looptijd van 4 jaar en is ontwikkeld in nauwe samenwerking met het georganiseerde bedrijfsleven en de ministeries van BZ en EZ. Doel van het MPD is om bij de Duitse consument het imago van Nederland als herkomstland van agrarische producten te versterken. In het bijzonder wordt daarbij aandacht geschonken aan aspecten als productiemethoden, kwaliteits-waarborging, milieu en diervriendelijkheid.
In het kader van de integratie van de nieuwe Midden- en Oost-Europese lidstaten speelt LNV actief in op het pre-accessiebeleid van de Europese Unie vanuit de belangen van de Nederlandse agribusiness en de consument. Naast de overname van het veterinaire acquis gaat het er in het algemeen om de Nederlandse agribusiness een belangrijke rol te laten spelen bij de institutionele opbouw en de versterking van de productieketens in Midden- en Oost Europa.
LNV is in 1999 in samenwerking met betrokken instellingen gestart met de voorbereiding van Europese tenders voor Phare twinning projecten gericht op institutionele opbouw. In het kader van het EU SAPARD programma voor de versterking van de concurrentiekracht in MiddenEuropa zal LNV in 2000 de mogelijkheid onderzoeken om een Publiek-Private vorm van samenwerking op te zetten, gericht op «agrarische-ketensamenwerking».
Marktverkenningen worden gemaakt in opdracht van LNV en in samenwerking met de EVD doorgegeven aan het bedrijfsleven via spreekdagen, seminars en schriftelijke informatie. Deze informatievoorziening neemt aan betekenis toe en zal in samenwerking met de EVD verder worden gemoderniseerd en geïntensiveerd.
Nederland zal zich blijven inzetten voor de uitvoering van de aanbeveling die tijdens de WTO/Ministeriële Conferentie in Singapore is gedaan over vrije markttoegang van de minst ontwikkelde landen (MOL’s) tot de EU. Te algemene kan worden gesteld dat in het markttoegangsbeleid tevens overwegingen inzake duurzaamheid, natuur en milieu worden meegenomen.
7.5 Internationaal natuurbeleid
Het internationale natuurbeheer van de Nederlandse regering is geïntegreerd met het beleid inzake biodiversiteit. In NBL21 zullen de hoofdlijnen van het internationale natuurbeheer worden verwoord, waarbij in belangrijke mate de thema’s uit het Strategisch Plan van Aanpak
Biodiversiteit (SPA) en het Programma Internationaal Natuurbeheer (PIN) 1996–2000 (TK, 1995/1996, 24 408, nr. 1–2) zullen worden gehandhaafd. Binnen deze thema’s zullen de prioriteiten worden aangescherpt. Tevens zal de prioriteitstelling ten aanzien van de bilaterale samenwerking verder worden uitgewerkt.
De uitvoering van het internationale biodiversiteitsbeleid, waarin het internationaal natuurbeheer is opgenomen, zal worden vastgelegd in een Programma Internationale Biodiversiteit. Voor zover dit programma ontwikkelingslanden betreft vindt uitvoering plaats in samenwerking met de minister van OS in het kader van het PIN/OS-programma. Binnen de minimaal 0,1% van het BNP (HGIS) voor internationaal natuur- en milieubeleid zal worden aangegeven welke onderdelen betrekking hebben op de uitvoering van het internationaal natuurbeleid. De inzet van LNV is er op gericht om de totale portefeuille van projecten die qua doelstelling (mede) zijn gericht op behoud en duurzaam gebruik van natuur verder uit te bouwen.
LNV zal zich in het internationale natuurbeheer actief blijven richten op het bereiken van concrete afspraken in multilateraal verband. In 2000 gaat het daarbij met name om de 5e Conferentie van Partijen Biodiversiteit, de 11e Conferentie van Partijen (CITES), de afronding van de werkzaamheden van het Intergouvernementeel Bossenforum en het IUCN-World Conservation Congress.
De actieve inzet van Nederland in het kader van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit en aanverwante internationale fora zal worden gecontinueerd. Prioriteiten zijn onder andere: definiëring en operationalisering van de ecosysteembenadering, afspraken over een internationaal op hoofdlijnen vergelijkbare aanpak ten aanzien van graadmeters voor biodiversiteit, en de afronding en uitvoering van het mondiale werkprogramma voor agrobiodiversiteit, het Biodiversiteitsverdrag, in samenwerking met FAO.
LNV zal zich ervoor inzetten dat de 5e Conferentie van Partijen bij het Biodiversiteitsverdrag in Kenya, mei 2000, zo concreet mogelijke besluiten neemt. Concretisering van de uitvoering van de internationaal overeengekomen werkprogramma’s vormt het uitgangspunt voor het optreden van Nederland als een van de 10 leden van het Bureau van het Verdrag, dat als taak heeft het Secretariaat van het Verdrag bij de voorbereiding van deze conferentie te begeleiden.
In het kader van het Intergovernmental Forum on Forests (IFF) zal Nederland zich ervoor inspannen dat een onderhandelingsmandaat wordt overeengekomen voor een internationaal juridisch bindend instrument voor alle bossen. De regering is van mening dat dit onderwerp in nauwe samenhang met het vraagstuk van de financiële middelen voor duurzaam bosbeheer in ontwikkelingslanden behandeld dient te worden. Daarnaast zal Nederland zich concentreren op de bevordering van nationale bosbeleidsprogramma’s en de instelling van beschermde bosgebieden. In de eerste helft van 2000 zal het IFF rapport uitbrengen aan de Commission voor Sustainable Development (CSD) van de VN. Nederland streeft ernaar dat de discussies in dit kader worden afgerond met duidelijke conclusies en concrete aanbevelingen.
In het kader van de EU steunt Nederland het voornemen van de Europese Commissie de mogelijkheden te onderzoeken van een EU- of Pan-
Europees raamwerk voor het certificeren van bos- en houtproducten. Het beleid ter bevordering van het gebruik van duurzaam geproduceerd hout in eigen land zal worden voortgezet.
8 VISSERIJ
8.1 Kustvisserij
Doelstelling van het Nederlandse visserijbeleid, zoals vastgelegd in de Structuurnota Zee- en Kustvisserij (1993), is het bevorderen van een verantwoorde visserij en een evenwichtige exploitatie van de visbestanden. Centraal in dit beleid staat zowel een herschikking van taken en verantwoordelijkheden tussen overheid en bedrijfsleven (meer eigen verantwoordelijkheid sector), als de relatie tussen visserij en het aquati-sche ecosysteem.
Sinds 1993 wordt een kustvisserijbeleid gevoerd dat moet leiden tot behoud van de vogelpopulatie op het gemiddelde niveau van de jaren ’80 en behoud en herstel van natuurlijke biotopen (stabiele mosselbanken, kokkelbanken en zeegrasvelden). De evaluatie over de eerste fase (1993–1998) heeft plaatsgevonden en op grond van de resultaten daarvan is het beleid voor de tweede fase (1999–2003) vastgelegd in een beleidsbesluit (LNV-99-174), dat op 18 maart 1999 met de Tweede Kamer is besproken. Een cruciaal punt hierin is het scheppen van win-win-situaties voor natuur en visserij in de Waddenzee. Dit naar aanleiding van het feit dat de gebieden, die in 1993 permanent gesloten zijn voor de schelpdiervisserij, niet overal even goed begrensd bleken om het herstel van stabiele mosselbanken een zo groot mogelijke kans te geven. Op een aantal van deze locaties zullen geen mosselbanken ontstaan, terwijl deze voor de visserij van groot belang kunnen zijn. Daarom zal een aantal grenscorrecties worden toegepast. Daarbij wordt gestreefd naar winst voor de natuur door de visserij niet toe te laten op de beste locaties waar zich stabiele mosselbanken kunnen ontwikkelen en winst voor de visserij omdat zij voor haar belangrijke gebieden kan bevissen. Een en ander zal gebeuren binnen, ten behoeve van de nieuwe PKB Waddenzee, op te stellen objectieve criteria.
Tevens wordt een evaluatieprogramma opgesteld dat voorziet in monitoring en onderzoek. Het programma moet gegevens opleveren op grond waarvan in 2003 beslissingen genomen kunnen worden over de toekomst van de schelpdiervisserij in onze kustwateren.
8.2 IJsselmeervisserij
Een reeks van oorzaken heeft er toe geleid dat er sinds het midden van de jaren ’80 sprake is van overbevissing op het IJsselmeer. Daarnaast wordt de IJsselmeervisserij geconfronteerd met een zeer lage palingstand en is er (vermeende) concurrentie van aalscholvers.
De Regeling Visserij-inspanning IJsselmeer, die sinds 1996 van kracht is, beoogt een reductie van 50% van de visserij-intensiteit op het IJsselmeer te bereiken vóór het jaar 2000. De reductie wordt gerealiseerd door een beperking in tijd (generieke maatregel), van 10% in het jaar 1996 oplopend tot 50% in 2000. Vrijstelling van deze maatregel is mogelijk indien wordt voldaan aan een aantal eisen. Lidmaatschap van de Producenten Organisatie (PO) en een goedgekeurd visplan waarin de PO zelf vorm geeft aan de reductiedoelstelling zijn daarvan de belangrijkste.
Ten aanzien van de IJsselmeervisserij zal op korte termijn een apart beleidstraject worden ingezet. Gedacht wordt over de vraag of het mogelijk is over te gaan tot volledige overdracht van visrechten van LNV aan één visrechthebbende, die een private veilplicht voor IJsselmeervis instelt. Deze verhuurt vervolgens aan de individuele vissers. Met de opbrengst worden de exploitatiekosten gedekt.
LNV heeft in 1998 voor een periode van twee jaar een saneringsregeling voor de IJsselmeervisserij opengesteld van f 6 mln ter compensatie van de schade door aalscholvers. Voor deze regeling is tot op heden weinig animo. In overleg met de PO zullen de mogelijkheden worden onderzocht om te komen tot een inkrimping van de sector.
Daarbij zal ook van de PO zelf een inspanning worden verwacht voor het bestandsonderzoek, zodat de PO zelf in staat wordt gesteld de visserij op het IJsselmeer te reguleren. Eén en ander zal worden uitgewerkt in concrete voorstellen.
8.3 Zeevisserij
Uit de evaluatie van het Biesheuvelsysteem is gebleken, dat het stelsel heeft voldaan aan de belangrijkste doelstellingen. De eigen controle op de private afspraken en ook op de private veilplicht zijn evenwel onvoldoende van de grond gekomen. De follow-up van de evaluatie van het Biesheuvelstelsel verbreedt zich tot een discussie over een mogelijk verdere uitbouw van het Biesheuvelstelsel («Biesheuvel II»), waarbij naast de private controle ook andere elementen een rol spelen. Daarbij valt te denken aan een minder beperkend lostijdenregime, de ontwikkeling van een centrale databank voor de vangstregistratie, meer eigen toezicht van de sector op het goed uitvoeren van technische maatregelen, de invoering van een elektronisch logboek en eigen beperkende regels met betrekking tot de zogenaamde kleine bootjes.
Een verdere overdracht van verantwoordelijkheden binnen de uitvoering van het visserijbeleid aan de sector lijkt nodig om het systeem ook op de langere termijn stabiliteit te geven. Dit onderwerp kan niet los gezien worden van de ontwikkelingen met betrekking tot het zogenaamde Meerjarig Oriëntatie Programma (MOP IV), aangezien de sector een verdere overdracht van verantwoordelijkheden slechts lijkt te accepteren op voorwaarde dat er rust komt op het gebied van het vlootbeleid. In 1997 is de vierde Verordening over de structuur van de visserijvloten van kracht geworden. Het doel van de verordening is de capaciteit en inzet van de vloten in overeenstemming te brengen met de visbestanden. Hierop gebaseerd is het MOP IV voor de Nederlandse vloot dat bij de Europese Commissie is ingediend. De Europese Commissie is van mening dat de instrumenten bestandsbeheer (TACs en quota) en van vloot-structuurbeleid (MOP’s) juridisch gezien nevengeschikt zijn. Een lidstaat moet binnen de quota vissen en tegelijkertijd aan de (reductie-)doel-stellingen van het MOP voldoen.
Nederland is er in tegenstelling tot de Europese Commissie altijd van uit gegaan dat het TAC/Quota-instrument leidend is ten opzichte van het MOP-instrument. Het MOP is slechts een aanvullend instrument, dat ertoe bij kan dragen dat binnen de quota wordt gevist. De opstelling van de Europese Commissie kan voor Nederland een inkrimping van de activiteiten van de kottervloot van 45% betekenen. De Europese commissie heeft inmiddels een procedure bij het Europese Hof van Justitie aangespannen om de in MOP’s vastgelegde reductiedoelstellingen voor de vloot af te dwingen.
Langs verschillende wegen en in dialoog met de Europese Commissie zal moeten worden gepoogd de problemen rond het Nederlandse Meerjarig
Oriëntatieprogramma zoveel mogelijk weg te nemen. Of dit streven zal leiden tot een situatie, waarin Nederland volledig aan zijn MOP doelstellingen zal voldoen, is op dit moment onzeker. De verschillen tussen de huidige omvang en het aantal gebruikte zeedagen van onze vissersvloten en de nu geldende MOP-doelstellingen zijn zeer groot en kunnen leiden tot situaties, waarin de vissers niet meer in redelijke mate in staat zullen zijn de hen toegekende vangstrechten te benutten. Het uitgangspunt tot nu toe was dat deze laatste situatie zich niet mag voordoen.
Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid wordt in 2002 herzien. De Tweede Kamer heeft in een motie verzocht om een samenhangende Nederlandse visie op het toekomstige GVB (TK, 1997/1998, 25 609, XIV, nr. 47). Deze visie zal, na advisering door de sector en een aantal niet-gouvernementele organisaties, op korte termijn naar de Kamer worden gestuurd.
Op basis van een Commissiemededeling wordt in de Europese Raad van Visserijministers gediscussieerd over de toekomst van de markt voor visserijproducten en een mogelijke aanpassing van de marktordening. Daarbij is onder meer aan de orde de rol van de Producentenorganisaties en de introductie van een branche-organisatie, wijziging van de interventieregeling, introductievan etiketteringsvoorschriften en de mate van communautaire preferentie. Ook het bedrijfsleven wordt betrokken bij deze discussie. De verwachting is dat de Europese Raad van Visserijministers in de loop van 1999 een besluit zal nemen over dit Commissievoorstel.
De Europese Raad van Visserijministers zal in de loop van 1999 nadere oriëntaties vaststellen voor toekomstige visserijakkoorden tussen de Europese Unie en derde landen. Voor Nederland staan kosteneffectiviteit, coherentie met ander EU-beleid en duurzaamheid centraal.
8.4 Structuurfonds voor maatregelen in de visserijsector
Onder Agenda 2000 worden ook middelen vrijgemaakt voor structuur-maatregelen in de visserijsector. Het Europese FIOV-programma voor de periode 2000-2006 is op dit moment nog in voorbereiding en kent een regionale indeling. Voor Nederland zijn dit Flevoland (Doelstelling I-in-overgang) en de niet-doelstellingsgebieden.
Uit dit fonds worden middelen beschikbaar gesteld voor herstructurering van de Europese vissersvloten en voor kwaliteitsverbeterende en sociaal-economische maatregelen.
Over het bedrag dat de provincie Flevoland uit het totaal van haar budget aan structuurfondsen wenst te bestemmen voor het FIOV zal nog overleg plaatsvinden. Voor de niet-doelstellingsgebieden is voor de periode 2000-2006 ongeveer € 31 mln uit het FIOV beschikbaar.
8.5 Binnen- en sportvisserij
De beroepsbinnenvisserij heeft te lijden van een teruglopende palingstand. Bron van onvrede is verder de splitsing van visrechten (paling voor de beroepsbinnenvisserij en schubvis voor de sportvisserij). Als gevolg hiervan heeft de sportvisserij in de meeste staatswateren inmiddels het recht gekregen op alle vissoorten behalve paling te vissen, zodat er voor de beroepsvisserij geen alternatieven meer zijn.
In vervolg op het beleidsvoornemen binnenvisserij (LNV-98-73), dat op 18 maart jongstleden met de Tweede Kamer is besproken, zal de Kamer op korte termijn een beleidsbesluit ontvangen. Cruciaal hierin is Integraal visstandbeheer, dat de verantwoordelijkheid van betrokkenen voor beheer en behoud van de visstand vorm geeft. Integraal visstandbeheer kan verder de economische basis van de beroepsbinnenvisserij verbreden, omdat het ruimte biedt voor bedrijfsmatige visserij op schubvis, zonder afbreuk te doen aan de belangen van de sportvisserij.
Voor de Staatsbinnenwateren zullen visstandbeheercommissies in het leven worden geroepen en zal het opstellen van visstandbeheerplannen verplicht worden gesteld. Andere watereigenaren zullen worden geadviseerd en gestimuleerd beleid met een gelijke strekking te formuleren. De overheid wil het effect van de splitsing van visrechten zoveel mogelijk opheffen. En wel zo, dat de beroepsbinnenvisserij de afname van de aalstand geheel of gedeeltelijk kan compenseren door visserij op schubvis. Dit laatste in het kader van de visstandbeheerplannen. De bedrijven moeten hun individuele bedrijfsvoering verbeteren en andere inkomstenbronnen ontwikkelen. Tevens moeten zij de sportvisserij ervan kunnen overtuigen dat beroepsvisserij op schubvis niet strijdig behoeft te zijn met sportvisserijbelangen. De sportvisserijorganisaties van hun kant moeten de beroepsvisserij in redelijkheid de mogelijkheid bieden om op schubvis te vissen.
9 BESTUURLIJKE EN ORGANISATORISCHE AANGELEGENHEDEN
9.1 Organisatorische ontwikkelingen bij LNV
Ingevolge het Bestuursakkoord nieuwe stijl bereidt LNV in samenwerking met VROM, VWS, BZK, VNG en andere betrokkenen een concept plan van aanpak voor tot vitalisering van het platteland.
De huidige LNV-organisatie heeft een adequate structuur om de kerntaken te vervullen. Ook de interne sturing door middel van de jaarplancyclus ontwikkelt zich goed. In het licht van de dynamiek van de samenleving is het wenselijk om met enige regelmaat een oriëntatie te doen op de organisatie- en personeelsontwikkeling bij LNV. Het accent van deze heroriëntatie zal met name liggen op de houding en werkwijze van het departement in een sterk veranderende maatschappelijke omgeving. Dit traject is gestart met de zogeheten LNV-signalendag eind 1998 en zal in 1999/2000 zijn verdere beslag krijgen.
Tegelijkertijd is LNV geplaatst voor een behoorlijke personele taakstelling, wat het nodige vraagt van de organisatie en de medewerkers. In het streven naar een kleiner en hoogwaardig kerndepartement wordt geïnvesteerd in kwaliteit en flexibiliteit van medewerkers en wordt de mobiliteit gestimuleerd.
In het kader van de personele taakstelling zal een systematische doorlichting plaatsvinden van de mate waarin het voorgestane beleid binnen de organisatie effectief en doelmatig wordt uitgevoerd. Tevens worden voorbereidingen getroffen om te komen tot een structurele organisatorische voorziening om de kwaliteit van beleidsvorming en beleidsuitvoering te borgen.
Om de organisatie rond het waarborgen van de voedselveiligheid te versterken, is gekozen voor het treffen van een structurele organisatorische voorziening binnen LNV in de vorm van een coördinerend bureau. Nadere besluitvorming over de taken en vormgeving van het bureau zal plaatsvinden na de rapportage van het externe bureau, dat ter zake om advies is gevraagd.
9.2 Uitvoerende diensten
Het organisatorisch onderscheiden van beleid en uitvoering heeft binnen het ministerie van LNV geleid tot verzelfstandiging van een aantal uitvoerende diensten. Bepalend voor de afstand tot het kerndepartement is de verantwoordelijkheid die voor taken van de te onderscheiden onderdelen blijft bestaan. Komende ontwikkelingen in dit kader zijn:
9.2.1 RVV
De hoofdactiviteiten van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees op het gebied van het veterinaire beleid van LNV zijn keuring, certificering en dierziektebestrijding. Voor een belangrijk deel worden de activiteiten van de RVV via tarieven in rekening gebracht bij het bedrijfsleven. Thans wordt een nieuwe tariefstructuur ontwikkeld waarmee meer inzicht kan worden geboden in de tariefopbouw van de RVV. Om haar verantwoordelijkheden waar te maken is een traject in gang gezet om structuur, werkwijze en cultuur te wijzigen. De in- en externe aansturing zal worden verbeterd om de transparantie van de uitvoering van taken en verantwoordelijkheden, zowel normatief als bedrijfseconomisch, te bevorderen.
In 1999 zijn onder de directie van de RVV vijf kringen gevormd (voorheen negen), waarin veterinaire en niet-veterinaire verantwoordelijkheden zijn geëxpliciteerd. Teneinde de primaire verantwoordelijkheid van de kringdirecties voor de kwaliteit van de uitvoering te kunnen waarmaken wordt thans op dat niveau integraal management ingevoerd, gekoppeld aan interne planning en controlcyclus. In lijn hiermee bestaat het voornemen om de RVV in 2001 te verzelfstandigen tot agentschap. Hiertoe wordt thans een interdepartementaal beleidsonderzoek uitgevoerd. Momenteel is er sprake van een tekort aan keuringspersoneel (vooral dierenartsen) ten opzichte van de wettelijke (Europese) normen. Het uitvoeren van nieuwe communautaire regelgeving, maar ook ontwikkelingen op het gebied van de veevoer vergt extra mankracht. De extra personeelsinzet is geraamd voor 75 fte. Daarnaast zijn er ingevolge bovengenoemde ontwikkelingen additionele kosten geraamd voor automatisering, verbetering waardepapieren (exportcertificaten), opleiding en stelselwijziging RGD.
9.2.2 DLG
De dienst Landelijk Gebied zal in de toekomst werken als onafhankelijke uitvoeringsdienst voor het Rijk en de provincies gezamenlijk. De externe verzelfstandiging zal geschieden in de vorm van een zelfstandig bestuursorgaan.
9.2.3 LASER
Met ingang van 1 januari 1999 is het agentschap LASER een feit. Voor de komende jaren is een verdere ontwikkeling van LASER uitgestippeld met het doel dat LNV ook in de toekomst kan beschikken over een professionele uitvoeringsorganisatie. Doelstelling is om zo doelmatig en klantgericht mogelijk te opereren, zodat een verdere versnelling van de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe regelingen gerealiseerd kan worden.
Als uitvoeringsorganisatie, die in opdracht van het ministerie van BZK schade uitkeert bij nationale rampen, voert LASER thans de waterschaderegeling uit. Voor het komende begrotingsjaar zullen onder meer als nieuwe regelingen het Programma Beheer en Agenda 2000 uitgevoerd worden.
9.2.4 Bureau Heffingen
Bureau Heffingen is sinds 1 januari 1998 een agentschap. In verband met een toename van taken o.a. de implementatie Minas en de Wet herstructurering varkenshouderij is een organisatieontwikkelingstraject gestart dat rond het millennium afgerond moet zijn. Er zijn maatregelen getroffen ter bewaking en verbetering van de uitvoerbaarheid binnen de aangegeven juridische en financiële kaders. Daarbij wordt naar een evenwicht gezocht tussen rechtvaardigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid enerzijds en eenvoud, effectiviteit en efficiëntie anderzijds.
9.2.5 Doorlichting bijzondere opsporingsdiensten/inspecties
Het ministerie van Justitie is een onderzoek gestart naar de bijzondere opsporingsdiensten. Tevens is een onderzoek gestart door BZK (formatiecommissie) naar inspecties (positionering, werkwijze en formatie). Afstemming over inhoud en reikwijdte van de onderzoeken tussen beide ministeries heeft plaatsgevonden. Diensten van LNV die bij de onderzoe- ken betrokken zijn de Algemene Inspectiedienst, de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees en de Plantenziektenkundige Dienst.
9.3 Toezicht op het landbouwonderwijs
Ten behoeve van een onafhankelijk oordeel over de kwaliteit van het onderwijs bepaalt het Regeerakkoord, dat de positie van de Inspectie versterkt moet worden. Het ministerie van OCW heeft hierbij het voortouw.
Voor het landbouwonderwijs betekent dit een nieuwe werkwijze en systematiek van toezicht voor de Inspectie Landbouwonderwijs en Kennisprogramma’s (LOK). Uitgangspunt daarbij is de eigen verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen voor de kwaliteit van het onderwijs. Naarmate de systematische kwaliteitszorg van de instellingen in- en extern meer betekenis krijgt, zal de toezichthoudende rol van de Inspectie LOK zich meer gaan richten op het beoordelen en verifiëren van informatie over de kwaliteit van de instellingen. De Inspectie LOK besteedt extra aandacht aan de maatschappelijke oriëntatie van het agrarisch onderwijs.
9.4 Millennium- en europroblematiek
LNV is in 1997 gestart met de activiteiten, gericht op het voorkomen van het optreden van problemen als gevolg van de eeuwwisseling. Daarbij hebben de voedselvoorziening, het crisisbeheer, controle en opsporing, welzijn van dieren, dierziektenbestrijding en de uitvoering van nationale en EU-regelgeving prioriteit gekregen. In 1998 zijn de millenniumproblemen en de mogelijke oplossingen geanalyseerd en zijn de oplossingen in uitvoering genomen. In het jaar 1999 zijn de resterende objecten hersteld en zijn de test- en invoeringsprojecten afgerond. Verder zijn in 1999 noodplannen met overgangsmaatregelen en noodmaatregelen opgesteld. De noodmaatregelen zijn getest. In het laatste kwartaal van
1999 worden de laatste voorbereidingen getroffen. De invoering van nieuwe hard- en software en aanpassingen wordt zoveel mogelijk vermeden.
De millenniumproblemen in de beleidsterreinen van LNV hebben bijzondere aandacht. LNV heeft vastgesteld in welke sectoren grote risico’s op verstoringen bestaan. In overleg met het bedrijfsleven, PBO’s en ZBO’s zijn activiteiten uitgevoerd of ondersteund, gericht op het voorkomen van verstoringen en op het adequaat kunnen beantwoorden van eventueel optredende verstoringen. De millenniumprojectorganisatie wordt in het eerste kwartaal van het jaar
2000 afgebouwd. De evaluatie van het millenniumproject zal mede gericht zijn op mogelijkheden om de informatievoorziening van LNV en het beheer van automatiseringsmiddelen verder te verbeteren.
De voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de implementatie van de euro binnen LNV zullen in 2000 gecontinueerd worden. Op centraal niveau zal de in 1999 opgerichte projectgroep Euro door middel van informeren, coördineren, initiëren en faciliteren de feitelijke implementa-tiewerkzaamheden bij de organisatieonderdelen van LNV en de aan LNV gelieerde ZBO’s en PBO’s vergemakkelijken en omtrent de voortgang van de werkzaamheden rapporteren aan de opdrachtgever van het project. Voorts zal het communicatie- en voorlichtingstraject over hoe LNV met de euro omgaat, bijvoorbeeld in de vorm van gewenningsinformatie en informatie via de eurowebsite, door de projectgroep Euro in 2000 worden vormgegeven. Op decentraal niveau zal de realisatie van de implementatiewerkzaamhe- den in gang gezet worden. De feitelijke aanpassing van automatiseringssystemen, wet- en regelgeving, administratieve processen etc. zal in 2000 starten, gericht op de realisatie overeenkomstig de door het Ministerie van Financiën opgestelde richtlijnen.
9.5 Zelfstandige bestuursorganen (ZBO)
De voornemens ten aanzien van de LNV-ZBO’s, zoals verwoord in de brieven van 10 maart 1997 (TK, 1996/1997, 25 268, nr. 1) en 23 december 1997 (TK, 1997/1998, 25 268, nr. 7) worden in overleg met de betrokken ZBO’s verder uitgewerkt. In dat verband wordt in overleg met de Organisatie voor de Binnenvisserij gewerkt aan de privatisering van die organisatie.
9.6 Modernisering PBO
In verband met de voorgestane modernisering van het PBO-stelsel heeft de regering een wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie bij de Staten-Generaal ingediend (25 695). Het wetsvoorstel is eind maart 1999 door de Eerste Kamer aanvaard. In het kader van de modernisering is, overeenkomstig het advies van de SER, tevens de hergroepering en clustering van de schappen van 38 schappen naar 18 in gang gezet. De SER heeft de betrokken bedrijfslichamen daartoe voorstellen laten uitwerken. Inmiddels is een reductie van 38 naar 29 schappen gerealiseerd.
De overheveling van de taken van het Landbouwschap is vrijwel volledig gerealiseerd. Het Hoofdproductschap Akkerbouw, het Productschap Tuinbouw, het Productschap voor Vee en Vlees en het Productschap voor Pluimvee en Eieren hebben conform planning voormalige Landbouwschapstaken overgenomen. De twee laatstgenoemde schappen waren met het Productschap voor Zuivel voornemens om voor bepaalde taken op dierlijk vlak een gemeenschappelijk orgaan, als bedoeld in artikel 110 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, op te richten. De sindsdien gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling op veterinair terrein heeft er mede toe geleid dat van dit voornemen wordt afgezien. De geplande datum van opheffing van het Landbouwschap per 1 juli 1999 is uitgesteld. Aanleiding is een door de Nederlandse Vakbond Varkenshouders bij de rechtbank aangespannen procedure, gericht op de terugbetaling aan varkenshouders van op grond van de Landbouwschapsverordening betaalde retributies in verband met de bestrijding van de ziekte van Aujeszky. In afwachting van de eventuele financiële consequenties van de rechterlijke uitspraak in deze zaak heeft de SER zijn eindadvies ter zake van de opheffing van het schap opgeschort.
9.7 Emancipatiebeleid
Naast het vergroten van de participatie van vrouwen in hogere functies, is het behouden van vrouwen voor de organisatie in zijn algemeenheid een thema waaraan LNV de komende jaren aandacht wil besteden. Hoewel de instroom van vrouwen vrijwel gelijk is aan die van mannen (47% versus 53 %), is de uitstroom van vrouwen groter dan hun aandeel in het personeelsbestand (30% van het personeelsbestand is vrouw, maar de uitstroom bestaat voor 33% uit vrouwen). Lopend onderzoek naar de oorzaken daarvan beoogt te leiden tot een gerichte aanpak om de uitstroom terug te dringen en bijzondere aandacht voor de combineerbaarheid van werk en zorg.
C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL
-
1.Aansluiting op de ontwerpbegroting 1999; Uitgaven
In totaal is voor de uitgaven f 3 900,1 mln. geraamd. Ten opzichte van de begroting 1999 betekent dit een verhoging met f 162,7 mln. In 1999 was een meerjarencijfer voor 2000 opgenomen dat per saldo f 383,7 mln. lager was dan het begrotingsbedrag voor 1999. Ten opzichte van het meerjaren-cijfer 2000 is derhalve sprake van een verhoging met f 546,4 mln.
Meerjarencijfers totaal uitgaven (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerpbegroting 1999 |
3 737,4 |
3 353,7 |
3 405,7 |
3 389,1 |
3 361,7 |
|||
Nota van wijziging |
130,6 |
- |
e suppl. begroting Loon- en prijsbijstelling Opkoop varkensrechten Oogstschaderegeling Eindejaarsmarge Stijging leerlingenaantallen Klassieke Varkenspest ICT-middelen Klimaatgelden Kosten verkoop VAM ICES-Kis projecten Beperking verwervings-budget
Vertraging reconstructiewet Blokkade diverse artikelen Subsidies structuurverbetering Rentereeks Fes Overboekingen Desalderingen Overige
66,7
217,1
125,0
19,3
16,0
15,0
4,5
4,2
4,2
4,0
-31,0 -30,0
-
-24,0
-
-20,0 - 5,0
5,5 36,9
-
-10,5
75,9
29,0
4,8 19,5
10,0
25,0 -9,0 2,2 37,9 -0,8
72,0
29,0
4,8 11,8
8,0
25,0
-
-9,0
2,5
39,0
71,5
29,0
4,8 10,1
7,0
15,0
25,0 -9,0
42,7
71,5
29,0 4,8
15,0
25,0 -9,0 3,5 43,6 -0,1
Subtotaal
4 265,9 3 498,2 3 538,8 3 535,2 3 495,0
Nieuwe wijzigingen
– Additionele eindejaarsmarge
– Prijsbijstelling
– ICES
– Aankoop onroerend goed praktijkonderzoek – Integratie LEF-A – BTW-compensatie – EURO
– Loonkosten AVB – Masterplan Duitsland – Ombuigingen – Overboekingen van of naar andere begrotingen – Desalderingen – Overige Subtotaal Nieuwe wijzigingen
1,6 |
||||
20,2 |
19,5 |
19,5 |
19,4 |
19,2 |
189,5 |
201,0 |
224,5 |
158,0 |
|
126,5 |
||||
66,3 |
66,3 |
66,3 |
66,3 |
|
2,8 |
12,4 |
12,4 |
11,5 |
10,6 |
2,3 |
8 |
5,1 |
1,5 |
|
2,7 |
2,7 |
2,7 |
2,7 |
2,7 |
1,5 |
1,6 |
3,1 |
3,1 |
|
-30,0 |
-30,0 |
|
|
|
10,1 |
|
|
|
|
0,2 |
4,2 |
4,2 |
4,2 |
4,2 |
9,5 |
16,6 |
10,4 |
10,0 |
1,2 |
30,7 |
401,9 |
278,9 |
302,4 |
235,4 |
Stand ontwerpbegroting 2000 |
3 758,4 |
4 296,6 |
3 900,1 |
3 817,7 |
3 837,6 |
3 730,4 |
3 800,1 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
1 705,5 |
1 949,7 |
1 769,8 |
1 732,4 |
1 741,4 |
1 692,8 |
1 724,4 |
Toelichting
In het kader van de intensiveringen uit het Regeerakkoord van 1998
worden middelen toegevoegd aan de LNV-begroting. De intensiveringen worden ingezet binnen de in ICES-verband vastgestelde pakketten ruimtedruk/ruimtekwaliteit en reconstructie zandgebieden.
In verband met de verzelfstandiging van het praktijkonderzoek wordt het
Wageningen UR in staat gesteld het eigendom van de onroerende zaken te verwerven. Hiervoor is additioneel budget aan de begroting van LNV
toegevoegd.
Met ingang van 1 januari 2000 is het Landbouw Egalisatie-Fonds (LEF)
opgeheven en worden de uitgaven en ontvangsten in het kader van het
LEF-A geïntegreerd in de begroting van het ministerie van LNV. Dit betekent een verhoging van zowel de uitgaven als de ontvangsten.
Als gevolg van de verzelfstandiging van het praktijkonderzoek dient
Wageningen UR over het door LNV gefinancierde onderzoek BTW af te dragen. In verband hiermee wordt het onderzoeksbudget van LNV
bijgesteld.
In het onderhavige wetsvoorstel is een aantal ombuigingen, waartoe in het voorjaar van 1999 is besloten, opgenomen.
Verdeling uitgaven over de Hoofdbeleidsterreinen
Algemeen |
Internationale |
|||||||||||||||
aangelegenheden |
||||||||||||||||
Wetenschap en ^^ |
3% ^,—\^^^^^^^ Landbouw |
|||||||||||||||
Kennisoverdracht f |
-f-^^^^-^ ^ 7% |
|||||||||||||||
44% |
||||||||||||||||
^— Natuur, Groene |
||||||||||||||||
----------—" Ruimte en Recreatie 28% |
||||||||||||||||
Milieu, Gezondheid en |
Visserijen |
|||||||||||||||
Kwaliteit |
0% |
|||||||||||||||
8% |
||||||||||||||||
Uitgaven meerjarig (x f 1 mln.) |
||||||||||||||||
4300 |
4296,6 |
|||||||||||||||
4200 |
||||||||||||||||
4100 |
||||||||||||||||
4000 |
||||||||||||||||
3900 |
3900,1 |
|||||||||||||||
3 |
817,7 3837,6 |
|||||||||||||||
3800 |
37 58, |
4 |
3730,4 |
|||||||||||||
3700 |
||||||||||||||||
3600 |
||||||||||||||||
3500 |
||||||||||||||||
3400 |
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Toelichting
De incidenteel hogere uitgaven in 1999 houden verband met de extra middelen ten behoeve van de opkoop varkensrechten en middelen in het kader van de oogstschaderegeling. Het uitgavenbudget voor 2000 is hoger dan het budget dat structureel beschikbaar is. Oorzaak hiervoor is een bijstelling in 2000 ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed door het praktijkonderzoek.
-
2.Aansluiting op de ontwerpbegroting 1999; Ontvangsten
In totaal is voor de ontvangsten f 740,2 mln. geraamd. Ten opzichte van de begroting 1999 betekent dit een verhoging met f 189,7 mln. In 1999 was een meerjarencijfer voor 2000 opgenomen dat per saldo f 47,9 mln. hoger was dan het begrotingsbedrag voor 1999. Ten opzichte van het meerjaren-cijfer 2000 is derhalve sprake van een verhoging met f 237,6 mln.
Meerjarencijfers totaal ontvangsten (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerpbegroting 1999 |
550,5 |
502,6 |
565,0 |
561,8 |
561,4 |
1e suppl. Begroting
– Verkoop aandelen VAM
– Perceptiekosten-vergoeding
EU – ICES-Kis projecten – Desalderingen – Diversen
217,1
82,0 |
82,0 |
82,0 |
||
4,0 |
10,0 |
8,0 |
7,0 |
|
36,9 |
37,9 |
39,0 |
42,7 |
43,6 |
-9,2 |
-0,1 |
|
-0,1 |
Subtotaal
803,5
550,4
693,9
693,5
686,9
Nieuwe wijzigingen – Integratie LEF-A – EU-vergoeding KVP – Aflossing lening VAM – Conversie agentschapsvermogen – Desalderingen – Overige Subtotaal Nieuwe wijzigingen
72,5 |
72,5 |
72,5 |
72,5 |
|
75,0 |
||||
4,4 |
35,6 |
|||
0,2 |
4,2 |
4,2 |
4,2 |
4,2 |
0,2 |
2,5 |
|
-3,1 |
-3,1 |
4,4 |
189,8 |
73,6 |
73,6 |
73,6 |
Stand ontwerpbegroting 2000 |
584,5 |
807,9 |
740,2 |
767,5 |
767,1 |
760,5 |
762,5 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
265,2 |
366,6 |
335,9 |
348,3 |
348,1 |
345,1 |
346,0 |
Toelichting
Met ingang van 1 januari 2000 is het Landbouw Egalisatie-Fonds (LEF) opgeheven en worden de uitgaven en ontvangsten in het kader van het LEF-A geïntegreerd in de begroting van het ministerie van LNV. Dit betekent een verhoging van zowel de uitgaven als de ontvangsten. De verhoging van de ontvangstenraming in het jaar 2000 betreft een vergoeding van de Europese Unie voor de kosten van de Klassieke Varkenspest.
Door middel van een begrotingstechnische aanpassing is het eigen vermogen van de agentschappen omgezet in vreemd vermogen. Hiertoe is het eigen vermogen gestort aan het moederdepartement en is voor een gelijk bedrag een lening verkregen bij de Rijkshoofdboekhouding.
Verdeling ontvangsten over de hoofdbeleidsterreinen
W etenschap en
Kennisoverdracht Algemeen 5% 7%
Landbouw 10%
Milieu, Gezondheid en
Kwaliteit
41%
Natuur, Groene Ruimte en R ec reatie
9%
Internationale aangelegenheden
1%
Visserijen 27%
Ontvangsten meerjarig (x f 1 mln.)
900 |
807,9 |
||||||||||||||
800 |
740,2 |
760,5 |
|||||||||||||
700 |
|||||||||||||||
600 |
584,5 |
||||||||||||||
500 |
|||||||||||||||
400 |
|||||||||||||||
300 |
|||||||||||||||
200 |
|||||||||||||||
100 0 |
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Toelichting
De éénmalig hogere ontvangsten in 1999 hangen samen met de verkoop van de VAM. De structureel hogere ontvangsten met ingang van 2000 houden verband met de integratie van de uitgaven en ontvangsten van het LEF-A in de begroting van het ministerie van LNV.
-
3.Ombuigingen
In het onderhavige wetsvoorstel is een aantal ombuigingen, waartoe in het voorjaar van 1999 is besloten, opgenomen. De opgenomen ombuigingen hebben betrekking op de jaren 2000 en volgende. De invulling van de ombuigingen voor 1999 heeft reeds plaatsgevonden in de eerste suppletore begroting 1999.
(Bedragen x f 1 mln.)
In de eerste suppletore begroting is tevens, als eerste invulling, structureel een bedrag in mindering gebracht op artikel 12.02 structuurverbetering. De definitieve meerjarige invulling ziet er thans als volgt uit.
1999
2000
2001
2002
2003
13.02 Beperking verwervingsbudget
13.03 Vertraging reconstructiewet div. Blokkade diverse artikelen 12.02 Subsidies structuurverbetering
12.02 Beperking budget stimuleringskader 13.05 Beperking budget stimuleringskader
13.03 Afschaffing landinrichtingsrente 10.02 Inzet prijsbijstelling
TOTAAL
-31,0 |
||||
-30,0 |
15,0 |
15,0 |
||
|
||||
|
||||
|
|
|
24,0 |
|
-7,2 |
-7,2 |
-7,9 - 5,0 |
-8,1 - 5,0 |
|
|
|
|
|
105,0
55,0
55,0
45,0
45,0
Tevens hebben naar aanleiding van nieuwe inzichten en nadere besluitvorming enkele, geringe, herschikkingen plaatsgevonden van ombuigingen die naar aanleiding van het Regeerakkoord in de begroting 1999 waren verwerkt.
-
4.ICES
In het kader van de intensiveringen uit het Regeerakkoord van 1998 worden middelen toegevoegd aan de LNV-begroting. De intensiveringen worden ingezet binnen de in ICES-verband vastgestelde pakketten ruimtedruk/ruimtekwaliteit en reconstructie zandgebieden. Voor het beperken van de ruimtedruk en verhogen van de ruimtekwaliteit zullen investeringen worden gedaan ten behoeve van de glastuinbouw, de aanleg van natte natuur en de versterking van de kwaliteit van natuur- en landschapsbeheer. Daarnaast komen extra middelen beschikbaar voor de realisering van de EHS. Met de middelen voor de reconstructie wil het kabinet de ruimtelijke en milieuproblematiek in de zandgebieden in Zuiden Oost-Nederland aanpakken. De vanaf 1999 tot 2003 beschikbare budgetten zijn als volgt aan de begroting toegevoegd:
(Bedragen x f 1 mln.)
Art.
1999
2000
2001
2002
2003
13.03 Reconstructie zandgebieden
13.02 Natte natuur 13.02 EHS/grondprijzen
13.04 Agrarisch natuurbeheer 12.02 Glastuinbouw
TOTAAL
50,0 |
80,0 |
80,0 |
95,0 |
75,0* |
10,0 |
20,0 |
30,0 |
40,0 |
44,0 |
32,0 |
70,0 |
64,0 |
69,0 |
74,0 |
3,0 |
7,5 |
14,0 |
20,5 |
15,0 |
5,0 |
12,0 |
13,0 |
15,0 |
25,0 |
100,0
189,5
201,0
239,5
233,0
-
*Hiervan wordt f 60 mln. binnen de begroting beschikbaar gesteld.
