Verslag algemeen overleg op 23 juni 1999, over maatschappelijk verantwoord ondernemen in internationaal verband - Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 26485 - Maatschappelijk verantwoord ondernemen.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Maatschappelijk verantwoord ondernemen; Verslag algemeen overleg op 23 juni 1999, over maatschappelijk verantwoord ondernemen in internationaal verband 
Document­datum 09-07-1999
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST40183
Kenmerk 26485, nr. 2
Van Staten-Generaal
Commissie(s) Economische Zaken (ez)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1998–1999

26 485

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 2

1 Samenstelling:

Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), M. B. Vos (GroenLinks), Van Zuijlen (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Hofstra (VVD), Van Walsem (D66), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Verburg (CDA), Bos (PvdA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA). Plv. leden: Verbugt (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GroenLinks), Kamp (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Bakker (D66), Cornielje (VVD), Schimmel (D66), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Koenders (PvdA), Udo (VVD), Hamer (PvdA).

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 juli 1999

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 23 juni 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Ybema van Economische Zaken over

maatschappelijk verantwoord ondernemen in internationaal verband (26 485, nr. 1).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Bos (PvdA) memoreerde de oprichting een week geleden van een Nederlandse afdeling van Transparency International, een organisatie die zich internationaal bezighoudt met de bestrijding van corruptie. Hij vond het jammer dat in Nederland het oprichten van een afdeling zoveel langer had geduurd dan in andere landen.

De heer Bos sprak zijn erkentelijkheid uit voor de brief, die een reactie van de staatssecretaris is op een tiental suggesties die tijdens de begrotingsbehandeling in oktober 1998 waren gedaan om maatschappelijk verantwoord ondernemen te stimuleren. De staatssecretaris spreekt in de brief weliswaar waardering uit voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en erkent een eigen verantwoordelijkheid, maar de concrete initiatieven zijn te mager, het ontbreekt aan een visie op de rol van de overheid en de instrumenten die hij geschikt acht, zijn heel beperkt. Een strikte scheiding tussen publieke en private verantwoordelijkheden achtte de heer Bos niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Overheid en bedrijfsleven werken vaak nauw samen, waardoor algemeen belang en eigenbelang steeds moeilijker van elkaar zijn te scheiden. Hij toonde zich er geen voorstander van dat de overheid aan bedrijven gedragscodes oplegt of investeringen verbiedt. Daarvoor zijn de bedrijven zelf verantwoordelijk. De overheid kan echter meer doen dan alleen de dialoog aangaan; zij kan ook stimuleren en afremmen. Van de tien suggesties bij de begrotingsbehandeling ligt een aantal op buitenlands gebied. Daarop heeft de staatssecretaris negatief gereageerd. De heer Bos kondigde op drie punten initiatieven aan als hij door het antwoord in dit overleg niet tevredengesteld zou worden. Zonder bedrijven bepaalde investeringen te verbieden of een gedragscode op te leggen, mag de overheid hun wel vragen, openbaar te maken waarom zij bepaalde investeringen in bepaalde landen doen. Het is een taak van de overheid om een maatschappelijk debat daarover te stimuleren en dus te streven naar verslaglegging. Over de precieze vorm hiervan achtte de heer Bos nadere discussie nodig. Als grote klant kan de overheid eveneens ontwikkelingen stimuleren of afdwingen, bijvoorbeeld door bij aanbesteding van projecten te eisen dat deelnemende bedrijven een minimumcode hanteren, zoals de code die in het kader van de ILO is medeondertekend door de Nederlandse regering en de Nederlandse werkgevers. Ook bedrijven die bij investeringen in het buitenland steun van de Nederlandse overheid ontvangen in de vorm van subsidies, kredieten of garanties, moeten ertoe verplicht worden, zich aan de ILO-code te houden.

De heer Bos constateerde dat een groot aantal ministeries zich met het beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen bezighoudt. Hoe denkt de staatssecretaris de eenheid van beleid te bevorderen, ook op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen in het binnenland? Als aandeelhouder kan de Nederlandse overheid een voorbeeld geven door actief te streven naar een gedragscode voor investeringen in het buitenland van de desbetreffende bedrijven. De heer Bos zei de indiening van een motie hierover te overwegen.

