Verslag algemeen overleg over de brief van 19 februari 1999 betreffende toerisme en recreatie - Toerisme en recreatie - Hoofdinhoud
Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 26419 - Toerisme en recreatie.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Toerisme en recreatie; Verslag algemeen overleg over de brief van 19 februari 1999 betreffende toerisme en recreatie |
---|---|
Documentdatum | 21-05-1999 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST35367 |
Kenmerk | 26419, nr. 2 |
Van | Staten-Generaal |
Commissie(s) | Economische Zaken (ez) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1998–1999
26 419
Toerisme en recreatie
Nr. 2
1 Samenstelling:
Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), M.B. Vos (GroenLinks), Van Zuijlen (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Hofstra (VVD), Van Walsem (D66), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Verburg (CDA), Bos (PvdA), Van Dok-van Weele (PvdA) en Blok (VVD).
Plv. leden: Verbugt (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GroenLinks), Kamp (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Bakker (D66), Cornielje (VVD), Schimmel (D66), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Koenders (PvdA), Rehwinkel (PvdA) en Udo (VVD).
2 Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Duivesteijn (PvdA), Stellingwerf (RPF), M.B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 21 mei 1999
De vaste commissies voor Economische Zaken1 en voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij2 hebben op 28 april 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Ybema van Economische Zaken en staatssecretaris Faber van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de brief van 19 februari 1999 betreffende toerisme en recreatie (26 419, nr. 1). Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Voûte-Droste (VVD) noemde drie punten die van belang zijn voor een florerende toeristische sector: samenwerking, synergie en kwaliteit. Dat er van samenwerking sprake is, blijkt wel uit het feit dat de staatssecretaris van Economische Zaken en de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zich beiden bij deze sector betrokken voelen en daar ook een gezamenlijke brief over hebben doen uitgaan. De toeristische sector verdient het om hoog op de politieke agenda te staan, vooral omdat deze sector een belangrijke bijdrage levert aan de groei van de werkgelegenheid. Ook voor het grotestedenbeleid – een speerpunt van Paars II – speelt de toeristische sector een belangrijke rol. Op Europees niveau groeit deze sector de laatste jaren sterk. Daardoor neemt ook de concurrentie toe. De voortgaande Europese eenwording zal de concurrentie nog verder aanwakkeren. Dan is het van belang een kwalitatief goed product te leveren. Veel aandacht zal dan ook besteed moeten worden aan promotie. Een knelpunt in dezen is de bereikbaarheid van toeristische trekpleisters, vooral in een dichtbevolkt land als Nederland. Ook daaraan zal aandacht moeten worden besteed. In de brief van beide staatssecretarissen staat dat de overheid randvoorwaarden moet scheppen om de toeristische en recreatieve sector te laten floreren. De sector moet vervolgens zelf binnen dat kader invulling geven aan het beleid. Op welke randvoorwaarden wordt hier gedoeld? Mevrouw
(PvdA), Udo (VVD) en Herrebrugh (PvdA). Plv. leden: Van Vliet (D66), Van Zuijlen (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Bos (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt
(VVD), Te Veldhuis (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), Reitsma (CDA), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), Dijksma (PvdA), Belinfante (PvdA), Voorhoeve (VVD) en De Boer (PvdA).
Voûte-Droste vroeg beide bewindslieden concreter aan te geven waarop hun beleid gericht is, bijvoorbeeld als het gaat om het KIC-stichting Recreatie en het toeristisch huis. Op 2 april is er een akkoord bereikt over de samenwerking tussen NBT en AVN. Mevrouw Voûte-Droste zag graag dat de overheid stimuleert dat NBT en AVN gaan fuseren. Zij stelde vervolgens dat de VVV’s een belangrijke rol spelen bij de promotie van het toeristisch product. Hoe kan gestimuleerd worden dat de VVV’s via een gezamenlijke aanpak werken? Hierin zullen gemeentes een belangrijke rol moeten spelen. EZ heeft in dezen een interventietaak. Op welke wijze wordt daaraan uitvoering gegeven? Gemeentes zouden ook opgeroepen moeten worden een toeristisch beleidsplan te maken. Een heikel punt is de toeristenbelasting. Het baarde mevrouw Voûte-Droste zorgen dat een aantal gemeentes toeristenbelasting heffen die niet altijd overeenkomt met het product dat geleverd wordt. Integendeel, vaak wordt met de inkomsten uit toeristenbelasting een gat op de begroting gevuld. Dat is toch niet de juiste manier om de kwaliteit van het toeristisch product te bevorderen. Kan de rijksoverheid hierin een bemiddelende rol spelen? Zij nodigde de regering uit een actieplan te ontwikkelen voor grote steden en verwees hierbij naar het project de Toeristische stad van het Nederlands bureau voor toerisme. Hiervoor zou geld beschikbaar moeten zijn uit het budget voor de grote steden.