De middelen voor 1999 zijn middels een nota van wijziging (Kamerstuk 26 200 XIV nr. 8) aan de begroting van LNV toegevoegd. De middelen voor 2000 en volgende jaren wordt in het onderhavige wetsvoorstel aan de begroting toegevoegd. In de genoemde nota van wijziging is een uitgebreide toelichting op deze intensiveringen opgenomen.
-
5.Leeswijzer
Bij het opstellen van de ontwerpbegroting zijn, met het oog op het geven van een optimaal inzicht, de volgende uitgangspunten gehanteerd:
– Mutaties kleiner dan f 0,5 mln. worden per artikel opgeteld en onder de post overige opgenomen; – Mutaties tussen f 0,5 mln. en f 3,0 mln. worden concreet benoemd,
maar niet nader toegelicht; – Mutaties groter dan f 3,0 mln., of meer dan 10% van het artikelbedrag of van inhoudelijk belang worden toegelicht.
Naast een toelichting van de mutaties bij de artikelen worden de belangrijkste mutaties bij de beschrijving van het hoofdbeleidsterrein weergegeven.
Uitgebreidere informatie over apparaatsuitgaven en subsidies is opgenomen in bijlage 1 respectievelijk bijlage 6.
Op ieder eerste artikel van een hoofdbeleidsterrein worden de apparaatsuitgaven van een aantal directies en diensten geraamd. Deze bestaat altijd uit de volgende artikelonderdelen: – ambtelijk personeel: de loonkosten en overig tot het loon te rekenen kosten van het ambtelijk personeel; – overig personeel: de kosten van het niet-ambtelijk personeel (o.a.
uitzendkrachten); – materieel: de materiële uitgaven, waaronder reis-, pension- en verhuiskosten; – post-actieven: de uitgaven ten behoeve van post-actieven van ná
1 april 1995 (onder andere de Regeling Rijkswachtgeldbesluit, de
Uitkeringsregeling 1966 en de wachtgeld/VUT-regeling).
In bijlage 7 wordt informatie gegeven over afgeronde, lopende en geplande evaluaties. De uitkomsten van de afgeronde evaluaties worden, indien er budgettaire consequenties aan vast zitten, weergegeven in de artikelsgewijze toelichting. De uitkomsten van evaluaties waar andere dan budgettaire aanpassingen uit voortvloeien, zoals juridische of beleidsinhoudelijke aanpassingen, worden verder niet weergegeven.
Met ingang van 1 januari 2000 is het Landbouw Egalisatie-Fonds (LEF) opgeheven en komt een aparte LEF-ontwerpbegroting te vervallen. De uitgaven en ontvangsten in het kader van het LEF-A worden geïntegreerd in de begroting van het ministerie van LNV, hoofdbeleidsterrein 11. De EU-geldstromen in het kader van het LEF-B worden vanaf 1 januari 2000 buiten begrotingsverband geregistreerd. Een overzicht hiervan is opgenomen in bijlage 14 bij de ontwerpbegroting van het ministerie van LNV.
WETSARTIKEL 1 (uitgaven/ verplichtingen) 10. Algemeen
Onder het hoofdbeleidsterrein Algemeen worden de personele en materiële uitgaven geraamd van directies die niet tot één van de andere hoofdbeleidsterreinen behoren. Daarnaast zijn onder dit hoofdbeleidsterrein de technische artikelen voor prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien opgenomen, alsmede een artikel 10.05 voor overige subsidies en uitgaven en artikel 10.06 bijdrage agentschap LASER.
Aandeel uitgaven 10 Algemeen in de begroting 2000 (x f 1 mln.)
Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen
10
Algemeen
395,7
Overig 3504,4
10.01
Personeel en materieel
100%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 10 (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
375,6 |
377,4 |
357,0 |
341,7 |
343,8 |
||
1e suppl.begroting |
69,1 |
66,9 |
67,8 |
72,7 |
71,4 |
Nieuwe wijzigingen
– loonbijstelling
– Prijsbijstelling
– Oogstschaderegeling
– Ombuiging Regeerakkoord
– Euro
– Vitaal Platteland
– Correctie RGD
– Wijziging Meststoffenwet
– Fraudeplan AID
– Additionele Eindejaarsmarge
– Overige
51,9 |
|
|
|
|
17,7 |
-3,7 |
|
-3,7 |
-3,7 |
10,1 |
||||
3,0 |
3,0 |
5,8 |
8,6 |
8,6 |
2,3 |
8,0 |
5,1 |
1,5 |
|
2,2 |
||||
1,5 |
5,0 |
5,0 |
5,5 |
5,5 |
-0,5 |
|
|
|
|
1,6 |
||||
0,2 |
0,5 |
0,5 |
0,4 |
0,5 |
Stand ontwerpbegroting 2000 |
370,9 |
430,9 |
395,7 |
375,7 |
364,4 |
366,9 |
370,3 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
168,3 |
195,5 |
179,6 |
170,5 |
165,5 |
166,5 |
168,0 |
Toelichting
Oogstschaderegeling
Naar aanleiding van de overvloedige regenval in het najaar van 1998 is de Oogstschaderegeling in werking getreden. De uitvoering van de regeling is neergelegd bij het agentschap LASER. De uitvoeringskosten voor de Oogstschaderegeling worden voorlopig geraamd op f 10,1 mln.
10.01 Personeel en materieel
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post-actieven geraamd van de politieke en ambtelijke leiding, de stafdirecties, de Algemene Inspectiedienst, de directie Juridische Zaken en de regionale beleidsdirecties.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
1998 1999
2 2003
04
Stand ontwerpbegroting 1999
304 467 307 632 290 781 275 971 278 060
1e suppl.begroting
1 108 - 11 830
8 254
922
1 034
Nieuwe wijzigingen
1 Loon/prijsbijstelling
2 Wijziging Meststoffenwet
3 Fraudeplan AID
4 Correctie Rijksgebouwendienst
5 Vitaal Platteland
6 Ombuiging Regeerakkoord
7 Euro
8 Additionele Eindejaarsmarge
9 Overige
31 825 |
10 517 |
6 693 |
5 820 |
5 848 |
|
|
|
|
|
1 508 |
4 995 |
5 018 |
5 547 |
5 547 |
2 178 |
||||
2 985 |
2 985 |
5 811 |
8 638 |
8 638 |
2 324 |
7 987 |
5 081 |
1 456 |
|
1 615 |
||||
185 |
75 |
75 |
75 |
75 |
Stand ontwerpbegroting 2000
369 911 345 479 320 861 303 205 294 585 298 134 301476
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000
167 858 156 772 145 600 137 588 133 677 135 287 136 804
Toelichting
2 Wijziging meststoffenwet
Voor de rechtshandhaving in het kader van het mineralenaangiftesysteem
(MINAS) wordt het ministerie van Justitie belast met extra beroepszaken.
6 Ombuiging Regeerakkoord
De ombuigingen uit het Regeerakkoord op de apparaatsuitgaven waren in eerste instantie verwerkt op het centrale apparaatsartikel 10.01. Nadere besluitvorming over de centrale invulling van deze ombuiging leidt tot een aantal herschikkingen binnen de LNV-begroting.
7 Euro
Voor de begeleiding van de invoering van de Euro is aan de begroting van LNV voor in totaal f 16,8 mln. toegevoegd. De middelen zijn voorlopig op het onderhavige artikel geraamd en worden te zijner tijd verdeeld over de relevante artikelen.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Ambtelijk Personeel
02 Overig Personeel
03 Post Actieven
04 Materieel
Totaal
Uitgaven |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
198 737 |
170 495 |
174 841 |
11 |
10.0 |
12 713 |
1 200 |
274 |
11 |
10.0 |
21 952 |
18 835 |
18 292 |
11 |
10.0 |
136 509 |
154 949 |
127 454 |
12/52 |
10.0 |
369 911
345 479
320 861
Kengetallen
Algemene Inspectiedienst
De Algemene Inspectiedienst is belast met de handhavingsfunctie op de beleidsterreinen van het ministerie van LNV. De kerntaken van de dienst zijn:
– het controleren, opsporen en verifiëren van de naleving van de
LNV-regelgeving c.q. het signaleren van het ontbreken daarvan en – het geven van adviezen over de controleerbaarbeid en de handhavingsaspecten van voorgenomen beleid en regelgeving.
De onderkende primaire prestaties van de AID zijn: controles, opsporingen en verificaties. Bij de hiervoor benodigde tijdsinzet wordt rekening gehouden met de tijdsinzet ten behoeve van beleidsadvisering en voorlichting. Deze activiteiten zijn derhalve in de uitgaven per prestatie verdisconteerd.
Omschrijving prestatie-eenheden bedragen in guldens
1998
1999
2000
01Akkerbouw/tuinbouw/sierteelt
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
908 820 900
1 593 321 1 122 976 1 109 949
1 755 1 369 1 233
02Bestrijdingsmiddelen
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
10 399 10 200 10 000
5 969 729 6 193 481 6 121633
574 607 612
03Diergeneesmiddelen/diervoeder
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
714 880 900
2 935 968 4 893 205 4 336 441
4 112 5 560 4 818
04Meststoffen
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
4 840 5 000 5 000
13 189 012 15 345 900 13 667 878
2 725 3 069 2 734
05Natuurbescherming
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
3 294 2 050 2 500
4 347 585 3 346 372 3 307 552
1 320 1 632 1 323
06Paardensport
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
116 |
150 |
150 |
342 963 |
295 821 |
292 389 |
2 957 |
1 972 |
1 949 |
07TAB/zuivel
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
7 944 9 344 9 500
17 282 015 18 057 697 17 848 216
2 175 1 933 1 879
08Varkensmaatregelen
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
4 234 6 270 7 000
8 368 347 9 180 221 10 073 725
1 976 1 464 1 439
09Veehouderij/GBCS
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
10 986 10 894 11 000
7 242 346 7 625 754 7 537 290
659 700 685
10 Visserij
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
14 668 19 399 19 000
12 465 261 15 054 436 14 879 795
850 776 783
11Vlees/Pluimvee
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
1 136 1 000 1 000
3 866 030 3 601187 3 559 411
3 403 3 601 3 559
12Fraude/Recherche
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
55 nvt nvt
5 438 463 6 484 950 6 409 721
98 881 nvt nvt
13Overige
– Aantal prestaties
– Totale kosten
– Gemiddelde kosten per prestatie
951
2 232 370
2 347
Totaal
– Aantal prestaties
– Totale kosten (x f 1 mln.)
– Gemiddelde kosten per prestatie
60 245
85,3
1 415
66 007
91,2
1 382
66 950
89,1
1 332
Toelichting
– De ramingscijfers 2000 met betrekking tot de kosten per prestatie zijn gebaseerd op een extrapolatie van ervaringscijfers van voorgaande jaren. Deze cijfers kunnen in een later stadium als gevolg van verdere besluitvorming nog wijzigen;
– Het is niet mogelijk een planning te maken van het aantal te verrichten fraude-onderzoeken daar deze zich gedurende het uitvoeringsjaar aandienen. De kosten van fraude-onderzoeken zijn relatief hoog, omdat de grootschalige opsporingsonderzoeken veel tijd vergen;
– De gemiddelde kosten per prestatie dalen licht als gevolg van efficiency maatregelen.
De gemiddelde huisvestingskosten per fte van het kerndepartement en uitvoerende diensten bedragen voor 1999 f 10 650,– en voor 2000 f 11 100,–. Het huisvestingkengetal heeft betrekking op de geraamde uitgaven aan huur-, energie-, schoonmaak- en klein onderhoud per fte’s in kantoorpanden.
10.02 Prijsbijstelling
De grondslag van het artikel
Het artikel dient ter verwerking van de gevolgen van prijsontwikkelingen. De toegekende prijsbijstelling wordt tijdelijk aan het artikel toegevoegd waarna toerekening plaatsvindt aan de relevante artikelen.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 2002 2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
- |
||||
1e suppl.begroting |
3 875 |
3 747 |
3 738 3 723 3 709 |
||
Nieuwe wijzigingen 1 Aanvullende prijsbijstelling 2 Verdeling prijsbijstelling |
20 168 24 043 |
19 533 23 280 |
19 499 19 401 19 228 23 237 23 124 22 937 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
- |
||||
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
- |
- |
- |
- |
2 Verdeling prijsbijstelling
Structureel wordt de prijsbijstelling aangewend voor de ombuigingstaakstelling. De prijsbijstelling voor 1999 wordt voor f 21,6 mln. aangewend voor het centrale uitgavenartikel 10.01 personeel en materieel, voor f 1,7 mln. en f 0,8 mln. wordt de prijsbijstelling respectievelijk aangewend voor knelpunten op de uitgavenartikelen 12.02 structuurverbetering en 13.04 beheer.
Economische codering: 12 Functionele codering: 10.9
10.03 Loonbijstelling
De grondslag van het artikel
Het artikel dient ter verwerking van de gevolgen van loonontwikkelingen. De toegekende loonbijstelling wordt tijdelijk aan het artikel toegevoegd waarna toerekening plaatsvindt aan de loongevoelige artikelen.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige stand ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 1999 2000 |
2001 2002 2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
- |
||
1e suppl.begroting |
63 416 72 184 |
68 295 67 837 67 755 |
Nieuwe wijzigingen
1 Ziektekostenvoorziening
2 Verdeling loonbijstelling
1 297 64 713
72184
68 295
67 837
67 755
Stand ontwerpbegroting 2000
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000
2 Verdeling loonbijstelling
Het saldo van de loonbijstelling wordt als volgt over de artikelen verdeeld.
1999
2000
2001
2002
2003
2004
U10.01 Personeel en materieel U10.06 Agentschap LASER U11.01 Personeel en materieel U12.01 Personeel en materieel U12.06 Agentschap BH U13.01 Personeel en materieel U13.03 Inrichting U13.04 Beheer
U13.05 Overige subsidies en uitgaven U14.01 Personeel en materieel U15.01 Personeel en materieel U15.02 Agentschap PD U16.01 Personeel en materieel U16.02 Wetenschappelijk Onderzoek U16.03 Praktijkonderzoek U16.04 Bedrijfsontwikkeling U16.05 Wetenschappelijk onderwijs U16.06 Hoger agrarisch onderwijs U16.07 Voortgezet agrarisch onderwijs U16.08 Agrarisch praktijkschoolonderwijs
10 272 |
10 517 |
6 693 |
5 820 |
5 848 |
5 847 |
1 294 |
1 820 |
1 717 |
1 694 |
1 694 |
1 694 |
432 |
640 |
639 |
636 |
636 |
636 |
764 |
1 103 |
1 101 |
1 091 |
1 091 |
1 091 |
384 |
619 |
618 |
618 |
618 |
618 |
3 149 |
4 537 |
4 527 |
4 509 |
4 506 |
4 506 |
370 |
429 |
477 |
524 |
524 |
524 |
5 075 |
6 074 |
6 149 |
6 231 |
6 231 |
6 231 |
426 |
419 |
422 |
420 |
420 |
420 |
225 |
324 |
323 |
322 |
322 |
322 |
3 930 |
5 695 |
5 709 |
5 713 |
5 713 |
5 714 |
420 |
635 |
633 |
630 |
630 |
630 |
309 |
447 |
446 |
444 |
444 |
444 |
9 245 |
8 808 |
8 751 |
8 699 |
8 514 |
8 514 |
1 235 |
1 474 |
1 471 |
1 445 |
1 445 |
1 445 |
972 |
928 |
767 |
765 |
922 |
922 |
6 735 |
6 985 |
6 968 |
6 934 |
6 956 |
6 956 |
3 710 |
3 787 |
3 800 |
3 803 |
3 834 |
3 834 |
14 503 |
15 600 |
15 730 |
16 177 |
16 034 |
16 034 |
1 263 |
1 343 |
1 354 |
1 362 |
1 373 |
1 373 |
Totaal Loonbijstelling
64 713
72 184
68 295
67 837
67 755
67 755
Economische codering: 11 Functionele codering: 10.9
10.04 Onvoorzien
De grondslag van het artikel
Ingevolge artikel 5, zesde lid van de Comptabiliteitswet is een begrotingsartikel voor onvoorziene uitgaven opgenomen. Het artikel is bestemd voor uitgaven die ten tijde van de begrotingsvoorbereiding niet zijn voorzien.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 2000 2001 2002 2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
393 393 393 393 393 |
||
1e suppl.begroting |
- |
||
Nieuwe wijzigingen |
- |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
- |
393 393 393 393 393 |
393 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
178 178 178 178 178 |
178 |
Economische codering: 12 Functionele codering: 10.9
10.05 Overige subsidies en uitgaven
De grondslag van het artikel
Het artikel bevat een raming van subsidies en uitgaven die niet onder één van de andere hoofdbeleidsterreinen vallen. Het betreft middelen die beschikbaar zijn voor emancipatieprojecten in de landbouw en voor aan ambtenaren verstrekte voorschotten.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
753 |
753 |
753 |
753 |
753 |
||
1e suppl.begroting |
420 |
880 |
2 700 |
1 100 |
|||
Nieuwe wijzigingen |
- |
||||||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
1 017 |
1 173 |
1 633 |
3 453 |
1 753 |
753 |
753 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
461 |
532 |
741 |
1 567 |
795 |
342 |
342 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Emancipatie
02 Overige
Totaal
1998 |
1999 |
Uitgaven 2000 |
econ. |
Codering funct. |
326 691 |
500 673 |
500 1 133 |
43F 72E |
10.0 10.0 |
1 017
1 173
1 633
10.06 Agentschap LASER
De grondslag van het artikel
Met ingang van 1 januari 1999 is het Agentschap LASER ingesteld. Op dit artikel wordt de bijdrage van het Miniserie van LNV aan het Agentschap LASER geraamd. Deze bijdrage is ter financiering van de producten en diensten die LASER aan LNV levert. De begroting van het Agentschap wordt nader toegelicht onder wetsartikel 4 van deze begroting.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 1999 |
69 955 |
68 605 |
65 090 |
64 529 |
64 529 |
||
1e suppl. begroting |
2 457 |
1 877 |
1 351 |
990 |
990 |
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Oogstschaderegeling
3 Overig
1 294 1 820 1 717 1 694 1 694
10 115
480 480 480 480
Stand ontwerpbegroting 2000 |
83 821 |
72 782 |
68 638 |
67 693 |
67 693 |
67 693 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
38 036 |
33 027 |
31 147 |
30 718 |
30 718 |
30 718 |
Toelichting
2 Oogstschaderegeling
Naar aanleiding van de overvloedige regenval in het najaar van 1998 is de Oogstschaderegeling in werking getreden. De uitvoeringskosten voor de oogstschaderegeling worden voorlopig geraamd op f 10,1 mln.
Economische codering: 03 Functionele codering: 10.1
-
11.Internationale aangelegenheden
Op dit hoofdbeleidsterrein worden de uitgaven geraamd die in hoofdzaak dienen ter ondersteuning van het LNV-beleid in internationaal verband. Hiertoe behoren de uitgaven die betrekking hebben op de directie Internationale Zaken, de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland (AVB), het Internationaal Agrarisch Centrum (IAC) en het International Institute for Land Reclamation and Improvement (ILRI). Daarnaast worden op dit hoofdbeleidsterrein de uitgaven en ontvangsten uit hoofde van de aan- en verkoop van de interventieprodukten opgenomen alsmede de uitgaven samenhangend met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie.
De uitgaven voor de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland, de contributies aan de FAO en de UNEP en de bijdrage aan het Afrika Studiecentrum (ASC), worden volledig aan de homogene groep Internationale Samenwerking toegerekend.
Het Landbouw- Egalisatie Fonds wordt met ingang van 1-1-2000 opgeheven en het LEF-A wordt geïntegreerd in de begroting van het Ministerie van LNV. De Europese geldstromen in het kader van LEF-B worden onveranderd buiten begrotingsverband geboekt. In bijlage 14 wordt hiervan een overzicht gegeven.
Dit besluit is gebaseerd op overwegingen van begrotingstechnische en administratieve aard.
In de eerste plaats is de meerwaarde van de huidige fondsconstructie beperkt omdat het positieve of negatieve saldo van het fonds jaarlijks ten gunste respectievelijk ten laste van de begroting van LNV wordt verantwoord, terwijl bij een zuivere fondsconstructie de voor- en nadelige saldi ten gunste c.q. ten laste van het fonds komen in de daaropvolgende begrotingsjaren. Daarnaast heeft de integratie tot doel om de inzichtelijkheid te vergroten van de bij dit beleidshoofdstuk betrokken middelen.
Aandeel uitgaven 11 Internationale aangelegenheden in de begroting 2000 (x f 1 mln.)
Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen
11 Internationale aangelegenheden
129,4
11.01 Personeel en materieel
35%
11.05 Uitvoering EU-maatregelen 51%
Overig 3770,7
11.03 Overige subsidies en uitg.
14%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 11 (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerpbegroting 1999 |
60,0 |
59,9 |
59,9 |
59,9 |
59,9 |
|||
1e suppl.begroting |
-0,1 |
|
|
-0,7 |
-0,7 |
|||
Nieuwe wijzigingen – Integratie LEF-A – Overige |
5,7 |
66,3 4,5 |
66,3 4,6 |
66,3 4,5 |
66,3 4,5 |
|||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
91,5 |
65,6 |
129,4 |
130,1 |
130,0 |
130,0 |
130,0 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
41,5 |
29,8 |
58,7 |
59,1 |
59,0 |
59,0 |
59,0 |
11.01 Personeel en materieel
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post-actieven geraamd van de directie Internationale Zaken, de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland, het Internationaal Agrarisch Centrum en het International Institute for Land Reclamation and Improvement.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
42 338 |
42 366 |
42 392 |
42 392 |
42 392 |
||
1e suppl.begroting |
|
|
|
-763 |
-763 |
Nieuwe wijzigingen
1 Ombuiging Regeerakkoord
2 Loonbijstelling
3 Agrarische Vertegenwoordiging buitenland
4 Overige
|
|
-307 |
-360 |
-360 |
432 |
640 |
639 |
636 |
636 |
4 939 |
3 859 |
3 100 |
3 100 |
3 100 |
|
-83 |
-83 |
Stand ontwerpbegroting 2000 |
46 887 |
46 047 |
45 192 |
45 071 |
45 005 |
45 005 |
45 005 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
21 276 |
20 895 |
20 507 |
20 452 |
20 422 |
20 422 |
20 422 |
Toelichting
3 Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland
De verhoging van het onderhavige artikel wordt voornamelijk veroorzaakt door de stijging van loonkosten van lokaal personeel van de Agrarische Vertegenwoordiging. Met ingang van 1998 moet het Ministerie van LNV, anders dan voorheen, premies en belasting over de salariskosten van lokaal personeel afdragen. De verhoging van het artikel komt ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Ambtelijk personeel
02 Overig personeel
03 Post-actieven
04 Materieel
Totaal
Uitgaven |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
Funct. |
35 658 |
34 428 |
33 732 |
11 |
10.0 |
6 097 |
5 400 |
5 400 |
11 |
10.0 |
39 |
150 |
152 |
11 |
10.0 |
5 093 |
6 069 |
5 908 |
12/52 |
10.0 |
46 887
46 047
45 192
11.02 Bijdrage aan het Landbouw-Egalisatiefonds
De grondslag van het artikel
Op dit artikel werd, indien het saldo van het Landbouw-Egalisatiefonds, Afdeling A, negatief is, de bijdrage aan het fonds verantwoord. Vanaf 2000 zijn de uitgaven van het fonds geïntegreerd in de LNV-begroting en vindt er geen bijdrage meer plaats van de begroting van LNV aan het fonds. Dit artikel komt aldus te vervallen met ingang van de ontwerp-begroting 2000. In verband met de integratie van het LEF-A in de begroting van het Ministerie van LNV wordt zowel bij de uitgaven als bij de ontvangsten een artikel 11.04 Interventievoorraden en artikel 11.05 Uitvoering EU-maat-regelen gecreëerd.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Stand ontwerpbegroting 1999
0----
1e suppl. begroting
1 200
Stand ontwerpbegroting 2000
25 018
1 200
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000
11 353
545
11.03 Overige subsidies en uitgaven
De grondslag van het artikel
Het artikel bevat een raming van diverse subsidies en uitgaven, die dienen ter ondersteuning van het LNV-beleid in internationaal verband, inclusief de uitgaven in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Dit artikel bevat ramingen voor: + De rentesubsidie op OESO-leningen; deze heeft betrekking op de rentesubsidie van de in het kader van economische hulpverlening aan Turkije verstrekte geldleningen, via de Nederlandse investeringsbank voor Ontwikkelingslanden NV.
+ Bijdragen en contributies aan internationale organisaties, waaronder de FAO;
+ De subsidie aan het Internationaal Agrarisch Centrum (IAC);
+ Investeringen in onroerend goed bij het IAC en het ILRI;
+ De bijdrage aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ten behoeve van de Stichting Afrika Studiecentrum.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
17 612 |
17 562 |
17 562 |
17 562 |
17 562 |
||
1e suppl. begroting |
-3 |
|
|
-8 |
-8 |
||
Nieuwe wijzigingen |
776 |
357 |
1 167 |
1 167 |
1 167 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
19 570 |
18 385 |
17 913 |
18 721 |
18 721 |
18 721 |
18 721 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
8 880 |
8 343 |
8 129 |
8 495 |
8 495 |
8 495 |
8 495 |
Toelichting
De voornaamste oorzaak van de verhoging van het onderhavige artikel is gelegen in de aanpassing van de dollarkoers. Deze verhoging werkt door in de raming van de FAO-contributie en komt ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Rentesubsidies OESO
02 Programma samenwerking Oost-Europa
03 Contributies en bijdragen aan (internationale) organisaties
04 Internationaal Agrarisch Centrum/Afrika Studiecentrum
05 Bouwkundige voorzieningen
06 Overige
Totaal
Uitgaven |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
– |
– |
29 |
43G |
10.0 |
540 |
- |
- |
12 |
10.1 |
14 877 |
14 162 |
13 864 |
43G |
01.53 |
2 828 |
2 698 |
2 695 |
43A |
10.0 |
1 325 |
1 325 |
1 325 |
52 |
10.0 |
- |
200 |
- |
43 |
01.53 |
19 570
18 385
17 913
11.04 Interventievoorraden
De grondslag van het artikel
Op dit artikel zijn de uitgaven en ontvangsten uit hoofde van de aan- en verkoop van interventieproducten opgenomen. De aankoop van interventieproducten wordt gefinancierd uit de nationale middelen. Hiertegenover staan de opbrengsten uit verkopen, alsmede de door de EU te vergoeden verliezen op deze verkopen. De gefinancierde eindvoorraad die als gevolg van deze transacties ultimo van het begrotingsjaar resulteert, wordt als beginvoorraad overgeboekt naar het volgende jaar. De voorraadontwikkeling heeft aldus geen invloed op de begroting van LNV. In de onderhavige begroting zijn de artikelen die betrekking hebben op de voorraadontwikkeling pro memorie geraamd. Met ingang van 2000 is de Begroting van het Landbouw- Egalisatie Fonds, afdeling A geïntegreerd in de LNV-begroting. De uitvoering van het begrotingsjaar 1999 vindt nog plaats volgens de huidige fondsconstructie. Derhalve is voor 1999 geen raming opgenomen. In de slotwet (2000) zullen de gerealiseerde bedragen worden opgenomen.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 2002 2003 2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 2000 |
- |
- |
pm |
- |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
- |
- |
- |
- |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
1998 |
1999 |
Uitgaven 2000 |
econ. |
Codering funct. |
01 Beginvoorraad 02 Aankoop interventieproducten 03 Bijdrage aan het EOGFL |
- |
- |
pm pm pm |
54 54 54 |
10.1 10.1 10.1 |
Totaal |
- |
- |
pm |
Toelichting
De waarde van de gefinancierde beginvoorraad interventieproducten en de geraamde aankopen interventieproducten worden pm geraamd aangezien deze afhankelijk zijn van de marktontwikkelingen.
11.05 Uitvoering EU-maatregelen
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden uitgaven samenhangend met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie geraamd, inclusief de aankopen uit hoofde van de regeling Sociale Boter.
Op het artikelonderdeel «interventiekosten» worden de kosten van in-, open uitslag geraamd van de marktordeningsproducten zuivel, rundvlees en granen.
De medebewindskosten betreffen de vergoedingen voor taken die door de productschappen in medebewind worden verricht. Deze taken omvatten de uitvoering van maatregelen in het kader van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie en hebben in hoofdzaak betrekking op het opleggen van heffingen, het verlenen van exportrestituties, alsmede de administratie hiervan.
Ten behoeve van de afwikkeling van declaraties over afgesloten jaren met het EOGFL, afdeling Garantie, door middel van de zogenaamde apure-ment-procedure en de uitgaven in het kader van de regeling Sociale Boter, zijn op dit artikel stelposten opgenomen.
Op het onderdeel «overige uitgaven» worden onder andere de kosten van schikkingen geraamd die samenhangen met de uitvoering van de Superheffing.
Met ingang van 2000 is de Begroting van het Landbouw- Egalisatie Fonds, afdeling A geïntegreerd met de LNV-begroting. De uitvoering van het begrotingsjaar 1999 vindt nog plaats volgens de huidige fondsconstructie. De betreffende bedragen zijn voor de vergelijking opgenomen en zijn aangegeven met een (*).
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp begroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 2000 |
- |
73 676* |
66 282 |
66 282 |
66 282 |
66 282 |
66 282 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
33 433 |
30 077 |
30 077 |
30 077 |
30 077 |
30 077 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Interventiekosten
02 Medebewindskosten productschappen
03 Apurement
04 Regeling Sociale Boter
05 Overige uitgaven
Totaal
Uitgaven |
Codering |
|
2000 |
econ. |
funct. |
2000 |
12 |
10.1 |
53 282 |
11/12/52 |
10.1 |
5 000 |
43G |
10.1 |
5 000 |
41 |
10.1 |
1 000 |
12 |
10.1 |
66 282
De kengetallen
De gepresenteerde kengetallen geven een globaal beeld van het aantal aanvragen voor exportrestituties, productiesteun, de invoer van landbouwproducten alsmede het aantal mutaties m.b.t. superheffing. Voorts zijn enkele gegevens opgenomen met betrekking tot het gemiddelde aantal afgehandelde aanvragen per mensjaar, de gemiddelde personeels-inzet, de berekende gemiddelde uitgaven per mensjaar, de gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag en het gemiddelde financieel belang per aanvraag.
Het betreft hier uitdrukkelijk alleen gegevens met betrekking tot werkzaamheden die in medebewind worden uitgevoerd door de product- schappen. Voor de kengetallen met betrekking tot interventie-uitgaven en inkomenssteunmaatregelen door het Agentschap LASER (Landelijke Service bij Regelingen) wordt verwezen naar de begroting 2000 van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, wetsartikel 4 Agentschap LASER.
Aanvragen voor exportrestituties/productiesteun/ certificaten invoer landbouwproducten/ superheffingmutaties
1998 aantal |
1999 aantal |
2000 aantal |
2000 |
2000 Gem. |
aanvragen |
aanvragen |
aanvragen |
Geraamde |
financieel |
(x 1000) |
(x 1000) |
(x 1000) |
uitgaven aan restituties (x f 1 mln.) |
belang per aanvraag (x f 1,-) |
70 |
65 |
71 |
430 |
6 060 |
134 |
142 |
146 |
215 |
1 470 |
64 |
65 |
65 |
1 250 |
19 230 |
8 |
12 |
14 |
||
12 |
14 |
16 |
||
39 |
35 |
36 |
||
54 |
45 |
50 |
275 |
5 500 |
12 |
7 |
17 |
||
17 |
16 |
16 |
||
5 |
- |
5 |
50 |
|
31 |
21 |
20 |
70 |
3 500 |
19 |
20 |
20 |
Akkerbouw
Restituties, productiesteun en invoer van akkerbouwproducten
Restituties voor verwerkte grondstoffen in voedselproducten
Zuivelproducten en melk
Restituties en veredeling van zuivelproducten
Uitvoercertificaten
Invoercertificaten
Superheffing
Vlees en eieren
Exportrestituties Invoerformulieren Certificaten Slachtpremies kalveren
Groenten en fruit
Exportrestituties en marktordening Certificaten
Margarine, vetten en oliën
In- en uitvoerformulieren/certificaten
Totaal aantal aanvragen (x 1000)
Uitgaven medebewind (x f 1 mln.)
Totale personeelsinzet medebewind in mensjaren
Berekend gemiddeld aantal aanvragen per mensjaar
Berekende gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag
(x f 1,–)
Berekende gemiddelde uitgaven per mensjaar (x f 1000)
439 |
440 |
477 |
65 |
60,7 |
53 |
421 |
429 |
420 |
1 042 |
1 025 |
1 135 |
148 |
138 |
111 |
154 |
141 |
126 |
-
12.Landbouw
De algemene doelstelling van het landbouwbeleid is het bevorderen van een concurrerende, veilige en duurzame landbouw. De nadruk ligt op bevordering van een marktgerichte productie en het bereiken van duurzame productiesystemen, mede met het oog op de eisen van milieukwaliteit.
Het beleid van de overheid speelt in op belangrijke technologische en economische veranderingen die van grote invloed zijn op de ontwikkeling van de productie, productiewijze en productie-omstandigheden in de land- en tuinbouw. Het beleid is de komende jaren gericht op het creëren van betere voorwaarden voor een goed ondernemingsklimaat, het vergroten van het innovatievermogen en het bevorderen van de marktoriëntatie.
De overheid stelt de kaders waarbinnen ondernemingen kunnen handelen. Boeren en tuinders moeten hun inkomen zoveel mogelijk in de markt verdienen, waarbij de agrarische productie dient plaats te vinden op een wijze die ecologisch verantwoord is. Met het oog op het belang voor de afzet van de Duitse markt wordt geïnvesteerd in een verbetering van het imago van Nederlandse (agrarische) produkt. Het centrale thema van het stimuleringsbeleid is het aanjagen van dynamiek en vernieuwing in de samenleving, waarbij het belang en de eigen verantwoordelijkheid van sectoren belangrijke uitgangspunten zijn. Uitgangspunt is dat het tempo van de vereiste aanpassingen, gericht op het versterken van de concurrentiepositie, de overheidsbijdrage dient te rechtvaardigen. Effectiviteit en doelmatigheid van de inzet van overheidsmiddelen vormen daarbij belangrijke voorwaarden. Hierbij wordt uiteraard rekening gehouden met de in EU-verband gestelde kaders.
In het kader van het klimaatbeleid (CO2-reductieplan) worden een aantal projecten ondersteund met betrekking tot duurzame grondstoffen.
Aandeel uitgaven 12 Landbouw in de begroting 2000 (x f 1 mln.)
Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen
12
Landbouw
285,8
12.03 Industrie en handel
10%
12.06 Agentschap Bur.
Heffingen
18%
12.01 Personeel en materieel
13%
Overig 3614,3
12.02
Structuurverbetering
59%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 12 (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerpbegroting 1999 |
280,7 |
286,0 |
289,7 |
286,0 |
261,6 |
|||
1e suppl. begroting |
309,1 |
|
-30,4 |
|
-31,8 |
Nieuwe wijzigingen – Loonbijstelling 1999 – Ombuiging Regeerakkoord – Glastuinbouw – CO2-reductieplan – Uitvoeringskosten Oogst-schade – Mestbeleid – Masterplan Duitsland – Rentecompensatie agentschap – Overige
1,1 |
1,7 |
1,7 |
1,7 |
1,7 |
0,6 |
-0,6 |
|
-0,8 |
-0,8 |
5,0 |
12,0 |
13,0 |
15,0 |
25,0 |
0,2 |
12,5 |
4,8 |
2,1 |
0,8 |
10,1 1,5
3,1
1,6
0,7 0,7
3,1
0,7 0,7
3,1
0,7 3,8
60,0
0,7 4,1
Stand ontwerpbegroting 2000 |
262,6 |
590,0 |
285,8 |
282,6 |
281,0 |
201,3 |
203,4 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
119,2 |
267,7 |
129,7 |
128,2 |
127,5 |
91,3 |
92,3 |
12.01 Personeel en materieel
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post-actieven geraamd van de directie Landbouw (inclusief het Informatie Kennis Centrum voor de Landbouw) en van de directie Industrie en Handel en van het College Toelating Bestrijdingsmiddelen.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
48 700 |
48 460 |
48 362 |
48 226 |
48 226 |
||
1e suppl. begroting |
|
|
|
|
|
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Ombuiging Regeerakkoord
3 Overige
764 |
1 103 |
1 101 |
1 091 |
1 091 |
595 |
|
-717 |
-839 |
-839 |
-35 |
-35 |
-35 |
-35 |
-35 |
Stand ontwerpbegroting 2000 |
38 590 |
36 384 |
36 256 |
35 812 |
35 323 |
35 323 |
35 323 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
17 511 |
16 510 |
16 452 |
16 251 |
16 029 |
16 029 |
16 029 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Ambtelijk personeel
02 Overig personeel
03 Post-actieven
04 Materieel
Totaal
Uitgaven |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
26 608 |
26 535 |
26 692 |
11 |
|
1 592 |
21 |
- |
11 |
|
418 |
565 |
595 |
11 |
|
9 972 |
9 263 |
8 969 |
12/52 |
38 590
36 384
36 256
10.1
12.02 Structuurverbetering
De grondslag van het artikel
Het beleid dat is gericht op de structuur van het individuele primaire landbouwbedrijf betreft met name de subsidiëring van bedrijfsinvesteringen. Hiervoor zijn een aantal regelingen beschikbaar, zoals de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw. De regeling ter verbetering van de verkaveling bestaat uit een subsidie op de afbraak van glas en een subsidie op het doen van investeringen op bestaande glaskavels van voldoende formaat.
Voor de komende jaren wordt nog rekening gehouden met de uitfinanciering van enkele reeds gesloten investerings- en beëindigingsvergoedingsregelingen, alsmede met de financiering van restant-verplichtingen uit hoofde van het doelgroepenbeleid. Tevens is voor de instandhouding van het eigen vermogen van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw een voorziening getroffen.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de uitfinanciering van reeds eerder aangegane verplichtingen voor de bouw van mestverwerkingsfabrieken. De betreffende regeling «Bijdrageregeling Proefprojecten Mestverwerking» is per 31 december 1994 gesloten.
Voor de herstructurering van de varkenshouderij is in de periode 1996 tot en met 2002 in totaal f 695 mln. op de LNV-begroting beschikbaar. De maatregelen worden gefinancierd uit een aparte voorziening binnen het Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw. Op dit artikel wordt de bijdrage aan het fonds geraamd.
De uitgaven die specifiek op de akkerbouw zijn gericht bestaan voornamelijk nog uit uitgaven ten behoeve van de Beschikking terzake van het uit de productie nemen van bouwland.
Op titel van innovatiestimulering worden de uitgaven voor de restantverplichtingen uit hoofde van verschillende innovatieregelingen en van het informatica-stimuleringsbeleid verantwoord.
Tenslotte worden uitgaven voor het structuurbeleid als onderdeel van het Stimuleringskader op dit artikel verantwoord. Het betreffende programma, Markt en Concurrentiekracht, bestaat uit twee onderdelen: een innovatieprogramma, gericht op het stimuleren van innovatie door vernieuwers, en een verspreidingsprogramma, dat beleidsmatig gewenste en beproefde ontwikkelingsrichtingen door koplopers ondersteunt. Jaarlijks vindt besluitvorming plaats over de verdeling van de beschikbare middelen over de programma’s Markt en Concurrentiekracht en Vernieuwing Landelijk Gebied (zie uitgavenartikel 13.05). Hierbij wordt rekening gehouden met reeds geoormerkte beleidsprioriteiten en de uitfinanciering van lopende projecten binnen het Stimuleringskader. Binnen het programma Markt en Concurrentiekracht is, onder andere, ruimte geschapen voor het stimuleringsbeleid in het kader van de Integrale Notitie en voor het stimuleren van modern ondernemerschap in de glastuinbouw.
Ter versterking van de biologische landbouw wordt in het jaar 2000 voor de regeling Stimulering Biologische Productiemethode f 10 mln. beschikbaar gesteld uit het Stimuleringskader. Ten opzichte van het oorspronkelijke plan van aanpak betekent dit een verhoging met f 7,4 mln.
De opbouw van de raming
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
191 922 |
200 398 |
204 568 |
201 008 |
177 576 |
||
1e suppl. begroting |
181 217 |
|
|
|
-35 778 |
||
Nieuwe wijzigingen |
2 580 |
15 369 |
16 334 |
18 893 |
-31 156 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
229 080 |
375 719 |
169 871 |
170 022 |
169 560 |
110 642 |
111 673 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
103 952 |
170 494 |
77 084 |
77 153 |
76 943 |
50 207 |
50 810 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting ( x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
196 116 |
201 475 |
205 475 |
202 059 |
177 627 |
||
1e suppl. begroting |
163 549 |
-44 714 |
|
-44 750 |
|
Nieuwe wijzigingen |
|||||
1 Glastuinbouw |
5 000 |
12000 |
13 000 |
15 000 |
25 000 |
2 Aflossing lening VAM |
4 400 |
||||
3 Herschikking ombuiging kleine |
|||||
subsidies |
- |
2 849 |
2 849 |
2 849 |
2 849 |
4 Herschikking Visserijregelingen |
|
|
|
||
5 Mestbeleid |
|
||||
6 Overige |
1 607 |
520 |
485 |
1 044 |
698 |
Stand ontwerpbegroting 2000 |
157 971 |
367 502 |
169 460 |
173 889 |
176 202 |
111 724 |
111 724 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
71 684 |
166 765 |
76 898 |
78 907 |
79 957 |
50 698 |
50 698 |
Toelichting
1 Glastuinbouw
Voor het beperken van de ruimtedruk en verhogen van de ruimtekwaliteit worden gelden geraamd voor investeringen ten behoeve van de glastuinbouw. De investeringen zijn bedoeld ter oplossing van ruimteproblemen van de tuinbouw in het Westland door het stimuleren van de vestiging van bedrijven elders.
2 Aflossing lening VAM
De verkoop van de NV VAM aan de NV EDON heeft ertoe geleid dat de renteloze lening van LNV aan de NV VAM moet worden afgelost. Deze middelen die worden verantwoord op ontvangstenartikel 10.05 zullen worden aangewend voor de herstructurering van de varkenshouderij.