De heer Blok (VVD) herinnerde aan het akkoord dat in de ILO was gesloten als eerste kleine stap in de bestrijding van kinderarbeid. Daarbij bleek dat internationale overeenstemming over dit soort belangrijke onderwerpen heel moeilijk te bereiken is. Het zou dan ook goed zijn als het Nederlandse bedrijfsleven internationaal een rol kon spelen op het gebied van mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu. Belangrijk is daarbij nog wel de haalbaarheid van maatregelen in internationaal verband en de verhouding tussen de rol van de overheid en die van het bedrijfsleven.

Omdat van solistisch optreden van Nederland andere landen, ook Europese, zullen profiteren, zal dat niet effectief zijn. Voor het bereiken van een echt resultaat, zoals afschaffing van kinderarbeid, is vooral draagvlak in de desbetreffende landen nodig. De heer Blok steunde de aanpak van de staatssecretaris en betreurde het dat andere landen in dit verband minder actief zijn dan Nederland. Hij benadrukte dat de effectiviteit van het beleid belangrijker is dan alleen goede bedoelingen. In de verdeling van verantwoordelijkheden zag de heer Blok voor de overheid vooral een rol weggelegd in het internationale overleg. Grote bedrijven doen al aan verslaglegging over maatschappelijk verantwoord ondernemen en de werkgeversorganisaties organiseren seminars op dit gebied. In de brief las hij echter niets over de rol van de ondernemingsraden en de aandeelhouders, terwijl in de Wet op de ondernemingsraden arbeidsomstandigheden en milieu expliciet als aandachtsgebieden worden genoemd en aandeelhouders het bedrijfsbeleid kunnen sturen. Desgevraagd noemde hij de rol van de raad van bestuur en van de raad van commissarissen in dit verband meer voor de hand liggend.

Mevrouw Verburg (CDA) dankte de staatssecretaris voor de brief en complimenteerde het bedrijfsleven voor de ontwikkeling van gedragscodes voor internationaal verantwoord ondernemen. Bij onderzoek door VNO-NCW onder honderd bedrijven bleken er 38 een internationale gedragscode te hebben, wat duidt op een cultuurverandering. De overheid moet deze ontwikkeling stimuleren, want de samenleving beoordeelt ondernemingen steeds meer op hun maatschappelijke gedrag. Ook zou de leiding van grote bedrijven een goed voorbeeld moeten geven. Zij sloot zich dan ook aan bij de oproep van de heer Blankert, voorzitter van VNO-NCW, om een einde te maken aan de soms zeer hoge vergoedingen voor leden van raden van bestuur. De passages in de brief over de rol van de overheid vond mevrouw Verburg vaag en vrijblijvend. De overheid hoeft het niet te laten bij ondersteunen en faciliëren, maar kan ook de uitwisseling van good practices van bedrijven bevorderen, ijkpunten aandragen voor verantwoording in jaarverslagen en het opstellen van een algemene gedragscode voor internationaal ondernemen stimuleren. Hiervoor moet de overheid in een dialoog met ondernemers, vakbonden en non-gouvernementele organisaties (NGO’s) nagaan hoe deze organisaties elkaar kunnen versterken, en meer steun geven aan organisaties zoals de stichting Eerlijk zaken doen en Transparency International. Op deze mogelijkheden vroeg zij een reactie van de staatssecretaris. Mevrouw Verburg las in het Human Development Report uit 1996 van UNDP dat er vier schadelijke ontwikkelingen op economisch gebied zijn: groei zonder ontwikkeling van werkgelegenheid, groei waarvan alleen rijken profiteren, groei waarbij de identiteit van bevolkingsgroepen verloren gaat en groei waarmee natuurlijke bronnen worden uitgeput en verloren gaan voor toekomstige generaties. Onderschrijft de staatssecretaris deze analyse en erkent hij dat de overheid als ondernemer zich hiernaar zou moeten gedragen? Is hij ertoe bereid, in zijn nationale en zijn internationale beleid hiermee rekening te houden?