5 Mestbeleid
In het kader van de Integrale Notitie Mest- en amoniakbeleid is voor de periode 1996 t/m 2002 f 475 mln. beschikbaar gesteld voor de herstructurering van de varkenshouderij. De gelden, die na 2002 op het onderhavige artikel zijn geraamd en dan vrijvallen, worden conform het Regeerakkoord ingezet voor de reconstructie van de zandgebieden in Zuid- en OostNederland. (artikel 13.03)
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Codering |
|||||
1998 |
1999 |
2000 |
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
|
01 Bedrijfsstructuur |
74 285 |
24 166 |
42 302 |
42 088 |
37 308 |
46 301 |
43A/62A |
10.1 |
02 Mest |
89 684 |
275 439 |
61 000 |
86 319 |
268 176 |
59 941 |
43D |
07.35 |
03 Akkerbouw |
31 |
- |
797 |
2 618 |
2 655 |
2 656 |
31D |
10.1 |
04 Innovatiestimulering |
525 |
- |
- |
525 |
- |
- |
62A |
10.1 |
05 Stimuleringskader markt en |
||||||||
concurrentiekracht |
64 555 |
76 114 |
65 772 |
26 421 |
58 222 |
60 562 |
62D |
10.1 |
Totaal |
229 080 |
375 719 |
169 871 |
157 971 |
367 502 |
169 460 |
De kengetallen
Omschrijving prestatie-eenheden |
1998 |
1999 |
2000 |
01 Bedrijfsstructuur |
|||
Structuurverbetering Glastuinbouw |
22 775 |
34 618 |
36 170 |
Stimulering biologische productiemethoden |
823 |
1 725 |
1 950 |
Overige regelingen |
18 490 |
965 |
8 181 |
Totaal |
42 088 |
37 308 |
46 301 |
02 Mest |
|||
Herstructureringsfonds |
84 183 |
269 317 |
59 941 |
Overige |
2 136 |
- |
- |
Totaal |
86 319 |
268 176 |
59 941 |
03 Akkerbouw |
|||
Set-aside |
2 618 |
2 655 |
2 656 |
04 Innovatiestimulering |
|||
Bijdrageregeling innovatieprojecten |
525 |
- |
- |
05Stimuleringskader Markt en Concurrentiekracht |
26 421 |
58 222 |
60 562 |
Totaal |
157 971 |
367 502 |
169 460 |
Kengetallen Stimuleringskader
Een van de onderdelen van het Stmuleringskader is de innovatieregeling Markt en Concurrentiekracht.
Met deze regeling wordt beoogd het innovatieve vermogen en de concurrentiepositie van de agrosector te versterken. Omdat de regeling in januari 1997 in werking is getreden en de gesubsidieerde projecten vaak meerdere jaren lopen, zijn de meeste projecten nog in uitvoering. Hierdooor is het slechts in beperkte mate mogelijk effecten te meten. De doeltreffendheidskengetallen zijn gebaseerd op de resultaten van een enquête die bij de bedrijven met afgeronde projecten is uitgevoerd. De gepresenteerde kengetallen zijn daarom vooral indicatief van aard. Om inzicht te verkrijgen in de doeltreffendheid is de doelstelling van de regeling vertaald in het economisch perspectief van de gesubsidieerde projecten en het uitstralingseffect van de projecten. Om een beeld te geven van de kwaliteit van de regeling zijn gegevens opgenomen over de ingediende en gehonoreerde bezwaarschriften.
250 |
250 |
10 |
8 |
175 |
195 |
4 221 |
3 456 |
106 |
134 |
1 761 |
1 850 |
126 |
125 |
3 812 |
2 569 |
4 |
|
63 |
|
88 |
|
38 |
|
17% |
|
5% |
Kengetallen stimuleringsregeling Innovatie Markt en Concurrentiekracht realisatie raming 1998 1999
Ramingskengetallen
-
1.aantal gehonoreerde aanvragen 39 32
-
2.gemiddelde verleende subsidie per gehonoreerde aanvraag (x f 1 000)
-
3.toegelicht verplichtingenbudget (x f 1 mln)
Doelmatigheidskengetallen
-
1.aantal ingediende aanvragen beoordelingskosten per aanvraag
-
2.aantal lopende projecten beheerskosten per project per jaar
-
3.aantal beoordeelde bezwaarschriften kosten per bezwaarschrift
Doeltreffendheidskengetallen
-
1.economisch perspectief per afgerond project: – gemiddelde terugverdientijd (in jaren) – % leidend tot vervolgactiviteiten op eigen bedrijf
-
2.uitstralingseffect: – % leidend tot publicaties – % leidend tot vervolgactiviteiten op andere bedrijven
Kwaliteitskengetallen (in %)
-
1.aantal bezwaarschriften tov aantal ingediende aanvragen
-
2.(gedeeltelijk) gehonoreerde bezwaarschriften t.o.v. afgehandelde bezwaarschriften
Toelichting
Doelmatigheidskengetal
De beoordelingskosten per aanvraag hebben betrekking op het beoordelingstraject van de aanvraag tot en met de beslissing op de aanvraag; deze aanvragen zijn ingediend in een bepaalde openstellingsperiode (deze hoeft overigens niet overeen te komen met een kalenderjaar). De beheerskosten per project hebben betrekking op de fase ná de beslissing op de aanvraag t/m de eindafrekening van het gesubsidieerde project en betreffen gemiddelde jaarkosten (dus niet van een specifieke tender). De kosten per bezwaarschrift hebben betrekking op de totale kosten. Het aantal beoordeelde bezwaarschriften betreft een gemiddelde per jaar.
Doeltreffendheidskengetal
Ongeveer 2/3 van de projecten hebben geleid tot vervolgactiviteiten op het eigen bedrijf. Bijna alle afgeronde projecten hebben geleid tot een publicatie in de vakbladen van de agrosector. Naar verwachting zal ca. 40% van de gesubsidieerde projecten bij andere agro-bedrijven leiden tot een follow up, waaronder het starten van eenzelfde soort project.
Kwaliteitskengetal
De kwaliteitskengetallen hebben betrekking op bezwaarschriften zoals deze door uitvoerende dienst Laser worden behandeld. Het blijkt dat ongeveer 17% van de ingediende aanvragen leidt tot bezwaarschriften. Hiervan wordt 5% gehonoreerd.
Ramingskengetallen Stimuleringskader
1998 |
1999 |
2000 |
|||||||
Gem. |
Aantal |
Totale |
Gem. |
Aantal |
Totaal |
Gem. |
Aantal |
Totaal |
|
subsidie |
gesubs. |
Uitgaven |
subsidie |
gesubs. |
Uitgaven |
subsidie |
gesubs. |
Uitgaven |
|
bedrag |
(x f 1000) |
bedrag |
(x f 1000) |
bedrag |
(x f 1000) |
||||
Innovatieregeling |
90 435 |
61 |
5 516 |
130 280 |
85 |
11 074 |
88 000 |
109 |
9 610 |
Verwerking en Afzet Landbouw |
93 526 |
10 |
935 |
55 540 |
87 |
4 832 |
60 000 |
164 |
9 848 |
Investering Primaire Landbouw |
15 300 |
266 |
4 070 |
49 305 |
193 |
9 516 |
30 000 |
120 |
3 579 |
Verwerking en Afzet Bosbouw/ |
|||||||||
Visserij |
16 000 |
13 |
203 |
16 000 |
61 |
963 |
|||
Demo EU |
58 890 |
20 |
1 198 |
20 000 |
60 |
3 125 |
25 000 |
118 |
2 951 |
Demo M&C |
66 376 |
14 |
898 |
45 000 |
44 |
1 966 |
38 000 |
73 |
2 772 |
Omschakeling Biologische |
|||||||||
Landbouw |
21 580 |
55 |
1 187 |
21 000 |
67 |
1 399 |
20 000 |
327 |
6 537 |
Kwaliteitszorg Biologische |
|||||||||
Landbouw |
72000 |
1 |
72 |
42000 |
16 |
675 |
42 000 |
32 |
1 350 |
Nota Milieu en Economie |
- |
186 000 |
5 |
930 |
372 000 |
5 |
1 860 |
||
IN/NUBL |
268 067 |
15 |
4 021 |
592 570 |
21 |
12 444 |
700 000 |
6 |
4 191 |
Labelingen en diversen |
8 524 |
12 158 |
16 901 |
||||||
Totaal |
26 421 |
58 322 |
60 562 |
12.03 Industrie en handel
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden uitgaven geraamd ter verbetering van de marktstructuur van de nationale agrarische handel en industrie en voor de stimulering van de internationalisering van de Nederlandse agribusiness. Een (aflopend) deel van de uitgaven houdt verband met de verplichte nationale bijdragen aan goedgekeurde projecten ingevolge Verordening EEG nr. 866/90 i.
Bovendien worden uitgaven gedaan die zijn gericht op versterking van de concurrentiekracht, verbetering van de agrologistiek en stimulering van de samenwerking van de agro/foodketens met andere sectoren. Tevens worden op het artikel uitgaven geraamd voor een aantal projecten in het kader van het CO2-reductieplan.
Daarnaast is er sprake van uitfinanciering van projecten uit de VROM-stimuleringsregeling Milieutechnologie en enkele EZ-clusterprojecten. Tevens worden op dit artikel uitgaven geraamd verband houdende met de versterking van de internationale marktpositie van de agribusiness, zowel in hoogontwikkelde als opkomende markten. Het gaat onder meer om uitgaven voor marktverkenningen, missies, symposia, imagoprojecten en bijdragen aan vakbeurzen.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
11 500 |
10 527 |
10 186 |
9 992 |
9 992 |
||
1e suppl. Begroting |
5 938 |
2 648 |
2 009 |
1 709 |
321 |
Nieuwe wijzigingen
1 CO2-reductieplan
2 Masterplan Duitsland
3 Overige
200 12 500 4 800
1 500 1 600 3100
2 100
3 100
800
594
Stand ontwerpbegroting 2000 |
17 912 |
19 138 |
27 275 |
20 095 |
16 901 |
11 707 |
13 843 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
8 128 |
8 684 |
12 377 |
9 119 |
7 669 |
5 312 |
6 282 |
Toelichting
1 CO2-reductieplan
Het artikel wordt in het kader van het CO2-reductieplan verhoogd ten behoeve van de uitvoering van projecten m.b.t. duurzame grondstoffen.
2 Masterplan Duitsland
De verhoging betreft een bijstelling uit de Homogene Groep Internationale Samenwerking voor de uitvoering van het Masterplan Duitsland. Dit plan omvat een communicatie-aanpak die erop is gericht de Duitse consument blijvend te overtuigen van de hoge kwaliteit en de betrouwbaarheid van de Nederlandse agrarische producten alsook van de milieuvriendelijke productiemethoden. In een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven zal er via diverse media sprake zijn van een intensieve impuls voor de beeldvorming.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
1998 |
Verplichtingen 1999 2000 |
1998 |
1999 |
Uitgaven 2000 |
econ. |
Codering Funct. |
|
01 Verbetering Marktstructuur 02 Internationalisering en economische samenwerking |
2 417 12 674 |
25 462 20 213 |
2 591 10 784 |
4 491 12 697 |
4 831 14 307 |
16 174 11 101 |
12 12 |
|
Totaal |
15 091 |
45 675 |
13 375 |
17 188 |
19 138 |
27 275 |
10.1 |
De Kengetallen
Door middel van kengetallen worden de ramingen van de verplichtingenbedragen onderbouwd.
Omschrijving prestatie-eenheden |
1998 |
1999 |
2000 |
|
01Verbetering marktstructuur |
||||
Aantal projecten |
24 |
18 |
17 |
|
Gemiddeld bedrag per project |
(x f 1 000) |
100 |
1 417 |
153 |
Verplichtingen |
(x f 1 mln.) |
2,4 |
25,5 |
2,6 |
02Internationalisering en economische |
||||
samenwerking |
||||
Aantal projecten |
156 |
174 |
160 |
|
Gemiddeld bedrag per project |
(x f 1 000) |
81 |
116 |
68 |
Verplichtingen |
(x f 1 mln.) |
12,7 |
20,2 |
10,8 |
12.04 Overige subsidies en uitgaven
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de overige subsidies en uitgaven verantwoord van het hoofdbeleidsterrein Landbouw. Deze uitgaven betreffen een bijdrage aan het Nederlands Agrarisch Jongerencontact (NAJK) en het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM).
Op dit artikel zijn voor 1999 de uitgaven geraamd in verband met de uitvoering van de Oogstschaderegeling 1998. Deze regeling voorziet in een tegemoetkoming, voor boeren die niet onder de WTS vallen, in de schade die eind 1998 ontstond als gevolg van de overvloedige regenval in verschillende delen van het land.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
1 756 |
256 |
423 |
423 |
423 |
||
1e suppl. Begroting |
125198 |
- |
Nieuwe wijzigingen
1 Uitvoeringskosten Oogst-schade
2 Overige
10 115 250
Stand ontwerpbegroting 2000 |
557 |
117 089 |
256 |
423 |
423 |
423 |
423 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
253 |
53 133 |
116 |
192 |
192 |
192 |
192 |
Toelichting
1 Uitvoeringskosten Oogstschade
Het Agentschap LASER is belast met de uitvoering van de oogschaderegeling. Vanuit het onderhavige artikel wordt compensatie geboden aan het Agentschap Laser voor de hiermee samenhangende uitvoeringskosten.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Overige
02 Schade-uitkeringen
Totaal
1998 |
1999 |
Uitgaven 2000 |
econ. |
Codering Funct. |
557 |
2 204 114 885 |
256 |
43A 63D |
10.0 10.01 |
557
117 089
256
12.05 Garanties
De grondslag van het artikel
Met de in 1994 tot stand gekomen wijziging van de financiële verhouding met de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw is de staatsgarantie gestabiliseerd op f 110 mln. Het eigen vermogen van de stichting is eind 1998 ca. f 43 mln. Tezamen met het garantiekapitaal dat wordt aangehouden bij de rijkshoofdboekhouding van ca. f 40 mln. is het totale garantievermogen f 193 mln. Dit vermogen dient ter dekking van het uitstaande borgbedrag dat ultimo 1998 ca. f 1 047 mln. bedroeg. Het uitstaande borgbedrag is het totaal van de leningen die land- en tuinbouwers bij banken hebben afgesloten en waarvoor de stichting borg staat.
De inkomsten van de Stichting Borgstellingsfonds, bestaande uit rente, verhaalsvorderingen en provisie, dienen tot betaling van de schaden, respectievelijk tot versterking van het eigen vermogen. In het kader van het besluit extra voorziening varkenshouderij 1999 is uit de herstructureringsgelden varkenshouderij f 50 mln. beschikbaar voor het verstrekken van maximaal f 200 mln. aan borgstellingen ten behoeve van het verkrijgen van kredieten door varkenshouders voor de aankoop van varkensrechten.
Overzicht risico-ontwikkeling met betrekking tot garantie-overeenkomsten van het Rijk (x f 1 000)
1998
1999
2000 2001 e.v.j.
Garantie plafond Uitstaand risico per 1 januari Vervallen of te vervallen garanties Verleende of te verlenen garanties Verliesdecalaraties jaar t Uitstaand risico per 31 december
193 000 243 000 243 000 243 000 110 000 110 000 110 000 110 000
110 000 110 000 110 000 110 000
De Kengetallen
Omschrijving prestatie-eenheden
1998
1999
2000
Borgstelling
Lopende overeenkomsten
Bij: nieuwe
Af: afgewikkeld
Af: verliesdeclaraties
Saldo
Uitstaande borgbedragen (xf1mln.)
Saldo aanvang
Bij:
Af:
Af: verliesdeclaraties
Saldo ultimo
6 390 |
5 846 |
5 199 |
368 |
250 |
250 |
852 |
842 |
824 |
60 |
55 |
50 |
5 846 |
5 199 |
4 575 |
989,9 |
1 046,6 |
1 064,6 |
226,2 |
110,0 |
125,0 |
156,5 |
80,0 |
76,0 |
13,0 |
12,0 |
10,0 |
1 046,6 |
1 064,6 |
1 103,6 |
12.06 Agentschap Bureau Heffingen
De grondslag van het artikel
Met ingang van 1 januari 1998 is het Agentschap Bureau Heffingen ingesteld. Op dit artikel wordt de bijdrage van het Ministerie van LNV aan het Agentschap Bureau Heffingen geraamd. Deze bijdrage is ter financiering van de producten en diensten die Bureau Heffingen aan LNV levert. Dit betreft o.a. de registratie van mestproductierechten en varkensrechten, de vaststelling en inning van diergezondheidsheffingen en de uitvoering van het Mineralenaangiftesysteem (Minas).
De begroting van het Agentschap wordt nader toegelicht onder wetsartikel 5 van deze begroting.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
22 615 |
25 284 |
25 284 |
25 284 |
25 284 |
||
1e suppl. begroting |
26 877 |
25 950 |
25 738 |
25 478 |
15 478 |
||
Nieuwe wijzigingen 1 Loonbijstelling 2 Rentecompensatie agentschap |
384 |
619 733 |
618 733 |
618 733 |
618 733 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
48 339 |
49 876 |
52 586 |
52 373 |
52 113 |
42 113 |
42 113 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
21 935 |
22 633 |
23 862 |
23 766 |
23 648 |
19 110 |
19 110 |
Economische codering: 03 Functionele codering: 10.1
-
13.Natuur, Groene Ruimte en Recreatie
Het hoofdbeleidsterrein Natuur, Groene Ruimte en Recreatie heeft betrekking op de inrichting en het beheer van het landelijke gebied. Het beleid beoogt de verschillende functies in het landelijk gebied – landbouw, natuur, landschap, bosbouw en recreatie – optimaal tot zijn recht te laten komen. Het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) vormt het beleidsmatige en financiële kader voor de integratie van de ruimteclaims van de verschillende sectoren. Prioriteit heeft de realisering van de 18 Strategische Groenprojecten en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Versterking van de leefbaarheid en de kwaliteit van het landelijk gebied zijn belangrijke thema’s in het beleid voor de Groene Ruimte. Door middel van plattelandsvernieuwing wordt gezocht naar nieuwe economische dragers, het ontwikkelen van nieuwe productiemethoden in land- en tuinbouw en het bevorderen van de samenhang in overheidsbeleid waar een gebiedsspecifieke benadering vereist is.
Het instrumentarium voor de inrichting en beheer van de «groene ruimte» omvat o.a. de verwerving van landbouwgronden met natuur- en recreatiebestemming, (land)inrichting en beheer van natuur, bos en landschap. Daarnaast vindt in een aantal gebieden, waaronder Waardevolle Cultuurlandschappen (WCL), een – tijdelijke – gebiedsspecifieke benadering plaats. In deze gebieden doen zich specifieke knelpunten en kansen voor die met het generieke instrumentarium onvoldoende kunnen worden aangepakt.
Per 1-1-2000 treedt het subsidiestelsel Programma Beheer in werking. Dit stelsel bestaande uit 2 regelingen, de Regeling Natuurbeheer en de Regeling Agrarisch Natuurbeheer, zal openstaan voor particulieren, samenwerkingsverbanden van particulieren, natuurbeschermingsorganisaties en gemeenten. Met Programma Beheer wordt beoogd particulieren meer te betrekken bij natuurbeheer, meer bos, natuur en landschap buiten de EHS te realiseren alsmede een zakelijker verhouding met de beheerders te introduceren door de subsidie af te rekenen op bereikte natuurkwaliteiten (outputsturing). Beide regelingen komen in de plaats van diverse bestaande subsidie-instrumenten voor bos, natuur en landschap zoals de Regeling Functiebeloning bos en natuur, Beheer Samenwerking Bos, de Regeling Particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties en de Regeling Beheerovereenkomsten en natuurontwikkeling (RBON).
De subsidies, gekoppeld aan natuurdoelpakketten, bestaan ondermeer uit een bijdrage voor beheer, inrichting, functieverandering, recreatie, landschap en overgangsbeheer en worden in de meeste gevallen verleend voor een tijdvak van 6 jaar. Beide regelingen zijn inmiddels ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie.
Op grond van de evaluatie van de Nota Natuurbalans 1998 en de graadmeters natuurbeleid kan geconcludeerd worden dan het areaal natuur toe neemt, maar dat de diversiteit aan soorten blijft afnemen. Bij de begrenzing wordt er bij de provincies op aangedrongen te streven naar een optimale afstemming van water-, ruimte- en milieucondities.
Grote stedenbeleid
In het kader van het Grote Stedenbeleid worden de volgende middelen op de begroting geraamd en verantwoord
Groene hart impuls
Van de uitgavenartikelen 13.03 en 13.04 kan in totaal f 5 mln. vanaf 1999 structureel worden toegerekend aan het Grote Steden Beleid. Het betreft een deel van de Groene Hart Impuls. Dit geld slaat overigens niet neer in de grote stad, maar draagt wel, gezien de ligging van het Groene Hart, bij aan het Grote Steden Beleid.
Groen in en om de stad
Samen met het Ministerie van VROM wordt de komende jaren (2000 t/m 2004) f 100 mln. ingezet voor projecten in het kader van Groen In en Om de Stad (GIOS). Het Ministerie van LNV financiert hiervan 50% (f 50 mln.). Deze bedragen zijn beschikbaar op de diverse artikelen van het onderhavige beleidsterrein. Een deel van deze bedragen slaat neer in niet-G25 steden. De verdeling over de genoemde jaren is als volgt:
(bedragen x f 1 000)
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
GIOS |
- |
7 000 |
12 000 |
15 500 |
7 500 |
8 000 |
Herschikking
In de 1e suppletore begroting zijn ter compensatie van de oogstschade in eerste instantie de artikelen 13.04 en 13.05 verlaagd met resp. f 6,0 en f 5,0 mln. Dit betrof een voorlopige verdeling. Op basis van een actuele inventarisatie van het vermoedelijk uitgavenbeloop op de verschillende artikelen van het onderhavige hoofdbeleidsterrein vindt thans op de artikelen 13.02 t/m 13.05 een herschikking plaats. Deze herschikking wordt bij de afzonderlijke artikelen niet meer toegelicht.
Aandeel uitgaven 13 Natuur, groene ruimte en recreatie in de begroting 2000 (x f 1 mln.)
13 Natuur, groene ruimte en recreatie
1134,5
Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen
13.05 Overige subs. en 13.01 Personeel en
13.04 Beheer 30%
uitg.
8%
Overig 2765,6
materieel 13%
13.02 Verwerving 13%
13.03 Inrichting 36%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 13 (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerp-begroting 1999 |
987,9 |
962,9 |
967,6 |
968,2 |
967,6 |
|||
Amendement nr. 29 Nota van wijziging |
0,5 130,6 |
|||||||
1e suppl. begroting |
-73,4 |
10,0 |
2,7 |
12,9 |
11,6 |
Nieuwe wijzigingen
– Loonbijstelling 1999
– Ombuiging Regeerakkoord
– Reconstructie zandgebieden
– Ombuiging kaderbrief
– Natte natuurgebieden
– Stijging grondprijzen
– Agrarisch natuurbeheer
– CO2-reductieplan
– Overboekingen van/naar andere ministeries – Overige
9,0 |
11,5 |
11,6 |
11,7 |
11,7 |
-0,7 |
-0,7 |
|
|
|
80,0 |
80,0 |
80,0 |
60,0 |
|
-7,2 |
|
|
|
|
20,0 |
30,0 |
40,0 |
44,0 |
|
70,0 |
64,0 |
69,0 |
74,0 |
|
7,5 |
14,0 |
20,5 |
15,0 |
|
-0,2 |
|
|
|
-0,8 |
|
|
|
||
14,6 |
3,0 |
|
|
1,5 |
Stand ontwerp-begroting 2000 |
1 081,3 |
1 033,3 |
1 134,5 |
1 142,3 |
1 179,3 |
1 166,1 |
1 221,4 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1 mln. |
490,7 |
468,9 |
514,8 |
518,3 |
535,1 |
529,1 |
554,2 |
Toelichting
Reconstructie zandgebieden, Natte natuurgebieden, Stijging grondprijzen en Agrarisch natuurbeheer.
Op grond van de Nota van Wijziging op de begroting 1999 (Kmst. 26 200 XIV nr. 8) is dit hoofdbeleidsterrein voor 1999 met f 130,6 mln. verhoogd. De thans opgenoemde reeksen vormen de structurele verwerking naar de daaropvolgende jaren. Voor nadere uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de betreffende Nota.
13.01 Personeel en materieel
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post actieven geraamd van de directies Natuurbeheer, Groene Ruimte en Recreatie en de Dienst Landelijk Gebied.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 1999 |
133 101 |
132 984 |
132 964 |
132 964 |
132 888 |
||
1e suppl. Begroting |
11 924 |
|
989 |
163 |
163 |
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling 1999
2 Ombuiging Regeerakkoord
3 Bijstelling apparaatsbudget (U13.03)
4 Verhuizing Dienst Landelijk Gebied (M13.03)
5 Overige
3 149 4 537 4 527 4 509 4 506
-699 -699 -3 058 -5417 -5417
6 900
460
8 920 3 303 3 303 3 303
424 424 74 74
Stand ontwerp-begroting 2000 |
145 733 |
154 835 |
146 137 |
139 149 |
135 596 |
135 517 |
135 543 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000 |
66 131 |
70 261 |
66 314 |
63 143 |
61 531 |
61 495 |
61 507 |
Toelichting
3 Bijstelling apparaatsbudget (U13.03)
Het materiële budget van de Dienst Landelijk Gebied is dit jaar niet toereikend. Het tekort wordt onder meer veroorzaakt door de nasleep van de reorganisatie in 1996 en de oplossing van de millenniumproblematiek. Compensatie wordt gevonden door een incidentele verlaging van het landinrichtingsbudget.
4 Verhuizing Dienst Landelijk Gebied (M13.03)
In de loop van 1999 zal de Dienst Landelijk Gebied (DLG), thans gehuisvest in het kantorencomplex «Westraven», verhuizen naar park Nieuweroord (Utrecht). Daarnaast zijn als gevolg van enkele aanpassingen in de huisvesting bij regiovestigingen van de DLG extra middelen benodigd. Het betreft hier zowel inrichtings- als huurkosten. De benodigde bijstelling voor 1999 heeft reeds in de 1e suppletore begroting 1999 plaats gevonden. Tegenover deze verhoging staat een hogere taakstelling op de ontvangstenbegroting.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Ambtelijk personeel
02 Overig personeel
03 Post-actieven
04 Materieel
Uitgaven |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
106 884 |
106 057 |
106 258 |
11 |
|
2 992 |
5 121 |
5 112 |
11 |
|
520 |
1 326 |
1 345 |
11 |
|
35 337 |
42 331 |
33 422 |
12/52 |
Totaal
145 733
154 835
146137
10.2
13.02 Verwerving
De grondslag van het artikel
Het beleidsterrein verwerving omvat alle grondverwervingsactiviteiten ten behoeve van de uitvoering van het beleid inzake landinrichting, natuur, openluchtrecreatie (inclusief bufferzones) en bos- en landschapsbouw, zoals opgenomen in het Structuurschema Groene Ruimte (SGR).
Op basis van de provinciale invloedsferenkaarten komt het totaal te verwerven areaal natuur, recreatie, bos en landschap uiteindelijk in vrijwel gelijke mate in beheer bij Staatsbosbeheer respectievelijk de particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties. De aankoop van gronden t.b.v. Staatsbosbeheer wordt volledig door het Rijk bekostigd. De natuuraankopen door de particuliere organisaties worden door het Rijk en de provincies ieder voor de helft gesubsidieerd.
De gronden ten behoeve van de doorlevering aan Staatsbosbeheer worden, binnen en buiten landinrichting, verworven door het Bureau Beheer Landbouwgronden. Deze aankopen bestaan uit relatienotareservaten, natuurontwikkelingsgebieden, landschapselementen en – incidenteel – natuurterreinen en bossen.
Daarnaast verwerft het Bureau Beheer Landbouwgronden terreinen voor de uitvoering van landinrichtingsprojecten. Indien het bureau bij de afronding van een landinrichtingsproject minder grond krijgt toebedeeld dan zij heeft ingebracht (zgn. onderbedeling) dan wordt dit waardeverschil door het Rijk voorgefinancierd en door de belanghebbenden in termijnen terugbetaald via de landinrichtingsrente; de overige doorleveringen worden contant afgerekend.
Het Rijk subsidieert de rente en aflossing van de leningen die door de Vereniging Natuurmonumenten (onder garantstelling van het Rijk) zijn aangegaan voor de financiering van het rijksaandeel in de aankopen van relatienotareservaten en natuurterreinen door de particuliere terreinbeherende organisaties. Ook subsidieert het Rijk de aankopen van natuurontwikkelingsgebieden door deze organisaties.
Voor de verwerving van gronden door het Bureau Beheer Landbouwgronden op bovengenoemde beleidscategorieën is via het Groenfonds een financieringsfaciliteit beschikbaar. De gronden die aldus onder provinciale garantstelling worden verworven, blijven tot het moment van doorlevering aan de eindbeheerders in bezit en beheer bij het Bureau.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 1999 |
129 045 |
134 803 |
143 653 |
145 653 |
148 653 |
||
Nota van wijziging |
42 600 |
||||||
1e suppl. Begroting |
|
|
|
|
-30 714 |
Nieuwe wijzigingen
1 Natte natuur
2 EHS/grondprijzen
3 Budgetverschuiving uit 1998 Groene Hart (13.03)
4 Overboeking naar V & W
5 Herschikking
6 Project Natte Natuur (U13.03)
20 000 30 000 40 000 44 000
70 000 64 000 69 000 74 000
-
-5 000 - 5 000 - 5 000
5 000 -10000 -10000 3 322 - 2000
Stand ontwerp-begroting 2000 |
229 886 |
112 522 |
191 589 |
196 939 |
218 939 |
235 939 |
303 439 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000 |
104 317 |
51 060 |
86 939 |
89 367 |
99 350 |
107 06 4 |
137 695 |
Toelichting
1 Natte natuur
Voor de jaren 2003 t/m 2010 is jaarlijks f 88,0 mln. uitgetrokken voor de natte natuur. Voor 2003 is dit bedrag verminderd met f 44 mln. ten behoeve van de financiering van de uitbreiding van de gemaalcapaciteit.
3 Budgetverschuiving uit 1998 Groene Hart (13.03) Bij 2e suppletore begroting 1998 heeft in verband met de vertraagde uitvoering van de Groene Hart Impuls een budgetverlaging plaatsgevonden van f 15 mln. op artikel 13.03 Inrichting waartegenover artikel 13.02 is verhoogd. Thans vindt de eveneens in de 2e suppletore begroting 1998 vermelde horizontale compensatie plaats.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
«Staat»
01 Aankopen t.b.v. Staatsbosbeheer
02 Overige staatsaankopen «Particulier»
03 Natuurterreinen en reservaten
04 Natuurontwikkeling
Verplichtingen |
Uitgaven |
Codering |
|||||
1998 |
1999 |
2000 |
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
66 881 |
136 692 |
147 196 |
66 881 |
136 692 |
147 196 |
72A |
10.2 |
89 364 |
-81 375 |
|
89 364 |
-81 375 |
|
72A |
07.5 |
55 675 |
39 802 |
40 865 |
55 077 |
39 802 |
40 865 |
62A |
07.5 |
19 148 |
17 403 |
52 073 |
18 564 |
17 403 |
52 448 |
62A |
07.5 |
Totaal
231068 112 522 191214
229 886 112522 191589
De kengetallen
(Uitgaven x f 1000)
1998
1999
2000
Nadere onderverdeling 01 Aankopen t.b.v. Staatsbosbeheer
– Aankopen SBB – Ruilingen SBB
Totaal
66 881 136 500 147 000 192 196
66 881 136 692 147 196
Nadere onderverdeling 02 Overige staatsaankopen
– Overdracht van gronden als onderbedeling 28726 23881 24369
– Overdracht aan Domeinen 7226 –
– Financiering BBL 53412 –105 256 –73289
Totaal 89364 –81375 –48920
De door het Bureau Landbouwgronden in 1998 gerealiseerde en voor de jaren 1999 en 2000 geplande areaaluitbreiding bij Staatsbosbeheer en overige staatsaankopen zien er als volgt uit.
Omschrijving prestatie-eenheden |
1998 |
1999 |
2000 |
|
01Aankopen t.b.v. Staatsbosbeheer |
(ha.) |
|||
– relatienota-reservaten |
610 |
1 958 |
2 106 |
|
– natuurontwikkeling |
440 |
890 |
958 |
|
– nota nadere uitwerking rivierengebied |
||||
(NURG) |
177 |
- |
- |
|
– natuurterreinen |
68 |
100 |
100 |
|
– bos- en landschap |
201 |
712 |
766 |
|
– bufferzones |
13 |
240 |
270 |
|
Totaal aantal hectares |
1 509 |
3 900 |
4 200 |
|
Gemiddeld bedrag per hectare |
(in glds.) |
48 205 |
35 000 |
35 000 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
72,7 |
136,5 |
147,0 |
waarvan uitbreiding in bufferzones |
(x f 1 000) |
318 |
PM |
PM |
waarvan aandeel RWS (NURG) |
(x f 1 000) |
- |
- |
- |
Ruilingen SBB |
(x f 1 000) |
5 543 |
192 |
196 |
Totaal 01 |
(x f 1 mln.) |
66,9 |
136,7 |
147,2 |
02Overige Staatsaankopen |
||||
Overdracht van gronden als onderbedeling |
||||
– Aantal hectares |
704 |
605 |
617 |
|
– Gemiddeld bedrag per hectare |
(in glds.) |
40 805 |
39 473 |
39 496 |
– Uitgaven |
(x f 1 000) |
28 726 |
23 881 |
24 369 |
Overdracht aan Domeinen (grondbank- |
||||
gronden) |
||||
– Aantal hectares |
363 |
PM |
PM |
|
– Gemiddeld bedrag per hectare |
(in glds.) |
19 905 |
PM |
PM |
– Uitgaven |
(x f 1 000) |
7 226 |
PM |
PM |
Financiering Bureau Beheer Landbouw- |
||||
gronden |
||||
Aankopen: |
||||
– Aantal hectares |
6 196 |
2 437 |
3 431 |
|
– Gemiddeld bedrag per hectare |
(in glds.) |
69 347 |
49 548 |
47 713 |
– Uitgaven |
(x f 1 000) |
429 674 |
120 748 |
163 703 |
Omschrijving prestatie-eenheden |
1998 |
1999 |
2000 |
|
Overige uitgaven: |
||||
– Aantal bedrijven (in het kader van het |
||||
NH3-beleid) |
6 |
- |
- |
|
– Gemiddeld bedrag per bedrijf |
(in glds.) |
396 772 |
- |
- |
– Uitgaven |
(x f 1 000) |
2 381 |
- |
- |
Totaal uitgaven Bureau Beheer Landbouw- |
||||
gronden |
(x f 1 000) |
432 055 |
120 748 |
163 703 |
Overdrachten en Verkopen/Ontvangsten: |
||||
Overdrachten/Verkopen: |
||||
– Aantal hectares |
6 023 |
5 512 |
5 824 |
|
– Gemiddeld bedrag per hectare |
(in glds.) |
52 337 |
38 462 |
38 288 |
– Uitgaven |
(x f 1 000) |
315 225 |
212 004 |
222 992 |
Waarvan onderbedeling |
(x f 1 000) |
28 726 |
23 881 |
24 369 |
Waarvan VROM |
(x f 1 000) |
- |
12 023 |
12 023 |
Ontvangsten financiering derden |
(x f 1 000) |
54 504 |
- |
- |
Exploitatie-saldo |
(x f 1 000) |
8 914 |
14 000 |
14 000 |
Totaal ontvangsten Bureau Beheer |
||||
Landbouwgronden |
(x f 1 000) |
378 643 |
226 004 |
236 992 |
Saldo Bureau Beheer Landbouwgronden |
(x f 1 000) |
53 412 |
|
|
Totaal 02 (overdrachten + saldo Bureau) |
(x f 1 mln.) |
89,4 |
-81,4 |
-48,9 |
03Natuurterreinen en reservaten |
||||
Bijdrage voor rente en aflossing: |
||||
Stand leningen ultimo |
(x f 1 mln.) |
354 |
356 |
360 |
Aantal jaartranches leningen |
28 |
29 |
30 |
|
Gem. rente/afl. per jaartranche |
(x f 1 mln.) |
1,46 |
1,35 |
1,34 |
Rente |
(x f 1 mln.) |
25,5 |
24,5 |
24,4 |
Aflossingen |
(x f 1 mln.) |
15,3 |
14,5 |
15,7 |
Rente en aflossingen (verpl.) |
(x f 1 mln.) |
40,8 |
39,1 |
40,1 |
Bijdrage à fonds perdu |
||||
Aantal ha. |
657 |
- |
- |
|
Gem. bijdrage per ha. (50%) |
(x f 1000) |
22 |
- |
- |
Bijdrage à fonds perdu |
(x f 1 mln.) |
14,2 |
- |
- |
Afrekening oude verplichtingen |
(x f 1 mln.) |
- |
0,7 |
0,8 |
Overige activiteiten |
(x f 1 mln.) |
0,1 |
- |
- |
Totaal 03 |
(x f 1 mln.) |
55,1 |
39,8 |
40,9 |
04 Natuurontwikkeling |
||||
Verwerving |
||||
Aantal ha. |
794 |
380 |
950 |
|
Gem. bijdrage per ha. (50%) |
(x f 1000) |
23 |
44 |
45 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
18,1 |
16,9 |
42,4 |
Afrekening oude verplichtingen |
(x f 1 mln.) |
0,3 |
- |
- |
Overige activiteiten |
(x f 1 mln.) |
0,2 |
- |
- |
Waarvan uitvoering door DLG |
(x f 1 mln.) |
-0,1 |
- |
- |
Inrichting Natte Natuur |
||||
Aantal ha. |
- |
167 |
167 |
|
Gem. bijdrage per ha. |
(x f 1 000) |
- |
60 |
60 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
- |
10,0 |
10,0 |
Waarvan uitvoering door DLG en V.& W. |
(x f 1 mln.) |
- |
-9,5 |
- |
Totaal 04 |
(x f 1 mln.) |
18,5 |
17,4 |
52,4 |
Informatie met betrekking tot de voortgang van de EHS
Inleiding
De ecologische hoofdstructuur (EHS) wordt omschreven als een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden. Volgens het Natuurbeleidsplan (NBP) moet de EHS in het jaar 2018 zijn uitgebreid tot 700 000 ha. De bestaande bos- en natuurgebieden vormen het grootste deel van de EHS, nl. 450 000 ha. In het NBP/SGR is ter realisering van de nog te ontwikkelen natuurgebieden binnen de EHS de taakstelling opgenomen van 50 000 ha. Natuurontwikkelingsgebied, 100 000 ha. Reservaatsgronden en maximaal 36 000 ha. Traditionele natuurterreinen en bossen.
In de nota Dynamiek en Vernieuwing in 1995 zijn op het gebied van het beheer van bos, natuur en landschap een aantal nieuwe beleidslijnen geformuleerd, waarbij enerzijds meer gestuurd zal worden op resultaat bij het beheer van bos, natuur en landschap en anderzijds het particulier beheer meer bevorderd wordt. Door de hoogte van de beheersubsidies te koppelen aan de bereikte natuurkwaliteit wil het Rijk tot een zakelijkere verhouding met de verschillende natuurbeheerders komen. Het ontwikkelen van het subsidiestelsel Programma Beheer, dat volgens planning met ingang van 1 januari 2000 in werking treedt, is daartoe een verklaarbaar proces
Tussendoelen realisatie
Bij de beoordeling van de tussendoelen EHS wordt onderscheid gemaakt tussen de aspecten kwantiteit en kwaliteit:
Kwantiteit
De Tweede Kamer is begin december 1998 op een kwantitatieve wijze geïnformeerd over de voortgang van de EHS (Kmst 26 200 XIV, dd 28 december 1998), waarbij in het bijzonder aandacht werd besteed aan enerzijds de realisatie van de onderdelen natuurreservaten, natuurontwikkeling en natuurterreinen en anderzijds de prognose voor de komende 4 jaren. Een dergelijk kwantitatief voortgangsoverzicht kan periodiek worden geactualiseerd.
Kwaliteit
De aanduiding van de «kwaliteit natuur» is een lastiger vraagstuk. In de Nota Ecosystemen Nederland en meer recent in het Programma Beheer is een verdeling van de gewenste kwaliteiten gemaakt voor de EHS in 2018. Dat leidt tot taakstellingen verdeeld over kwaliteitscategorieën (quotering). Voor het bepalen van de restanttaakstelling per kwaliteitscategorie is het nodig de kwaliteit van het huidige areaal natuur te kennen en te weten of het streefbeeld voor 2018 correspondeert met de provinciale doeltoewijzing. Zowel de provinciale doeltoewijzing als de beschrijving van de kwaliteit van het huidige areaal (nul-situatie) zijn in 1999 onderwerp van gesprek tussen provincies en LNV. Het doel van deze gesprekken is bestuurlijk commitment over de taakstellingen. Aan de hand daarvan zou een kwalitatief tussendoel voor de hectares die hierboven voor de komende 4 jaren zijn aangegeven worden benoemd. Ten aanzien van de kwalitatieve aspecten is er in 1999 goede voortgang geboekt om de natuurdoelen in kaart te brengen en in overleg met de provincies tot afspraken te komen inzake de quotering van de verschillende natuurdoeltypen.
Als zodanig wordt thans volstaan met onderstaand voortgangsoverzicht van de gerealiseerde en geprognotiseerde tussendoelen van de EHS.
Taakstelling
Gerealiseerd ultimo 1997
Gerealiseerd ultimo 1998
restant
Realisatie 2000–2004
Natuurreservaat Natuurontwikkeling Natuurterreinen Totaal
100 000 |
44 000 |
44 600 |
55 400 |
10 000 - 12000 |
50 000 |
15 300 |
17 900 |
32 100 |
6 000 - 8 000 |
36 000 |
11 300 |
12 200 |
23 800 |
4 000 - 6 000 |
186 000 |
70 600 |
74 700 |
111 300 |
20 000 - 26 000 |
13.03 Inrichting
De grondslag van het artikel
Op het onderhavige begrotingsartikel worden de uitgaven geraamd voor de uitvoering van inrichtingsactiviteiten in het landelijk gebied. Het instrumentarium omvat verschillende (wettelijke) regelingen die zowel sectoraal als integraal in het landelijk gebied kunnen worden ingezet voor de realisatie van de doelstellingen op het terrein van natuur, recreatie, bos, landschap, milieu en land- en tuinbouw.
De belangrijkste basis voor de uitgaven op dit artikel wordt gevormd door de landinrichtingswet. Daarnaast bestaat er een aantal regelingen en wetten die specifiek gericht zijn op de uitvoering van maatregelen in een bepaald gebied c.q. sector (bv. reconstructiewet Midden-Delfland en Regeling Reconstructie Oude glastuinbouwgebieden). De landinrichtingsprojecten kunnen variëren van relatief eenvoudige (herverkavelings)plannen tot complexe inrichtings- en reconstructieplannen. De Herijking Landinrichting, welke in 1998 met de Tweede Kamer is besproken, zal leiden tot een flexibeler landinrichtingsinstrument. Dit uit zich onder meer in een kortere looptijd van projecten.