De staatssecretaris schrijft in zijn brief dat hij wil uitgaan van de richtlijnen van de OESO. De Europese Unie achtte mevrouw Verburg een samenhan-gender geheel van landen, die elkaar directer kunnen aanspreken. Het Europese Parlement heeft in januari 1999 een resolutie aangenomen waarin het pleit voor een Europees juridisch raamwerk voor de activiteiten van transnationale ondernemingen, waarin verdragen van de ILO, richtlijnen van de OESO en artikelen uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens moeten worden opgenomen. Wil de staatssecretaris zich inzetten voor de uitvoering van deze resolutie in Europees verband? Mevrouw Verburg sprak er begrip voor uit dat in de brief de WTO niet wordt genoemd, maar benadrukte dat het internationale bedrijfsleven nauw moet worden betrokken bij de uitvoering van afspraken over maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Bij aankopen, aanbestedingen en verkoop van materiaal treedt de overheid als ondernemer op en zou zij zich moeten baseren op een gedragscode voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Is de staatssecretaris ertoe bereid, voor de overheid zo’n gedragscode te hanteren?

Ten slotte wees mevrouw Verburg op de rol en de verantwoordelijkheid van de overheid in de driedeling markt, maatschappij en overheid. Is de staatssecretaris ertoe bereid, kredietgaranties, medefinanciering en projectontwikkeling te betrekken bij het beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?

De heer Rabbae (GroenLinks) was blij met de brief omdat het moeilijk blijkt te zijn, het thema ethiek en economie op de politieke agenda te krijgen. Hij betreurde het echter dat de staatssecretaris zich weliswaar in internationale organisaties wil inzetten voor bindende afspraken, maar nationaal passief blijft. Consumenten en bedrijven gaan vaak al verder dan de politiek; het minste wat van de staatssecretaris mag worden verwacht, is dat hij met de trend meegaat.

De fractie van GroenLinks heeft een tienpuntenplan voor maatschappelijk verantwoord ondernemen opgesteld. Een van die punten is de ontwikkeling van een handvest waarin op hoofdlijnen staat wat maatschappelijk verantwoord ondernemen inhoudt voor werkgevers en werknemers en voor de overheid. Er zijn weliswaar gedragscodes, maar niet bij alle bedrijven en zij zijn er niet op aan te spreken. Wat vindt de staatssecretaris van zo’n handvest?

De heer Rabbae steunde de opmerkingen van de heer Bos over de verslaglegging, in het bijzonder voor grote bedrijven. Desgevraagd bevestigde hij dat ook kleine bedrijven zich aan de regels moeten houden.

Vervolgens pleitte de heer Rabbae voor de instelling van een ombudsman die bemiddelt, klachten van NGO’s behandelt en jaarverslagen van bedrijven doorlicht. Ook bepleitte hij een issue-commissaris, die in de raad van commissarissen de activiteiten van de onderneming kan bijsturen op het punt van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hij sprak zich desgevraagd uit voor een issue-lid van de raad van bestuur, maar achtte het aanstellen van een issue-commissaris eerder haalbaar. Bij het verstrekken van opdrachten en als inkoper van producten en diensten zou de overheid volgens de heer Rabbae moeten stimuleren dat het bedrijfsleven zich committeert aan normen van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Voor de toepassing van het Nederlandse strafrecht bij schending van mensenrechten of internationale verdragen door een Nederlands bedrijf in het buitenland zag de heer Rabbae een analogie met de veroordeling in Nederland wegens pedofiele contacten in Thailand. Het gaat immers om normen die nationaal en internationaal zijn vastgesteld. Over het SER-advies vond de heer Rabbae de brief onduidelijk. Het ligt immers voor de hand dat de SER, waarin de belangrijkste betrokkenen zitten, adviseert aan de politiek. Als de staatssecretaris de SER niet om advies wil vragen, zou de Kamer het volgens hem zelf moeten doen.

De heer Van Middelkoop (GPV) benadrukte het belang van de vrije ondernemingsgewijze productie, maar meende dat van bedrijven wel mag worden gevraagd dat zij zich maatschappelijk verantwoorden, omdat zij soms grote macht hebben. In de slotconclusies van de Europese Raad in Keulen is aangekondigd dat er zal worden gewerkt aan het disciplineren van het internationale kapitaalverkeer om het flitskapitaal aan te pakken. Zoiets moet ook mogelijk zijn voor de schending van mensenrechten. Van de internationale economische orde zou meer een rechtsorde gemaakt moeten worden. De overheid kan overigens zelf het goede voorbeeld geven bij maatschappelijk verantwoord ondernemen. In verband met de aangekondigde brief over handelspolitiek wees de heer Van Middelkoop op het pleidooi van het CNV om in het akkoord van de WTO een bindende clausule voor ondernemingen op te nemen. Hij vroeg om een reactie van de staatssecretaris daarop.