Op dit artikel wordt het merendeel van de uitgaven ten behoeve van de Kwaliteitsimpuls Groene Hart geraamd. Het gaat daarbij o.a. om een samenstel van maatregelen gericht op verbetering van de ontsluiting van het Groene Hart (zoals de aanleg van bruggen, tunnels, recreatieve verbindingen) en versnelling van landinrichtingsprojecten. Het onderdeel Agrarisch natuurbeheer van de kwaliteitsimpuls Groene Hart wordt op artikel 13.04 Beheer geraamd.
Vanuit dit artikel wordt de inrichting van recreatieve voorzieningen in de Randstadgroenstructuur (buiten landinrichting) en de realisatie van routenetwerken gesubsidieerd en worden bijdragen verstrekt aan particuliere terreinbeherende organisaties voor de inrichting van reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden. Ook de uitgaven in het kader van de bosuitbreiding op landbouwgronden worden op dit artikel geraamd.
Op dit artikel worden tevens uitgaven geraamd voor enkele projecten in het kader van het klimaatbeleid, onderdeel «Overige klimaatgelden». Dit betreft de ontwikkeling van een systeem van CO2-certificaten en enkele houtprojecten.
De opbouw van de raming
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 1999 |
333 105 |
257 605 |
229 622 |
229 027 |
221 327 |
||
Nota van Wijziging |
85 000 |
||||||
1e suppl. Begroting |
|
15 604 |
8 722 |
19 692 |
17 992 |
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Ombuiging kaderbrief
3 Bijstelling apparaatsbudget (U13.01)
4 Overheveling Glastuinbouw (U12.02)
5 Project Natte Natuur (U13.02)
6 Reconstructie zandgebieden
7 Gemaalcapaciteit
8 CO2- reductieplan
9 Herschikking
10 Nota Vitaal Platteland
11 Afschaffen kleine subsidies
12 Overige
370
6 900
429
477
524 5 000
524 5 000
5 000 |
||||
2000 |
||||
80 000 |
80 000 |
80 000 |
60 000 |
|
4 000 |
-4 000 |
-4 000 |
-4 000 |
|
|
|
-4 800 |
|
-800 |
1 781 |
||||
1 088 |
||||
|
|
|
|
|
-750 |
|
-750 |
-400 |
-400 |
Stand ontwerp-begroting 2000 |
392 878 |
373 527 |
333 841 |
306 724 |
315 196 |
291 096 |
270 196 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000 |
178 280 |
169 499 |
151 490 |
139185 |
143 030 |
132 094 |
122 610 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 1999 |
354 547 |
329 245 |
326 247 |
322 750 |
314 550 |
||
Nota van Wijziging |
85 000 |
||||||
1e suppl. Begroting |
-33 229 |
15 604 |
8 722 |
19 692 |
17 992 |
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Ombuiging kaderbrief
3 Reconstructie zandgebieden
4 CO2-reductieplan (U12.03)
5 Bijstelling apparaatsbudget (U13.01)
6 Overheveling Glastuinbouw (U12.02)
7 Budgetverschuiving uit 1998 Groene Hart (U13.02)
8 Gemaalcapaciteit
9 Regeerakkoord
10 Herschikking
11 Lagere uitgaven/ontvangsten SBL-regeling (M13.03)
12 Project Natte Natuur (U13.02)
13 Nota Vitaal Platteland (U10.01)
14 Overige
370 |
429 |
477 |
524 - 5 000 |
524 - 5 000 |
80 000 |
80 000 |
80 000 |
60 000 |
|
|
|
-4 800 |
|
-800 |
6 900 |
||||
5 000 |
||||
5 000 |
5 000 |
5 000 |
||
4 000 |
-4 000 |
-4 000 |
-4 000 |
|
|
|
|
|
|
2 801 |
||||
2 200 |
||||
2000 |
||||
1 088 |
||||
-750 |
|
-750 |
-400 |
-400 |
Stand ontwerp-begroting 2000 |
346 408 |
385 749 |
410 481 |
408 349 |
413 919 |
384 319 |
363 419 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000 |
157 193 |
175 045 |
186 268 |
185 301 |
187 828 |
174 396 |
164 912 |
Toelichting
4 CO2-reductieplan
In de 1e suppletore begroting 1999 is op het onderhavige artikel een post opgenomen voor de uitvoering van projecten in het kader van het klimaatbeleid. Een deel van het plan heeft betrekking op de uitvoering van projecten met betrekking tot duurzame grondstoffen in het kader van het CO2-reductieplan. Deze uitgaven worden geraamd en verantwoord op artikel 12.03. Een deel van het budget wordt derhalve overgeheveld naar artikel 12.03 Industrie en handel.
5 Bijstelling apparaatsbudget (U13.01)
Het materiële budget van de Dienst Landelijk Gebied is dit jaar niet toereikend. Het tekort wordt onder meer veroorzaakt door de nasleep van de reorganisatie in 1996 en de oplossing van de millenniumproblematiek. Compensatie wordt gevonden door een incidentele verlaging van het landinrichtingsbudget op het onderhavige artikel.
6 Overheveling Glastuinbouw (U12.02)
Bij Nota van Wijziging is het onderhavige artikel voor 1999 verhoogd met de intensiveringsgelden voor de glastuinbouw (f 5,0 mln.) en de reconstructie van de zandgebieden (f 80 mln.). Aangezien de overige gelden voor de glastuinbouw op artikel 12.02 Structuurverbetering zijn geraamd, wordt de betreffende f 5,0 mln. voor de glastuinbouw naar artikel 12.02 overgeheveld.
7 Budgetverschuiving uit 1998 Groene Hart (13.02) Bij 2e suppletore begroting 1998 heeft in verband met de vertraagde uitvoering van de Groene Hart Impuls een budgetverlaging plaatsgevonden van f 15 mln. op het onderhavige artikel waartegenover artikel 13.02 is verhoogd. Thans vindt de eveneens in de 2e suppletore begroting 1998 vermelde horizontale compensatie plaats.
8 Gemaalcapaciteit.
Vanuit de begroting van LNV wordt een bijdrage geleverd aan de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van de uitbreiding van de gemaalcapaciteit.
13 Nota Vitaal Platteland
De Nota Vitaal Platteland wordt in 1999 opgesteld. De uitvoering vindt plaats door de Regionale Beleidsdirectie Oost. De uitgaven hiervan worden verantwoord op het uitgavenartikel 10.01 Personeel en materieel. Als gevolg hiervan wordt f 1,1 mln. overgeheveld naar artikel 10.01.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Codering |
|||||
1998 |
1999 |
2000 |
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
|
01 Landinrichtingsprojecten |
254 984 |
251 898 |
243 188 |
272 566 |
304 580 |
333 223 |
51 |
10.2 |
02 Waterbeheersing |
16 304 |
22 761 |
9 990 |
18 506 |
22 761 |
9 990 |
62C |
07.35 |
03 Gebiedsgerichte bestrijding |
||||||||
van verdroging |
14 444 |
29 400 |
3 980 |
11 886 |
21 852 |
6 180 |
62C |
07.35 |
04 Recreatie |
69 130 |
25 451 |
23 912 |
33 345 |
26 397 |
29 858 |
62C |
08.3 |
05 Natuurterreinen en reservaten |
0 |
0 |
7 234 |
0 |
50 |
7 359 |
62C |
07.5 |
06 Bosaanleg |
32 074 |
37 500 |
40 981 |
4 022 |
4 540 |
19 315 |
31 |
10.3 |
07 Landschap |
1 498 |
1 366 |
551 |
1 502 |
1 618 |
551 |
62A |
10.3 |
08 Overig |
4 444 |
5 151 |
4 005 |
4 581 |
3 951 |
4 005 |
62D |
10.2 |
Totaal |
392 878 |
373 527 |
333 841 |
346 408 |
385 749 |
410 481 |
De kengetallen
De gepresenteerde kengetallen geven een onderbouwing van de ramingen van artikelonderdelen en geven een indicatie van de voortgang van landinrichtingsprojecten.
01 Landinrichtingsprojecten
1998 1999
aantal projecten nominale opp. (ha) aantal projecten nominale opp. (ha)
In voorbereiding per 31 december waarvan:
– integrale projecten
– projecten met een administratief karakter
– Aanpassingsrichtingen
– Strategische Groen Projecten
In voorbereiding met 1 of meer modules in uitvoering per 31 december waarvan:
– integrale projecten
– projecten met een administratief karakter
– regeling infrastructuur glastuinbouw
– Strategische Groen Projecten
97
447 890
43 |
175 375 |
32 |
135 435 |
5 |
10 010 |
17 |
127 070 |
PM
PM
99
449 181
46 |
175 775 |
33 |
149 031 |
5 |
10 010 |
15 |
114 365 |
31 429
12 920
1 004
PM
17 505
In uitvoering per 31 december waarvan:
– integrale projecten
– projecten met een administratief karakter
– Reconstructiegebieden op basis van de regeling
Reconstructie Oude Glastuinbouwgebieden – aanpassingsrichtingen – experiment
114
683 125
87 |
634 790 |
15 |
41 860 |
9 |
2 255 |
1 |
490 |
2 |
3 730 |
105
82 13
654 858
611 910 36 893
1 835
490
3 730
Omschrijving prestatie-eenheden
1998
1999
2000
01Landinrichtingsprojecten
Nieuwe toezeggingen:
– aantal toezeggingen
– aantal hectares
– gemiddelde toezegging per ha.
– totale toezegging
Herzieningen en overig
Kwaliteitsimpuls Groene Hart
Totaal 01 (verpl.)
-
1)I.v.m. de uitvoering van het projekt
«Drieslag» is op dit moment geen nadere onderbouwing van de cijfers te geven
9 |
9 |
15 |
|
32 100 |
1) |
1) |
|
5 460 |
|||
(x f 1 mln) |
175,2 |
||
(x f 1 mln) |
79,8 |
||
(x f 1 mln) |
0 |
||
(x f 1 mln) |
255,0 |
251,9 |
243,2 |
02 Waterbeheersing
– aantal rijksbijdragentoezeggingen |
94 |
94 |
45 |
|
– gemiddeld bedrag per toezegging/project |
(x f 1 000) |
173,4 |
243 |
222 |
Totaal 02 (verpl.) |
(x f 1 mln) |
16,3 |
22,8 |
10,0 |
03Gebiedsgerichte bestrijding verdroging |
||||
– aantal rijksbijdragentoezeggingen |
56 |
118 |
8 |
|
– gemiddeld bedrag per toezegging |
(x f 1 000) |
257,9 |
250 |
245 |
verplichtingen |
(x f 1 mln.) |
14,4 |
29,4 |
2,0 |
Natuur |
||||
– aantal hectares |
- |
- |
1 700 |
|
– gemiddeld bedrag per hectare |
(in glds.) |
- |
- |
1 165 |
verplichtingen |
(x f 1 mln.) |
- |
- |
2,0 |
Totaal 03 (verpl.) |
(x f 1 mln) |
14,4 |
29,4 |
4,0 |
04 Recreatie |
||||
– aantal hectares |
||||
– gemiddeld bedrag per hectare |
||||
Totaal 04 (uitgaven) |
(x f 1 mln.) |
33,3 |
26,4 |
29,9 |
2
9
2
Omschrijving prestatie-eenheden
1998
1999
2000
05Natuurterreinen en reservaten
-
1.Inrichting N.O.projecten aantal ha.
gem. uitgaven per ha. (50%) uitgaven
-
2.A2-EHS aantal projecten gemiddelde bijdrage (25%) uitgaven
Totaal uitgaven inrichting natuurterreinen (x f 1 mln.) waarvan uitvoering door DLG Totaal 05 (uitgaven)
06Bosaanleg
A. Publiek Private Samenwerking PPS)
600 |
669 |
715 |
|
7 500 |
7 500 |
7 500 |
|
(x f 1 mln.) |
4,5 |
5,0 |
5,4 |
15 |
15 |
15 |
|
(x f 1 000) |
133 |
133 |
133 |
(x f 1 mln.) |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
(x f 1 mln.) |
6,5 |
7,0 |
7,4 |
(x f 1 mln.) |
|
-7,0 |
- |
7,4
aantal ha. |
40 |
3 |
150 |
|
gem. bijdrage per ha. (in glds.) |
1 000 |
13 333 |
14 427 |
|
uitgaven |
(x f 1 mln.) |
- |
- |
2,2 |
B. Reg. Stim. Bosuitbr. op Landb. gronden |
||||
(SBL) |
||||
Bebossing |
||||
aantal opgeleverde ha. |
97 |
350 |
1 000 |
|
gem. bijdrage per ha. |
(in glds.) |
5 969 |
4 286 |
5 000 |
uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,6 |
1,5 |
5,0 |
Inkomenscompensatie |
||||
Aantal opgeleverde ha. cumulatief |
2 030 |
1 750 |
3 600 |
|
gem. bijdrage per ha. |
(in glds.) |
1 411 |
1 143 |
1 423 |
uitgaven |
(x f 1 mln.) |
2,9 |
2,0 |
5,1 |
Totale uitgaven SBL |
(x f 1 mln.) |
3,5 |
3,5 |
10,1 |
Overige uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,6 |
1,0 |
7,0 |
Totaal 06 (uitgaven) |
(x f 1 mln.) |
4,1 |
4,5 |
19,3 |
07 Landschap |
||||
Landschapsplannen |
||||
Aantal plannen |
12 |
21 |
20 |
|
Gem. bijdrage per plan |
(x f 1 000) |
43 |
21 |
26 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,5 |
0,4 |
0,5 |
Landschapsverzorgingsbijdrage |
||||
Aantal ha. |
167 |
165 |
160 |
|
Gem. bijdrage per ha. |
5 916 |
7 121 |
6 406 |
|
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
1,0 |
1,2 |
1,0 |
Totaal 07 (uitgaven) |
(x f 1 mln.) |
1,5 |
1,6 |
1,61 |
08 Overig |
||||
Particuliere werken |
||||
– aantal aktes kavelruil |
303 |
280 |
260 |
|
– gemiddeld bedrag per akte |
(x f 1 000) |
9 |
14 |
14 |
– bijstelling op toezeggingen voorgaande |
||||
jaren |
(x f 1 mln.) |
1,6 |
1,2 |
0,3 |
– verplichtingen |
(x f 1 mln.) |
2,7 |
3,9 |
3,6 |
– Overige subsidies |
(x f 1 mln.) |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
Totaal 08 (verpl.) |
(x f 1 mln.) |
4,4 |
5,2 |
4,0 |
1 Wijkt af van de onderverdeling naar artikelonderdelen. Het budget zal bij Voorjaarsnota 2000 bijgesteld worden.
13.04 Beheer
De grondslag van het artikel
Grondslag voor dit artikel vormen de uitgaven voor het beheer van terreinen uit hoofde van het recreatie- en het natuurbeleid. Het systeem van het beheer van de natuur in Nederland is herzien in het kader van het Programma Beheer (Kamerstukken II, 25 420 nr 1). Deze herziening is aanleiding geweest voor een aantal wijzigingsvoorstellen. In de eerste plaats is besloten de beheerbijdrage afhankelijk te maken van de gerealiseerde natuurkwaliteit via de systematiek van natuurdoeltypen. De beheerbijdrage voor een bepaalde kwaliteit is gebaseerd op de genormeerde netto-kosten van de benodigde maatregelen om die kwaliteit te bereiken (normkosten). In de tweede plaats worden de mogelijkheden verruimd voor particulier natuurbeheer, zowel binnen als buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Binnen de EHS worden daartoe «naast de bijdragen voor het beheer» toeslagen verstrekt ter compensatie van de financiële gevolgen van de functiewijziging van de grond. Buiten de EHS worden in het kader van het Programma Beheer extra middelen beschikbaar gesteld voor de instandhouding van leef- en verspreidingsgebieden van soorten en voor trekvogelroutes (beheer van ganzen en smienten c.q. weidevogels), alsmede voor het beheer van landschapselementen.
Op dit artikel wordt voorts de Rijksbijdrage aan Staatsbosbeheer geraamd. Deze bijdrage is in belangrijke mate gebaseerd op de systematiek van normkosten en natuurdoeltypen, zoals die bij het Programma Beheer ten algemene wordt voorgestaan. Verder worden op dit artikel de uitgaven geraamd voor het reguliere beheer van bos- en natuurterreinen en landschappen door particulieren, recreatieschappen, terreinbeherende organisaties, andere overheden en organisaties, alsmede voor het onderhoud van landschappen en historische tuinen. In het kader van het herstelbeleid voor bos en natuur worden uitgaven gedaan voor aanvullende beheermaatregelen in verband met verzuring, verdroging en vermesting.
Ten behoeve van investeringen en exploitatie van bezoekerscentra, specifiek beheer, educatie en voorlichting worden op basis van opgestelde beheer- en inrichtingsplannen bijdragen verstrekt.
Tenslotte worden op dit artikel de uitgaven geraamd voor de RBON en de bergboerenregeling en de uitgaven ter voorkoming van het verbossen van rietlanden.
De opbouw van de raming
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 1999 |
380 440 |
340 885 |
287 537 |
283 080 |
289 580 |
||
Nota van wijziging |
3 000 |
||||||
1e suppl. begroting |
7 791 |
11 134 |
18 002 |
22 369 |
22 369 |
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Correctie Staatsbosbeheer
3 Agrarisch natuurbeheer
4 Herschikking
5 Overige
5 075 6 074 6 149 6 231 6 231
5 290 3 716 1927 2 355 2 700
7 500 14 000 20 500 15 000
606
419
Stand ontwerp-begroting 2000 |
483 608 |
392 041 |
369 309 |
327 615 |
334 535 |
335 880 |
344 580 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000 |
219 452 |
177 900 |
167 585 |
148 665 |
151 805 |
152 416 |
156 364 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 1999 |
293 134 |
294 961 |
295 568 |
300 639 |
307 139 |
||
Nota van wijziging |
3 000 |
||||||
1e suppl. Begroting |
282 |
11 124 |
17 992 |
22 359 |
22 359 |
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Agrarisch natuurbeheer
3 Herschikking
4 Overige
5 075 6 074 6 149 6 231 6 231
7 500 14 000 20 500 15 000
5 274 419
Stand ontwerp-begroting 2000 |
288 324 |
307 184 |
319 659 |
333 709 |
349 729 |
350 729 |
359 429 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000 |
130 836 |
139 394 |
145 055 |
151 431 |
158 700 |
159 154 |
163 102 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Rijksbijdrage SBB «Particulier»
02 Recreatie
03 Bos
04 Natuur
05 Landschap
06 Herstelbeheer
07 Nationale parken
08 Relatienota
09 Overige
Totaal
Verplichtingen |
Uitgaven |
||||
1998 |
1999 |
2000 |
1998 |
1999 |
2000 |
282 310 |
141 010 |
138 037 |
149 388 |
139 611 |
134 321 |
4 185 |
3 100 |
3 100 |
4 182 |
3 100 |
3 100 |
6 003 |
17 000 |
224 |
12 464 |
12 484 |
12 475 |
63 413 |
127 429 |
64 680 |
40 039 |
49 824 |
52 664 |
15 134 |
16 258 |
22 674 |
12 546 |
18 913 |
22 664 |
16 984 |
18 800 |
20 467 |
13 683 |
21 600 |
20 560 |
6 549 |
8 354 |
8 271 |
6 831 |
8 353 |
8 272 |
89 030 |
60 090 |
109 163 2 693 |
49 191 |
53 299 |
62 910 2 693 |
Codering |
|
con. |
funct. |
43A |
10.3 |
43C |
08.3 |
31 |
10.3 |
43C |
07.5 |
43C |
07.5 |
43C |
07.5 |
43C |
07.5 |
43D |
07.5 |
43C |
07.5 |
483 608 392 041 369 309
288 324 307 184 319 659
De Kengetallen
Voor onderdeel 01 Rijksbijdrage SBB worden alleen de jaren 1999 en 2000 onderbouwd met kengetallen.
Omschrijving prestatie-eenheden
1999
2000
01Rijksbijdrage SBB
Doeltype Natuur, Bos, Landbouw1
– aantal hectares
– prijs per hectare3
Totaalbedrag Natuur, Bos, Landbouw
Doeltype Recreatie1
– aantal hectares
– prijs per hectare3
Totaalbedrag Recreatie
Kampeerterreinen
– aantal
– opbrengst per terrein
Totale opbrengst
Natuuractiviteitencentra
– aantal
– prijs
Totale kosten
O.B.N. en nationale parken
Waterschapslasten en schouw
Voorlichting, educatie en vermaatschappelijking
Overige producten2
198 042 |
199 691 |
|
(in glds.) |
265 |
264 |
(x f 1 000) |
52 462 |
52 701 |
198 042 |
202 970 |
|
(in glds.) |
246 |
213 |
(x f 1 000) |
48 756 |
43 178 |
53 |
51 |
|
(in glds.) |
6 400 |
11 000 |
(x f 1000) |
340 |
561 |
55 |
||
(in glds.) |
300 000 |
319 000 |
(x f 1 000) |
1 500 |
1 596 |
(x f 1 000) |
3 286 |
P.M. |
(x f 1 000) |
16 000 |
16 000 |
(x f 1 000) |
10 772 |
16 747 |
(x f 1 000) |
7 175 |
4 660 |
Totaal 01
(x f 1 000) 139 611 134 321
1 Naast de hectares waarop doelstellingsgericht beheer plaats vindt, heeft SBB 28 707 ha in eigendom die vallen onder de categorie «overig terrein». Dit betreft terreinen waarvan het beheer is overgedragen aan een andere beheersinstantie (o.a. natuurbeschermingsorganisaties en recreatieschappen). Bovendien vallen onder deze categorie de oppervlakten, die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering of op andere wijze indirect bijdragen aan het behalen van de doelstellingen (wegen etc.).
2 Onder overige producten zijn o.a. opgenomen de beheersinnovatie en de algemene ondersteuning van het Rijksbeleid.
3 De prijs per eenheid is gebaseerd op de integrale kostprijs.
Omschrijving prestatie-eenheden |
1998 |
1999 |
2000 |
|
02 Recreatie |
||||
Beheer recreatiegebieden Grevelingen en |
||||
Midden Delfland |
||||
– aantal hectares |
4 900 |
4 750 |
4 750 |
|
– gemiddeld bedrag per hectare |
(in glds.) |
853 |
653 |
653 |
Totaal 02 |
(x f 1 mln.) |
4,1 |
3,1 |
3,1 |
03 Bos |
||||
A. Uitloop Bijdrage Bos- en Landschaps- |
||||
bouw |
||||
Aantal ha. |
1 655 |
465 |
- |
|
Bijdrage per ha. |
(in glds.) |
77 |
90 |
- |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,1 |
- |
- |
B. Uitloop Regeling Samenwerking Bos |
||||
Aantal ha. |
108 601 |
89 000 |
18 500 |
|
Bijdrage per ha. |
(in glds.) |
10 |
10 |
10 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
1,1 |
0,9 |
0,2 |
C. Regeling functiebeloning bos (openge- |
||||
steld) |
||||
Aantal ha. |
115 519 |
112000 |
119 000 |
|
Bijdrage per ha. |
(in glds.) |
101 |
103 |
103 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
11,3 |
11,6 |
12,3 |
Totaal 03 |
(x f 1 mln.) |
12,5 |
12,5 |
12,5 |
04 Natuur |
||||
Beheersbijdrage |
Omschrijving prestatie-eenheden |
1998 |
1999 |
2000 |
|
Aantal ha. |
134 591 |
155 000 |
155 000 |
|
Bijdrage per ha. |
(in glds). |
194 |
186 |
205 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
26,1 |
28,9 |
31,8 |
Natuurbeschermingswet |
||||
Aantal terreinen beschermd natuurmonu- |
||||
ment |
233 |
233 |
233 |
|
Aantal ha. Terreinen |
321 000 |
321 000 |
321 000 |
|
Aantal beheersplannen |
70 |
70 |
70 |
|
Aantal ha. Beheersplannen |
4 300 |
4 300 |
4 300 |
|
Gem. bijdrage per ha. Beheersplan |
(in glds.) |
447 |
535 |
494 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
1,9 |
2,3 |
2,1 |
Regeling functiebeloning natuur |
||||
Aantal ha. |
25 771 |
22 200 |
10 000 |
|
Bijdrage per ha. |
(in glds.) |
96 |
92 |
91 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
2,4 |
2,1 |
0,9 |
Ganzenbeheer |
||||
Aantal ha. |
14 000 |
13 000 |
18 000 |
|
Bijdrage per ha. |
(in glds.) |
250 |
300 |
302 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
3,5 |
3,9 |
5,4 |
Weidevogelbeheer |
||||
Aantal ha. |
10 000 |
31 000 |
23 000 |
|
Bijdrage per ha. |
(in glds.) |
160 |
265 |
261 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
1,6 |
8,2 |
6,0 |
Aantal kilometers slootkant |
1 600 |
400 |
500 |
|
Bijdrage per hectare |
(in glds.) |
250 |
750 |
154 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,4 |
0,3 |
0,1 |
Aantal vrijwilligers |
4 241 |
- |
- |
|
Bijdrage per vrijwilliger |
(glds.) |
354 |
- |
- |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
1,5 |
- |
- |
Totale uitgaven weidevogelbeheer |
(x f 1 mln.) |
3,5 |
8,5 |
6,1 |
Natuurbraak |
||||
Aantal ha. |
294 |
3 100 |
3 200 |
|
Bijdrage per ha. |
(in glds.) |
350 |
141 |
155 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,1 |
0,4 |
0,5 |
Particulier Natuurbeheer |
||||
Aantal ha. |
- |
371 |
2000 |
|
Bijdrage per ha. |
(in glds.) |
- |
4 687 |
1 489 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
- |
1,7 |
3,0 |
Schaapskuddes |
||||
Aantal |
15 |
18 |
18 |
|
Gem. bijdrage per kudde. |
(x f 1 000) |
15 |
11 |
12 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,23 |
0,20 |
0,21 |
Implementatie Programma Beheer |
||||
Aantal projecten |
11 |
20 |
- |
|
Gem. bijdrage per project |
(x f 1 000) |
68 |
87 |
- |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,7 |
1,7 |
- |
Overige uitgaven |
(x f 1 mln.) |
3,5 |
0,1 |
2,7 |
waarvan uitvoering door SBB |
(x f 1 mln.) |
-0,2 |
- |
- |
Totaal 04 |
(x f 1 mln.) |
40,0 |
49,8 |
52,7 |
05Beheer Landschap |
||||
Besch. Bijdr. Achterst. Onderh. hist. |
||||
parken/tuinen en buitenplaatsen |
||||
Aantal parken in herstel |
29 |
28 |
35 |
|
Gem. bijdrage per project |
(x f 1 000) |
18 |
25 |
16 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,5 |
0,7 |
0,6 |
Regeling niet-terreinbeh. org., onderd. |
||||
ST.PHB |
||||
Aantal parken en tuinen in onderhoud |
250 |
250 |
260 |
|
Gem. bijdrage per park/tuin |
(x f 1 000) |
18 |
18 |
17 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
4,5 |
4,5 |
4,5 |
Regeling niet-terreinbeh. org., overige |
||||
uitgaven |
||||
Aantal gesubsidieerde organisaties |
14 |
13 |
12 |
|
Gem. bijdrage per organisatie |
(x f 1 000) |
537 |
696 |
686 |
Omschrijving prestatie-eenheden |
1998 |
1999 |
2000 |
|
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
7,5 |
9,0 |
8,2 |
Landschapsprogramma |
||||
Aantal projecten |
- |
20 |
12 |
|
Bijdrage per ha. |
(x f 1 000) |
- |
13 |
73 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
- |
0,3 |
0,9 |
Natuur in en om de stad |
||||
Aantal projecten |
- |
10 |
- |
|
Bijdrage per project |
(x f 1 000) |
- |
140 |
- |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
- |
1,4 |
- |
Landschapsprogramma agrarisch |
||||
natuurbeheer |
||||
Aantal projecten |
- |
10 |
25 |
|
Bijdrage per project |
(x f 1 000) |
- |
300 |
300 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
- |
3,0 |
7,5 |
Totaal 05 |
(x f 1 mln.) |
12,5 |
18,9 |
21,71 |
06 Herstelbeheer |
||||
EGM-Natuur en Bos |
||||
Aantal projecten |
303 |
320 |
300 |
|
Gem. bijdrage per project |
(x f 1 000) |
45 |
77 |
68 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
13,7 |
24,6 |
20,3 |
waarvan uitgevoerd door Staatsbosbeheer |
(x f 1 mln.) |
- |
-3,0 |
- |
Overige uitgaven |
(x f 1 mln.) |
- |
- |
0,2 |
Totaal 06 |
(x f 1 mln.) |
13,7 |
21,6 |
20,6 |
07Nationale parken |
||||
Aantal parken |
11 |
15 |
15 |
|
Gem. bijdrage per park. |
(x f 1 000) |
624 |
557 |
551 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
6,9 |
8,4 |
8,3 |
Uitgaven nationale parken algemeen |
(x f 1 mln.) |
0,4 |
- |
- |
waarvan uitgevoerd door Staatsbosbeheer |
(x f 1 mln.) |
-0,4 |
- |
- |
Totaal 07 |
(x f 1 mln.) |
6,8 |
8,4 |
8,3 |
08Relatienota
Relatienota (stand per 31 december)
– Gebieden/oppervlakte met vastgesteld beheersplan – Totale oppervlakte met afgesloten beheersovereenkomsten – Gemiddelde beheersvergoeding Totaal 081 waarvan:
Bergboerenregeling (stand per 31 december)
– Oppervlakte met een berg-overeenkomst – Gemiddelde beheersvergoeding Ruime Jas-overeenkomsten – Oppervlakte – Gemiddelde beheersvergoeding ha.
191 533 196 981
196 981
ha. |
69 240 |
68 833 |
67 809 |
710 |
750 |
891 |
|
(x f 1 mln.) |
49,2 |
51,6 |
60,4 |
ha. |
14 847 |
13 561 |
13 119 |
(in glds.) |
204 |
205 |
205 |
ha. |
2 431 |
2 335 |
613 |
(in glds.) |
1 143 |
1 145 |
1 145 |
1 Wijkt af van de onderverdeling naar artikelonderdelen. Het budget zal bij Voorjaarsnota 2000 bijgesteld worden.
13.05 Overige subsidies en uitgaven
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de uitgaven geraamd voor de ondersteuning van de algemene activiteiten van, met name, particuliere organisaties op het terrein van recreatie, bos en natuur, inclusief de uitgaven voor het internationale natuurbeleid.
In het kader van het soortenbeleid worden uitgaven gedaan ter compensatie van de schade aan landbouwgewassen en voor de uitvoering van soortenbeschermingsplannen zoals uiteengezet in het Plan van Aanpak (TK 25 000 XIV 43). Ook op artikel U 13.04 worden uitgaven geraamd voor soortenbeleid (o.a. weidevogelbeheer).
Voorts worden op dit artikel de uitgaven geraamd voor Rijksprioritaire gebieden, regionale (plattelands-)vernieuwing, het beleid voor de waardevolle cultuurlandschappen (WCL) en het onderdeel Vernieuwing Landelijk Gebied van het Stimuleringskader. Dit beleid beoogt onder meer het stimuleren van (regionale) vernieuwende initiatieven in de groene ruimte en het bevorderen van de samenhang in het beleid door een integrale benadering. De uitgaven voor de boegbeelden «recreatie en milieu» en «natuur en markt» uit de Nota Milieu en Economie maken onderdeel uit van het stimuleringskader.
De opbouw van de raming
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 1999 |
81 716 |
77 484 |
73 043 |
70 055 |
68 255 |
||
Amendement nr. 29 |
500 |
||||||
1e suppl. begroting |
|
1 532 |
745 |
1 356 |
1 756 |
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Ombuiging kaderbrief
3 Capaciteitsvermindering zeevisserij (U14.02)
4 Herschikking
5 VROM/uitvoering GIOS
6 Afschaffen kleine subsidies
7 Overige
426
419 422 420 420
7 240 - 7 248 - 7 920 - 8 058
2 500 |
||||
2 977 |
||||
-810 |
||||
700 |
700 |
700 |
700 |
|
60 |
300 |
300 |
300 |
300 |
Stand ontwerp-begroting 2000 |
90 330 |
69 336 |
73 195 |
67 962 |
64 911 |
63 373 |
63 373 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000 |
40 990 |
31 463 |
33 214 |
30 840 |
29 455 |
28 757 |
28 757 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 1999 |
78 091 |
70 903 |
69 199 |
66 210 |
64 410 |
||
Amendement nr. 30 |
500 |
||||||
1e suppl. Begroting |
|
1 542 |
755 |
1 366 |
1 766 |
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Ombuiging kaderbrief
3 Capaciteitsvermindering zeevisserij (U14.02)
4 VROM/uitvoering GIOS
4 Herschikking
5 Afschaffen kleine subsidies
6 Overige
426 |
419 |
422 |
420 |
420 |
-7 240 |
-7 248 |
-7 920 |
|
|
2 500 |
||||
-810 |
||||
799 |
||||
700 |
700 |
700 |
700 |
|
60 |
300 |
300 |
300 |
300 |
Stand ontwerp-begroting 2000 |
70 943 |
72 947 |
66 624 |
64 128 |
61 076 |
59 538 |
59 538 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR 1000 |
32 193 |
33 102 |
30 233 |
29 100 |
27 715 |
27 017 |
27 017 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Codering |
|||||
1998 |
1999 |
2000 |
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
|
01 Recreatie |
4 125 |
4 610 |
5 547 |
4 296 |
4 610 |
5 547 |
43A |
08.3 |
02 Bos |
832 |
1 555 |
1 034 |
1 034 |
2 226 |
1 000 |
43A |
10.3 |
03 Natuur |
15 172 |
20 215 |
26 100 |
17 840 |
17 685 |
21 931 |
43A |
07.5 |
04 Soortenbescherming en |
||||||||
Faunabeheer |
8 621 |
5 137 |
4 258 |
9 159 |
6 603 |
4 253 |
43C |
07.5 |
05 Gebiedsgericht beleid |
21 368 |
8 391 |
3 198 |
17 627 |
8 780 |
3 198 |
43C |
07.5 |
06 WCL-projecten |
16 748 |
11 442 |
16 160 |
11 926 |
14 953 |
16 860 |
43C |
07.5 |
07 Stimuleringskader vernieuwing |
||||||||
van het landelijk gebied |
23 464 |
17 986 |
16 898 |
9 061 |
18 090 |
13 835 |
62D |
10.1 |
08 Overige |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
43C |
10.1 |
Totaal |
90 330 |
69 336 |
73 195 |
70 943 |
72 947 |
66 624 |
De kengetallen
Omschrijving prestatie-eenheden
1998
1999
2000
02 Bos |
||||
Overige subsidies bosbouw |
||||
Aantal projecten |
6 |
6 |
- |
|
Gem. kosten per project (x f 1 000) |
154 |
164 |
- |
|
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,9 |
1,0 |
- |
Projectsubsidies bosbouw |
(x f 1 mln.) |
0,1 |
- |
- |
Omschrijving prestatie-eenheden |
1998 |
1999 |
2000 |
|
Versterking natuur/bosbeheer |
||||
Aantal ha. |
- |
100 000 |
100 000 |
|
Gem.kosten per ha. |
(in glds.) |
- |
12 |
10 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
- |
1,2 |
1,0 |
Totaal 02 |
(x f 1 mln.) |
1,0 |
2,2 |
1,0 |
03 Natuur |
||||
Overige projecten gebieds- en natuurger. |
||||
milieubel. |
||||
Aantal projecten |
25 |
- |
- |
|
Gem. kosten per project |
(x f 1 000) |
30 |
- |
- |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,8 |
- |
- |
Internationaal natuurbeleid |
||||
|
||||
Aantal projecten |
7 |
4 |
5 |
|
Gem. bijdrage per project |
(x f 1 000) |
49 |
50 |
60 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,3 |
0,2 |
0,3 |
|
||||
Aantal projecten |
11 |
7 |
8 |
|
Gem. bijdrage per project |
(x f 1 000) |
213 |
214 |
213 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
2,3 |
1,5 |
1,7 |
|
||||
Aantal projecten |
12 |
7 |
8 |
|
Gem. bijdrage per project |
(x f 1 000) |
41 |
86 |
63 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,5 |
0,6 |
0,5 |
|
||||
beleidssectoren |
||||
Aantal projecten |
15 |
11 |
12 |
|
Gem. bijdrage per project |
(x f 1 000) |
29 |
45 |
50 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,4 |
0,5 |
0,6 |
Totaal internationaal natuurbeleid |
(x f 1 mln.) |
3,8 |
2,8 |
3,0 |
waarvan uitgegeven door SBB of DLO |
(x f 1 mln.) |
-0,2 |
-0,1 |
- |
Overige activiteiten |
(x f 1 mln.) |
13,8 |
15,5 |
18,9 |
waarvan uitgegeven door anderen |
(x f 1 mln.) |
-0,5 |
-0,5 |
- |
Totaal 03 |
(x f 1 mln.) |
17,7 |
17,7 |
21,9 |
04Soortenbeschermingen faunabeheer |
||||
Schadeuitkeringen onbejaagbaar wild |
||||
Aantal uitkeringen ganzen |
1 900 |
600 |
400 |
|
Gem. uitkering |
(in glds.) |
2 842 |
2 838 |
2 500 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
5,4 |
1,7 |
1,0 |
Overige onbejaagbare soorten |
||||
Aantal uitkeringen |
600 |
100 |
- |
|
Gem. uitkering |
(in glds.) |
3 000 |
2 500 |
- |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
1,8 |
0,3 |
- |
Gedoogovereenkomsten dassen |
||||
Aantal |
400 |
200 |
- |
|
Gem. uitkering |
(in glds.) |
1 100 |
5 000 |
- |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,4 |
1,0 |
- |
Vogelwetsoorten |
||||
Aantal uitkeringen |
200 |
100 |
- |
|
Gem. uitkering |
(in glds.) |
1 000 |
1 000 |
- |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
0,2 |
0,1 |
- |
Totaal schadeuitkering |
(x f 1 mln.) |
7,8 |
3,1 |
1,0 |
Meeropbrengsten uit jachtakten (f 40) |
(x f 1 mln.) |
|
|
1,2 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
6,5 |
1,7 |
-0,2 |
Soortenbesch.plannen in uitvoering |
||||
Aantal plannen |
14 |
9 |
9 |
|
Gem. uitkering per plan |
(x f 1 000) |
177 |
456 |
389 |
Uitgaven |
(x f 1 mln.) |
2,5 |
4,1 |
3,5 |
Diverse projecten |
(x f 1 mln.) |
0,5 |
0,6 |
0,6 |
Totaal soortenbescherming |
(x f 1 mln.) |
3,0 |
4,7 |
4,1 |
waarvan uitgegeven door IBN, DLO of SBB |
(x f 1 mln.) |
-0,3 |
0,2 |
- |
Overige activiteiten |
(x f 1 mln.) |
- |
0,4 |
0,4 |
Totaal 04 |
(x f 1 mln.) |
9,2 |
6,6 |
4,3 |
Omschrijving prestatie-eenheden |
1998 |
1999 |
2000 |
|
05Gebiedsgericht beleid |
||||
Regeling Plattelandsvernieuwing en |
||||
agrarisch natuurbeheer |
||||
Gem. aantal projecten |
274 |
- |
- |
|
Gem. LNV-bijdrage per project |
(x f 1 000) |
44 |
- |
- |
Totaal Plattelandsvern. en agrar. Natuur- |
||||
beheer |
(x f 1 mln.) |
12,1 |
- |
|
Overig gebiedsgericht beleid (Rijkspriori- |
||||
taire gebieden) |
(x f 1 mln.) |
5,5 |
8,8 |
3,2 |
Totaal 05 |
(x f 1 mln.) |
17,6 |
8,8 |
3,2 |
06 WCL-projecten |
||||
Aantal WCL-projecten |
11 |
12 |
12 |
|
Gem. LNV-bijdrage per WCL-project |
(x f 1 000) |
1 080 |
1 241 |
1 408 |
Totaal 06 |
(x f 1 mln.) |
11,9 |
14,9 |
16,9 |
07 Stimuleringskader: Vernieuwing van het landelijk gebied
Gegevens met betrekking tot doeltreffendheid
Het doel van de stimuleringsregeling «Vernieuwing Landelijk Gebied» is het bevorderen van dynamiek en vernieuwing in de agrarische sectoren en het landelijk gebied door het ondersteunen van initiatieven. Deze regeling is gericht op drie thema’s. Ten eerste heeft de regeling tot doel het sociaal-economisch draagvlak in het landelijk gebied te versterken. Tevens wordt beoogd de relatie tussen de stad en het landelijk gebied te verbeteren. Als laatste heeft de regeling tot doel het particulier natuurbeheer te bevorderen.
Bij deze subsidieregeling is gekozen voor een «tendersysteem» voor de beoordeling van de ingediende projectaanvragen. Dit houdt in dat de regeling jaarlijks voor een bepaalde periode wordt opengesteld. Over het algemeen is er sprake van twee aanvraagperiodes per jaar. De eerste periode liep van 24 april tot 30 juni 1997, de tweede van 18 december 1997 t/m 16 februari 1998, de derde van 2 juni 1998 t/m 13 juli 1998 en de laatste openstellingsperiode liep van 20 mei 1999 t/m 5 juli 1999. Tijdens de openstelling konden individuen en organisaties projectvoorstellen indienen. Na de sluiting zijn de projectvoorstellen door een onafhankelijke commissie van deskundigen onder leiding van professor Van der Zwan beoordeeld op mate van vernieuwing, landelijke voorbeeldwerking en samenwerking. Voor de eerste twee openstellingsperiodes heeft dit geleid tot de volgende resultaten.
Aangevraagde projecten per thema
Thema |
Aantal aange- |
Aantal aange- |
Totaal aantal |
vraagde projecten |
vraagde projecten |
aangevraagde |
|
1e tender |
2e tender |
projecten |
|
Sociaal-economische |
|||
versterking |
102 |
28 |
130 |
Verbetering relatie stad-land |
106 |
4 |
110 |
Vernieuwing in het beheer |
22 |
8 |
30 |
Combinatie van boven- |
|||
staande |
72 |
72 |
|
Totaal |
230 |
117 |
347 |
Op basis van het aantal aanvragen kan worden geconcludeerd dat het enthousiasme groot is en dat de regeling in een behoefte voorziet. Zoals in onderstaande tabel naar voren komt werd door de onafhankelijke beoordelingscommissie geconcludeerd dat slechts een klein deel van de totale aanvragen aan de gestelde criteria voldeed. De realisatie van vernieuwingen in het landelijk gebied is een complexe activiteit. Er zijn vele actoren bij betrokken en de vernieuwing stijgt uit boven het bedrijfsniveau doordat er sprake is van een gebiedsgerichte aanpak. Hierdoor komen vernieuwingen langzamer op gang dan innovaties op bedrijfsniveau. In dit kader zijn de voorlopige resultaten van de regeling positief te noemen. Een evaluatie van dit onderdeel van het Stimuleringskader zal hierover meer inzicht moeten verschaffen.
Goedgekeurde aanvragen naar thema
Thema |
Aantal aange- |
Aantal aange- |
Totaal aantal |
vraagde projecten |
vraagde projecten |
aangevraagde |
|
1e tender |
2e tender |
projecten |
|
Sociaal-economische |
|||
versterking |
10 |
2 |
12 |
Verbetering relatie stad-land |
13 |
- |
13 |
Vernieuwing in het beheer |
3 |
1 |
4 |
Combinatie van boven- |
|||
staande |
- |
11 |
11 |
Totaal |
26 |
14 |
40 |
De inschrijving op de eerste tender bedroeg ca.129 miljoen gulden. Voor de eerste tender was 11,6 miljoen gulden beschikbaar. Na de selectie door de commissie Van der Zwan is hiervan ca. 10,8 miljoen gulden daadwerkelijk verplicht. De inschrijving op de tweede tender bedroeg ca. 100 miljoen gulden. In de tweede tender is, na de beoordeling, ca. 5,2 miljoen gulden verplicht van de beschikbare 15 miljoen gulden. De gemiddelde toegekende verplichting van een aangevraagd en goedgekeurd project bedroeg ca. 675 000 gulden (eerste tender) en ca. 370 000 gulden (tweede tender). De toegekende verplichtingen vielen voor zowel de eerste als de tweede tender tussen 30 000 gulden en 1 miljoen gulden. Hieruit komt naar voren dat de projecten een zeer verschillende omvang hebben.
Mate vernieuwing
Van de 347 aanvragen zijn 36 aanvragen afgewezen omdat niet werd voldaan aan het criterium vernieuwing. Bij 233 aanvragen was het ontbreken van vernieuwing één van de redenen om af te wijzen naast het ontbreken van samenwerking en/of uitstraling naar anderen.
Samenwerking metanderen
1e tender |
2e tender |
Totaal |
|
Afgesloten contracten |
2 |
5 |
7 |
Opgerichte verenigingen |
- |
1 |
1 |
Opgerichte stichtingen |
1 |
0 |
1 |
Overlegorganen |
- |
2 |
2 |
Informeel |
- |
5 |
5 |
Overig |
13 |
1 |
14 |
Totaal |
16 |
14 |
30 |
Landelijke voorbeeldwerking
Van de 347 ingediende projecten komt in 212 projecten een voorbeeldfunctie aan bod. Van de goedgekeurde projecten ligt de verhouding als volgt: 31 projecten met een voorbeeldfunctie en 9 projecten zonder voorbeeldfunctie. De voorbeeldfuncties zijn onderverdeeld in een aantal categorieën. Bij de goedgekeurde projecten treffen we de volgende voorbeeldfuncties aan: publicatie, demonstratie, rondleiding, voordrachten tijdens symposia en dergelijke, informatieverspreiding naar de achterban direct of via intermediaire organisaties en combinaties van de genoemde functies. Een combinatie van functies komt het meeste voor.
Conclusie
De regeling Vernieuwing Landelijk Gebied zal binnenkort geëvalueerd worden. Op dit moment is er nog geen sprake van een grondig inzicht in de doeltreffendheid van het gevoerde beleid. Dit wordt veroorzaakt doordat de regeling slechts enkele jaren (vanaf 1997) loopt. De doeltreffendheid van projecten is pas na enkele jaren te meten. De geplande evaluatie van het Stimuleringskader zal wat betreft doeltreffendheid gedetailleerdere informatie bieden. De regeling Vernieuwing Landelijk Gebied zal in het jaar 2000 niet worden opengesteld.
13.06 Garanties
De grondslag van het artikel
Door de Staat worden garanties verleend voor leningen aangegaan door de Vereniging van Natuurmonumenten ten behoeve van de gesubsidieerde aankoop van natuurterreinen en reservaten, op grond van de regeling «bijdragen particuliere terreinbeherende organisaties». Daarnaast is de garantie van de Staat aan de Stichting Nederlandse Draf-en Rensport met ingang van 1999 verlaagd naar f 2,5 mln. Deze garantie loopt tot eind 1999.
Overzicht risico-ontwikkeling met betrekking tot garantie-overeenkomsten van het Rijk (x f 1 000)
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
01 Natuurgebieden en landschappen
Garantieplafond uitstaand renterisico uitstaand risico per 1 jan.
aflossingen (-/-)
vervallen of te vervallen garanties (-/-)
verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 dec.
36 400 |
42 500 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
25 290 |
24 694 |
24 514 |
24 511 |
24 474 |
24 417 |
24 304 |
353 224 |
355 816 |
356 004 |
360 036 |
363 881 |
367 643 |
370 764 |
15 409 18 346 36 347 |
14 812 27 500 42 500 |
15 968 |
16 155 |
16 238 |
16 879 |
15 693 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
20 000 |
||
355 816 |
356 004 |
360 036 |
364 881 |
367 643 |
370 764 |
375 071 |
02 Stichting Nederlandse Draf- en rensport Garantieplafond Uitstaand risico per 1 jan. vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 dec.
7 000 7 000
2 500 2 500
De kengetallen
omschrijving prestatie-eenheden (aantal hectares)
1998
1999
2000
01 Natuurgebieden en landschappen te verlenen (verleende) garantie – natuurgebieden – relatienota-reservaten
454 305
500 500
500 500
Totaal
759
1 000
1 000
-
14.Visserijen
Op dit hoofdbeleidsterrein worden uitgaven geraamd ter realisatie van het Nederlandse beleid voor de sectoren zee-, kust- en binnenvisserij en aquacultuur. Ook de apparaatsuitgaven van de directie Visserij en die samenhangend met de bouw van het patrouillevaartuig voor AID-controles op zee worden hier begroot.
Na een evaluatie is het beleid ten aanzien van de visserij in de kust- en binnenwateren opnieuw geformuleerd. Het heeft zijn beslag gekregen in de beleidsbesluiten Schelpdiervisserij kustwateren 1999–2003 en Binnenvisserij. Het Gemeenschappelijke Visserijbeleid, dat een belangrijke basis vormt voor het Nederlandse zeevisserijbeleid, wordt in 2002 herzien. Tot die tijd is de Structuurnota zee- en kustvisserij «Vissen naar evenwicht» (TK 1992–1993, 22 993) de beleidsgrondslag voor het overheidshandelen. Ook de Nota Milieu en Economie (TK 1996–1997, 25 405, nr. 1) richt zich tot de Nederlandse visserij; de beperking van de bijvangst vormt daarbij één van de prioritaire actiepunten.
Op het gebied van de zeevisserij stelt de overheid zich ten doel een (ecologisch, sociaal en economisch) verantwoorde visserij en een evenwichtige exploitatie van visbestanden te bevorderen. Op de terreinen kust- en binnenvisserij vormt de balans tussen economie en ecologie eveneens de kern van het beleid. Bij de verwezenlijking van de beleidsdoelen wordt een grote verantwoordelijkheid toegekend aan het visserijbedrijfsleven.
Voor structurele maatregelen in de visserijsector kan ook in de jaren 2000–2006 worden geput uit het Europese structuurfonds het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). De uitvoeringsbepalingen die de inzet van het fonds regelen, zijn momenteel bij de Europese Commissie in voorbereiding. In het licht van de taakstelling uit het Vierde Meerjarige Oriëntatie Programma (MOP IV) 1997–2001 is het de inzet van Nederland om het merendeel van de FIOV-gelden aan te wenden voor op de vloot gerichte maatregelen.
Aandeel uitgaven 14 Viserijen in de begroting 2000 (x f 1 mln.)
Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen
14 Visserijen 18,2
14.02 Structuurverb. en ov. subs. en uitg.
21%
Overig 3881,9
14.01 Personeel en materieel
79%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 14 (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerpbegroting 1999 |
27,7 |
15,3 |
15,1 |
15,1 |
15,1 |
15,1 |
||
1e suppl. begroting |
0,1 |
- |
- |
-0,1 |
-0,1 |
-0,1 |
Nieuwe wijzigingen – Loonbijstelling – Overboeking uit Stimuleringskader – Regeerakkoord
0,2
5,2 0,1
0,3
2,7 0,1
0,3
2,7 0,2
0,3
0,2
0,3
0,2
0,3
0,2
Stand ontwerpbegroting 2000 |
15,9 |
33,1 |
18,2 |
17,9 |
15,1 |
15,1 |
15,1 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
7,2 |
15,0 |
8,3 |
8,1 |
6,9 |
6,9 |
6,9 |
14.01 Personeel en materieel
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post-actieven geraamd van de directie Visserij. De post materieel betreft hoofdzakelijk de uitgaven voor de huidige acht onderzoeks- en beheers-vaartuigen, die bij de rederij van Visserij in beheer zijn, alsmede het nationale bouw- en exploitatiebudget voor het patrouillevaartuig voor AID-controles op zee. De Europese Commissie draagt naar verwachting 50 procent bij in de bouwkosten van het vaartuig. De bouwopdracht wordt dit jaar gegund. Beoogd wordt het vaartuig in 2001 in gebruik te nemen.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
22 791 |
13 382 |
13 382 |
13 382 |
13 382 |
13 382 |
|
1e suppl. Begroting |
912 |
795 |
683 |
586 |
586 |
586 |
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Regeerakkoord
3 Overige
225 324
148 - 148
400
323 321
321
321
178 -207 -207 -207
Stand ontwerpbegroting 2000 |
13 628 |
24 180 |
14 353 |
14 210 |
14 083 |
14 083 |
14 083 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
6 184 |
10 972 |
6 513 |
6 448 |
6 391 |
6 391 |
6 391 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Ambtelijk personeel
02 Overig personeel
03 Post-actieven
04 Materieel
Totaal
Uitgaven |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
7 611 |
7 309 |
7 360 |
11 |
10.4 |
729 |
516 |
513 |
11 |
10.4 |
74 |
89 |
90 |
11 |
10.4 |
5 214 |
16 266 |
6 390 |
12 |
10.4 |
13 628
24 180
14 353
14.02 Structuurverbetering en overige subsidies en uitgaven
De grondslag van het artikel
Op dit artikel zijn de uitgaven geraamd voor de huidige Regeling capaciteitsvermindering zeevisserij (de saneringsregeling) evenals voor enkele projecten van uiteenlopende aard. De andere structurele maatregelen, die voortkomen uit het lopende programma van het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV), worden buiten begrotingsverband geheel of gedeeltelijk uit Europese middelen gefinancierd. Het betreft onder andere de tijdelijke subsidieregelingen voor de promotie van visserijproducten en de verbetering van de uitrusting van vissershavens alsmede de vergoedingsregeling voor uittreding van vissers uit de visserijsector en enkele projecten voor experimentele visserij. De uitgaven voor de regeling ter bevordering van investeringen in de verwerking en afzet van visproducten als onderdeel van de investeringsregeling Markt en Concurrentiekracht (Stimuleringskader) worden begroot op het artikel 12.02 Structuurverbetering. Het Europese FIOV-programma voor de jaren 2000 tot en met 2006 is op dit moment nog in voorbereiding.
Opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
4 898 |
1 898 |
1 753 |
1 753 |
1 753 |
1 753 |
|
1e suppl. begroting |
-731 |
|
-724 |
-728 |
-728 |
-728 |
Nieuwe wijzigingen
1 Overboeking uit Stimuleringskader
2 Overige
5170 2 670 2 660
-
-400 - 13 - 13
13
13 -13
Stand ontwerpbegroting 2000 |
2 288 |
8 937 |
3 833 |
3 676 |
1 012 |
1 012 |
1 012 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
1 038 |
4 055 |
1 739 |
1 668 |
459 |
459 |
459 |
1 Overboeking uit Stimuleringskader
Ter dekking van de LNV-bijdrage aan de regeling «Capaciteitsvermindering Zeevisserij» en een in ontwerp zijnde regeling voor de financiële ondersteuning van vervoegd uittredende zeevissers, is budget vanuit het Stimuleringskader (artikelen U12.02 en U13.05) overgeboekt naar U14.02. De beide regelingen vinden hun grondslag in het programma ’94-’99 van het Europees Structuurfonds FIOV (Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij).
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
1998 |
Verplichtingen 1999 2000 |
1998 |
1999 |
Uitgaven 2000 |
econ. |
Codering funct. |
|
01 Structuurverbetering 02 Overige |
297 1 269 |
11 158 2 969 |
573 590 |
785 1 503 |
5 828 3 109 |
3 243 590 |
43A 43D |
10.4 10.4 |
Totaal |
1 566 |
14 127 |
1 163 |
2 288 |
8 937 |
3 833 |
Sanering van de vissersvloot
Het visserijbeleid van LNV heeft tot doel een duurzame exploitatie van aquatische ecosystemen. Duurzaamheid heeft betrekking op de ontwikkeling en uitvoering van beleid dat de aquatische ecosystemen in Nederland voor de lange termijn waarborgt. Het exploiteren van de ecosystemen heeft betrekking op alles en iedereen die in deze sector hun brood verdienen. Zodoende moet een balans worden gevonden tussen ecologie en economie.
Aquatische ecosystemen zijn grofweg onder te verdelen in zee-, kust- en binnenvisserij. Het beleid voor de zeevisserij wordt grotendeels in Europees verband bepaald. Het beleid voor de sectoren kust- en binnenvisserij wordt nationaal bepaald.
Tal van instrumenten worden ingezet om een gezonde en verantwoorde visserijsector in Nederland te behouden en verder uit te bouwen. Een van deze instrumenten in de zeevisserij is de reductie van het motorvermogen van de vaartuigen. Onderstaand een kwantitatieve weergave van de effectiviteit van het saneringsinstrument.
Om zicht te houden in hoeverre de doelstellingen van het visserijbeleid geëffectueerd worden, wordt onder andere de kwantiteit en kwaliteit van de visbestanden permanent gemonitord. Op basis van gemeenschappelijke adviezen van biologen worden in internationaal verband visquota’s vastgesteld.
Daarnaast wordt de economische situatie van de visserijsector nauwlettend gevolgd. Op deze wijze wordt inzicht verkregen in de effectiviteit van de instrumenten en in hoeverre deze bijdragen aan de doelstellingen van het visserijbeleid.
Ontwikkeling motorvermogen Nederlandse trawler- en kottervloot (in
Megawatt)1
1995
1996
1997
1998
kotters trawlers totaal
376 |
368 |
361 |
327 |
68 |
66 |
67 |
89 |
444 |
434 |
428 |
416 |
1 Het betreft het deel van de vloot, dat valt onder de reikwijdte van het Brusselse Meerjarige Oriëntatie Programma. Het vermogen is inclusief de gereserveerde Watt’s.
Toelichting
Het totale motorvermogen nam af onder invloed van de opeenvolgende saneringen. Het vermogen van het trawlersegment werd uitgebreid met een deel van het afgestoten vermogen van de kotters.
-
15.Milieu, Gezondheid en Kwaliteit
Op dit hoofdbeleidsterrein worden de uitgaven geraamd voor het veterinaire en fytosanitaire beleid en het milieu- en kwaliteitsbeleid. Het nationale beleid wordt in sterke mate internationaal bepaald (EU en WTO). De aspecten milieu, volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn spelen een belangrijke rol in het bewerkstelligen van consumentenvertrouwen.
Het diergezondheidsbeleid is onderworpen aan een intensieve herijking gericht op het versterken van de diergezondheidszorg. Het uitgangspunt is dat primair de veehouder zelf de verantwoordelijkheid draagt voor de gezondheid van zijn veestapel, ook in financiële zin. De overheid zal zich nadrukkelijker gaan richten op haar maatschappelijke en EU-rechtelijke verantwoordelijkheden door het stellen van duidelijke kaders en randvoorwaarden. Dit betreft in hoofdzaak de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten en zoönosen (dierziekten die een gevaar vormen voor de volksgezondheid), de bewaking van de preventieve diergezondheidszorg en veterinaire exportcertificering voor dierziekten waarvoor de EU vrijwaring voorschrijft en een effectief destructiebeleid. De ondernemer zal waar mogelijk de kosten van de preventieve zorg en de ziektebestrijding moeten dragen. Daartoe is reeds een begin gemaakt met de introductie van een bestemmingsheffing voor de bekostiging van de bestrijding van besmettelijke dierziekten voor varkens. Deze heffings-systematiek zal gefaseerd moeten worden ingevoerd voor de overige diersoorten.
De overheid zet middelen in ter ondersteuning van de ontwikkeling van diagnostiek, de uitroeiing van ziekten en de opzet van ketenbrede bewakings- en garantiesystemen. Naar aanleiding van de recente uitbraak van Klassieke varkenspest zijn de veterinaire hygiëne-eisen verscherpt, met name op het gebied van reiniging en ontsmetting.
Aandeel uitgaven 15 Milieu, gezondheid en kwaliteit in de begroting 2000 (x f 1 mln.)
Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen
15 Milieu, gezondheid en kwaliteit 331,0
15.03 Gezondheid en
Kwal.zorg
26%
5.02 Agentschap PD 6%
Overig 3569,1
15.01 Personeel en materieel
68%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 15 (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerpbegroting 1999 |
238,5 |
268,4 |
339,4 |
331,3 |
329,3 |
|||
1e suppl. begroting |
67,9 |
57,5 |
58,8 |
61,6 |
64,2 |
|||
Nieuwe wijzigingen |
3,4 |
5,1 |
4,9 |
4,8 |
4,8 |
|||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
512,9 |
309,8 |
331,0 |
403,1 |
397,7 |
398,3 |
399,3 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
232,7 |
140,6 |
150,2 |
182,9 |
180,5 |
180,7 |
181,2 |
15.01 Personeel en materieel
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post actieven geraamd van de directie Veterinaire, Voedings- en Milieuaangelegenheden en de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
159 705 |
159 679 |
159 679 |
159 679 |
159 679 |
||
1e suppl. begroting |
54 995 |
58 719 |
60 318 |
62 136 |
64 619 |
||
Nieuwe wijzigingen 1 Ombuiging Regeerakkoord 2 Loonbijstelling |
|
|
-336 5 709 |
-393 5 713 |
-393 5 713 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
203 089 |
218 351 |
223 814 |
225 370 |
227 135 |
229 618 |
232 676 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
92 158 |
99 083 |
101 562 |
102 268 |
103 069 |
104196 |
105 584 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Ambtelijk personeel
02 Overige personeel
03 Post-actieven
04 Materieel
Totaal
Uitgaven |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
143 179 |
163 679 |
165 931 |
11 |
10.1 |
4 525 |
- |
- |
11 |
10.1 |
815 |
1 378 |
1 381 |
11 |
10.1 |
54 570 |
53 294 |
56 502 |
12/52 |
10.1 |
203 089
218 351
223 814
15.02 Agentschap Plantenziektenkundige Dienst
De grondslag van het artikel
Op dit artikel wordt de bijdrage van het ministerie van LNV aan het Agentschap Plantenziektenkundige Dienst geraamd. De begroting van het Agentschap wordt nader toegelicht onder wetsartikel 6 van deze begroting.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
20 813 |
20 888 |
20 930 |
20 930 |
20 930 |
||
1e suppl. Begroting |
67 |
|
|
-418 |
-418 |
Nieuwe wijzigingen
-
1.Ombuiging Regeerakkoord
-
2.Loonbijstelling
-
3.Overige
659 |
|
-794 |
-929 |
-929 |
420 |
635 |
633 |
630 |
630 |
179 |
179 |
179 |
179 |
Stand ontwerpbegroting 2000 |
16 249 |
20 641 |
20 990 |
20 785 |
20 392 |
20 392 |
20 392 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
7 373 |
9 366 |
9 525 |
9 432 |
9 253 |
9 253 |
9 253 |
15.03 Gezondheid en Kwaliteitszorg
De grondslag van het artikel
Het diergezondheidsbeleid is onderworpen aan een intensieve herijking gericht op het versterken van de diergezondheidszorg. Het uitgangspunt is dat primair de veehouder zelf de verantwoordelijkheid draagt voor de gezondheid van zijn veestapel, ook in financiële zin. De overheid zet middelen in ter ondersteuning van de ontwikkeling van diagnostiek, de uitroeiing van ziekten en de opzet van ketenbrede bewakings- en garantiesystemen. Het uiteindelijke doel is het bereiken van de EU-status van dierziektevrij. Per dierziekte dient een traject te worden afgelegd van achtereenvolgens diagnostiekontwikkeling, onderzoek dierziektestatus, opzet van certificeringssystemen, bestrijding van ziekte en uiteindelijk het permanent volgen van de gezondheidssituatie. De eerste jaren zal derhalve de nadruk liggen op de ontwikkeling van diagnostiek en het bepalen van de dierziektestatus in Nederland. In latere jaren kan dan worden overgegaan tot het daadwerkelijk uitroeien van de dierziekten. Deze activiteiten zullen in overleg met het bedrijfsleven nader vorm worden gegeven.
Naar aanleiding van de recente uitbraak van Klassieke varkenspest zijn de veterinaire hygiëne en inrichtingseisen voor dierverzamelplaatsen verscherpt. De overheid ondersteunt dit door flankerend beleid in de vorm van een beëindigingssubsidie en een investeringssubsidie (de laatste binnen het Stimuleringskader Markt en concurrentiekracht). De uitgaven en inkomsten voor de dierziektebestrijding bij varkens worden met ingang van 1 september 1998 verantwoord op een nieuw begrotingsfonds, het Diergezondheidsfonds (DGF). Dit begrotingsfonds is in de plaats gekomen van het Fonds Politionele Dierziektebestrijding van de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren. De voeding van het DGF, in de vorm van netto ontvangsten uit hoofde van de varkensheffing en eventuele voorfinanciering, wordt op het onderhavige uitgavenartikel verantwoord.
In het kader van de uitvoering van taken op het gebied van het preventieve diergezondheidsbeleid wordt een subsidie van f 12,5 mln. aan de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) verleend. Met ingang van 1-1-2000 zal de subsidierelatie met de GD geleidelijk worden afgebouwd en zal de GD vergoedingen ontvangen voor diensten die de GD verricht in het kader van samenwerking met of op verzoek van LNV.
Zoals in het Regeerakkoord 1998 is aangegeven vormt dierenwelzijn een belangrijk onderdeel van de noodzakelijke herstructurering van de veehouderij. Naast wetgeving zijn financiële middelen beschikbaar voor de ondersteuning van dit beleid. Een ander kwaliteitsaspect in de bedrijfsvoering heeft betrekking op de ondernemingsrisico’s die verbonden zijn aan het werken met levende productiemiddelen.
Tevens worden op dit artikel de uitgaven verantwoord voor de uitfinanciering van de in 1996 gesloten Bijdrageregeling Kwaliteitsprojecten en voor beleidsondersteunende activiteiten op het gebied van milieu en kwaliteitszorg. De initiatieven op het gebied van voorlichting ten aanzien van voeding worden verricht door het Voedingscentrum Nederland. LNV draagt bij in de kosten van het Voedingscentrum Nederland. De uitgaven in het kader van de Klassieke Varkenspest worden op een apart onderdeel verantwoord.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
58 012 |
87 861 |
158 809 |
150 704 |
148 704 |
||
1e suppl. Begroting |
12 802 |
|
|
-84 |
16 |
||
Nieuwe wijzigingen
|
|
-447 |
-447 |
-447 |
|||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
293 576 |
70 814 |
86 224 |
156 987 |
150 173 |
148 273 |
146 273 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
133 219 |
32 134 |
39 127 |
71 238 |
68 146 |
67 283 |
66 376 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Codering |
|||||
1998 |
1999 |
2000 |
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
|
01 Gezondheidszorg voor dieren |
47 346 |
44 656 |
29 169 |
18 507 |
45 656 |
41 569 |
43A |
10.1 |
02 Dierenwelzijn en risico- |
||||||||
afdekking |
3 287 |
1 987 |
1 423 |
2 156 |
3 239 |
1 578 |
12 |
10.1 |
03 Kwaliteitszorg |
10 541 |
2 720 |
1 579 |
13 756 |
6 393 |
3 251 |
43A |
10.1 |
04 Voorlichting Voeding |
1 592 |
526 |
526 |
1 557 |
526 |
526 |
43A |
10.1 |
05 Klassieke Varkenspest |
227 000 |
15 000 |
- |
227 000 |
15 000 |
- |
43D |
10.1 |
06 Diergezondheidsfonds |
30 600 |
- |
39 300 |
30 600 |
- |
39 300 |
43A |
10.1 |
Totaal |
320 366 |
64 889 |
71 997 |
293 576 |
70 814 |
86 224 |
-
16.Wetenschap en Kennisoverdracht
Kennis is van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van de Nederlandse samenleving. Daarbij is de kwaliteit van het kennissysteem van essentiële betekenis. Voor het LNV-beleid staan daarbij de beleidsinstrumenten Onderwijs, Onderzoek en Voorlichting centraal. De specifieke overheidsverantwoordelijkheid ligt op het terrein van het fundamenteel onderzoek en (lange termijn) kennis-ontwikkeling, het publieke «groene» onderwijs en de verantwoordelijkheid voor een adequate LNV-kennisinfrastructuur als geheel. De verantwoordelijkheid voor de korte termijn kennisontwikkeling via het praktijkonderzoek, de voorlichting en het cursusonderwijs wordt primair gelegd bij ondernemers en andere belanghebbenden in de agrosector en de groene ruimte. Het kennissysteem en de infrastructuur moeten bijdragen aan een optimale ondersteuning bij het realiseren van veranderingen waarvoor de LNV-sectoren zich gesteld zien. Het LNV-kennissysteem staat niet op zichzelf, maar in open verbinding met andere kennisintensieve instellingen en organisaties.
In de afgelopen jaren is de Landbouwkennisinfrastructuur ingrijpend aangepast. Dit biedt een sterke positie bij samenwerking met andere kennisactoren en het aanpakken van nieuwe thema’s.
Het fundamenteel, strategisch- en toepassingsgericht onderzoek wordt uitgevoerd door de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) en de Landbouwuniversiteit Wageningen (LUW). Thans wordt het Wageningen Universiteit en Researchcentrum (Wageningen UR) nader vorm gegeven en uitgebouwd tot een wetenschappelijk centrum met een unieke en gerenommeerde internationale positie.
Het praktijkonderzoek wordt uitgevoerd door proefstations en regionale onderzoekscentra. Dit onderzoek is erop gericht de resultaten van het fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek te vertalen voor, en te implementeren in de verschillende agrarische bedrijfstakken. In de loop van 2000 wordt het Praktijkonderzoek verzelfstandigd. Alsdan zal het deel uit gaan maken van het Wageningen UR.
Bedrijfsvoorlichting richt zich op de verspreiding van kennis met het oog op een duurzame ontwikkeling van agrarische ondernemingen. De DLV Adviesgroep NV geeft advies, voorlichting en begeleiding met betrekking tot bedrijfsvoeringsaspecten in alle agrarische sectoren.
Het agrarisch onderwijs leidt leerlingen en studenten op voor de LNV-werkterreinen. Het agrarisch onderwijs valt onder dezelfde wet- en regelgeving als het overige algemene onderwijssysteem en heeft in grote lijnen dezelfde structuur. Vanaf 1999 is de regeling «Versterking Innovatie Agrarisch Onderwijs (VIA)» van kracht. Deze regeling moet een nieuwe impuls geven aan de vernieuwing en innovatie van het agrarisch beroepsonderwijs.
Aandeel uitgaven 16 Wetenschap en kennisoverdracht in de begroting 2000 (x f 1 mln.)
Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen
16 Wetenschap en kennisoverdracht
1605,5
Overig 2294,6
16.01 Personeel en
16.08 Agrar. materieel 16.02 Wetenschappelijk
Praktijkschoolonderwijs 1% onderzoek
4% 21%
16.07 Voortgezet ^^Ê**~'^ Agrar. Onderwijs S^ |
i — |
|||||
37% K |
^i |
^> |
> |
s |
16.03 Praktijkonderzoek 13% |
|
d |
16.04 |
16.06 Hoger Agrarisch
Onderwijs
8%
16.05 Wetenschappelijk
Onderwijs
16%
Bedrijfsontwikkeling 2%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 16 (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerpbegroting 1999 |
1 767,0 |
1 383,8 |
1 376,9 |
1 386,9 |
1 384,4 |
|||
1e suppl. Begroting |
24,7 |
40,1 |
34,8 |
30,5 |
18,8 |
Nieuwe wijzigingen
– Loonbijstelling
– Lening en subsidie ten behoeve van onroerend goed
Praktijkonderzoek – Uitvoering AKK-projecten – BTW-compensatie – Rente en aflossing – Optimal. doorstroming VAO – Ombuiging regeerakkoord – Overige
38,0
39,4
126,5
39,3
39,6
39,5
2,0 |
||||
2,8 |
12,4 |
12,4 |
11,5 |
10,6 |
- |
4,2 |
4,2 |
4,2 |
4,2 |
|
|
|
||
0,4 |
-0,4 |
|
-0,5 |
-0,5 |
0,2 |
-0,3 |
|
-0,5 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
1 423,2 |
1 833,9 |
1 605,5 |
1 466,0 |
1 470,1 |
1 452,7 |
1 460,5 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
645,8 |
832,2 |
728,6 |
665,3 |
667,1 |
659,2 |
662,8 |
16.01 Personeel en materieel
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de uitgaven voor personeel, materieel en post-actieven geraamd van de directie Wetenschap en Kennisoverdracht en de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
11 916 |
11 743 |
11 743 |
11 743 |
11 743 |
||
1e suppl. Begroting |
1 590 |
347 |
252 |
185 |
185 |
||
Nieuwe wijzigingen 1 Ombuiging regeerakkoord 2 Loonbijstelling |
-350 309 |
|
-421 446 |
-493 444 |
-493 444 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
13 341 |
13 465 |
12 187 |
12 020 |
11 879 |
11 879 |
11 879 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
6 054 |
6 110 |
5 530 |
5 454 |
5 390 |
5 390 |
5 390 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Ambtelijk personeel
02 Overig personeel
03 Post-actieven
04 Materieel
Totaal
Uitgaven |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
10 562 |
10 918 |
10 259 |
11 |
04.0 |
294 |
13 |
13 |
11 |
04.0 |
398 |
371 |
377 |
11 |
04.0 |
2 087 |
2 163 |
1 538 |
12/52 |
04.4 |
13 341
13 465
12 187
16.02 Wetenschappelijk onderzoek
De grondslag van het artikel
Het artikel heeft betrekking op uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek in relatie tot de beleidsterreinen van LNV dat uitgevoerd wordt bij wetenschappelijke kennisinstellingen. Het betreft hier hoofdzakelijk fundamenteel en strategisch onderzoek dat explorerend en/of ondersteunend is aan LNV-beleid. Naast lange-termijnonderzoek kan het hierbij ook kortdurend onderzoek betreffen.
Voor 2000 en daarna wordt gestreefd naar meer integrale en probleemgerichte onderzoekprogramma’s waarin een meer interdisciplinaire benadering gevolgd wordt. Tevens vindt een verschuiving plaats van capaciteit van de primaire sector naar vraagstukken in de kolom en bevordering van maatschappelijke gewenste productiewijzen.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
712 898 |
319 848 |
319 652 |
319 149 |
312 849 |
||
1e suppl. Begroting |
5 499 |
10 074 |
6 850 |
4 633 |
|
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Desaldering AKK-projecten
3 Overige
9 245 8 808 8 751 8 699 8 514
2000
73 - 150 - 150 - 150 - 447
Stand ontwerpbegroting 2000 |
361 457 |
729 715 |
338 580 |
335 103 |
332 331 |
318 549 |
318 549 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
164 022 |
331 130 |
153 641 |
152 063 |
150 805 |
144 551 |
144 551 |
Toelichting
2 Desaldering AKK-projecten (Agro Keten Kennis) Op het onderhavige artikel worden o.a. de uitgaven in het kader van Agroketen Management verantwoord. Deze uitgaven worden aangewend om door middel van publiek-private samenwerking het Agroketenmana-gement duurzaam te verbeteren. De uitgaven worden gedeclareerd bij het Fonds Economische Structuurverbetering. De ontvangsten worden verantwoord op ontvanstenartikel 16.02. In verband met de financiering in 1999 van het laatste deel van de AKK-projecten is deze mutatie op de LNV-begroting doorgevoerd.»
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Bijdrage Stichting DLO
02 Overige subsidies en uitgaven
Totaal
1998 |
Verplichtingen 1999 2000 |
1998 |
1999 |
Uitgaven 2000 |
econ. |
Codering funct. |
|
630 837 20 440 |
698 570 31 568 |
303 731 35 438 |
341 001 20 456 |
698 611 31 104 |
303 751 34 829 |
43A/62A 43A |
10.01 10.01 |
651277 730 138 339 169 361457 729 715 338 580
De kengetallen
In onderstaande tabel is de bijdrage aan de Stichting DLO (Dienst Landbouwkundig Onderzoek) weergegeven per onderzoeksthema over 1998, 1999 en de prognoses voor 2000 (bedragen x f 1 000).
Omschrijving prestatie-eenheden |
1998 |
1999 |
2000 |
01 Gewasbescherming |
|||
– Totale inzet/prognose |
10 100 |
10 944 |
10 604 |
– aantal programma’s |
6,8 |
7,0 |
6,2 |
– gem.inzet/prognose per programma |
1 500 |
1 550 |
1 700 |
02Plantenveredeling en reproductie |
|||
– Totale inzet/prognose |
12 300 |
11 930 |
11 560 |
– aantal programma’s |
6,1 |
6,4 |
6,4 |
– gem.inzet/prognose per programma |
2000 |
1 850 |
1 800 |
03 Diergezondheid & dierwelzijn |
|||
– Totale inzet/prognose |
39 000 |
29 362 |
28 450 |
– aantal programma’s |
13,3 |
10,0 |
8,2 |
– gem.inzet/prognose per programma |
2 950 |
2 950 |
3 450 |
04 Fokkerij & voortplanting |
|||
– Totale inzet/prognose |
4 000 |
2 272 |
2 201 |
– aantal programma’s |
2,0 |
1,9 |
1,9 |
– gem.inzet/prognose per programma |
2000 |
1 200 |
1 150 |
05 Veevoeding |
|||
– Totale inzet/prognose |
5 200 |
3 932 |
3 809 |
– aantal programma’s |
3,0 |
1,8 |
1,8 |
– gem.inzet/prognose per programma |
1 700 |
2 200 |
2 100 |
06 Bodem & nutriëntenbeheer |
|||
– Totale inzet/prognose |
12 400 |
10 772 |
10 438 |
– aantal programma’s |
5,1 |
3,4 |
3,4 |
– gem.inzet/prognose per programma |
2 450 |
3 150 |
3 100 |
07 Biosfeer & milieu |
|||
– Totale inzet/prognose |
13 700 |
13 283 |
12 577 |
– aantal programma’s |
6,4 |
6,8 |
4,8 |
– gem.inzet/prognose per programma |
2 150 |
1 950 |
2 600 |
08Ontwikkeling&beheer landelijk gebied |
|||
– Totale inzet/prognose |
12 800 |
16 463 |
15 952 |
– aantal programma’s |
10,1 |
9,8 |
9,2 |
– gem.inzet/prognose per programma |
1 250 |
1 700 |
1 700 |
09 Natuurontwikkeling, -behoud & beheer |
|||
– Totale inzet/prognose |
24 400 |
20 976 |
19 689 |
– aantal programma’s |
11,2 |
8,1 |
5,1 |
– gem.inzet/prognose per programma |
2 200 |
2 600 |
3 850 |
10Recreatie en toerisme |
|||
– Totale inzet/prognose |
3 100 |
2 046 |
1 982 |
– aantal programma’s |
1,2 |
0,9 |
0,9 |
– gem.inzet/prognose per programma |
2 600 |
2 250 |
2 200 |
11 Productveiligheid |
|||
– Totale inzet/prognose |
16 700 |
19 149 |
18 555 |
– aantal programma’s |
5,1 |
7,2 |
7,2 |
– gem.inzet/prognose per programma |
3 250 |
2 650 |
2 600 |
12Kwaliteit, be-&verwerking plantaardig product |
|||
– Totale inzet/prognose |
14 400 |
12 234 |
11 854 |
– aantal programma’s |
7,3 |
7,5 |
6,7 |
– gem.inzet/prognose per programma |
2000 |
1 650 |
1 750 |
13Kwaliteit, be-&verwerking dierlijk product |
|||
– Totale inzet/prognose |
3 100 |
4 700 |
4 554 |
– aantal programma’s |
1,4 |
2,0 |
2,0 |
– gem.inzet/prognose per programma |
2 200 |
2 350 |
2 300 |
14Sociaal-economische ontwikkeling agrosector |
|||
– Totale inzet/prognose |
20 800 |
23 494 |
22 765 |
– aantal programma’s |
7,0 |
7,1 |
7,0 |
– gem.inzet/prognose per programma |
3 000 |
3 300 |
3 250 |
15 Inzet techniek & technologie agrosector |
|||
– Totale inzet/prognose |
9 900 |
8 146 |
7 893 |
– aantal programma’s |
6,0 |
4,2 |
4,0 |
– gem.inzet/prognose per programma |
1 650 |
1 950 |
1 950 |
Omschrijving prestatie-eenheden
1998
1999
2000
16Arbeidsorganisatie&-omstandigheden
– Totale inzet/prognose
– aantal programma’s
– gem.inzet/prognose per programma
17Voedselvoorziening&plattelandsontwikkeling 2een
3ewereld
– Totale inzet/prognose
– aantal programma’s
– gem.inzet/prognose per programma
18Visserijsectorspecifieke vraagstukken
– Totale inzet/prognose
– aantal programma’s
– gem.inzet/prognose per programma
Sub-totaal
– Totale inzet/prognose
– aantal programma’s
– gem.inzet/prognose per programma
Overige projectfinanciering
– Totale inzet/prognose
Totaal
– Totale inzet/prognose
Strategische expertise ontwikkeling (SEO) Niet aan onderzoek gerelateerde bijdragen Grond en gebouwen
Verzelfstandiging:
Bijstelling a.g.v. BTW
Lening aankoop gebouwen
Subsidie aankoop gebouwen
Aflossing lening
Kasimpuls
Reorganisatielasten
Vaste lasten onroerend goed
Compensatie vraaguitval derden
1 200 |
1 426 |
1 382 |
0,9 |
1,0 |
1,0 |
1 300 |
1 400 |
1 400 |
6 100 |
4 948 |
4 794 |
1,1 |
0,9 |
0,9 |
5 550 |
5 500 |
5 300 |
4 000 |
4 434 |
4 297 |
1,2 |
1,2 |
1,2 |
3 350 |
3 700 |
3 600 |
213 400 |
200 511 |
193 358 |
95,0 |
87,0 |
78,0 |
2 250 |
2 300 |
2 500 |
|
15 340 |
13 144 |
256 750 |
215 851 |
206 502 |
38 700 |
41 450 |
41 450 |
17 400 |
3 040 |
3 029 |
28 151 |
||
38 000 |
38 000 |
|
** |
298 400 |
|
** |
79 600 |
|
6 170 |
6 170 |
|
5 000 |
5 000 |
|
7 500 |
||
1 100 |
1 100 |
|
2 500 |
2 500 |
Totaal
341 001
698 611
303 751
-
*Overige projectfinanciering 1998 inclusief incidenteel (op korte termijn noodzakelijk) onderzoek. ** M.i.v. 1999 is de Stichting DLO eigenaar van de onroerende goederen.
Toelichting
Bovenstaand overzicht geeft inzicht in de uitvoering van het bij de Stichting DLO uitgezette onderzoeksprogramma. De Stichting DLO heeft met ingang van 1999, als uitvloeisel van de verzelfstandiging, de taken overgenomen van de voormalige Dienst Landbouwkundig Onderzoek. Deze overgang van LNV-dienstonderdeel naar de stichting maakt de vergelijkbaarheid tussen 1998 en de jaren 1999 en 2000 overigens zeer lastig.
De bijdrage aan de Stichting DLO wordt verstrekt op grond van de «Regeling subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek» (Staatscourant 1999, nr. 65).
Omdat het beoordelen van de doelmatigheid van de uitvoering van (wetenschappelijk) onderzoek wordt bemoeilijkt door de diversiteit van de gevraagde produkten is ervoor gekozen het vergelijk te baseren op het aantal programma’s per thema en een gemiddelde omzet per programma binnen desbetreffend thema. De aldus verkregen kengetallen laten de volgende interpretatie toe. Het aantal programma’s binnen een thema is een indicatie voor de diversiteit aan aandachtspunten t.a.v. dat thema. Het feit dat hierbij geen geheel getal wordt gegeven, is gelegen in de toenemende trend om het onderzoek onder te brengen in multidisciplinaire programma’s, welke naar rato worden toegerekend naar de relevante thema’s. De gemiddelde inzet per programma is een maatgever voor de complexiteit van het beleidsaandachtsveld, dan wel het relatieve belang van het betreffende thema. De gepresenteerde cijfers geven een verschuiving in de richting van grotere programma’s weer, hetgeen is te verklaren door de eerder aangegeven toename van multidisciplinaire programma’s.
De cijfers over 1998 komen uit de «DLO-Managementrapportage januari–december 1998», terwijl de cijfers over 1999 en 2000 voortkomen uit het «Managementcontract DLO-LNV 1999».
De uitvoering van het bij de Stichting DLO uitgezette LNV-onderzoek vindt plaats tegen een integraal tarief o.b.v. normkosten. Het LNV-onderzoek is opgebouwd uit programma’s, die toegerekend worden naar de genoemde thema’s. De thema-indeling van dit overzicht is overigens ingegeven door de organieke structuur bij de uitvoerder; momenteel wordt gestreefd naar een volledige aansluiting op de generieke LNV-beleidsthema’s. Een programma is een beschrijving van onderzoek bij de uitvoerder gericht op een specifieke vraaggerichte output/produkten ten behoeve van een specifiek LNV-beleidsaandachtsgebied en/of een specifieke LNV-doelgroep. Ter realisatie van voornoemde output/produkten zijn binnen een programma meerdere samenhangende projecten ondergebracht. Elk programma kent zowel een ex-ante (vooraf) als een ex-post (achteraf) evaluatie, terwijl tijdens de looptijd, die in beginsel vier jaren beslaat, periodiek inhoudelijke, mede gericht op de doelmatigheid, toetsing plaatsvindt door een begeleidingscommissie. Dit gebeurt aan de hand van de jaarlijks, op de beschrijving van het desbetreffende programma gebaseerde en vooraf, in te dienen werkplannen alsmede de eveneens jaarlijks op te leveren voortgangsrapportages.