Handelsmissies leken de heer Van Middelkoop een goede gelegenheid voor de staatssecretaris om onderwerpen van maatschappelijk verantwoord ondernemen te bespreken met het bedrijfsleven. Hij vermoedde dat er dan ernstigere zaken aan de orde komen dan in de politiek worden besproken.

In hoeverre wordt bij een subsidieaanvraag beoordeeld of een bedrijf meewerkt aan corruptie? Is er ooit subsidie teruggevraagd als achteraf bleek dat een bedrijf zich daaraan schuldig had gemaakt? De heer Van Middelkoop herinnerde aan de Europese gedragscode voor Zuid-Afrika, op grond waarvan het bedrijfsleven daar kon blijven investeren, maar daarbij wel bepaalde normen in acht moest nemen, zoals gelijke behandeling van zwarten en blanken en werknemersrechten. Dit heeft een bijdrage geleverd aan de omslag in het economische systeem van Zuid-Afrika. Acht de staatssecretaris een dergelijke gedragscode mogelijk voor maatschappelijk verantwoord ondernemen? De heer Van Middelkoop wees erop dat grote bedrijven de plicht tot milieuverslaglegging hebben. Hiervoor moeten zij in verband met het milieu aangeven wat de gevolgen van het bedrijfsmatige handelen zijn en welke maatregelen zij hebben genomen. Zo’n publieke verantwoording achtte hij ook mogelijk voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het was de heer Van Middelkoop uit de brief op een aantal punten niet duidelijk geworden wat de staatssecretaris mogelijk acht en wat hij wil bereiken, bij voorbeeld bij de versterking van richtlijnen voor arbeids-normen en milieustandaarden in OESO-verband. Uit de brief blijkt dat de staatssecretaris de effectiviteit van het nationaal contactpunt voor multinationale ondernemingen wil vergroten. Op welke manier en met welk doel wil hij dit doen?

De heer Van Middelkoop maakte uit de brief op dat bij grote subsidies aan bedrijven die in het buitenland investeren, niet standaard de normen van de ILO en de richtlijnen van de OESO gelden. Waarom is dit geen subsidievoorwaarde?

De heer Van Walsem (D66) benadrukte het belang van de gesprekken die de staatssecretaris met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties voert, en steunde diens voornemen om vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties op te nemen in handelsmissies. Wel pleitte hij voor een versterking van het beleid. Hij sprak de verwachting uit dat de publieke opinie bedrijven zal stimuleren om aandacht te blijven besteden aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. De overheid zou moeten stimuleren dat internationaal opererende ondernemingen zich er meer van bewust worden dat zij zich moeten houden aan de principes van internationaal recht. De staatssecretaris zet in zijn brief in op het niveau van de OESO, maar gaat voorbij aan het Europese niveau. Ziet de staatssecretaris reden om ook daar actief te zijn, mede gelet op de initiatieven van het Europese Parlement voor een gedragscode?

Voor wetgeving achtte de heer Van Walsem het nog te vroeg. Hiervoor moet er eerst een groter draagvlak worden gecreëerd en moeten de initiatieven uit het bedrijfsleven worden afgewacht. De staatssecretaris kan echter wel al met een referentiemodel komen, waaraan het bedrijfsleven zijn handelen kan toetsen. Dit is ook nodig voor een goede verslaglegging, die voorlopig op vrijwillige basis tot stand moet komen. De heer Van Walsem steunde de opmerking van de heer Bos dat van de overheid als aandeelhouder een actieve rol mag worden verwacht, en zag graag een positieve reactie van de staatssecretaris hierop tegemoet. Verder achtte hij het vanzelfsprekend dat bedrijven die zich schuldig maken aan grove schendingen van elementaire rechten, geen opdrachten en geen subsidie krijgen. Ten slotte bepleitte hij uitbreiding van het nationale contactpunt voor multinationale ondernemingen tot een vraagbaak voor het bedrijfsleven en andere organisaties.

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris benadrukte het belang van het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen en wees erop dat het beleid hiervoor weliswaar pas twee jaar bestaat, maar dat Nederland internationaal heel actief is. Het gaat hierbij om beïnvloeding van de relatie tussen economische activiteiten van Nederlandse ondernemingen in het buitenland en thema’s zoals milieu, mensenrechten, sociale normen en dierenwelzijn. Inmiddels zijn er gesprekken gevoerd met maatschappelijke organisaties en NGO’s en met bedrijven om inzicht te krijgen in de manier waarop Nederlandse bedrijven in het buitenland hiermee omgaan. In verband met de activiteiten van IHC Caland in Birma proberen de overheid en maatschappelijke organisaties het bedrijf al een jaar te bewegen tot het opstellen van een gedragscode, waarop het vervolgens kan worden aangesproken. Inmiddels heeft ook het ABP als aandeelhouder zich kritisch uitgelaten. Desgevraagd zei de staatssecretaris dat de instrumenten die hij op dit gebied heeft, niet zijn gebaseerd op overheidsbeleid maar op de internationale rechtsorde, zoals de richtlijn van de OESO uit 1976 en afspraken in ILO-verband. Hij was ervan overtuigd dat IHC Caland zich daaraan zal conformeren als de maatschappelijke druk op het bedrijf wordt opgevoerd.

Uitgaande van de vrijheid om internationaal zaken te doen, probeert de overheid bij uitwassen corrigerend op te treden. In extreme gevallen, zoals eertijds Zuid-Afrika en tegenwoordig Servië, worden er interna- tionaal afspraken gemaakt om economische druk uit te oefenen. Een actie van één land is immers niet effectief, omdat een bedrijf dan kan gaan opereren vanuit een ander land of een bedrijf in een ander land de activiteiten zal overnemen.

De staatssecretaris zag een belangrijke rol voor de overheid bij het stimuleren van de discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook heeft de overheid een rol in versterking van de internationale rechtsorde. In internationale fora stelt Nederland voortdurend dit onderwerp aan de orde om draagvlak te vinden. De staatssecretaris sprak zich dan ook ervoor uit dat de actualisering van de richtlijn van de OESO uit 1976 zo spoedig mogelijk wordt afgerond, opdat bedrijven erop kunnen worden aangesproken. Ook de dialoog met maatschappelijke organisaties is belangrijk voor de internationale context. Arbeidsnormen zijn onderwerp van overleg in de ILO. De staatssecretaris ondersteunde volledig de pogingen om nadere afspraken daarover te maken en was positief over datgene wat de laatste vijf jaar in ILO-verband was bereikt. Hij was er dan ook geen voorstander van de discussie over sociale normen helemaal over te brengen naar de WTO. Desgevraagd zei hij niet concreter te kunnen zijn omdat de discussie in de ILO pas kort geleden is gestart. De kern van deze discussie is de vraag hoe de sociale normen uit de conventies van de ILO kunnen worden verwerkt in de nieuwe gedragscode van de OESO.

De discussie over de tekst van de nieuwe richtlijn van de OESO, die onder Nederlands voorzitterschap wordt opgesteld, zal binnen enkele weken beginnen. De thema’s arbeid en milieu zullen daarin worden opgenomen op grond van de standaarden die in de ILO en de Verenigde Naties zijn ontwikkeld. De activiteiten in die verschillende gremia moeten elkaar versterken. Verder wordt wereldwijde toepasbaarheid van de richtlijn nagestreefd, waardoor deze veel effectiever zal worden. Hoewel de staatssecretaris de resolutie van het Europese Parlement positief beoordeelde, achtte hij afspraken in EU-verband minder effectief dan die in OESO-verband omdat de EU een smaller platform is dan de OESO.

De staatssecretaris sprak er zijn waardering voor uit dat het Nederlandse bedrijfsleven zeer actief bezig is met het thema maatschappelijk verantwoord ondernemen. Steeds meer bedrijven ontwikkelen een gedragscode en melden in hun jaarverslag hoe het in de praktijk daarmee gaat. Aanstaande vrijdag zal op een conferentie van het bedrijfsleven over het thema van de integere organisatie een rapport worden gepresenteerd van een onderzoek bij ongeveer honderd Nederlandse bedrijven naar de betekenis van de gedragscode als instrument om maatschappelijke betrokkenheid te bevorderen.