16.03 Praktijkonderzoek
De grondslag van het artikel
Dit artikel bevat de LNV-financiering van het praktijkonderzoek. Het praktijkonderzoek bestaat uit proefstations en regionale onderzoekscentra en houdt zich naast het vertalen en het implementeren van de resultaten van het fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek in de verschillende agrarische sectoren bezig met toegepast onderzoek. Het praktijkonderzoek voert onderzoek uit voor het bedrijfsleven en het ministerie van LNV. Het praktijkonderzoek zal in de loop van 2000 worden verzelfstandigd en opgaan in het Wageningen UR d.m.v. fusie van de stichtingen voor praktijkonderzoek met de stichting DLO. Voor het Praktijkonderzoek Veehouderij zal dit medio 2000 zijn afgerond en voor het Plantaardig Praktijkonderzoek zal dit tegen het eind van het jaar 2000 zijn beslag krijgen.
In verband met de voorgenomen verzelfstandiging van het praktijkonderzoek worden de op de begroting van LNV voorkomende uitgaven- en ontvangstenonderdelen die betrekking hebben op het praktijkonderzoek gesaldeerd in de begroting 2000 als één onderdeel «Bijdrage Praktijkonderzoek» opgenomen.
Aandachtspunten in de onderzoeksprogrammering voor de komende jaren zijn:
+ Geïntegreerde bedrijfssystemen + Biologische teelt- en bedrijfssystemen + Problematiek van mineralen en ammoniak + Gewasbeschermingsproblematiek + Emissiebeperking bestrijdingsmiddelen + Welzijn en diergezondheidszorg + Agrarisch natuurbeheer + Integraal waterbeheer + Energiebeleid in de tuinbouw + Arbeid en arbeidsomstandigheden
+ Innovaties ter versterking van de concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw + Integrale kwaliteitszorg
Tevens worden op dit artikel de uitgaven aan bouwkundige investeringen, aankopen van onroerend goed en bouwkundig onderhoud van gebouwen in gebruik bij de proefstations geraamd. Voor 2000 is hier tevens inbegrepen de voorgenomen overdracht van de onroerende zaken in eigendom bij Domeinen aan Wageningen UR/DLO.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
59 671 |
60 173 |
55 268 |
54 786 |
54 786 |
||
1e suppl. Begroting |
|
-365 |
|
-721 |
-721 |
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Lening/subsidie ten behoeve van onroerend goed
3 BTW-compensatie
4 Rente en aflossing
5 Overige
1 235
1 474
1 471
1 445
1 445
126 500 |
||||
9 600 |
9 600 |
9 600 |
9 600 |
|
4 200 |
4 200 |
4 200 |
4 200 |
|
245 |
10 |
10 |
10 |
10 |
Stand ontwerpbegroting 2000 |
57 508 |
57 724 |
201 592 |
70 000 |
69 320 |
69 320 |
69 320 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
26 096 |
26 194 |
91 478 |
31 765 |
31 456 |
31 456 |
31 456 |
Toelichting
2 Lening/subsidie ten behoeve van onroerend goed Teneinde Wageningen UR/DLO in staat te stellen het eigendom van de onroerende zaken van Domeinen over te nemen, wordt aan het Wagen-ingen UR/DLO budget een bedrag toegevoegd van f 126,5 mln. De koopsom wordt via de begroting van LNV voor de helft in de vorm van een subsidie en voor de andere helft middels een lening aan Wageningen UR/DLO verstrekt.
3 BTW-compensatie
In het kader van de verzelfstandiging van het Praktijkonderzoek dient
Wageningen UR/DLO in het vervolg over het door LNV gefinancierde onderzoek BTW te worden afgedragen. In verband hiermee wordt het onderzoeksbudget van LNV structureel met f 9,6 mln. bijgesteld.
4 Rente en aflossing
Voor de financieringslasten (rente en aflossing) van de lening t.b.v. het onroerend goed is de LNV-begroting opgehoogd met f 4,2 mln. Dit bedrag wordt toegevoegd aan het onderzoeksbudget.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Codering |
|||||
1998 |
1999 |
2000 |
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
|
01 Bijdrage Praktijkonderzoek |
55 441 |
56 304 |
43A |
|||||
02 Apparaat Proefstations |
||||||||
– Ambtelijk personeel |
55 555 |
51 106 |
55 555 |
51 106 |
11 |
|||
– Overig personeel |
92 |
- |
92 |
- |
11 |
|||
|
420 |
500 |
420 |
500 |
11 |
|||
– Netto-bijdrage proefstations |
|
|
|
|
11 |
|||
03 Gebouwen en grond |
5 534 |
11 772 |
145 328 |
5 534 |
11 732 |
145 288 |
12/52 |
|
04 Overige subsidies en uitgaven |
7 839 |
16 533 |
7 839 |
16 118 |
43C |
|||
Totaal |
57 508 |
56 915 |
200 769 |
57 508 |
57 724 |
201 592 |
10.01 |
De kengetallen
Onderstaand overzicht geeft weer de indicatieve verdeling voor 1999 en 2000 van de netto LNV-bijdrage over de sectoren. Het totaalbedrag correspondeert in 1999 met de artikelonderdelen 16.03.02 en 16.03.04; m.b.t. 2000 correspondeert het totaalbedrag met onderdeel 01 «Bijdrage Praktijkonderzoek».
(x f 1 mln.) |
Raming |
Raming |
1999 |
2000 |
|
Bloembollen |
4,3 |
4,2 |
Bloemisterij/glasgroenten |
8,5 |
8,4 |
Champignons |
1,4 |
1,3 |
Boomteelt |
2,0 |
2,0 |
Fruitteelt |
2,4 |
1,9 |
Akkerbouw/vollegrondsgroenten |
8,4 |
8,6 |
Varkens |
2,5 |
2,4 |
Rundvee/paarden |
5,8 |
5,7 |
Pluimvee |
1,8 |
1,8 |
Bijenhouderij |
0,3 |
0,3 |
DPO Management |
0,4 |
0,4 |
Bijdrage VROM M&M |
0,4 |
0,5 |
Nog toe te kennen loonbijstellingen |
1,2 |
1,5 |
Nog toe te kennen in het kader van knelpunten/ projectbijdragen/ |
||
subsidieverrekening oude jaren |
6,6 |
3,5 |
Totaal |
46,0 |
42,5 |
Verzelfstandiging |
||
BTW |
- |
9,6 |
Rente en aflossing |
- |
4,2 |
TOTAAL GENERAAL |
46,0 |
56,3 |
16.04 Bedrijfsontwikkeling
De grondslag van het artikel
Dit artikel heeft betrekking op de voorlichtingsactiviteiten inzake de sociaal en technisch economische aangelegenheden. In het jaar 2000 zal voor de laatste maal specifiek aan de Sociaal Economische Voorlichting (SEV)-organisaties en de DLV Adviesgroep NV subsidie worden verstrekt voor het uitvoeren van thematische voorlichtingsprogramma’s. Nadien zal de gunning plaats vinden op basis van openbare aanbesteding. Ondernemers en andere belanghebbenden in de «groene ruimte» zijn zelf verantwoordelijk voor het verwerven van kennis en advies voor hun onderneming. In dit verband kunnen ondernemers bij gesubsidieerde projecten uit het stimuleringskader (zie artikel 12.02) waar nodig gebruik maken van de beschikbare professionele kwaliteiten bij SEV en DLV Adviesgroep NV.
De bijdrageregeling «demonstratie- en bewustmakingsprojecten natuuren milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden» is met ingang van 1 januari 1997 overgegaan in het Stimuleringskader (zie artikel 12.02). Op het onderhavige artikel wordt alleen de uitfinanciering van reeds goedgekeurde projecten in het kader van de oude Demo-regeling verantwoord.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
30 883 |
26 903 |
22 075 |
22 175 |
27 175 |
||
1e suppl. Begroting |
3 101 |
|
-360 |
-480 |
-480 |
||
Nieuwe wijzigingen 1 Loonbijstelling 2 BTW-compensatie |
972 2 800 |
928 2 800 |
767 2 800 |
765 1 900 |
922 1 000 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
49 472 |
37 756 |
30 392 |
25 282 |
24 360 |
28 617 |
27 617 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
22 449 |
17 133 |
13 791 |
11 472 |
11 054 |
12 986 |
12 532 |
Toelichting
2 BTW-compensatie
LNV ontvangt compensatie voor BTW-betalingen aan verzelfstandigde diensten. Het netto-nadeel (fl. 2,8 mln.) wordt de eerste drie jaren volledig gecompenseerd; daarna wordt in twee jaar tijd de compensatie tot het nulnivo teruggebracht.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Sociaal-economische voorlichting
02 Demoprojecten
03 Technisch economische ontwikkeling
Totaal
1998 |
1999 |
Uitgaven 2000 |
9 948 2 439 37 085 |
9 272 5 105 23 379 |
9 414 20 978 |
49 472
37 756
30 392
43A
Codering funct.
10.1
De kengetallen
Onderstaand overzicht geeft de uitgaven per thema weer. De per thema ingevulde bedragen voor 2000 zijn indicatief en worden thans in overleg met de voorlichtingsorganisaties in definitieve voorlichtingsprogramma’s vertaald. Het totaalbedrag correspondeert met de artikelonderdelen 16.04.01 en 16.04.03.
econ.
Sociaal- en Technisch-economische Voorlichtingsprogramma’s (bedragen x f 1 mln.)
nr. |
Thema |
Raming 1999 |
Raming 2000 |
1 |
Milieu |
7,7 |
7,5 |
2 |
Diergezondheid en Welzijn |
2,3 |
2,2 |
3 |
Vrouw en bedrijf |
1,3 |
1,4 |
4 |
Concurrentiekracht |
7,9 |
7,2 |
5 |
Biologische Landbouw |
2,3 |
2,2 |
6 |
Multifunctioneel grondgebruik |
4,4 |
4,3 |
7 |
Gezin, bedrijfsovername en -beëindiging |
1,3 |
1,3 |
8 |
SEP |
4,4 |
4,3 |
9 |
Diversen Totaal |
1,0 |
|
32,6 |
30,4 |
16.05 Wetenschappelijk onderwijs
De grondslag van het artikel
De uitgaven voor het Wetenschappelijke onderwijs vinden hun grondslag in de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW). Voor de minister van LNV betreft het de uitgaven ten behoeve van de Landbouwuniversiteit Wageningen.
Het op de WHW gebaseerde Bekostigingsbesluit WHW bepaalt de rijksbijdrage aan de universiteiten. Overeenkomstig dit bekostigingsbesluit stelt de minister van LNV jaarlijks voor de Landbouwuniversiteit Wageningen de rijksbijdrage met de daarin samenstellende delen vast: het onderwijsdeel, het onderzoekdeel, het verwevenheidsdeel, het deel uitkeringen na ontslag en het investeringsdeel.
Met ingang van 2000 zal voor de universiteiten het Prestatie Bekostigingsmodel (PBM) van toepassing zijn. Het PBM, waarin het verwevenheidsdeel als apart onderdeel zal verdwijnen, werkt – evenals het huidige bekostigingsmodel – als een verdeelmodel tussen universiteiten. Het PBM zal de bekostiging meer afhankelijk maken van prestaties, met name in het onderwijsdeel. Daar het ministerie van LNV één universiteit bekostigt zal het PBM voor de Landbouwuniversiteit Wageningen niet als een verdeelmodel werken en derhalve de prestatieprikkels missen die de andere universiteiten ondervinden. Daarom is met de Landbouwuniversiteit Wageningen afgesproken dat een model wordt uitgewerkt dat aansluit bij het PBM met voor de Landbouwuniversiteit Wageningen eigenstandige prestatieprikkels.
Naast bovengenoemde rijksbijdrage worden aan instellingen werkzaam op het terrein van het wetenschappelijk onderwijs project- en exploitatiebijdragen verstrekt, die betrekking hebben op innovatie en dienstverlening (onderdeel overige subsidies en uitgaven).
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
249 865 |
247 537 |
245 657 |
243 213 |
244 819 |
||
1e suppl. begroting |
-754 |
|
|
|
|
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Overige
6 735 6 985 6 968 6 934 6 956
-
-50 - 50 - 50 - 431
Stand ontwerpbegroting 2000 |
255173 |
255 846 |
253 127 |
250 426 |
247 231 |
248 478 |
249 673 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
115 792 |
116 098 |
114 864 |
113 638 |
112 189 |
112 754 |
113 297 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
Uitgaven |
||
1998 |
1999 |
2000 |
|
01 Rijksbijdrage LUW |
|||
– Onderwijs |
37 351 |
35 255 |
35 749 |
– Onderzoek |
159 124 |
162 614 |
158 782 |
– Verwevenheid |
30 186 |
31 963 |
32 411 |
– Uitkering na ontslag |
7 914 |
8 138 |
8 150 |
– Investeringen |
13 552 |
13 552 |
13 552 |
02 Overige subsidies en uitgaven |
4 055 |
4 324 |
4 483 |
03 Kwaliteit en studeerbaarheid |
2 991 |
Totaal
255173
255 846
253 127
Codering |
|
con. |
funct. |
43A |
04.43 |
43A |
04.43 |
43A |
04.43 |
43A |
04.43 |
62A |
04.43 |
43A |
04.43 |
43A |
04.43 |
De Kengetallen
1. Prestatie-indicatoren bekostiging
(schooljaar)
1999 (1997/1998) 2000 (1998/1999)
Totaal aantal ingeschreven studenten
Aantal eerste 4 jaars
Aantal eerste jaars
Einddiploma
Promoties
3 860 |
3 780 |
2 929 |
2 822 |
917 |
802 |
935 |
651 |
174 |
181 |
2. Uitgaven per ingeschreven student
Uitgaven per ingeschreven student (x f 1 000) |
1999 |
2000 |
– onderwijs – verwevenheid |
9,1 8,3 |
9,5 8,6 |
1999 |
2000 |
|
Collegegeld voltijd Collegegeld deeltijd |
2 800 1 275 |
2 850 1 300 |
Het collegegeld wordt jaarlijks met ca. 2% verhoogd op grond van de in het regeerakkoord afgesproken indexatie.
3. Aantal netto ingeschrevenen en behaald einddiploma LU Wageningen per studiejaar (exclusief extraneï en auditoren)
Opleiding
1e jaars 1-10-96 1e jaars 1-10-97 1e jaars 1-10-98 einddipl. 97/98
Biologie
Bosbouw
Cultuurtechniek en tropische cultuurtechn.
Landbouwtechniek
Agrosysteemkunde
Landinrichtingswetenschappen
Tropisch landgebruik
Bodem, water en atmosfeer en bodemkunde
Economie van landbouw en milieu
Rurale ontwikkelingsstudies
Huishoud en consum. Wetenschappen
Landbouwplantenteelt
Tuinbouw
Plantenveredeling en gewasbescherming
Plantenteeltwetenschappen
Levensmiddelentechnologie
Zoötechniek
Voeding en gezondheid
Milieuhygiëne
Moleculaire wetenschappen
Bioprocestechnologie
Totaal
105 |
106 |
68 |
48 |
42 |
35 |
64 |
22 2 |
18 |
17 |
23 |
18 |
11 8 9 9 |
|||
71 |
83 |
53 |
36 |
39 |
44 |
50 |
43 |
61 |
71 |
50 |
50 |
38 |
45 |
48 |
65 |
32 |
29 |
32 |
25 |
39 |
41 |
32 |
33 |
12 |
2 |
11 |
|
8 |
9 |
||
31 |
30 |
16 |
28 |
28 |
20 |
||
55 |
55 |
51 |
33 |
87 |
80 |
99 |
47 |
51 |
86 |
74 |
29 |
81 |
67 |
51 |
106 |
32 |
38 |
28 |
14 |
69 |
52 |
34 |
23 |
882
917
802
651
16.06 Hoger Agrarisch Onderwijs
De grondslag van het artikel
De uitgaven voor het Hoger Agrarisch Onderwijs vinden hun grondslag in de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW). Voor de minister van LNV betreft het de uitgaven ten behoeve van zes instellingen voor Hoger Agrarisch Onderwijs waaronder de Agrarische Pedagogische Hogeschool.
De rijksbijdrage volgens het huidige bekostigingsmodel is samengesteld uit een exploitatiedeel, inclusief een huisvestingsdeel en uit een deel uitkeringen voor ontslag. Bij de normstelling, die betrekking heeft op het exploitatiedeel is rekening gehouden met de inkomsten uit collegegelden. Over de wachtgelden in het HAO (onderdeel uitkeringen na ontslag) zijn budgettaire afspraken gemaakt in het kader van het wachtgeldarrangen-ment voor het HBO.
Naast bovengenoemde rijksbijdrage worden middelen toegekend ten behoeve van specifieke activiteiten. zoals: inhoudelijke onderwijsvernieuwing, onderwijsondersteuning, internationalisering, informatie en communicatie technologie (ICT) en flankerend personeelsbeleid (mobiliteitsbevordering). In de komende jaren zal een groot deel van de specifieke middelen worden ondergebracht in het budget voor de regeling Versterking Innovatie Agrarisch Onderwijs (VIA-regeling; Stcrt. 134 dd. 20 juli 1998).
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
127 064 |
125 865 |
126 813 |
127 498 |
128 356 |
||
1e suppl. Begroting |
|
|
|
-3 834 |
|
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Correctie extrapolatie 0,2%
3 Overige
3 710
3 787 |
3 800 |
3 803 |
3 834 - 198 |
|
|
|
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
122 976 |
129 394 |
127 607 |
127 677 |
127 367 |
128 058 |
128 717 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
55 804 |
58 716 |
57 906 |
57 937 |
57 797 |
58 110 |
58 409 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
Uitgaven |
||
1998 |
1999 |
2000 |
|
01 Rijksbijdrage |
|||
– Exploitatie (incl. huisvesting) |
91 073 |
103 058 |
98 478 |
– Uitkering na ontslag |
5 500 |
5 300 |
5 100 |
02 Overige subsidies en uitgaven |
|||
– Onderwijsvernieuwing |
11 163 |
10 108 |
13 383 |
– Onderwijsondersteuning |
740 |
1 363 |
1 200 |
– Internationalisering |
2 365 |
1 705 |
1 000 |
– Flankerend personeelsbeleid |
7 482 |
5 110 |
5 696 |
– Informatie en Communicatie |
|||
Technologie (ICT) |
1 750 |
2 750 |
2 750 |
03 Kwaliteit en studeerbaarheid |
2 903 |
- |
- |
Codering funct.
Totaal
122 976
129 394
127 607
43A
04.44
econ.
De Kengetallen
1. Studentenaantallen
Prestatie-indicatoren bekostiging (schooljaar)
1999 (1997/1998) 2000 (1998/1999)
Totaal aantal Studenten HAO
Afgestudeerden
Uitvallers gemiddelde studieduur afgestudeerden gemiddelde studieduur uitvallers
8 769
1 672
809
4,41 jaar 1,74 jaar
8 625
1 539
895
4,37 jaar 1,76 jaar
2. Uitgaven per ingeschreven student
Uitgaven per ingeschreven student (x f 1 000) |
1999 |
2000 |
– exploitatie – uitkeringen na ontslag |
11,8 0,6 |
11,4 0,6 |
1999 |
2000 |
|
Collegegeld voltijd Collegegeld deeltijd |
2 800 1 275 |
2 850 1 300 |
Het collegegeld wordt jaarlijks met ca. 2% verhoogd op grond van de in het regeerakkoord afgesproken indexatie.
16.07 Voortgezet agrarisch onderwijs
De grondslag van het artikel
De uitgaven voor het Voortgezet Agrarisch Onderwijs zijn voor het agrarisch voorbereidend beroepsonderwijs gebaseerd op de Wet Voortgezet Onderwijs (WVO) en voor het voortgezet agrarisch onderwijs gebaseerd op artikel 2.2.1 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Het voortgezet agrarisch beroepsonderwijs wordt voornamelijk verzorgd door Agrarische Opleidings Centra (AOC’s).
De bekostiging van de AOC’s vindt plaats in de vorm van een lump-sumbijdrage. Per 1 januari 2000 zal een nieuwe bekostigingssystematiek worden ingevoerd. Daarin is (voor het MBO-deel) sprake van 80% input en 20% diploma-bekostiging.
In het kader van de per 1 juli 1997 van kracht geworden «verzelfstandiging huisvesting BVE-sector», zijn ook de huisvestingskosten in de lump-sum opgenomen. De uitgaven voor wachtgelden worden in de vorm van een opslag op de lump-sum, in de rijksbijdrage aan de instellingen vergoed. Per 1 augustus 1998 is de verantwoordelijkheid voor deze uitgaven verder gedecentraliseerd, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in wettelijke uitgaven (collectieve last) en bovenwettelijke uitgaven (instellingslast). Ter stimulering van innovaties binnen het agrarisch onderwijs is medio
1998 de regeling Versterking Innovatie Agrarisch Onderwijs (VIA) van kracht geworden (Stb. 134 d.d. 20 juli 1998).
Op dit artikel worden de uitgaven geraamd voor het middelbaar agrarisch onderwijs, het agrarisch voorbereidend beroepsonderwijs, het deeltijd middelbaar agrarisch onderwijs, de opleidingen leerlingwezen en de door de scholen uitgevoerde cursussen.
De opbouw van de raming
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
524 868 |
540 882 |
544 499 |
556 954 |
552 966 |
||
1e suppl. Begroting |
19 712 |
33 620 |
33 620 |
33 620 |
28 860 |
Nieuwe wijzigingen
1 Loonbijstelling
2 Optimalisatie doorstroming VO/BVE
2 Overige
14 503 15 600 15 730 16 177 16 034
150
600 - 1 600 150 -150
2000 -954
Stand ontwerpbegroting 2000 |
513 709 |
559 083 |
589 952 |
593 099 |
605 001 |
594 906 |
601 661 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
233 111 |
253 701 |
267 709 |
269 137 |
274 537 |
269 957 |
273 022 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
Uitgaven |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
|
01 Rijksbijdrage |
|||||
– Exploitatie |
422 642 |
448 294 |
475 974 |
43A |
04.34 |
– Huisvesting |
49 109 |
50 149 |
52 250 |
43A |
04.34 |
– Uitkeringen na ontslag |
18 005 |
20 222 |
20 335 |
43A |
04.34 |
02 Overige subsidies en uitgaven |
|||||
– Onderwijsvernieuwing |
5 620 |
16 149 |
18 810 |
43A |
04.34 |
– Onderwijsondersteuning |
4 956 |
5 349 |
4 050 |
43A |
04.34 |
– Internationalisering |
275 |
275 |
195 |
43A |
04.34 |
– Flankerend personeelsbeleid |
421 |
318 |
318 |
43A |
04.34 |
– Volwasseneneducatie |
10 166 |
10 411 |
11 000 |
43A |
04.34 |
– Informatie en Communicatie |
|||||
Technologie (ICT) |
529 |
4 480 |
4 760 |
43A |
04.34 |
– Overig |
1 986 |
3 436 |
2 260 |
43A |
04.34 |
Totaal |
513 709 |
559 083 |
589 952 |
De kengetallen
(schooljaar) |
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
(’96/’97) |
(’97/’98) |
(’98/’99) |
(raming) |
|
Aantal leerlingen (basis voor de bekosti- |
||||
ging): |
||||
Agrarisch VBO |
17 610 |
18 492 |
19 019 |
19 708 |
Agrarisch Leerweg Ondersteunend |
||||
Onderwijs (LOO) voorheen IVBO |
8 202 |
8 557 |
9 212 |
9 874 |
Leerlingwezen: |
||||
– primair |
4 735 |
5 080 |
5 346 |
5 346 |
– secundair/tertiair |
2 898 |
2 779 |
2 782 |
2 782 |
Middelbare agrarische opleidingen (MAO): |
||||
– kort (2 jaar) |
1 661 |
1 739 |
1 369 |
1 234 |
– lang (3 en 4 jaar) |
14 989 |
14 977 |
15 081 |
14 793 |
Verdeling van de leerlingen over de volgende schooltypes in het schooljaar 1998/1999
Totaal |
Agrarische |
Categorale |
Scholenge- |
|||
Opleidings- |
scholen |
meen- |
||||
centra |
schappen* |
|||||
Agrarisch VBO |
19 019 |
15 489 |
526 |
3 004 |
||
Agrarisch LOO |
9 212 |
7 991 |
207 |
1 014 |
||
Leerlingwezen |
8 128 |
8 128 |
- |
- |
||
MAO-2/3/4 |
16 450 |
16 716 |
- |
- |
||
|
ressorterend onder het ministerie van OCW met een |
agrarische |
||||
afdeling. |
||||||
Gemiddelde Normatieve |
personeel |
materieelhuisvesting |
ICT Totaal |
|||
kostprijzen VAO |
||||||
VBO |
7 596 |
934 |
1 015 |
40 9 585 |
||
LOO |
11 867 |
934 |
1 015 |
40 13 856 |
||
MAO |
7 228 |
1 156 |
1 384 |
40 9 808 |
||
Leerlingwezen primair |
3 949 |
717 |
495 |
14 5175 |
||
Leerlingwezen secundair/tertiair |
3 787 |
717 |
495 |
14 5013 |
16.08 Agrarisch Praktijkschoolonderwijs
De grondslag van het artikel
De uitgaven voor het agrarisch praktijkschoolonderwijs zijn gebaseerd op artikel 2.2.12 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). De bekostiging van de exploitatie-uitgaven vindt plaats in de vorm van een lump-sum vergoeding per instelling. De uitgaven voor wachtgelden worden in de vorm van een opslag op de lump-sum, in de rijksbijdrage aan de instellingen vergoed. Per 1 augustus 1998 is de verantwoordelijkheid voor deze uitgaven verder gedecentraliseerd, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in wettelijke uitgaven (collectieve last) en bovenwettelijke uitgaven (instellingslast).
Het agrarisch praktijkschoolonderwijs richt zich voornamelijk op de praktische ondersteuning van met name het voortgezet agrarisch onderwijs. Op de drie innovatie- en praktijkcentra (IPC’s) wordt instructie gegeven over o.a. bosbouw, champignonteelt, cultuurtechniek, dierverzorging, internationaal onderwijs, landen tuinbouwtechniek, levensmiddelentechnologie, mengvoederindustrie, pluimvee-, rundvee-, en varkenshouderij.
De besluitvorming inzake het rapport Peper heeft tot gevolg dat de verplichting voor de AOC’s om hun leerlingen praktijkonderwijs te laten volgen bij de IPC’s wordt opgeheven. Met ingang van het schooljaar 1999/2000 is een deel van het budget van dit artikel bestemd voor de ingeschreven deelnemers in het 1e leerjaar van het Voortgezet Agrarisch Onderwijs.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
49 874 |
50 847 |
51 153 |
51 376 |
51 678 |
||
1e suppl. Begroting |
-178 |
||||||
Nieuwe wijzigingen 1 Loonbijstelling 2 Overige |
1 263 |
1 343 -92 |
1 354 -92 |
1 362 -92 |
1 373 - 163 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
49 576 |
50 959 |
52 098 |
52 415 |
52 646 |
52 888 |
53 119 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
22 497 |
23 124 |
23 641 |
23 785 |
23 890 |
24 000 |
24 104 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
Uitgaven |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
|
01 Rijksbijdrage |
|||||
– Exploitatie |
35 370 |
32 857 |
22 197 |
43A |
04.34 |
– Huisvesting |
7 700 |
7 700 |
7 700 |
43A |
04.34 |
– Uitkeringen na ontslag |
1 321 |
1 900 |
1 913 |
43A |
04.34 |
02 Bijdragen aan de AOC’s voor praktijk- |
|||||
leren |
3 484 |
11 276 |
|||
03 Overige subsidies en uitgaven |
5 185 |
5 018 |
9 012 |
43A |
04.34 |
Totaal |
49 576 |
50 959 |
52 098 |
De kengetallen
De meerjarenramingen zijn gebaseerd op aantallen cursistweken (één leerling/student 5 dagen op een praktijkschool)
Prestatie-indicatoren bekostiging
1999
2000
Aantal leerlingcursistweken Aantal logiescursistweken
Gemiddelde prijs per cursistweek in guldens Gemiddelde personeelslast (GPL) in guldens: – Ondersteunend en beheerspersoneel – Instructiepersoneel
50 840 28 939
904
68 434 86 788
50 395 28 954
855
70 487 89 391
16.09 Garanties
De grondslag van het artikel
Dit artikel bevat de garantie voor de rente en aflossing van leningen voor gebouwen en terreinen van gesubsidieerde scholen voor agrarisch onderwijs.
Overzicht risico-ontwikkeling (x f 1 000) met betrekking tot garantie-overeenkomsten van het Rijk
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
garantieplafond uitstaand risico per 1 januari vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december
16 500 1 800
14 700
14 700 1 400
13 300
13 300 1 300
12 000 1 210
10 790 1 390
12000
10 790
9 400
9 400 1 100
8 300
8 300 1 200
7 100
Er worden geen nieuwe garanties meer verleend. Als gevolg van het aflossen van de leningen wordt de omvang van de garanties derhalve kleiner.
WETSARTIKEL 2 (ONTVANGSTEN) 10 Algemeen
Daar waar bij de ontvangsten sprake is van tarieven zijn deze in beginsel kostendekkend. De integrale kostprijs vormt de basis voor de tariefstelling. Uitzondering hierop zijn publikaties waar in bepaalde gevallen de differentiële kosten de basis vormen voor de tarieven.
Aandeel ontvangsten 10 Algemeen in de begroting 2000 (x f 1 mln.)
Indeling ontvangsten 10 Algemeen (x f 1 mln.)
10 Algemeen 48,3
10.01 Ontvangsten voor apparaat
25%
Overig 691,9
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 10 (x f 1 mln.)
10.05 Overige ontvangsten
75%
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerpbegroting 1999 |
12,9 |
12,4 |
12,4 |
12,4 |
12,4 |
|||
1e suppl. Begroting |
221,5 |
0,3 |
0,1 |
-0,1 |
-0,1 |
Nieuwe wijzigingen – Conversie agentschapsvermogen – Lening VAM – Overige
35,6
4,4 0,1
Stand ontwerpbegroting 2000 |
18,2 |
238,9 |
48,3 |
12,5 |
12,3 |
12,3 |
12,4 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
8,3 |
108,4 |
21,9 |
5,7 |
5,6 |
5,6 |
5,6 |
Toelichting
Vanaf 1 januari 2000 is er sprake van een belangrijke wijziging in de financiering van agentschappen. Het saldo van de vaste activa minus het langlopende deel van de voorzieningen wordt vanaf dat moment gefinancierd met vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen. Het eigen vermogen wordt afgestort aan het moederdepartement en tegelijkertijd gaan de agentschappen voor een gelijk bedrag een lening aan bij het ministerie van Financiën. De agentschappen gaan aldus leningen aan bij het Ministerie van Financiën van in totaal f 35,6 mln. Het agentschap LASER ten bedrage van f 12,3 mln, het agentschap Bureau heffingen f 18,3 mln. en het agentschap Plantenziektenkundige Dienst f 4,9 mln.
10.01 Ontvangsten voor apparaat
De geldende tariefregelingen
Dit artikel bevat ramingen voor onder meer ontvangsten voor door directies en diensten geleverde diensten en verrichte werkzaamheden. De met deze ontvangsten samenhangende uitgaven worden verantwoord op artikel 10.01 Personeel en Materieel. Voorts worden op dit artikel ontvangsten in de sociale sfeer verantwoord.
Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de tarieven en andere factoren welke voor enkele ontvangsten bepalend zijn. Hierbij is de indeling volgens de artikelonderdelen aangehouden.
Tarieven
Artikelonderdeel laatstelijk gewijzigd
01 Jaarcijnzen, waarvan de tarieven zijn gebaseerd op het Koninklijk Besluit van 5 april 1967
01 Griffierechten (Raad voor het Kwekersrecht), waarvan de tarieven zijn gebaseerd op een Ministeriële beschikking
01 Griffierechten (Pachtzaken), waarvan de tarieven zijn gebaseerd op het Koninklijk Besluit van 14 augustus 1995
01 Besluit Tarieven Europees Kwekersrecht, Verordening (EU) nr. 2100/94 i van de Raad inzake het communautair Kwekersrecht van 27 juli 1994
6 januari 1993
13 december 1991
7 augustus 1998
26 augustus 1997
Overige ontvangsten
Artikelonderdeel
Bepalende factor voor ontvangsten
02 Identificatie- en registratieregelingen
02 Advisering bijstandsbesluit zelfstandigen
02 Adviezen in het kader van IOAZ
02 BTW-verklaring merriehouders
02 Visrechten verleend
02 Doorberekende kosten VIB
02 Abonnementen op VIB mededelingen
03 Diverse ontvangsten; hieronder vallen verkopen van publika-ties, abonnementen, diverse doorberekeningen. Omwille van de toegankelijkheid en stimulerende functie wordt in de meeste gevallen de marginale of directe kosten doorberekend
03 Bijdragen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds in de AAW-uitkeringen
Veewet
Richtlijnen SoZaWe
Richtlijnen SoZaWe
DAR-handleiding
Visserijwet
DAR-handleiding
Minimale kosten
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
12 426 |
11 973 |
11 973 |
11 973 |
11 973 |
||
1e suppl. begroting |
218 |
253 |
40 |
-90 |
-90 |
||
Nieuwe wijzigingen |
120 |
10 |
10 |
10 |
10 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
17 607 |
12 764 |
12 236 |
12 023 |
11 893 |
11 893 |
11 983 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
7 990 |
5 792 |
5 552 |
5 456 |
5 397 |
5 397 |
5 438 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
1998 |
1999 |
Ontvangsten 2000 |
01 Jaarcijnzen en Griffierechten 02 Verrichte werkzaamheden 03 Overige |
7 676 3 658 6 273 |
8 389 4 375 |
8 389 3 847 |
Totaal
17 607
12 764
12 236
16 16 16
Codering funct.
10.0 10.1 10.1
De Kengetallen
De kengetallen geven een globale indruk van de werkzaamheden van een aantal onderdelen die ondergebracht zijn bij de directie Juridische zaken.
econ.
Omschrijving prestatie-eenheden (aantallen)
1997
1998
1999
2000
821 591 750
564 507 450
50 000 50 000 50 000
900
01Jaarcijnzen en griffierechten Raad van
het Kwekersrecht
– Aanvragen 773 893 900
– Aantal toegewezen aanvragen met inschrijving in rassenregister – Aanhangige rechten – Bemiddeling Europese aanvragen
02Grondkamers
– Ter goedkeuring voorgelegde pachtovereenkomsten (artikel 5)
– Bijzondere pachten (éénmalige- en teeltpachten)
– Ter beoordeling voorgelegde verzoeken tot herziening tegen prestatie pachtovereenkomst (artikel 19)
– Overige voorgelegde zaken
03 Diverse ontvangsten (Kamer van de
Binnenvisserij)
– Verzoeken tot goedkeuring huurovereenkomsten visrecht
– Verzoeken toestemming tot uitgifte visvergunningen
– Waarmerking/toestemming
03Diverse ontvangsten Veterinair
Beroepscollege
– Aantal klachten 141 67 120
03Diverse ontvangsten Veterinair
Tuchtcollege
– Aantal klachten 18 14 20 20
776 |
751 |
780 |
790 |
5 053 |
4 962 |
4 900 |
4 900 |
111 |
80 |
80 |
80 |
14 708 |
18 703 |
18 000 |
18 000 |
10 657 |
9 768 |
10 550 |
10 550 |
514 |
555 |
800 |
800 |
900 |
643 |
650 |
650 |
500
450 50 000
120
10.05 Overige ontvangsten
Dit artikel bevat ontvangsten met betrekking tot rente en aflossing van aan ambtenaren verstrekte rentedragende en renteloze leningen.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige stand ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
446 |
446 |
446 |
446 |
446 |
446 |
|
1e suppl. begroting |
221 300 |
Nieuwe wijzigingen
1 Lening VAM
2 Conversie Agentschapsvermogen
4 400
35 588
stand ontwerpbegroting 2000 |
564 |
226 146 |
36 034 |
446 |
446 |
446 |
446 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
256 |
102 621 |
16 352 |
202 |
202 |
202 |
202 |
Toelichting
1 Lening VAM
De verkoop van de aandelen VAM brengt met zich mee dat de renteloze lening van LNV aan de VAM door de koper (NV EDON) moet worden terugbetaald.
2 Conversie Agentschapsvermogen
Vanaf 1 januari 2000 is er sprake van een belangrijke wijziging in de financiering van agentschappen. Het saldo van de vaste activa minus het langlopende deel van de voorzieningen wordt vanaf dat moment gefinancierd met vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen. Het eigen vermogen wordt afgestort aan het moederdepartement en tegelijkertijd gaan de agentschappen voor een gelijk bedrag een lening aan bij het ministerie van Financiën. De agentschappen gaan aldus leningen aan voor in totaal f 35,6 mln: het agentschap LASER ten bedrage van f 12,3 mln, het agentschap Bureau heffingen f 18,3 mln. en het agentschap Plantenziektenkundige Dienst f 4,9 mln.
Economische codering: 77E Functionele codering: 10.0
-
11.Internationale aangelegenheden
Het Landbouw- Egalisatie Fonds wordt met ingang van 1-1-2000 opgeheven en LEF-A wordt geïntegreerd in de begroting van het Ministerie van LNV.
Dit besluit is gebaseerd op overwegingen van begrotingstechnische en administratieve aard.
In de toelichting bij het uitgavenartikel wordt uitgebreider ingegaan op de integratie van landbouw-Egalisatie Fonds in de begroting van LNV.
Aandeel ontvangsten 11 Internationale aangelegenheden in de begroting 2000 (x f 1 mln.)
Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen
11 Internationale aangelegenheden
73,3
11.03 Overige ontvangsten
1%
11.02 Bijdrage van het LEF 0%
Overig 666,9
11.05 Uitvoering EU-maatregelen 99%
11.01 Ontvangsten voor apparaat
0%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 11 (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerpbegroting 1999 |
7,0 |
0,8 |
0,8 |
0,8 |
0,8 |
|||
1e suppl. Begroting |
|
- |
82,0 |
82,0 |
82,0 |
|||
Nieuwe wijzigingen – Integratie LEF-A |
72,5 |
72,5 |
72,5 |
72,5 |
||||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
1,5 |
0,8 |
73,3 |
155,3 |
155,3 |
155,3 |
155,3 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
0,7 |
0,4 |
33,3 |
70,5 |
70,5 |
70,5 |
70,5 |
11.01 Ontvangsten voor apparaat
De grondslag van het artikel
Dit artikel bevat ramingen voor ontvangsten van de directie Internationale Zaken en het Institute for Land Reclamation and Improvement (ILRI).
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige stand ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
664 |
303 |
303 |
303 |
303 |
303 |
303 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
301 |
137 |
137 |
137 |
137 |
137 |
137 |
Economische codering: 16 Functionele codering: 10.0
11.02 Bijdrage van het Landbouw-Egalisatiefonds
Indien het saldo van het Landbouw-Egalisatiefonds, Afdeling A, positief is werd op dit artikel de bijdrage van het fonds verantwoord. Vanaf 2000 zijn de ontvangsten van het fonds geïntegreerd en vindt er geen bijdrage meer plaats van het fonds aan de begroting van LNV.
Dit artikel komt aldus te vervallen met ingang van de ontwerp-begroting 2000. In verband met de integratie van het LEF-A in de begroting van het Ministerie van LNV wordt bij de uitgaven als aan de ontvangsten een artikel 11.04 Interventievoorraden en artikel 11.05 Uitvoering EU-maatregelen gecreëerd.
Stand ontwerpbegroting 2000
De opbouw van de raming
1998 |
1999 |
2000 2001 2002 2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
6 194 |
- |
||
1e suppl. Begroting |
|
- |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000
11.03 Overige ontvangsten
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de terugontvangen subsidievoorschotten van het Internationaal Agrarisch Centrum geraamd.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige stand ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
859 |
500 |
500 |
500 |
500 |
500 |
500 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
390 |
227 |
227 |
227 |
227 |
227 |
227 |
Economische codering: 43A Functionele codering: 10.0
11.04 Interventievoorraden
Op dit artikel worden de opbrengsten uit hoofde van de verkopen van interventieproducten geraamd, de bijdrage van het EOGFL wegens afzetverliezen en de waarde van de gefinancierde eindvoorraad. Met ingang van 2000 is de Begroting van het Landbouw-Egalisatie Fonds, afdeling A geïntegreerd in de LNV-begroting. De uitvoering van het begrotingsjaar 1999 vindt nog plaats volgens de huidige fondsconstructie.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 2002 2003 2004 |
|
Stand ontwerp-begroting 2000 |
- |
- |
pm |
- |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
- |
- |
- |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Verkoop interventieproducten
02 Bijdrage van het EOGFL wegens verlies op aan- en verkopen
03 Gefinancierde eindvoorraad
Totaal
Ontvangsten |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
- |
- |
pm |
57 |
10.1 |
- |
- |
pm |
57 |
10.1 |
- |
- |
pm |
57 |
10.1 |
pm
11.05 Uitvoering EU-Maatregelen
Op dit artikel worden de ontvangen vergoedingen van de EU voor de uitvoering van EU-landbouwmaatregelen geraamd. Daarnaast worden op dit artikel de verkoopopbrengsten en bijdragen van het EOGFL met betrekking tot de Regeling Sociale Boter geraamd. Tenslotte worden op dit artikel de ontvangsten samenhangend met de uitvoering van EU maatregelen geraamd, niet zijnde EU vergoedingen. Het gaat daarbij met name om vervallen waarborgen en terugontvangen voorschotten op medebewindskostenvergoedingen.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
- |
72 476* |
72 526 |
154 526 |
154 526 |
154 526 |
154 526 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
32 888 |
32 911 |
70 121 |
70 121 |
70 121 |
70 121 |
Toelichting
Met ingang van 2000 is de begroting van het Landbouw-Egalisatie Fonds, afdeling A geïntegreerd met de LNV-begroting. In verband met deze integratie zijn de middelenartikelen van het LEF-A (M.2.01 Uitvoering van maatregelen en M2.02 Overige ontvangsten) geïntegreerd tot één nieuw artikel. De uitvoering van het begrotingsjaar 1999 vindt nog plaats volgens de huidige fondsconstructie. Deze bedragen zijn aangegeven met een *. De verhoging (1e suppletore begroting 1999) vanaf 2001 is het gevolg van het in Berlijn bereikte akkoord tussen de EU-regeringsleiders inzake de financiering van de uitgaven van Europese Unie. Onderdeel van het akkoord is de verhoging van de perceptiekostenvergoeding voor douanerechten op landbouwproducten met 15% naar 25%. De daaruit voortvloeiende meerontvangsten vormen een onderdeel van de taakstelling Regeerakkoord ter verlaging van de NL-afdrachten en komen aldus ten gunste van de algemene middelen. Aangezien de afdrachten worden geraamd op f 550 mln. worden de geraamde ontvangsten uit hoofde van de perceptiekostenvergoeding vanaf 2001 verhoogd met f 82 mln.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Rentevergoeding openbare opslag
02 Vergoeding in-, op- en uitslagkosten
03 Perceptiekostenvergoeding heffingen
04 Apurement
05 Regeling Sociale Boter
06 Vervallen waarborgen
07 Overige ontvangsten
Ontvangsten |
Codering |
|||
1998 |
1999 |
2000 |
econ. |
funct. |
– |
– |
600 |
26 |
10.1 |
- |
- |
3 426 |
12 |
10.1 |
- |
- |
55 000 |
47G |
10.1 |
- |
- |
- |
43G |
10.1 |
- |
- |
5 000 |
47G |
10.1 |
- |
- |
7 000 |
47D |
10.1 |
- |
- |
1 500 |
47D |
10.1 |
Totaal
72 526
-
12.Landbouw
Aandeel ontvangsten 12 Landbouw in de begroting 2000 (x f 1 mln.)