De staatssecretaris wilde het contactpunt voor multinationale ondernemingen effectiever maken, eventueel door er een vraagbaak aan te koppelen. In het begin van 1999 heeft het ministerie van Economische Zaken in OESO-verband een tweedaagse internationale conferentie over het thema investeringen en milieu gehouden, waaraan de NGO’s, universiteiten, het bedrijfsleven, overheden en de OESO hebben deelgenomen. Verder organiseert het ministerie in september een symposium over gedragscodes, waar een vertegenwoordiger van het Europese Parlement zal spreken over de aangenomen resolutie. De staatssecretaris nodigde de Kamer uit tot deelname aan die discussie. Dat de NGO’s kunnen participeren in internationale discussies, achtte de staatssecretaris van groot belang. De overheid probeert door frequent en intensief overleg maximaal gebruik te maken van de NGO’s. Zij zullen dan ook worden betrokken bij de Nederlandse delegatie naar de start van de volgende WTO-ronde in november. Bij handelsmissies worden niet alleen de NGO’s, maar ook mensenrechtenorganisaties betrokken. De staatssecretaris verklaarde dat hij tijdens handelsmissies steeds wordt geconfronteerd met de worsteling van bedrijven met wat wel en wat niet toelaatbaar is. In landen met opkomende markten heeft de overheid vaak niet de gewenste kwaliteit om smeergeldpraktijken te voorkomen. Bedrijven die in die landen actief zijn, kunnen zich daar niet aan onttrekken, maar blijken er wel zelf grenzen aan te stellen. Volgens regels van de EU en de WTO voor aanschaffingsprocedures mag de overheid wel eisen stellen bij een aankoop, maar niet bij een aankoop die daarmee niets te maken heeft. Het is dus in strijd met die internationale afspraken om bedrijven uit te sluiten los van een concrete aanbesteding.

De staatssecretaris achtte het consequent als bedrijven die een gedragscode hebben, over de praktische werking ervan rapporteren en zei deze verslaglegging te stimuleren in een constructieve dialoog. Hij wilde de bedrijven een kans geven om gedragscodes en de verslaglegging erover in praktijk te brengen. Mocht resultaat uitblijven, dan zag hij het als finale verantwoordelijkheid voor de overheid om verplichtingen op te leggen.

Voor het gebruik van het exportinstrumentarium zag de staatssecretaris geen mogelijkheden, omdat het bij export meestal gaat om producten die in Nederland zijn geproduceerd.

Er was de staatssecretaris geen geval bekend van een bedrijf dat subsidie had gekregen en zich achteraf aan corruptie schuldig bleek te hebben gemaakt. Hij zei in zo’n geval de mogelijkheden te willen bezien de overheidsbijdrage terug te vragen, wegens de strijdigheid met het overheidsbeleid.

De staatssecretaris sloot zich aan bij de opmerkingen uit de commissie over de overheid als aandeelhouder. De overheid heeft als zodanig een extra verantwoordelijkheid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, gedragscodes en de verslaglegging daarover. Hij zegde toe hierover overleg te zullen voeren met de bewindslieden onder wier verantwoordelijkheid dergelijke aandelenpakketten vallen en op korte termijn hierover aan de Kamer te rapporteren.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van Walsem dankte de staatssecretaris voor de toezegging over de overheid als aandeelhouder. Bij de overheid als inkoper verwachtte hij een hardere opstelling van de staatssecretaris in het geval van grove schendingen van mensenrechten. Hij nam ten slotte het standpunt in dat de afspraken in ILO-verband moeten worden verwerkt in de richtlijn van de OESO.

Ook de heer Bos was blij met de toezegging over de overheid als aandeelhouder. Hij zei niet langer een motie op dit punt te overwegen en te verwachten binnen een halfjaar informatie van de staatssecretaris te krijgen. Voor de bedrijven waarvan de overheid aandeelhouder is, moeten er gedragscodes komen die aansluiten bij de normen in ILO- en in OESO-verband.

De heer Bos was er teleurgesteld over dat de staatssecretaris weinig nieuws naar voren had gebracht. Hij sprak zijn volle steun uit voor alles wat de staatssecretaris had aangekondigd, maar hij achtte het onvoldoende. De door hem aangekondigde drie initiatieven zou hij dan ook doorzetten en hij nodigde andere politieke partijen en maatschappelijke organisaties uit om mee te doen.

De heer Blok signaleerde dat vrijwel geheel Afrika en een groot deel van Azië, waaronder China en India, afvallen, als bij exportgaranties de eis wordt gesteld dat in het ontvangende land wordt voldaan aan elementaire mensenrechten en aan milieucriteria. Om toch handel met die landen te kunnen drijven, zullen bedrijven dus moeten schipperen. In antwoord op een opmerking van de heer Bos zei hij dat het te gemakkelijk is om alleen eisen te stellen aan Nederlandse bedrijven, en dat dit niet effectief is. Verder sprak de heer Blok zich uit tegen extra regelgeving voor het Nederlandse bedrijfsleven, ook in verband met maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hij vond het te ver gaan om de duizenden kleine importeurs van textiel en huishoudelijke artikelen in Nederland allemaal te verplichten tot verslaglegging, zeker nu de Tweede Kamer onlangs een motie had aangenomen waarin wordt uitgesproken dat de administratievelastendruk voor het bedrijfsleven moet worden verlaagd.

Mevrouw Verburg ging ervan uit dat bedrijven met een gedragscode hierop zullen ingaan in hun jaarverslag, wegens de positieve beeldvorming daarvan.

Ook zij vond het antwoord van de staatssecretaris teleurstellend. Hij zet sterk in op internationaal overleg, maar zij achtte hem daarin kwetsbaar doordat hij in eigen land weinig maatregelen neemt. Verder zou de Nederlandse overheid initiatieven in Europees verband kunnen uitwerken en vervolgens kunnen uitbreiden naar de OESO en de WTO. Is de staatssecretaris ertoe bereid in Europees verband of in OESO-verband zodanige afspraken te bevorderen dat landen niet met elkaar concurreren op de ILO-normen?

Mevrouw Verburg had een antwoord gemist over de overheid als ondernemer. Zij overwoog de indiening van een motie over de overheid als cofinancier en subsidieverstrekker wegens het onduidelijke antwoord daarover.

Ook de heer Rabbae vond het antwoord van de staatssecretaris niet bevredigend. De staatssecretaris stelt zich internationaal weliswaar heel actief op, maar in Nederland zelf neemt hij te weinig initiatieven. De heer Rabbae vroeg de staatssecretaris alsnog in te gaan op de genoemde zaken uit het tienpuntenplan van GroenLinks. Een eventueel initiatiefwetsvoorstel van de heer Bos zei hij te zullen ondersteunen.

De heer Van Middelkoop sloot zich aan bij de drie door de heer Bos aangekondigde initiatieven. Het was hem niet duidelijk geworden of er een rechtstitel is om bedrijven aan te pakken die zich niet aan de regels houden.

Hij sprak zich uit voor stimulering van de verslaglegging, waarbij kleine bedrijven in eerste instantie kunnen worden ontzien. Voor grote bedrijven zijn de administratieve lasten hiervan niet erg groot en van hun verslaglegging kan een normerende werking uitgaan.

In de jaren zeventig zijn gemeenten die bedrijven uitsloten wegens handel met Zuid-Afrika, door de rechter in het ongelijk gesteld omdat het buitenlands beleid door de minister van Buitenlandse Zaken wordt gevoerd. Kan de staatssecretaris zeggen of dit in verband met maatschappelijk verantwoord ondernemen anders is?

Ten slotte sprak de heer Van Middelkoop zich uit voor het formuleren van een gedragscode om bedrijven zoals IHC Caland duidelijk te maken wat de Nederlandse overheid verstaat onder maatschappelijk verantwoord ondernemen.

De staatssecretaris beaamde dat het consequenties moet hebben als Nederlandse bedrijven zich in het buitenland schuldig maken aan grove schending van mensenrechten, maar was zo’n geval nooit tegengekomen. In het algemeen gedraagt het Nederlandse bedrijven zich internationaal goed.