Indeling ontvangsten 12 Landbouw
12 Landbouw 64,8
Overig 675,4
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 12 (x f 1 mln.)
12.03 Industrie en handel
0%
12.04 Overige
12.01 Ontvangsten voor ontvangsten apparaat 11%
2%
12.02
Structuurverbetering
87%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Stand ontwerpbegroting 1999 |
58,8 |
65,6 |
52,2 |
53,0 |
52,5 |
||
1e suppl. begroting |
-0,8 |
-0,8 |
|
-0,8 |
-0,8 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
42,9 |
58,0 |
64,8 |
51,4 |
52,2 |
51,7 |
51,7 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
19,5 |
26,3 |
29,4 |
23,3 |
23,7 |
23,4 |
23,4 |
12.01 Ontvangsten voor apparaat
De grondslag van het artikel
Dit artikel bevat ramingen voor ontvangsten voor verrichte werkzaamheden en de verkoop van publicaties door de directie Landbouw en het
Informatie Kennis Centrum voor de Landbouw, alsmede een raming van ontvangsten in het kader van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
1 157 |
1 312 |
1 312 |
1 312 |
1 312 |
1 312 |
1 312 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
525 |
595 |
595 |
595 |
595 |
595 |
595 |
Economische codering: 16 Functionele codering: 10.1
12.02 Structuurverbetering
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden ontvangsten uit heffingen in het kader van het mestbeleid en de ontvangsten uit hoofde van EU-bijdragen aan structuurverbeteringsregelingen geraamd. Daarnaast wordt de bijdrage van het Landbouwschap voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma Gewasbescherming, alsmede de jaarlijkse aflossing door de Stichting Landelijke Mestbank van de renteloze lening voor het proefproject Mestopslagfaciliteitenplan op dit artikel geraamd en verantwoord.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
33 220 |
49 573 |
56 314 |
42 971 |
43 753 |
43 221 |
43 221 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
15 075 |
22 495 |
25 554 |
19 499 |
19 854 |
19 613 |
19 613 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
1998 |
1999 |
Ontvangsten 2000 |
econ. |
Codering funct. |
01 EU-ontvangsten bedrijfstructuur 02 Heffingen mestbeleid 03 EU-ontvangsten akkerbouw 04 Overige ontvangsten 05 Stimuleringskader |
331 26 984 1 128 4 875 802 |
3 123 34 000 869 2 837 8 744 |
3 211 34 000 810 1 837 16 456 |
47G 47G 36 62D/47A/77A 47G |
10.1 10.1 07.35 10.1 10.1 |
Totaal |
33 220 |
49 573 |
56 314 |
12.03 Industrie en handel
De grondslag van het artikel
De ontvangsten op dit artikel hebben betrekking op kosten voor vakbeurzen en tentoonstellingen. De door LNV ten behoeve van het bedrijfsleven gemaakte kosten worden aan hen doorberekend.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
947 |
947 |
947 |
947 |
947 |
||
1e suppl. Begroting |
-847 |
|
-847 |
-847 |
-847 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
592 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
269 |
45 |
45 |
45 |
45 |
45 |
45 |
Economische codering: 16 Functionele codering: 10.1
12.04 Overige ontvangsten
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd die voortvloeien uit de tarieven voor de registratie van bestrijdingsmiddelen. De tarieven zijn gebaseerd op de bestrijdingsmiddelenwet 1962, laatstelijk gewijzigd 23
november 1995 (Stb. 598).
De tarieven zijn opgebouwd per deelactiviteit. Het gaat hierbij onder meer om kosten voor:
+
+
+
+
+
+
+
de aanvraag tot toelating van een bestrijdingsmiddel;
het samenvatten, evalueren en beoordelen van gegevens;
de beoordeling van de werkzaamheid;
een ontheffing ten behoeve van proefnemingen;
de wijziging van de naam van een toegelaten bestrijdingsmiddel;
het inwinnen van inlichtingen met betrekking tot dierproefvoorziening;
jaarlijkse vergoedingen voor toegelaten bestrijdingsmiddelen
De tarieven zijn zeer gedifferentieerd. Om deze reden wordt er geen onderbouwing van de ontvangstenramingen door middel van tarieven gegeven. De tarieven zijn kostendekkend.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
7 919 |
7 000 |
7 000 |
7 000 |
7 000 |
7 000 |
7 000 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
3 593 |
3 176 |
3 176 |
3 176 |
3 176 |
3 176 |
3 176 |
Economische codering: 16 Functionele codering: 07.35
-
13.Natuur, Groene Ruimte en Recreatie
Aandeel ontvangsten 13 Natuur, groene ruimte en recreatie in de begroting 2000 (x f 1 mln.)
Indeling ontvangsten 13 Natuur, groene ruimte en recreatie
13 Natuur, groene ruimte en recreatie
197,6
13.01 Ontvangsten 13.05 Overige voor apparaat ontvangsten
13.04 Beheer 2% 2% 10%
Overig 542,6
13.03 Inrichting 86%
13.02 Verkopen 0%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 13 (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerpbegroting 1999 |
186,1 |
188,7 |
190,6 |
192,0 |
191,5 |
|||
1e suppl. begroting |
8,4 |
Nieuwe wijzigingen
1 Verhuizing Dienst Landelijk Gebied
2 Lagere uitgaven/ontvangsten SBL-regeling
3 Overige
8,9
3,3 3,3 3,3
2,2
0,1
Stand ontwerpbegroting 2000
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln.
190,9 192,4
197,6
193,9 195,3 194,8 195,6
86,6 87,3
89,7
88,0 88,6 88,4 88,8
13.01 Ontvangsten voor apparaat
Op dit artikel worden de ontvangsten verantwoord van de directies Natuurbeheer, Groene Ruimte en Recreatie en de Dienst Landelijk Gebied.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
8 009 |
3 972 |
3 972 |
3 972 |
3 972 |
3 972 |
3 972 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
3 634 |
1 802 |
1 802 |
1 802 |
1 802 |
1 802 |
1 802 |
Economische codering: 16 Functionele codering: 10.2
13.02 Verkopen
De ontvangsten op dit artikel hingen in het verleden samen met de opbrengsten uit verkopen van gronden en opstallen van het Staatsbosbeheer. Met de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer per 1 januari 1998 worden de ontvangsten in dit kader niet langer op de begroting van LNV geraamd en verantwoord.
13.03 Inrichting
De ontvangsten op dit artikel betreffen:
+ landinrichtingsrente, deze wordt geïnd over afgesloten landinrichtingsprojecten met een tijdshorizon van 26 of 30 jaar,
+ bijdragen van derden in het kader van landinrichting,
+ diverse ontvangsten in het kader van landinrichting,
+ ontvangsten van de Europese Unie in het kader van de structuurfondsen (gekoppeld aan de uitgaven ten behoeve van plattelandsontwikkeling; doelstellingen 5B-gebieden alsmede aan uitgaven ten behoeve van achterstandsgebieden; dit zijn de zgn. doelstellingen 1-gebieden),
+ ontvangsten van de Europese Unie in het kader van het aanleggen van bossen op landbouwgronden (begeleidende maatregelen) zowel in het kader van landinrichting als daarbuiten.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
161 023 |
161 123 |
161 423 |
161 723 |
161 223 |
||
1e suppl. Begroting |
8 445 |
Nieuwe wijzigingen
1 Verhuizing Dienst Landelijk Gebied (U13.01)
2 Lagere uitgaven/ontvangsten SBL-regeling (U13.03)
8 920 3 303 3 303 3 303
2 200
Stand ontwerpbegroting 2000 |
167 356 |
167 268 |
170 043 |
164 726 |
165 026 |
164 526 |
165 326 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
75 943 |
75 903 |
77 162 |
74 749 |
74 886 |
74 659 |
75 022 |
Toelichting
1 Verhuizing Dienst Landelijk Gebied (U13.01)
In de loop van 1999 zal de Dienst Landelijk Gebied (DLG), thans gehuisvest in het kantorencomplex «Westraven», verhuizen naar park Nieuweroord (Utrecht). Daarnaast zijn als gevolg van enkele aanpassingen in de huisvesting bij regiovestigingen van de DLG extra middelen benodigd op het apparaatsbudget van DLG. Het betreft hier zowel inrichtings- als huurkosten. De benodigde bijstelling voor 1999 heeft reeds in de 1e suppletore begroting 1999 plaats gevonden. Tegenover deze verhoging staat een hogere taakstelling op het onderhavige ontvangstenartikel.
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
Artikelonderdeel |
1998 |
1999 |
Ontvangsten 2000 |
econ. |
Codering funct. |
01 Landinrichtingsrente 02 Bijdragen van derden 03 Diverse ontvangsten landinrichting 04 EU-structuurfondsen 05 EU-begeleidende maatregelen |
103 652 57 776 1 159 1 736 3 033 |
96 645 58 200 1 473 5 700 5 250 |
94 120 58 200 1 473 5 000 11 250 |
77D 16 16 47G 47G |
10.2 10.2 10.2 10.2 10.3 |
Totaal |
167 356 |
167 268 |
170 043 |
13.04 Beheer
Op dit artikel worden de EU-ontvangsten voor relatienotabeheersovereenkomsten (begeleidende maatregelen) geraamd. In het kader van het Programma Beheer zullen bijdragen worden verstrekt voor ganzen- en weidevogelbeheer. In verband hiermee is EU-cofinanciering voorzien.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
12 469 |
17 226 |
19 794 |
21 323 |
22 508 |
22 508 |
22 508 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
5 658 |
7 817 |
8 982 |
9 676 |
10 214 |
10 214 |
10 214 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Staatsbosbeheer
02 Beheersovereenkomsten
03 EU-financiering Programma-Beheer
Totaal
1998 |
1999 |
Ontvangsten 2000 |
econ. |
Codering funct. |
12 469 |
14 226 3 000 |
16 294 3 500 |
16 47G 47G |
10.3 07.5 07.5 |
12 469
17 226
19 794
13.05 Overige ontvangsten
Het artikel bevat een raming van de ontvangsten uit de verkoop van jachtakten en diverse ontvangsten op het terrein van recreatie, bos en natuur.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
3 833 |
3 833 |
3 833 |
3 833 |
3 833 |
3 833 |
|
Nieuwe wijzigingen |
88 |
||||||
Stand ontwerp-begroting 2000 |
3 103 |
3 921 |
3 833 |
3 833 |
3 833 |
3 833 |
3 833 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
1 408 |
1 779 |
1 739 |
1 739 |
1 739 |
1 739 |
1 739 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
Artikelonderdeel
1998
01 Jachtakten
02 Diversen
Totaal
2 161 942
3 103
Ontvangsten 1999 2000
2 272 1 649
2 272
1 561
3 921
3 833
16 16
Codering funct.
10.4 07.5
-
14.Visserijen
Aandeel ontvangsten 14 Visserijen in de begroting 2000 (x 1 mln.)
14 Visserijen 6,6
Overig 733,6
Indeling ontvangsten 14 Visserijen
14.01 Ontvangsten voor apparaat
2%
14.02 Overige ontvangsten
98%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 14 (x f 1 mln)
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Stand ontwerpbegroting 1999 |
5,6 |
5,6 |
5,4 |
5,4 |
5,4 |
||
1e suppl. Begroting |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
6,9 |
6,6 |
6,6 |
6,4 |
6,4 |
6,4 |
6,4 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
3,1 |
3,0 |
3,0 |
3,0 |
3,0 |
3,0 |
3,0 |
14.01 Ontvangsten voor apparaat
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de apparaatsontvangsten verantwoord van de directie Visserij.
econ.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
30 |
30 |
30 |
30 |
30 |
||
1e suppl. begroting |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
36 |
130 |
130 |
130 |
130 |
130 |
130 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
16 |
59 |
59 |
59 |
59 |
59 |
59 |
Economische codering: 16 Functionele codering: 10.4
14.02 Overige ontvangsten
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd uit vergunningverlening en verhuur van percelen en visrechten.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
5 570 |
5 570 |
5 570 |
5 425 |
5 425 |
5 425 |
|
1e suppl. begroting |
870 |
870 |
870 |
870 |
870 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
6 859 |
6 440 |
6 440 |
6 295 |
6 295 |
6 295 |
6 295 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
3 112 |
2 922 |
2 922 |
2 857 |
2 857 |
2 857 |
2 857 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
Artikelonderdeel
1998
Ontvangsten 1999 2000
01 Privaatrechtelijke en publiekrechtelijke vergunningen
02 Diverse ontvangsten
6 859
6 440
6 440
29 16
Codering funct.
10.4 10.4
Totaal
6 859
6 440
6 440
econ.
01 Privaatrechtelijke en publiekrechtelijke vergunningen
Artikelonderdeel
– Mosselpercelen
– Verwater- en fondspercelen
– Oesterpercelen – Oesetervisserij vrije gronden – Visrechten binnenvisserij – Overige ontvangsten
Totaal
Ontvangsten |
||
1998 |
1999 |
2000 |
4 874 |
4 800 |
4 800 |
175 |
150 |
150 |
859 |
860 |
860 |
10 |
0 |
0 |
286 |
250 |
250 |
655 |
380 |
380 |
6 859
6 440
6 440
-
15.Milieu, Gezondheid en Kwaliteit
Aandeel ontvangsten 15 Milieu, Gezondheid en Kwaliteit Hoofdbeleidsterrein verdeeld in artikelen in de Begroting 2000 (x f 1 mln.)
15 Milieu,
gezondheid en kwaliteit 312,1
15.03 Gezondheid en
Kwal.zorg
38%
Overig 428,1
15.01 Ontvangsten voor apparaat
62%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 15 (x f 1 mln.)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
||
Stand ontwerpbegroting 1999 |
255,1 |
199,7 |
273,7 |
268,3 |
268,9 |
|||
1e suppl. begroting |
24,1 |
37,4 |
38,8 |
42,6 |
43,5 |
|||
Nieuwe wijzigingen |
75,0 |
|||||||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
251,2 |
279,2 |
312,1 |
312,5 |
310,9 |
312,4 |
313,5 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
114,0 |
126,7 |
141,6 |
141,8 |
141,1 |
141,8 |
142,2 |
15.01 Ontvangsten voor apparaat
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de ontvangsten van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees en de apparaatsontvangsten van de directie Milieu, Kwaliteit en Gezondheid en het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen verantwoord.
De geldende tariefregelingen
De tarieven van het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen zijn gebaseerd op de Diergeneesmiddelenwet in het bijzonder de Regeling registratie diergeneesmiddelen 1995 (Stcrt. 1994, 208, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1996, 143) en het Besluit jaarlijkse registratievergoeding, (Stcrt. 1988, 482, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1993, 549).
Keuringsgelden Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees
De ontvangsten van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees zijn gebaseerd op de volgende tariefregelingen.
Publicatie
Laatste wijziging
Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 1993
Regeling RVV-tarieven Gezondheids- en welzijnswet voor dieren 1994
Artikel 7 van de regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren
Warenwetregeling Gezondheidscontroles levensmiddelen van dierlijke oorsprong (derde landen)
Besluit rijksinvoerkeurlonen voor vlees
Regeling Rijksinvoerkeurloon voor vleeswaren
Besluit tarieven in- en doorvoer veeproducten 1993
Regeling tarieven in- en doorvoer overige producten 1993
Regeling vergoeding werkzaamheden op verzoek 1993
Regeling gebruik Rijksquarantainestation te Hoek van Holland
Stcrt. 1993, 99 |
Stcrt.1999,20 |
Stcrt. 1994, 113 |
Stcrt.1999,20 |
Stcrt. 1996, 61 |
Stcrt.1999,18 |
Stcrt. 1994,245 |
Stcrt. 1999,19 |
Stcrt. 1957, 164 |
Stcrt. 1977,21 |
Stcrt. 1968, 47 |
Stcrt. 1999,19 |
Stcrt. 1993, 120 |
Stcrt. 1999,38 |
Stcrt. 1993, 120 |
Stcrt. 1999,20 |
Stcrt. 1993, 99 |
Stcrt. 1999,18 |
Stcrt. 1975, 49 |
Stcrt. 1993,40 |
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
152 181 |
154 781 |
157 281 |
159 881 |
162 481 |
||
1e suppl. begroting |
24 110 |
37 404 |
38 795 |
42 616 |
43 499 |
||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
139 165 |
176 291 |
192 185 |
196 076 |
202 497 |
205 980 |
209 037 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
63 150 |
79 997 |
87 210 |
88 975 |
91 889 |
93 470 |
94 857 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Diergeneesmiddelenregistratie
02 Keuringsgelden Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees
03 Diverse ontvangsten
Totaal
Ontvangsten |
||
1998 |
1999 |
2000 |
3 322 |
3 663 |
3 663 |
131 438 |
170 628 |
186 522 |
4 405 |
2000 |
2000 |
139 165
176 291
192185
Codering funct.
16
10.1
Kengetallen
Onderstaande kengetallen geven een onderbouwing van de raming van de ontvangsten van keuringsgelden door de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees.
econ.
RVV-output
Productie-eenheid
Aantal in 1 000 Ontvangsten x f 1 mln.
Ontvangsten per product
1998 vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring invoer uitvoer vee werkzaamheden op verzoek werkzaamheden op verzoek
Totaal
1999 vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring invoer uitvoer vee werkzaamheden op verzoek werkzaamheden op verzoek
Totaal
2000 vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring vleeskeuring invoer uitvoer vee werkzaamheden op verzoek werkzaamheden op verzoek
Totaal bezoeken slachtvarkens overige slachtdieren*
slachtpluimvee**
kwartier uitsnijden,
vleesproductie,
koel/vries tonnage kwartieren kwartieren certificaten bezoeken slachtvarkens overige slachtdieren*
slachtpluimvee**
kwartier uitsnijden,
vleesproductie,
koel/vries tonnage kwartieren kwartieren certificaten bezoeken slachtvarkens overige slachtdieren*
slachtpluimvee**
kwartier uitsnijden,
vleesproductie,
koel/vries tonnage kwartieren kwartieren certificaten
210
15 600
2 900
480 000
520
400
150
25
130
191
18 830
3 038
513 150
635
462
148
32
116
191
18 830
3 038
513 150
635
463
148
32
116
9,2 |
43,99 |
54,0 |
3,46 |
27,6 |
9,51 |
11,5 |
23,88 |
15,3 |
29,45 |
5,5 |
13,74 |
4,4 |
29,45 |
2,6 |
103,52 |
1,4 |
10,85 |
11,2 |
59,05 |
70,7 |
3,76 |
34,0 |
11,19 |
15,3 |
29,87 |
19,4 |
30,49 |
7,2 |
15,64 |
7,5 |
50,68 |
3,5 |
108,17 |
1,8 |
15,08 |
12,3 |
64,39 |
77,4 |
4,11 |
37,1 |
12,23 |
16,8 |
32,65 |
21,1 |
33,30 |
7,9 |
17,06 |
8,2 |
55,54 |
3,8 |
119,06 |
1,9 |
16,48 |
186,5
-
*De categorie «overige slachtdieren» bestaat uit runderen, kalveren en schapen.
** Ontvangsten per eenheid product slachtpluimvee hebben betrekking op 1 000 stuks slachtpluimvee.
15.03 Gezondheid en kwaliteitszorg
De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden, naast terugontvangen subsidievoorschotten, de opbrengsten uit de varkensheffing en de EU-vergoeding KVP geraaamd.
De opbouw van de raming
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
102 941 |
44 941 |
116 441 |
108 441 |
106 441 |
||
Nieuwe wijzigingen 1 EU-vergoeding KVP |
75 000 |
||||||
Stand ontwerpbegroting 2000 |
112 083 |
102 941 |
119 941 |
116 441 |
108 441 |
10 6 441 |
104 441 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
50 861 |
46 713 |
54 427 |
52 839 |
49 208 |
48 301 |
47 393 |
Toelichting
De verhoging van de ontvangstenraming in het jaar 2000 betreft een stelpost in verband met de vergoeding van de Europese Unie voor de kosten van de Klassieke Varkenspest.
Medio juni was van de EU in totaal f 165 mln. aan voorschotten ontvangen, waarvan ruim f 70 mln. in 1998.
Begin juni 1999 is de definitieve declaratie van de kosten over 1997 bij de EU ingediend. Op basis van verricht onderzoek wordt binnen enkele maanden het naar aanleiding van dit onderzoek op te stellen rapport van bevindingen verwacht. Het definitief oordeel van de EU over de declaratie 1998 wordt eerst na de zomer verwacht.
In september 1999 zal de declaratie over 1998 aan de EU worden aangeboden.
Economische codering: 08/47G Functionele codering: 10.1
-
16.Wetenschap en kennisoverdracht
Aandeel ontvangsten 16 Wetenschap en kennisoverdracht in de begroting 2000 (x 1 mln.)
Indeling ontvangsten 16 Wetenschap en Kennisoverdracht
16 Wetenschap en
Kennisoverdracht
37,6
Overig 702,6
16.03 Diverse ontvangsten onderwijs
13%
Totaalbeeld Hoofdbeleidsterrein 16 (x f 1 mln.)
16.02 Diverse ontvangsten onderzoek
87%
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
25,1 |
23,5 |
23,5 |
23,5 |
23,5 |
||
1e suppl. Begroting |
5,0 |
10,0 |
8,0 |
7,0 |
- |
Nieuwe wijzigingen – Rente en aflossing – AKK-projecten – Overige
4,2 |
4,2 |
4,2 |
4,2 |
|
2,0 |
||||
0,1 |
-0,2 |
|
-0,2 |
-0,2 |
Stand ontwerpbegroting 2000 |
72,8 |
32,0 |
37,5 |
35,5 |
34,5 |
27,5 |
27,5 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1 mln. |
33,0 |
14,5 |
17,0 |
16,1 |
15,7 |
12,5 |
12,5 |
16.01 Ontvangsten voor apparaat
Op dit artikel worden algemene ontvangsten geraamd die niet zijn toe te rekenen aan de programma-artikelen.
De ontvangsten
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
148 |
37 |
37 |
37 |
37 |
37 |
37 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
67 |
17 |
17 |
17 |
17 |
17 |
17 |
Economische codering: 16 Functionele codering: 04.0
16.02 Diverse ontvangsten onderzoek
Dit artikel bestaat uit de bijdrage uit het Fonds Economische Structuurverbetering alsmede de rente en aflossing over de aan te gane lening van de Stichting DLO inzake de aankoop van gebouwen.
De ontvangsten
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 1999 |
19 979 |
18 506 |
18 506 |
18 506 |
18 506 |
||
1e suppl. Begroting |
5 000 |
10 000 |
8 000 |
7 000 |
- |
Nieuwe wijzigingen
1 Rente en aflossing
2 AKK-projecten
3 Overige
2000
4 200 4 200 4 200 4 200
206 - 206 - 206 - 206
Stand ontwerpbegroting 2000 |
68 272 |
26 979 |
32 500 |
30 500 |
29 500 |
22 500 |
22 500 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
30 980 |
12 243 |
14 748 |
13 840 |
13 387 |
10 210 |
10 210 |
Toelichting
1 Rente en aflossing
T.b.v. het in eigendom verkrijgen van het onroerend goed van het praktijkonderzoek is een lening verstrekt. In verband met de ontvangsten van aan Wageningen UR/DLO in rekening te brengen kosten van rente en aflossing over de te verstrekken lening, wordt de raming op dit ontvangsten artikel verhoogd. Het bedrag is gebaseerd op een 30-jarig annuiteitenlening met een intrestpercentage van 5,2%.
2 AKK-projecten (Agro Keten Kennis)
Op uitgavenartikel 16.02 worden o.a. de uitgaven in het kader van Agroketen Management verantwoord. Deze uitgaven worden aangewend om door middel van publiek-private samenwerking het Agroketenmana-gement duurzaam te verbeteren. De uitgaven worden gedeclareerd bij het Fonds Economische Structuurverbetering. De ontvangsten worden verantwoord op het onderhavige artikel. In verband met de financiering in 1999 van het laatste deel van de AKK-projecten is deze mutatie op de LNV-begroting doorgevoerd.»
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
Artikelonderdeel
1998
Ontvangsten 1999 2000
01 Wetenschappelijk Onderzoek
02 Praktijkonderzoek
Totaal
63 716 25 773 32 500
4 556 1 206
68 272 26 979 32 500
Economische codering: 16/43A Functionele codering: 10.01
16.03 Diverse ontvangsten onderwijs
Op dit artikel worden de terug te ontvangen subsidievoorschotten van de onderwijsinstellingen en de bijdrage vanuit de EU ten behoeve van de uitvoering van de MacSharry cursussen geraamd. De uitgaven voor deze cursussen worden verantwoord op uitgavenartikel 16.07.
De ontvangsten
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
4 207 |
4 999 |
4 999 |
4 999 |
4 999 |
4 999 |
4 999 |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
1 909 |
2 268 |
2 268 |
2 268 |
2 268 |
2 268 |
2 268 |
De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000)
Artikelonderdeel
01 Wetenschappelijk Onderwijs
02 Hoger Agrarisch Onderwijs
03 Voortgezet Agrarisch Onderwijs
04 Agrarisch Praktijkschoolonderwijs
Ontvangsten |
||
1998 |
1999 |
2000 |
73 |
100 |
100 |
209 |
300 |
300 |
3 925 |
4 499 |
4 499 |
- |
100 |
100 |
Totaal
4 207
4 999
4 999
Economische codering: 43C Functionele codering: 04.0
16.04 Bedrijfsontwikkeling
Op dit artikel worden vanaf 1999 geen ontvangsten meer geraamd. De ontvangsten
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x f 1 000)
1998 |
1999 |
2000 |
2001 2002 2003 2004 |
|
Stand ontwerpbegroting 2000 |
186 |
- |
- |
- |
Stand ontwerpbegroting 2000 in EUR 1000 |
84 |
- |
- |
- |
D. Toelichting bij de agentschapsbegroting
WETSARTIKEL 4 (AGENTSCHAP LASER)
-
1.Profiel van LASER
De kerntaak van LASER is de uitvoering van regelingen op het terrein van primaire landbouw, visserij, verwerkende industrie, natuur, bos, landschap en recreatie. In overwegende mate betreft het subsidieregelingen van het Ministerie van LNV, waaronder de programma’s die tot vernieuwing aanzetten om zo de concurrentiekracht van de Nederlandse agrosector te vergroten en duurzame ontwikkeling van natuur, bos, landschap en recreatie te bevorderen.
De beleidsdirecties van het Ministerie zijn opdrachtgever van LASER. Daarnaast werkt LASER ook voor andere opdrachtgevers, zoals andere departementen, provincies en gemeenten. De bestuursraad van LNV is de eigenaar van LASER.
LASER is erkend als betaalorgaan van de Europese Unie. LASER voert een aantal, kwantitatief omvangrijke, Europese subsidie- en interventieregelingen uit namens het Ministerie.
De regelingen die LASER uitvoert hebben in veel gevallen betrekking op de uitvoering van financiële regelingen in de vorm van subsidies, interventies en garanties. Ook worden op grond van wettelijke bepalingen vergunningen verstrekt en ontheffingen verleend. Advies over de uitvoerbaarheid van regelingen maakt deel uit van het werk. Daarnaast worden gegevens verzameld, bewerkt en verstrekt. In noodsituaties is LASER onder meer actief op het terrein van crisisbeheersing (o.a de uitbraak van klassieke varkenspest) en de uitvoering van schaderegelingen zoals de uitvoering van de Wet tegemoetkoming Schade bij ngevallen en rampen (WTS) als gevolg van de hevige regenval en de Oogstschade regeling van LNV. Het totale werkterrein van LASER is daarmee zeer gevarieerd en onderhevig aan wisselende politiek-maatschappelijke accenten.
De omvang van LASER is afhankelijk van het werkpakket waarvoor LASER opdracht krijgt en fluctueert over de jaren heen. Een groot deel van de piekbelasting in de werkzaamheden wordt opgevangen door de inzet van tijdelijke krachten. De formatieve omvang die ten grondslag ligt aan de personele lasten in de staat van baten en lasten is gebaseerd op een meerjarige extrapolatie van de opdrachten voor 1999, exclusief de Oogstschade regeling en de WTS schaderegelingen welke een incidenteel karakter hebben.
Met de vorming van het Agentschap per 1 januari 1999 wordt beoogd de doelmatigheid te verbeteren. Dit gebeurt o.a. door het voeren van een administratie waarbij de kosten die verbonden zijn aan de LASERproducten inzichtelijk worden gemaakt. Hierdoor zijn op basis van integrale kostprijzen afspraken met opdrachtgevers gemaakt over de te leveren produkten met de bijbehorende tarieven. Het creëren van een opdrachtgevers-/opdrachtnemers relatie vormt een goede basis om aantoonbaar doelmatiger te werken.
De taakstelling tot het verbeteren van de doelmatigheid wordt ook zichtbaar gemaakt doordat in de meerjarenramingen de personeels- uitgaven afnemen bij een gelijkblijvend werkpakket. Het gaat hierbij om een besparing van f 5 mln. op het structurele niveau van f 50 mln. aan personeelskosten, hetgeen neerkomt op ca. 10% in 3 jaar. Ook het volgen van de tariefontwikkelingen over de jaren heen is een prikkel om de doelmatigheid te verbeteren.
Producten en tarieven
De regelingen die LASER uitvoert voor de opdrachtgevers zijn de producten van LASER. LASER voert ca. 130 regelingen uit. Jaarlijks worden de uit te voeren regelingen, de betreffende volumina en uitvoeringsmodaliteiten in een managementafspraak («regelingsafspraak») overeengekomen met de opdrachtgevers van LNV. Voor opdrachtgevers buiten LNV worden afspraken geformaliseerd in de vorm van samenwerkingsovereenkomsten (tweeden) resp. contracten (derden). De kosten gemoeid met de uitvoering worden per produkt gecalculeerd en door middel van tarieven doorberekend aan de opdrachtgever. De door te berekenen tarieven zijn gebaseerd op de integrale kostprijs. De integrale kostprijs van LASER omvat – naast de reguliere personele en materiële exploitatiekosten en afschrijvingskosten – uit zogenaamde verborgen kosten. Dit zijn kosten die gemaakt worden ten behoeve van de bedrijfsvoering van LASER, doch waarvan de uitgaven ten laste komen van andere directies of diensten binnen LNV. Deze verborgen kosten worden niet doorberekend aan de interne LNV opdrachtgevers. De belangrijkste verborgen kosten zijn in de staat van baten en lasten van deze begroting opgenomen.
Begroting van baten en lasten van het agentschap LASER (bedragen x f 1000)
Overzicht van Baten en Lasten
Omschrijving |
1999 |
2000 |
EUR2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
Baten |
|||||||
Opbrengst LNV |
83 821 |
72 782 |
33 027 |
68 638 |
67 693 |
67 693 |
67 693 |
Opbrengst Tweeden/ |
|||||||
Derden Rente |
42 853 |
4 954 |
2 248 |
4 917 |
4 893 |
4 893 |
4 893 |
Buitengewone baten Subtotaal Baten |
126 674 |
77 736 |
35 275 |
73 555 |
72 586 |
72 586 |
72 586 |
Verborgen Opbrengsten |
12 307 |
12 307 |
5 585 |
12 307 |
12 307 |
12 307 |
12 307 |
Totaal Baten |
138 981 |
90 043 |
40 860 |
85 862 |
84 893 |
84 893 |
84 893 |
Lasten |
|||||||
Personele kosten |
59 607 |
49 921 |
22 653 |
48 032 |
46 141 |
46 141 |
46 141 |
Materieel |
55 841 |
18 186 |
8 253 |
17 119 |
16 411 |
16 462 |
16 513 |
Huisvestingskosten |
2 916 |
1 995 |
905 |
1 995 |
1 995 |
1 995 |
1 995 |
Produktgebonden |
|||||||
kosten |
88 |
88 |
40 |
88 |
88 |
88 |
88 |
Afschrijvingskosten |
|||||||
Immaterieel |
2 998 |
3 406 |
1 546 |
3 406 |
3 406 |
3 406 |
3 406 |
Afschrijvingskosten |
|||||||
Materieel |
2 779 |
3 215 |
1 459 |
1 881 |
3 502 |
3 502 |
3 502 |
Dotaties Voorzieningen Buitengewone lasten Rente |
101 2 115 |
101 |
46 |
88 |
90 |
93 |
96 |
596 |
270 |
718 |
725 |
671 |
617 |
||
Subtotaal Lasten |
126 446 |
77 508 |
35 172 |
73 327 |
72 357 |
72 358 |
72 358 |
Verborgen Lasten |
12 535 |
12 535 |
5 688 |
12 535 |
12 535 |
12 535 |
12 535 |
Totale lasten |
138 981 |
90 043 |
40 860 |
85 862 |
84 893 |
84 893 |
84 893 |
Saldo van baten en |
|||||||
lasten |
0000000 |
||||||
Toelichting |
De opbrengsten LNVsluiten aan bij de in de meerjarenraming van LNV geraamde bedragen op artikel 10.06 Agentschap LASER. Dit betreft de vergoeding voor de door LASER met opdrachtgevers overeengekomen uitvoering van regelingen die onder de respectievelijke beleidsvelden vallen, vanaf 2000 inclusief de rentekosten die voortvloeien uit de per 1 januari 2000 te effectueren conversie van het eigen vermogen van LASER.
De omzetraming voor 2000 heeft een voorlopig karakter. In het najaar wordt conform de jaarplancyclus binnen LNV het opdrachtenpakket voor LASER definitief vastgesteld, inclusief bijbehorende tarieven. Een per saldo stijging van het werkpakket vertaalt zich in een hogere opbrengst voor LASER. De daling in de opbrengst in 2000 hangt samen met de beëindiging van de Oogstschaderegeling.
De opbrengsten tweeden en derdenbetreffen enerzijds het in rekening brengen van regelingen die uitgevoerd worden voor andere ministe- ries (tweeden) en diensten voor andere overheden (derden), en anderzijds vergoedingen voor verstrekte vergunningen, de verkoop van kaarten etc.
De sterke daling in de opbrengsten na 1999 komt voort uit de afloop van de werkzaamheden in het kader van de uitvoering van WTS regelingen/ hevige regenval niet mee genomen.
De verborgen opbrengstenhebben een fictief karakter. Het is de tegenpost van de kosten die bij andere LNV-diensten worden verantwoord ten behoeve van de voortbrenging van produkten en diensten van LASER, maar die niet aan LASER worden doorberekend en dus ook niet door LASER aan LNV- opdrachtgevers in rekening worden gebracht. Wel worden deze kosten aan opdrachtgevers buiten LNV in rekening gebracht. De uitgaven van deze LNV-diensten zijn als stelpost onder de verborgen lasten geraamd.
De personele kostenhebben betrekking op de salariskosten van zowel de vaste als tijdelijke formatie. In de begroting is voorzien in een formatie van 580 formatieplaatsen met ingang van 2000, waarvan ca. 470 fte in ambtelijke dienst. Op de personele inzet is een efficiëntie taakstelling verwerkt, die in 2000 2,5% en in 2001 en 2002 4% van de in 1998 geldende basisformatie van 590 fte bedraagt. Deze efficiëntie-winst komt tot uiting in de aflopende reeks van de personele kosten.
De materiële kostenhebben o.a. betrekking op opleidingen, reis- en verblijfkosten en bureaukosten. Daarnaast zijn er kosten geraamd voor de inhuur van derden om regelingen te kunnen uitvoeren. Het betreft o.a. kosten verband houdend met het onderhoud van de geautomatiseerde systemen.
De huisvestingskostenhebben betrekking op de exploitatielasten voor de huisvesting. De (gecalculeerde) huur die aan de RGD betaald zou moeten worden voor de vijf regionale vestigingen zijn verantwoord onder de verborgen lasten.
De afschrijvingen op immateriële vaste activahebben vnl. betrekking op het gebruik van informatie technologie (IT) voor de uitvoering van regelingen. LASER is een IT-intensieve organisatie; het merendeel van de activa en afschrijvingskosten heeft betrekking op hard- en software. De afschrijvingskosten volgen uit de boekwaarde van de activa en uit het investeringsprogramma van LASER. Het noodzakelijke investeringsprogramma zal in aard en omvang in de loop van 1999 volgen uit het in 1999 vast te stellen LASER Informatieplan, dat in LNV-brede context tot stand komt. De in deze begroting opgenomen investeringen, en daarmee samenhangende afschrijvingskosten, zijn vooralsnog ingevuld op het minimaal noodzakelijke niveau. De uitkomsten van het informatieplan kunnen een effect hebben op de hoogte van de uitgaven en afschrijvingskosten, en daarmee op de LNV-bijdrage.
De productgebonden kostenzijn directe kosten die gemaakt worden als «meerwerk» op verzoek van een opdrachtgever. Deze additionele kosten worden één op één doorberekend en maken geen deel uit van de reguliere kostenstructuur van LASER.
De dotatie voorzieningen betreft de jaarlijkse dotatie aan de voorziening voor wachtgelders.
– In 1999 wordt een incidentele bijzondere last voorzien ten behoeve van de vorming van een voorziening voor kosten die samenhangen met de organisatie-ontwikkeling die LASER in 1999 heeft ingezet. Deze voorziening zal het karakter hebben van een reorganisatie voorziening.
– De verborgen lastenbetreffen kosten die van belang zijn voor de bedrijfsvoering van LASER, maar die elders op de begroting van LNV worden verantwoord. Het betreft de gecalculeerde huur voor de regionale vestigingen en een verborgen aandeel in de huur van het hoofdgebouw van LNV. Voorts worden hieronder kosten geraamd voor verrichte werkzaamheden van interne LNV-diensten die van belang zijn voor de bedrijfsvoering van LASER.
Deze kosten worden elders ten laste van de LNV-begroting verantwoord.
-
3.Begroting van kapitaaluitgaven en ontvangsten (bedragen x f 1000)
De specificatie van de rekening van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten: het kasstroomoverzicht van het agentschap LASER
Omschrijving
1999
2000 EUR2000
2001
2002
2003
2004
Rekeningcourant RHB 1 januari
Totaal operationele kasstroom
-/- totaal investeringen
+ totaal boekwaarde desinvesteringen
Totaal investeringskasstroom
-/- eenmalige uitkeringen aan moederdep. + eenmalige uitkeringen door moederdep. -/- aflossingen op leningen + beroep op leenfaciliteit
0 |
108 |
49 |
3 146 |
3 409 |
3 563 |
2 175 |
7 267 |
6 386 |
2 898 |
5 382 |
6 784 |
6 761 |
6 762 |
7 159 - 8 476 - 3 846 - 6 045 - 6 075 - 6 015 - 6 077
0000000
7 159
8 476
3 846
6 045
6 075
6 015
6 077
0 -12 348 - 5 603 0 0 0 0
0000000 0 -3 348 -1519 -5 119 -6 630 -8 149 -6 653
0 20 824 9 449 6 045 6 075 6 015 6 077
Totaal financieringskasstroom |
0 |
5 128 |
2 327 |
926 |
|
|
|
Rekeningcourant RHB 31 december |
108 |
3 146 |
1 428 |
3 409 |
3 563 |
2 175 |
2 284 |
Vanaf 1 januari 2000 is er sprake van een belangrijke wijziging in de financiering van agentschappen, welke gevolgen heeft voor het kasstroomoverzicht. Het saldo van de vaste activa minus het langlopende deel van de voorzieningen wordt vanaf dat moment gefinancierd met vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen. Dit betekent dat vanaf dat moment op de balans een zogenaamde conversielening wordt opgenomen ten laste van het eigen vermogen. De aflossing op deze conversielening geschiedt aan de hand van het afschrijvingsritme van de met deze lening gefinancierde investeringen in activa. Voorts moeten alle investeringen vanaf 2000 worden gefinancierd met vreemd vermogen. Hiervoor heeft het Ministerie van Financiën een leenfaciliteit ter beschikking gesteld. De aflossingen op deze leningen verlopen op identieke wijze als de aflossing van de conversielening.
Voor LASER gaat het voor de conversielening op dit moment om een geraamd bedrag van ruim f 12,3 mln. Dit is een voorlopig bedrag; het definitieve bedrag is na de vaststelling van de jaarrekening over 1999 bekend en wordt bij de Voorjaarsnota verwerkt. Het beroep op de leenfaciliteit is gelijk aan het investeringsprogramma van 2000 tot en met 2004, dat wil zeggen ongeveer f 32,7 mln. In het kasstroomoverzicht is het voorgaande als volgt verwerkt: – De conversieleningis in 2000 verwerkt als een «eenmalige uitkering aan het moederdepartement» en als een «beroep op de leenfaciliteit».
Immers, eigen vermogen wordt «teruggegeven» aan het Ministerie van LNV en omgezet in een lening bij het Ministerie van Financiën. – Het (verdere) beroep op de leenfaciliteit is voor 2000 tot en met 2004
verwerkt onder «beroep op de leenfaciliteit». De bedragen zijn gelijk aan de onder het «totaal investeringen» opgenomen bedragen. – De aflossingen op de conversielening en de aflossingen op het verdere beroep op de leenfaciliteit zijn verwerkt onder de post «aflossingen op leningen».
Een consequentie van bovenstaande is dat LASER per 2000 een (licht) negatief eigen vermogen heeft. LASER zal – in ieder geval zolang het eigen vermogen nog negatief is – een eventueel positief saldo van baten en lasten toevoegen aan het eigen vermogen.
De gehanteerde afschrijvingstermijnen voor de kapitaalgoederen LASER zijn als volgt:
– Machineseninstallaties 7jaren
– Overige kantoormachines 3jaren
– Kantoorinventaris 7jaren
– Hardware 3jaren
– Overige materiële vaste activa 5 jaren
– Immateriële vaste activa 4jaren
– Licenties 3jaren
De afschrijvingen vinden lineair plaats.
-
4.Kengetallen en indicatoren
In dit hoofdstuk worden beheersmatige kengetallen en indicatoren weergegeven die een indruk geven van de uitvoering van het beleid door LASER.
4.1 Prestaties en doelmatigheidskengetallen
In onderstaande tabel is een categorisering van de produkten van LASER aangebracht, verdeeld naar de soorten regelingen die door LASER worden uitgevoerd. In kolom D worden de gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag in beeld gebracht. Daar waar dit niet zinvol is, is de gemiddelde hoogte van de uitvoeringskosten per regeling aangegeven. In kolom C wordt het aantal regelingen vermeld dat onder de desbetreffende categorie valt. In kolom B worden de totale uitvoeringskosten van de desbetreffende regelingen in beeld gebracht, terwijl kolom A de aard van de prestatie weergeeft. Tenslotte wordt in kolom E de omvang van de geraamde subsidies in beeld gebracht.