In de geactualiseerde gedragscode van de OESO zullen de belangrijkste ILO-afspraken worden geïntegreerd, wat een versterking daarvan zal betekenen. De staatssecretaris verwachtte het volgende voorjaar een rapportage van de werkgroep die hieraan werkt. Informatie daarover zal direct aan de Tweede Kamer worden gezonden. Desgevraagd bevestigde hij dat de gedragscode van de OESO in beginsel alle elementen moet bevatten die Nederland van belang acht en benadrukte hij dat de Nederlandse overheid altijd maatschappelijk verantwoord moet handelen, wat de Tweede Kamer voortdurend toetst.

Voor de overheid als aandeelhouder meende de staatssecretaris dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft en onderwerpen van maatschappelijk verantwoord ondernemen moet inbrengen in de bedrijven. Hij zegde toe de Kamer uiterlijk in oktober hierover te rapporteren. In de jaren tachtig stelden vele Nederlandse gemeenten bij het verstrekken van opdrachten eisen aan bedrijven, bijvoorbeeld op het gebied van allochtonen en vrouwen. Een bedrijf dat het op een onderdeel heel goed deed, bleek het op een ander onderdeel echter heel slecht te doen. De staatssecretaris achtte de werkelijkheid dan ook te gecompliceerd voor dit soort voorwaarden. In reactie op een door de heer Bos genoemd voorbeeld wees hij erop dat de Verenigde Staten zich, in tegenstelling tot Nederland, niet altijd houden aan WTO-afspraken. De staatssecretaris benadrukte dat bij steunverlening aan een project in het buitenland steeds wordt nagegaan of het voldoet aan normen van mensenrechten, sociaal beleid enzovoorts.

Omdat het om een internationaal onderwerp gaat, achtte de staatssecretaris het logisch dat er internationaal naar oplossingen wordt gezocht. In Europese initiatieven, zoals de resolutie van het Europese Parlement, kon hij zich weliswaar vinden, maar zijn voorkeur ging uit naar afspraken in een groter geheel zoals de OESO. Alles wat hiertoe kan bijdragen, zei hij echter te zullen steunen.

De staatssecretaris wees erop dat, als het een Nederlands bedrijf verboden wordt om een bepaald project in het buitenland uit te voeren, een ander bedrijf in Europa het direct overneemt. Initiatieven op Europees niveau, in de ILO en in de OESO zijn ook bedoeld om duidelijke afspraken hierover te maken. In de praktijk blijkt het ene land echter minder streng met internationale regels om te gaan dan het andere. Dat hij nationaal te weinig zou doen, ontkende de staatssecretaris. Hij wees er nogmaals op dat hij bedrijven aanspreekt op hun verantwoordelijkheid. Concrete oplossingen moeten echter internationaal worden gezocht omdat het probleem internationaal is.

Wanneer een bedrijf zich schuldig maakt aan corruptie, kan het via het strafrecht worden aangepakt, maar voor ander verkeerd gedrag is dit vaak niet mogelijk. De staatssecretaris zegde toe in overleg met de minister van Justitie te bezien of er in de praktijk misschien toch meer mogelijkheden zijn en of de werking van het strafrecht op dit punt kan worden uitgebreid. De staatssecretaris was positief over de ontwikkeling dat er in bedrijven commissarissen met een specifiek onderwerp zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen worden belast, maar achtte dit de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Wel wilde hij bedrijven attenderen op deze mogelijkheid.

Zijn keuze voor direct contact met bedrijven, werkgevers, werknemers en maatschappelijke organisaties om hun standpunt over maatschappelijk verantwoord ondernemen te horen en hun daarop te kunnen aanspreken, achtte de staatssecretaris effectiever dan het vragen van advies aan de SER. Hij wilde echter wel die mogelijkheid bezien en zegde desgevraagd toe over de formulering van een eventuele adviesaanvraag overleg met de Tweede Kamer te zullen voeren.

De staatssecretaris wees erop dat hij de brief had geschreven in antwoord op vragen tijdens de begrotingsbehandeling en dat de brief slechts een stand van zaken weergeeft en geen eindpunt van het beleid markeert. De

Tweede Kamer zal vervolgens regelmatig worden geïnformeerd over de vorderingen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, internationaal en nationaal.

De voorzitter van de commissie, Biesheuvel

De griffier van de commissie, Tielens-Tripels

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.