1999 |
A |
B |
C |
D |
|
Categorie |
Output |
Uitvoeringskosten |
Aantal regelingen |
Gemiddelde |
Subsidieomvang |
(x f 1 mln.) |
uitvoeringskosten per aanvraag |
(x f 1 mln.) |
|||
Subsidieregelingen EU |
subsidieverstrekking |
f 36,0 |
32 |
f 207,– |
419 |
Subsidieregelingen Nationaal |
subsidieverstrekking |
f 4,6 |
25 |
f 571,– |
133 |
Stimuleringsregelingen Nationaal |
subsidieverstrekking |
f 69,4 |
14 |
f 2 837,– |
75 |
Vergunningsregelingen Nationaal |
afgifte vergunningen |
f 5,5 |
17 |
f 113,– |
n.v.t. |
Adviserende regelingen |
verstrekken van adviezen |
f 6,4 |
7 |
f 770,– |
n.v.t. |
Categorie
Output
Uitvoeringskosten Aantal regelingen Gemiddelde Subsidieomvang
(xf1mln.) uitvoeringskosten (xf1mln.)
per regeling
Marktordeningsregelingen EU |
aan- en verkoop interventieproducten |
f 13,8 |
21 |
f 656 056,– |
209 |
Registrerende regelingen |
verzamelen en verstrekken van gegevens |
f 13,1 |
7 |
f 1 871 108,– |
n.v.t. |
Overige regelingen |
divers |
f 1,9 |
6 |
f 317 639,– |
n.v.t. |
Niet structurele regelingen |
f 48,3 |
3 |
f 16 100 000,– |
||
(WTS/Oogstschaderegeling) |
|||||
Totaal |
f 139,0 |
132 |
De bedragen in kolom B en D hebben een indicatief karakter omdat het uit te voeren werkpakket regelingen en de tarieven voor 2000 nog definitief moeten worden vastgesteld. Ook de geraamde uitbetalingen aan subsidies in 2000 (kolom E) hebben een indicatief karakter. Dit geldt met name voor marktordeningsregelingen EU, aangezien deze marktafhankelijk zijn.
2000 |
A |
B |
C |
D |
|
Categorie |
Output |
Uitvoeringskosten |
Aantal regelingen |
Gemiddelde |
Subsidieomvang |
(x f 1 mln.) |
uitvoeringskosten per aanvraag |
(x f 1 mln.) |
|||
Subsidie regelingen EU |
subsidie verstrekking |
f 35,8 |
32 |
f 205,– |
419 |
Subsidieregelingen Nationaal |
subsidie verstrekking |
f 4,6 |
25 |
f 568,– |
133 |
Stimulerende maatregelen |
subsidie verstrek- |
f 9,3 |
14 |
f 2 818,– |
75 |
Nationaal |
king |
||||
Vergunningsregelingen |
afgifte vergunningen |
f 5,4 |
17 |
f 112,– |
n.v.t. |
Adviserende regelingen |
verstrekken van adviezen |
f 6,4 |
7 |
f 764,– |
n.v.t. |
Categorie
Output
Totale kosten Aantal regelingen gemiddelde Subsidieomvang
(xf1mln.) uitvoeringskosten (xf1mln.)
per regeling
Marktordeningsregelingen (EU) |
Aan- en verkoop interventieproducten |
f 13,7 |
21 |
f 651 541,– |
Registrerende regelingen |
verzamelen en verstrekken van gegevens |
f 13,0 |
7 |
f 1 858 232,– |
Overige regelingen |
divers |
f 1,9 |
6 |
f 315 454,– |
Totaal |
f 90,1 |
129 |
209
n.v.t.
n.v.t.
De uitvoeringskosten in de tabel zijn gebaseerd op de vastgestelde tarieven 1999.
4.2 Beheersmatige indicatoren
In aanvulling op bovenstaande tabel onderscheidt LASER de volgende indicatoren om het (financieel) beheer van LASER te kunnen monitoren. Deze indicatoren geven inzicht in de betreffende ontwikkelingen over de jaren heen.
Indicator
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Gemiddelde tariefontwikkeling (1999=100)*
Resultaatontwikkeling** Flexibiliteit personele inzet***
100 |
101 |
98 |
96 |
96 |
96 |
pm |
|||||
0,25 |
0,25 |
0,25 |
0,25 |
0,25 |
0,25 |
-
*De gemiddelde tariefontwikkeling kan gerelateerd worden aan de gemiddelde uurtarieven die door LASER worden gehanteerd bij het bepalen van de kosten per regeling. ** De indicator resultaatontwikkeling heeft betrekking op de resultante van lasten en baten (realisatie). Voorcalculatorisch zijn de baten en lasten in evenwicht. *** De flexibiliteit is gedefinieerd als de formatie bezet door uitzendkrachten en contractanten, gedeeld door de totale bezette formatie.
WETSARTIKEL 5 (AGENTSCHAP BUREAU HEFFINGEN)
-
1.Profiel van Bureau Heffingen
De uitvoeringstaken van Bureau Heffingen betreffen:
+ de registratie van mestproductierechten en varkensrechten
+ de vaststelling en inning van de overschotheffing en varkensheffing
+ de uitvoering van het Mineralenaangiftesysteem (MINAS)
+ de registratie van afleveringsbewijzen dierlijke mest
+ de erkenning van intermediairs (loonwerkers, mestdistributeurs,
exporteurs); + het meldpunt in het kader van de Europese verordening voor overbrenging van afvalstoffen (EVOA) + de uitvoering van de Wet herstructurering varkenshouderij
In het jaar 2000 ligt de nadruk van de uitvoering van werkzaamheden met name op het gebied van de Wet herstructurering varkenshouderij en MINAS. In 1999 worden de eerste MINAS-aangiften ontvangen en de aanslagen in het kader van de varkensheffing opgelegd. Indien uit de Minas-aangifte blijkt dat een heffing is verschuldigd, wordt deze voldaan tezamen met het indienen ervan. De Minas-aangiften worden beoordeeld en vervolgens vastgesteld. Daarnaast dienen de varkenshouders een aangifte in op basis waarvan de varkensheffing wordt opgelegd. Na beoordeling van de aangiften worden de aanslagen verstuurd. De betalingen zullen vervolgens enkele maanden later binnenkomen. In de toekomst zal de Minas-aangifte ook worden gebruikt om de varkensheffing vast te stellen en een aanslag op te leggen. In het eerste jaar is dit nog niet geval omdat Minas betrekking heeft op een heel jaar (1998) en de varkensheffing slechts op een deel van dat jaar.
Per 2000 wordt door verlaging van de GVE-grens (GrootVeeEenheid) het aantal Minas-plichtigen uitgebreid met ca. 30 000 bedrijven. Per 2001 worden ca. 15 000 bedrijven toegevoegd (akkerbouw). Voor verbetering van de controlemogelijkheden van Minas is de introductie van een perceelregistratie voorzien. Het ontwikkelde centrale relatiebestand (REBUS), waarin alle voor LNV-relevante, naam, adres en woonplaats gegevens bijeen zijn gebracht kan hierbij gebruikt worden.
Regelgeving voor de omzetting van mestproductierechten naar pluimvee-rechten voor ca. 7000 bedrijven is in voorbereiding. De introductie van nieuwe diergezondheidsheffingen staan de komende jaren op stapel. Het betreft Pluimveeheffing (9 500 heffingplichtigen), Rundveeheffing (55 000 heffingplichtigen) en de Schapen & Geitenheffing (24 000 heffingplichti-gen). Tevens is er sprake van de uitvoering van bestuurlijke transacties en de distributie van visakten door Bureau Heffingen. Voor de uitvoering van deze nieuwe werkzaamheden zal de begroting van Bureau Heffingen nog worden aangepast. De opbrengst van deze heffingen worden, na aftrek van de uitvoeringslasten, in het diergezondheidsfonds gestort.
In de op de meerjarenraming gebaseerde staat van baten en lasten wordt uitgegaan van 311 fte in het jaar 2000. Bureau Heffingen bevindt zich in een sterk veranderende werkomgeving. Er is sprake van veel nieuwe wetgeving en veel nieuwe ontwikkelingen. In 1998 en 1999 zijn veel voorbereidende werkzaamheden verricht die pas in 2000 leiden tot producteenheden. Wanneer een groter aantal producten door het bureau wordt geleverd, zal de formatie toenemen.
Bekostiging
Voor de uitvoering van wettelijke taken en voor ondersteuning van de beleidsdirecties ontvangt Bureau Heffingen jaarlijks een vergoeding van het ministerie van LNV.
Door invoering van het stelsel van baten en lasten kunnen de kosten per product en dienst beter inzichtelijk worden gemaakt. Het budget van Bureau Heffingen wordt op basis van te leveren producten bepaald. Bij gewijzigde inzichten in het aantal te leveren producten vindt budgetbijstelling plaats.
Voor het registreren van wijzigingen in de mestproductierechten is per 1 februari 1998 het profijtbeginsel ingevoerd. Dit profijtbeginsel wordt ook toegepast voor het registreren van wijzigingen in de varkensrechten. Met de introductie van het profijtbeginsel is in de begroting van baten en lasten reeds rekening gehouden. Bureau Heffingen brengt in beginsel een kostendekkend tarief in rekening. Tevens wordt voor het registreren van een blokkaderecht (bij overdracht van mestproductierechten/ varkensrechten) het profijtbeginsel toegepast.
Stelsel van baten en lasten
Bureau Heffingen hanteert als agentschap het stelsel van baten en lasten. Dit ter bevordering van een flexibele en transparante bedrijfsvoering. Het aanbrengen van een causale relatie tussen baten en lasten verbetert het bedrijfseconomisch inzicht. Ook voor het uitvoeren en het hanteren van het profijtbeginsel is een stelsel van baten en lasten een nuttig instrument.
Planning en verslaglegging
Ten behoeve van de planning en de verslaglegging is een productenkader (zie paragraaf 4.1) opgesteld waarin de kerntaken van Bureau Heffingen zijn benoemd. Per kerntaak worden de gerealiseerde output, de bestede uren, de lasten, de baten LNV en de overige baten vermeld.
Over de planning van de uit te voeren activiteiten, die in het jaarplan en de begroting zijn opgenomen, wordt vooraf met de Bestuursraad van het ministerie van LNV overleg gevoerd. Over de realisatie van het jaarplan en de begroting wordt aan de Bestuursraad gerapporteerd. Dit gebeurt op basis van het productenkader in de, nog in ontwikkeling zijnde, CCS-rapportage.
-
2.Begroting van baten en lasten van het agentschap Bureau Heffingen (bedragen x f 1 000,–)
EUR1000 |
|||||||
Omschrijving |
1999 |
2000 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
Baten |
|||||||
Opbrengst LNV |
61 982 |
52 586 |
23 863 |
52 373 |
52 113 |
42 113 |
42 113 |
Opbrengst VROM/RGD |
2 720 |
2 720 |
1 234 |
2 802 |
2 886 |
2 972 |
3 061 |
Opbrengst derden |
2 800 |
800 |
363 |
800 |
800 |
800 |
800 |
Rente Buitengewone baten |
80 |
80 |
36 |
80 |
80 |
80 |
80 |
Totale baten |
67 582 |
56 186 |
25 496 |
56 055 |
55 879 |
45 965 |
46 054 |
Lasten |
|||||||
Personele kosten |
28 796 |
22 368 |
10 150 |
23 170 |
24 113 |
20 197 |
21 306 |
Materieel |
26 812 |
19 457 |
8 829 |
16 970 |
16 572 |
12 638 |
13 100 |
Huisvesting |
5 902 |
5 259 |
2 386 |
5 194 |
5 637 |
4 466 |
4 676 |
afschrijvingen |
6 072 |
8 369 |
3 798 |
9 988 |
8 824 |
7 931 |
6 239 |
Rentelasten Dotaties voorzieningen Buitengewone lasten Totale lasten |
733 |
333 |
733 |
733 |
733 |
733 |
|
67 582 |
56 186 |
25 496 |
56 055 |
55 879 |
45 965 |
46 054 |
|
Saldo van baten en |
|||||||
lasten |
0000000 |
+ De opbrengst LNVsluit aan bij de in de meerjarenraming van LNV geraamde bedragen op artikel U 12.06 Agentschap Bureau Heffingen. Het betreft een vergoeding voor de in het productenkader geraamde diensten en producten die het agentschap levert aan het ministerie van LNV. De bijdrage van LNV is in 1999 f 49,876 mln. De in 1998 vooruit-ontvangen bijdrage uit het Diergezondheidsfonds ad. f 9,125 mln. en de voorziening millennium ad. f 2,981 mln uit 1998 zijn hierbij inbegrepen.
+ De opbrengst VROM/RGDkomt overeen met de huur die aan de RGD betaald moet worden en waarvoor budgetoverheveling plaats zou moeten vinden van VROM naar LNV.
Bureau Heffingen is gehuisvest in een Rijkskantorencomplex en in een pand dat van een derde wordt gehuurd. Met ingang van 1999 is voor Bureau Heffingen het nieuwe regime van de Rijksgebouwendienst van toepassing.
+ De opbrengst derdenheeft voornamelijk betrekking op opbrengsten als gevolg van het registreren van blokkaderecht en het toepassen van het profijtbeginsel bij overdracht mestproductierechten en varkensrechten.
+ De rentebatenhebben betrekking op het voordelige saldo van de Rekening-courant, gebaseerd op het ervaringscijfer van 1998 (op aangeven van Financiën).
+ De personele kostenhebben betrekking op de salariskosten van zowel de vaste als tijdelijke formatie. In de begroting is voorzien in een formatie van 311 formatieplaatsen in 2000. Het verloop van de personele en materiële kosten wordt veroorzaakt doordat aansluiting is gezocht bij de thans geldende meerjarencijfers. Voor 2000 is getracht een zo goed mogelijk beeld van de uitvoeringskosten bij Bureau Heffingen te geven. Op basis van de organisatie-ontwikkeling kan een bijstelling van de (meerjaren)bijdrage bij Voorjaarsnota 2000 echter niet worden uitgesloten.
+ De huisvestingskostenzijn inzichtelijk gemaakt door een bedrag op te nemen ter grootte van de exploitatielasten van zowel het Rijkskantorencomplex (Mandemaat 3) als de gehuurde panden (Mandemaat2en4en Schepersmaat). Het opgenomen bedrag is inclusief de huisvestingskosten die aan de RGD betaald zouden moeten worden en waarvoor budgetoverheveling plaats zou moeten vinden van VROM naar LNV. Hieronder vallen dus ook de uitgaven van renovatie.
+ De afschrijvingenvoeden de begroting van kapitaaluitgaven en -ontvangsten.
De afschrijvingen hebben gedeeltelijk betrekking op immateriële activa. De immateriële activa hebben betrekking op het ontwikkelen van programmatuur en het ontwerpen van formulieren door derden. Deze kosten worden geactiveerd. De investeringen in immateriële vaste activa zijn in de eerste jaren hoger dan in de latere jaren doordat er meer software ontwikkeld moet worden voor het uitvoeren van de al eerder genoemde nieuwe taken. Deze taken zijn zo specifiek dat geen bestaande pakketten beschikbaar zijn.
De rentelasten vloeien voort uit de wijzigingen die het Ministerie van Financiën per 1 januari 2000 doorvoert met betrekking tot de financiering van de vaste activa. Compensatie van de rentelasten is meegenomen in de bijdrage van LNV.
De specificatie van de rekening van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten: het kasstroomoverzicht van het agentschap Bureau Heffingen
Omschrijving
1999
2000
EUR1000 2000
2001
2002
2003
2004
Rekeningcourant RHB 1 januari
Totaal operationele kasstroom
-/- totaal investeringen + totaal boekwaarde desinvesteringen
Totaal investeringskasstroom
-/- eenmalige uitkeringen aan moederdep. -
+ eenmalige uitkeringen door moederdep. -
-/- aflossingen op leningen
+ beroep op leenfaciliteit
Totaal financieringskasstroom
9 031
2 673
11 532
172
8 369
7 492
78
3 798
3 400
172
9 988
5 692
172
8 824
7 618
11 532
7 492
18 319
3 400
8 313
5 692
7 618
877
398
4 296
1 206
172
7 931
4 326
4 326
3 605
172
6 239
4 031
4 031
8 369 |
3 797 |
9 988 |
8 824 |
7 931 |
6 239 |
25 811 |
11 713 |
5 692 |
7 618 |
4 326 |
4 031 |
2 208
Rekeningcourant RHB 31 december
172
172
78
172
172
172
172
-
3.Begroting van kapitaaluitgaven en -ontvangsten
De gehanteerde afschrijvingstermijnen voor de kapitaalgoederen van Bureau Heffingen zijn als volgt:
verbouwingen inventaris/installaties hardware en software overige materiële vaste activa immateriële vaste activa
10 jaren 5 jaren 3 jaren 5 jaren 3 jaren
De afschrijvingen vinden lineair plaats en zijn gebaseerd op de historische aanschafwaarde.
+ De uitgavenonroerende zakenhebben betrekking op de renovatie van het Rijkskantorencomplex. Bureau Heffingen wordt op basis van de RTR-regeling doorbelast voor het zgn. gebruikersdeel.
De uitgavenroerende zakenhebben met name betrekking op uitgaven aan derden voor de ontwikkeling van programmatuur en de daaraan gekoppelde formulieren-ontwerpen van verschillende producten die Bureau Heffingen in latere jaren levert en in rekening zal brengen bij het Ministerie van LNV en derden.
-
4.Kengetallen en indicatoren
In dit hoofdstuk worden beheersmatige kengetallen en indicatoren weergegeven die een indruk geven van de uitvoering van het beleid door Bureau Heffingen.
4.1 Prestaties
In onderstaande tabel is per productgroep een indicatie gegeven van de in 2000 te verrichten prestaties met de daarmee gemoeid zijnde lasten en baten.De produktgroepen komen overeen met de kernactiviteiten van Bureau Heffingen.
Productenkader |
||||||||||
2000 |
Product- |
Lasten |
Baten |
Baten |
Uren per |
Lasten per |
Baten per |
|||
Eenheden |
Uren |
Personeel |
Materieel |
Totaal |
LNV |
Overig |
Product- |
Product- |
Product- |
|
x 1 000 |
x 1 000 |
x 1 000 |
x 1 000 |
x 1 000 |
x 1 000 |
x 1 000 |
eenheid |
eenheid |
eenheid |
|
|
1 053 |
228 |
8 897 |
18 030 |
26 927 |
24 785 |
2 142 |
0,22 |
25,56 |
25,56 |
|
47 |
13 |
514 |
721 |
1 234 |
1 173 |
62 |
0,28 |
26,00 |
26,00 |
|
||||||||||
Aangifte Systeem* |
70 |
133 |
5 188 |
6 906 |
12 094 |
11 491 |
603 |
1,89 |
172,34 |
172,34 |
|
||||||||||
beroep |
34 |
108 |
4 220 |
4 434 |
8 654 |
8 223 |
431 |
3,14 |
251,57 |
251,57 |
Subtotaal |
1 205 |
482 |
18 818 |
30 090 |
48 908 |
45 671 |
3 238 |
5,52 |
40,58 |
40,58 |
|
||||||||||
voorziening |
149 |
74 |
2 912 |
3 060 |
5 972 |
5 675 |
297 |
0,50 |
40,19 |
40,19 |
|
||||||||||
beleid |
17 |
637 |
668 |
1 305 |
1 240 |
65 |
||||
Totaal |
1 354 |
572 |
22 368 |
33 818 |
56 186 |
52 586 |
3 600 |
0,42 |
41,50 |
41,50 |
-
*De registrerende werkzaamheden in het kader van MINAS zijn ondergebracht bij punt 1 Registraties.
Het productenkader geeft aan welke producten door het agentschap worden geleverd tegen het daarvoor toegekende budget. De toegekende bijdrage van LNV is daarbij richtinggevend: het aantal te leveren producten is daarop afgestemd.
Het productenkader 1999 zoals dat was opgenomen in de begroting van 1999:
Productenkader |
||||||||||
1999 |
Product- |
Lasten |
Baten |
Baten |
Uren per |
Lasten per |
Baten per |
|||
Eenheden |
Uren |
Personeel |
Materieel |
Totaal |
LNV |
Overig |
Product- |
Product- |
Product- |
|
x 1 000 |
x 1 000 |
x 1 000 |
x 1 000 |
x 1 000 |
x 1 000 |
x 1 000 |
eenheid |
eenheid |
eenheid |
|
|
1 095 |
114 |
4 673 |
6 930 |
11 603 |
8 205 |
3 398 |
0,10 |
10,60 |
10,60 |
|
68 |
45 |
1 836 |
1 562 |
3 398 |
3 282 |
117 |
0,66 |
49,97 |
49,99 |
|
||||||||||
Aangifte Systeem |
37 |
27 |
1 136 |
1 652 |
2 788 |
2 692 |
96 |
0,73 |
75,35 |
75,35 |
|
||||||||||
beroep |
27 |
47 |
1 952 |
1 672 |
3 624 |
3 499 |
124 |
1,75 |
134,22 |
134,19 |
Subtotaal |
1 227 |
233 |
9 597 |
11 816 |
21 413 |
17 678 |
3 735 |
0,19 |
17,45 |
17,45 |
|
||||||||||
voorziening |
158 |
49 |
1 990 |
1 836 |
3 826 |
3 695 |
131 |
0,31 |
24,22 |
24,22 |
|
||||||||||
beleid |
18 |
706 |
580 |
1 286 |
1 242 |
44 |
||||
Totaal |
1 385 |
299 |
12 293 |
14 232 |
26 525 |
22 615 |
3 910 |
0,22 |
19,15 |
19,15 |
4.2 Doelmatigheid en productiviteit
Uit het productenkader 2000 kan een beeld worden verkregen van de te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van het mestbeleid door Bureau Heffingen. In bovenstaande productenkaders zijn voor de uren, kosten en baten per producteenheid gewogen gemiddelden opgenomen. Deze gewogen gemiddelden zijn gebaseerd op de totale producteenheden, uren, lasten en baten.
In onderstaande tabel wordt een vergelijking gepresenteerd van de gewogen gemiddelde uren, lasten en baten per producteenheid. Dit overallkengetal kan op termijn een indicatie van de doelmatigheid en productiviteit geven. Conclusies over de doelmatigheid en productiviteit kunnen op basis van deze cijferreeks (nog) niet getrokken worden: Bureau Heffingen bevindt zich in een sterk veranderende werkomgeving. Er is sprake van veel nieuwe wetgeving en veel nieuwe ontwikkelingen. In 1998 en 1999 zijn veel voorbereidende werkzaamheden verricht die in 2000 leiden tot producteenheden. Aangiften Minas en aangiften varkensheffing dienen voor 1 september 1999 ontvangen te zijn. Beoordeling van deze aangiften vindt met name in 2000 plaats. Vergelijking met het jaar 1999 is daarmee niet mogelijk.
Overall kengetal
Uren 2000
Lasten 2000
Baten 2000
gewogen gemiddelde per producteenheid 0,42 41,60 41,60
op index basis 100% 100% 100 %
4.3 Kwaliteit en naleving fiscale verplichtingen
Gedurende 1999 wordt voor de nieuwe wet- en regelgeving gewerkt aan het ontwikkelen van structurele kengetallen die inzicht geven in de kwaliteit van het werk van Bureau Heffingen. 1997 was het laatste aangiftejaar van de overschotheffing. Het geeft geen getrouw beeld om hierover nog een kengetal op te nemen dat het aantal naheffings- aanslagen en bezwaarschriften aangeeft. De varkensheffing en Minas leiden in 2000 tot vaststellingen. Van deze trajecten zijn nog geen realisatiecijfers bekend.
In de begroting is rekening gehouden met bezwaarschriften en te voeren beroepszaken zoals in onderstaande tabel is weergegeven. De naleving van de fiscale verplichtingen voor deze regeling is tevens als kengetal weergegeven.
Voor Minas is aangeven in welke trajecten de Minas plichtige bedrijven zullen deelnemen.
Varkensheffing |
1999 |
in % |
2000 |
in % |
2001 |
in % |
Heffingen |
||||||
Aantal aanslagen |
28 000 |
28 000 |
||||
Aantal bezwaar- |
||||||
schriften |
5 600 |
20 |
5 600 |
20 |
||
Aantal ingediende |
||||||
beroepen |
280 |
5 |
280 |
5 |
||
Invordering |
||||||
Uitstel betaling |
2 800 |
10 |
2 800 |
10 |
||
Betalingsregeling |
420 |
1,5 |
420 |
1,5 |
||
Dwangbevelen |
1 400 |
5 |
1 400 |
5 |
||
Kwijtschelding |
420 |
1,5 |
420 |
1,5 |
||
Minas |
||||||
Minas aanmelding |
103 500 |
100 |
120 500 |
100 |
||
Beperkt |
35 000 |
34 |
24 000 |
20 |
||
Forfaitair |
18 000 |
17 |
25 000 |
21 |
||
Verfijnd |
49 000 |
47 |
70 000 |
58 |
||
Intermediairs |
1 500 |
2 |
1 500 |
1 |
WETSARTIKEL 6 (AGENTSCHAP PLANTENZIEKTENKUNDIGE DIENST)
-
1.Profiel van de Plantenziektenkundige Dienst
De Plantenziektenkundige Dienst (PD) heeft tot taak om ziekten en plagen in de plantaardige sector te weren en waar mogelijk te helpen beheersen en bestrijden. Dit om de wereldwijde handel in planten en plantendelen, die voor ons land in economisch opzicht zo belangrijk is, mogelijk te maken en desgewenst uit te breiden. Daarnaast zijn de activiteiten erop gericht om aantasting van natuur en landschap door vreemde organismen tegen te gaan. Tenslotte wordt door de introductie van ziekten en plagen te voorkomen dan wel te beperken, bijgedragen aan de vermindering van het gebruik en de afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen.
De PD voert deze taak uit in het kader van de Plantenziektenwet, de Bestrijdingsmiddelenwet, Europese regelgeving en internationale verdragen.
Voor de uitvoering van wettelijke taken, waarop het profijtbeginsel niet van toepassing is, en voor beleidsondersteuning ten behoeve van LNV ontvangt de PD een bijdrage van het ministerie (begrotingsartikel 15.02 Agentschap Plantenziektenkundige Dienst). Voor de uitvoering van wettelijke taken, waarop het profijtbeginsel van toepassing is, brengt de PD een in beginsel, kostendekkend tarief (retributie) in rekening. Daar waar de dienst, afgeleid van zijn kerntaken, opdrachten voor derden uitvoert in concurrentie, gelden marktconforme tarieven.
-
2.Begroting van baten en lasten van het agentschap Planten-ziektenkundige Dienst (bedragen x f 1 000)
EUR1000 |
||||||||
Omschrijving |
1998 |
1999 |
2000 |
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
Baten |
||||||||
Opbrengst LNV |
19 049 |
20 641 |
20 990 |
9 525 |
20 785 |
20 392 |
20 392 |
20 392 |
Opbrengst VROM/RGD |
- |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Opbrengst derden |
16 553 |
11 517 |
12 618 |
5 726 |
12 618 |
12 618 |
12 618 |
12 618 |
Rente |
205 |
150 |
100 |
45 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Vrijval voorzieningen |
754 ––––––– |
|||||||
Buitengewone baten |
264 |
50 |
50 |
22 |
50 |
50 |
50 |
50 |
Totale baten |
36 825 |
32 358 |
33 758 |
15 318 |
33 553 |
33 160 |
33 160 |
33 160 |
Lasten |
||||||||
Apparaatskosten |
||||||||
Vaste personele kosten |
22 748 |
23 310 |
24 821 |
11 263 |
24 616 |
24 223 |
24 223 |
24 223 |
Variabele pers. Kosten |
4 575 |
1 200 |
1 200 |
545 |
1 200 |
1 200 |
1 200 |
1 200 |
Materieel |
8 501 |
6 753 |
6 640 |
3 013 |
6 640 |
6 640 |
6 640 |
6 640 |
Huisvesting |
- |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Afschrijvingen |
||||||||
Immaterieel |
134 |
100 |
100 |
45 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Materieel |
705 |
600 |
700 |
318 |
700 |
700 |
700 |
700 |
Rente |
197 |
89 |
197 |
197 |
197 |
197 |
||
Dotaties voorzieningen |
175 |
395 |
100 |
45 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Buitengewone lasten |
- |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Pm |
Totale lasten |
36 838 |
32 358 |
33 758 |
15 318 |
33 553 |
33 160 |
33 160 |
33 160 |
Saldo van baten en lasten |
-13 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
De opbrengst LNVsluit aan bij de in de meerjarenraming van LNV verantwoorde uitgaven op artikel U15.02 Agentschap PD. Het betreft een vergoeding voor de geraamde diensten en producten ten behoeve van LNV.
Als gevolg van overdacht van de afdeling Groenten & Fruit door de RVV aan de PD is de opbrengst LNV met ingang van 1999 hoger dan in voorgaande jaren. Met ingang van 2000 voorziet de vergoeding in een compensatie voor rentelasten, die samenhangen met de financiering van de vaste activa.
De opbrengst VROM/RGDbetreft een compensatie voor huurlasten van de Rgd, die mogelijkerwijs bij de PD in rekening worden gebracht. Op het moment worden deze lasten nog op een centraal artikel van de LNV-begroting verantwoord.
De opbrengst derden(retributies en marktinkomsten) is ten opzichte van 1998 (en voorgaande jaren) afgenomen als gevolg van de verwachte beëindiging van de omvangrijke integrale toetsing van pootaardappelen op bruinrot.
De rente-opbrengstenzijn voorzichtig begroot i.v.m. de lage rentestand en een verwachte afname van liquide middelen.
Vrijval voorzieningen.Uit de voorziening wachtgelden en de voorziening wegens oninbaarheid is in 1998 f 0,8 mln. vrijgevallen. De betreffende risico’s kunnen worden gedekt met voorzieningen ter hoogte van f 300 000,– res. f 100 000,–.
De buitengewone batenbetreffen inkomsten die geen betrekking hebben op de gewone bedrijfsvoering.
De vaste personele kosten(salarissen vaste formatie) zijn met ingang van 1999 hoger dan in voorgaande jaren. Dit als gevolg van de reeds vermelde overdracht van de afdeling Groenten & Fruit door de RVV aan de PD.
De variabele personele kosten(ingehuurd personeel) nemen ten opzichte van 1998 af door de verwachte beëindiging van de integrale toetsing van pootaardappelen.
De materiële kostennemen ten opzichte van 1998 af door de verwachte beëindiging van de integrale toetsing van pootaardappelen.
Voor Huisvestingzie de opmerking bij opbrengst VROM/RGD. In afwachting van definitieve besluitvorming is voor de huisvestingskosten een pm-post opgenomen. De opbrengst van VROM/RGD correspondeert daarmee.
Met name als gevolg van investeringen op het gebied van kantoorinrichting zullen de afschrijvingen op materiële activavanaf 2000 hoger zijn dan in voorgaande jaren.
De afschrijvingenop immateriële activa betreffen door de PD zelf ontwikkelde software.
De dotaties voorzieningenbetreffen wachtgelden, dubieuze debiteuren en assurantie eigen risico.
-
3.Begroting van Kapitaaluitgaven en Kapitaalontvangsten
De specificatie van de rekening van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten: het kasstroomoverzicht van het agentschap Plantenziektenkundige Dienst
Omschrijving
1999
2000
EUR1000 2000
2001
2002
2003
2004
Rekeningcourant RHB 1 januari
Totaal operationele kasstroom
-/- totaal investeringen + totaal boekwaarde desinvesteringen
Totaal investeringskasstroom
-/- eenmalige uitkeringen aan moederdep.
+ eenmalige uitkeringen door moederdep.
-/- aflossingen op leningen
+ beroep op leenfaciliteit
Totaal financieringskasstroom
1 019 |
319 |
145 |
319 |
319 |
319 |
319 |
2 700 |
800 |
363 |
800 |
800 |
800 |
800 |
3 400 |
800 |
363 |
800 |
800 |
800 |
800 |
0000000 3 400 - 800 - 363 - 800 - 800 - 800 800
0
4 921
2 233
0000
0000000 0 800 363 800 800 800 800
0 5 721 2 596 800 800 800 800
0000000
Rekeningcourant RHB 31 december
319
319
145
319
319
319
319
Met ingang van 1 januari aanstaande dienen agentschappen investeringen volledig te financieren met vreemd vermogen. Het eigen vermogen, dat daarvoor op de balans wordt aangehouden, dient aan het moederdepartement te worden afgedragen. Het ministerie van Financiën stelt hiervoor in de plaats een lening beschikbaar en een structurele rentevergoeding.
De PD zal naar verwachting f 4,9 mln. aan bestemmingsreserves uitkeren en een lening ontvangen van gelijke grootte vermeerderd met een bedrag voor nieuwe investeringen (totaal f 5,7 mln.). De opbrengst van LNV is verhoogd met de rentevergoeding. De aflossingen komen overeen met de geraamde afschrijvingen.
Daarnaast is er een maximum gesteld aan het eigen vermogen van vijf procent van de omzet in de afgelopen drie jaren. Met een reserve van deze omvang dienen fluctuaties in de exploitatie te worden opgevangen. Bezien wordt op welke wijze en in welk tempo de eventuele overreserves van de PD voor het moederdepartement beschikbaar komen. De hoogte van de uitkering aan het moederdepartement, het beroep op de leenfaciliteit, de rentecompensatie en de aflossing op de lening wordt definitief vastgesteld op basis van de jaarekening over 1999. De hier genoemde bedragen hebben derhalve een voorlopige karakter.
De gehanteerde afschrijvingstermijnen voor de kapitaalgoederen van de Plantenziektenkundige Dienst zijn als volgt:
inventaris/installaties computer hardware computer software
10 jaar 3 jaar 5 jaar
-
4.Kengetallen en indicatoren
4.1 Kosten en opbrengst derden per productgroep
Onder productgroep wordt een cluster van taken begrepen, die naar hun aard bijeenhoren of samenhangen. In onderstaande tabellen worden de kosten en opbrengsten weergegeven.
Kosten per productgroep (xf1000,–)
Productgroep |
1998 |
1999 |
2000 |
Import |
3 179 |
3 836 |
4 002 |
Export |
8 995 |
8 032 |
8 379 |
Fytosanitaire acties |
10 406 |
7 875 |
8 216 |
Systeemborging |
224 |
180 |
187 |
Deugdelijkheidsbeoordeling bestrijdings- |
|||
middelen |
308 |
414 |
432 |
Fytofarmaceutische acties |
893 |
1 211 |
1 264 |
Diagnose en identificatie |
5 603 |
4 542 |
4 739 |
Expertise en faciliteiten |
3 432 |
3 028 |
3 159 |
Beleidsvoorbereiding en -uitwerking |
3 537 |
3 028 |
3 159 |
Beleidsevaluatie |
261 |
212 |
221 |
Totaal kosten |
36 838 |
32 358 |
33 758 |
Verdeling opbrengsten (xf1000,–)
Opbrengst derden (retributies en marktinkomsten) |
|||
Productgroep |
1998 |
1999 |
2000 |
Import |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Export |
7 344 |
7 007 |
7 678 |
Fytosanitaire acties |
4 201 |
1 250 |
1 369 |
Systeemborging |
31 |
15 |
16 |
Deugdelijkheidsbeoordeling bestrijdingsmiddelen |
847 |
400 |
438 |
Fytofarmaceutische acties |
490 |
700 |
767 |
Diagnose en identificatie |
2 455 |
780 |
854 |
Expertise en faciliteiten |
1 185 |
1 365 |
1 496 |
Beleidsvoorbereiding en -uitwerking |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Beleidsevaluatie |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Totaal opbrengst derden |
16 553 |
11 517 |
12 618 |
Opbrengst LNV |
19 049 |
20 641 |
20 990 |
Overige opbrengsten |
1 223 |
200 |
150 |
Totaal opbrengsten |
36 825 |
32 358 |
33 758 |
De omvang van de uit te voeren wettelijke taken kan per jaar sterk wisselen door uitbraak van ziekten en ontwikkelingen op het gebied van import en export. Genoemde taken zijn per 1 september 1998 uitgebreid door de overdracht van de afdeling Groenten & Fruit door de RVV aan de PD. Met name in de productgroepen import en export is deze uitbreiding zichtbaar.
De opbrengst derden loopt vanaf 1999 terug door het verwachte wegvallen van de integrale toetsing van pootaardappelen op bruinrot (product- groep Fytosanitaire acties). Het survey- en bewakingsprogramma wordt gehandhaafd en mogelijk uitgebreid. Daar staan geen inkomsten van derden tegenover.
4.2 Prestaties
Onderstaande tabel geeft van een aantal belangrijke producten de ontwikkeling van de prestaties weer. Deze opsomming van de producten is niet limitatief.
Prestaties (aantallen)
Product |
productgroep |
1998 |
1999 |
2000 |
Inspecties importzending |
import |
31 113 |
34 000 |
35 000 |
Inspecties exportzending |
export |
168 424 |
170 000 |
172000 |
Bedrijfsbezoeken |
fytosanitaire acties |
5 802 |
7 000 |
6 500 |
Perceelsbezoeken |
fytosanitaire acties |
84 478 |
75 000 |
75 000 |
Mutaties besmetverklaringen |
fytosanitaire acties |
1 500 |
450 |
450 |
Monsternames bruinrot |
fytosanitaire acties |
70 968 |
12 000 |
12 000 |
Diagnostische inzendingen |
diagnose/identificatie |
50 565 |
25 000 |
25 000 |
Adviesuren landbouwkundige deugde- |
deugdelijkheidsbeoordeling bestrij- |
|||
lijkheid |
dingsmiddelen |
4 722 |
2 500 |
3 800 |
Verstrekte vergunningen |
fytosanitaire/fytofarmaceutische acties |
16 026 |
17 000 |
16 000 |
Het aantal inspecties van import- en exportzendingen blijft stijgen. Dit zowel door de overdracht van de afdeling Groenten & Fruit door de RVV
aan de PD, als door de toenemende handel in planten en plantaardige producten.
Het aantal monsternames en het aantal diagnostische inzendingen daalt vanaf 1999 door het verwachte wegvallen van de verplichte integrale toetsing van pootaardappelen op bruinrot.
4.3 Doelmatigheid
In de onderstaande tabellen zijn indicatoren van doelmatigheid weergegeven.
Productiefactor arbeidscapaciteit (procentuele verhouding)
1998
1999
2000
Primair proces
Management en beheer
Kennis- en methodenontwikkeling
Netto capaciteit
Bezettingsgraad (=netto capaciteit) Afwezigheid (verlof en ziekte)
Bruto capaciteit
64,5 |
65,0 |
65,3 |
28,1 |
27,0 |
26,7 |
7,4 |
8,0 |
8,0 |
100,0 |
100,0 |
100,0 |
75,2 |
74,0 |
74,0 |
24,8 |
26,0 |
26,0 |
100,0
100,0
100,0
Gedurende de agentschapsperiode (vanaf 1994) heeft de verhouding bruto/netto capaciteit zich gestaag in positieve zin ontwikkeld. Een geringe daling van de bezettingsgraad vanaf 1999 wordt veroorzaakt door een lagere capaciteitsinzet van tijdelijk personeel voor bruinrot.
0,6 |
0,6 |
0,6 |
0,4 |
0,4 |
0,4 |
0,6 |
0,4 |
0,4 |
Onder netto capaciteit wordt de voor werkprocessen in te zetten capaciteit verstaan. Daarin is verlof en ziekte niet begrepen.
Indexcijfer rendement financieringsaandeel LNV
(1994=100) 1998 1999 2000
arbeidscapaciteit/vergoeding LNV 107 110 110
De relatie tussen de arbeidscapaciteit (uren bruto capaciteit) en de financiering uit algemene middelen (vergoeding LNV), geeft een overall indicatie van de doelmatigheid. Dit indexcijfer geeft namelijk aan wat de Nederlandse samenleving aan producten en activiteiten terugkrijgt voor elke gulden belastinggeld die in de Plantenziektenkundige Dienst wordt gestoken. Dit verhoudingsgetal is geïndexeerd, waarbij 1994 op 100 is gesteld. Het streven is om de index minimaal op 110 te houden.
Gemiddelde duur prestaties (in uren) 1998 1999 2000
Inspectie importzending Inspectie exportzending Verstrekken vergunning
Het uitvoeren van inspecties en het afgeven van vergunningen behoort tot de kerntaken die de organisatie nu bijna 100 jaar verricht. Het optimum tussen zorgvuldigheid en doelmatigheid is bij dit type werkzaamheden altijd precair. De gemiddelde duur van de werkzaamheden is in de loop der jaren stabiel gebleken.
4.4 Doeltreffendheid
Wering van ziekten en plagen (die niet in Nederland voorkomen) is één van de kerntaken van de PD. De volgende tabel geeft het aantal onderscheppingen van schadelijke organismen weer.
Wering schadelijke organismen 1998 1999 2000
Aantal geïnspecteerde zendingen 31113 34000 35000
Aantal onderschepte organismen 253 245 250
Onderscheppingspercentage 0,81 0,72 0,71
Het aantal onderschepte quarantaine-organismen is met name afhankelijk van de aard en omvang van de importactiviteiten, bij gelijkblijvende inspectie-intensiteit.
Als gevolg van de overname van de RVV-afdeling Groeten & Fruit is het aantal geïnspecteerde zendingen toegenomen. Het aantal onderscheppingen stijgt naar verwachting niet evenredig.
21 |
20 |
18 |
95 |
100 |
100 |
5 |
0 |
0 |
4.5 Kwaliteit
Naast doelmatigheid en doeltreffendheid dient de PD vooral naar optimale kwaliteit in de uitvoering van zijn wettelijke taken en dienstverlening te streven. Deze kwaliteitseis komt voor een overheidsdienst in eerste instantie neer op naleving van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de zorgvuldigheid in het handelen van de PD.
Beroep-enbezwaarschriften 1998 1999 2000
Aantal uitspraken Afgewezen (%) Toegekend (%)
Sinds 1995 is het aantal beroep- en bezwaarschriften tegen door de PD genomen besluiten toegenomen. Deze stijging vloeit voort uit het aantal ingrijpende maatregelen in het kader van fytosanitaire acties o.a. op grond van EU-regelgeving inzake uitroeiing van bruinrot en Thrips Palmi. Door vermindering van een aantal bruinrotmaatregelen neemt het aantal beroep- en bezwaarschriften vanaf 1998 naar verwachting geleidelijk aan af. Niet uit te sluiten valt dat, bij onverhoopte introductie van een nieuwe quarantaineziekte het aantal bezwaarschriften weer toeneemt.
De PD werkt permanent aan kwaliteitsprojecten binnen een vastgesteld kwaliteitsbeleid op hoofdlijnen. Het meest omvangrijke kwaliteitsverbeteringproject is het project Kwaliteit Export- en Importinspecties. Hiervoor is een erkenning aangevraagd bij de Raad voor Accreditatie.