Vervolgens vroeg zij naar de stand van zaken met betrekking tot het op initiatief van LNV gestarte project «Concurrentiekracht recreatie en toerisme», waarin wordt geanalyseerd hoe de natuur- en recreatiekwaliteit in de omgeving van toeristisch-recreatieve bedrijven kan bijdragen aan de verhoging van de concurrentiekracht van die bedrijven en mede wordt geanalyseerd wat daarin de rollen zijn van overheid en bedrijfsleven. Mevrouw Voûte-Droste was benieuwd naar de resultaten van het onderzoek dat wordt uitgevoerd naar de knelpunten bij de organisatie van evenementen, die ertoe leiden dat zij niet worden gerealiseerd of ver onder hun potentie blijven. Daarbij wordt ook aangegeven welke oplossingen daarvoor denkbaar zijn en welke rol een revolving fund hierbij zou kunnen spelen. Zij wees nog eens op het belang van het culturele erfgoed en gaf als voorbeeld het succes van de Vermeertentoonstelling. Musea zouden jaarlijks uitgenodigd kunnen worden een thematentoonstelling te organiseren, waarop het gehele bedrijfsleven kan inspelen. Zij dacht aan een bedrag van 5 mln. voor het revolving fund. Mevrouw Voûte-Droste verzocht de regering om een nadere evaluatie, waarin alle actiepunten worden opgenomen die EZ en LNV gezamenlijk coördineren. Daarvan zouden het op initiatief van LNV gestarte project «Concurrentiekracht, recreatie en toerisme» en het actieprogramma Zee van cultuur onderdeel moeten zijn. Tevens kan daarin worden aangegeven hoe verder inhoud wordt gegeven aan het beleid van Paars II op het gebied van toerisme en recreatie.
Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA) was verheugd over het feit dat LNV en EZ voor een gezamenlijk beleid voor de toeristische en recreatieve sector hebben gekozen. Wellicht zal deze sector in de toekomst de belangrijkste sector voor Nederland worden in termen van economische vooruitgang. Deze sector is belangrijk voor de dynamiek op het platteland, maar ook voor de grote steden. De toeristische en recreatieve sector zal in de toekomst meer ruimte nodig hebben, zowel figuurlijk als letterlijk. Krijgt de sector deze ruimte? Zij verwees naar de groei van 18 000 ha naar 25 000 ha tot het jaar 2030. Zijn de verschillende ministeries bereid dit te verwerken in de nota’s die zijn toegezegd?
Mevrouw Schreijer-Pierik wees erop dat haar signalen uit de toeristische sector hebben bereikt dat een zesde deel van Nederland te maken krijgt met de vogelrichtlijn. Wat zijn de consequenties hiervan voor het toeristisch beleid in het algemeen? Een en ander zou verwerkt moeten worden in het natuurbeleidsplan voor de eenentwintigste eeuw en in de nota Vitaal platteland, die binnenkort zal verschijnen. Er bestaat veel onzekerheid op dit punt binnen de toeristische en recreatieve sector. Zij stelde vervolgens dat de agrarische sector – de leefomgeving en het coulissenlandschap – meerwaarde heeft voor de toeristische en recreatieve sector. Een knelpunt voor mensen die met toerisme en recreatie beginnen op het platteland is de stankrichtlijn. Er moet zo snel mogelijk duidelijkheid komen over de beleidsvoornemens op dit gebied. Zij liet zich positief uit over het actieplan Zee van cultuur en stelde voor een dergelijk actieplan ook voor het platteland op te stellen. Het is een goede zaak dat veel aandacht uitgaat naar het grotesteden-beleid. Met name het project de Toeristische stad is een positief initiatief. Hoe wordt dit project gefinancierd? Welke rol spelen de regionale en de gemeentelijke VVV’s daarbij?
Van groot belang is het tot stand komen van het toeristisch huis, want Nederland is zeer zeker te klein voor versnippering. Het toeristisch huis moet dan ook zo snel mogelijk gerealiseerd worden, in samenwerking met de KIC-stichting Recreatie. Ook de Recron en het recreatieve bedrijfsleven moeten hierbij betrokken worden. Is uitwerking in deze vorm mogelijk, met name als het gaat om innovatieve projecten?
Mevrouw Schreijer-Pierik maakte zich zorgen over de toeristenbelasting. Hierover zijn gesprekken gevoerd met de VNG. Wat is het resultaat van deze gesprekken? Het lijkt af en toe een lokaal heffingsinstrument en er is sprake van grote verschillen tussen gemeentes. Ook de Nederlandse belastingadviseurs hebben recentelijk hun zorg uitgesproken ten aanzien van de lokale belastingen. Welke maatregelen worden genomen om de door KPMG gesignaleerde knelpunten weg te nemen? Zij stelde vervolgens dat het rekeningrijden negatief kan zijn voor de toeristische sector. Is de staatssecretaris van EZ het hiermee eens? Naar aanleiding van een artikel in het Algemeen Dagblad over de conceptnota natuur, bos en landschap vroeg zij of het klopt dat de recreatieve ondernemingen moeten meebetalen aan natuurontwikkelingen. Is er overleg geweest met de sector?
Zij vond dat het onderwerp toerisme en recreatie in veel provincies en gemeentes hoger op de agenda zou moeten staan, zeer zeker bij gemeentes. In de voorliggende brief is te veel sprake van versnippering van initiatieven. Hoe wordt hier het hoofd aan geboden? Wil Nederland op recreatief en toeristisch gebied niet achterop raken in Europees verband, dan zal er toch zeker een stimulerend beleid van de kant van de overheid gevoerd moeten worden. Er moet sprake zijn van meer onderzoek, van interventie en van coördinatie van beleid. Hoe wordt het Europees toetsingskader voor toeristisch beleid verwezenlijkt? Mevrouw Schreijer-Pierik was benieuwd naar de uitkomsten van het onderzoek naar de knelpunten verband houdende met het evenementenfonds. Festivals en evenementen zijn van groot belang voor toerisme en recreatie en voor de naamsbekendheid van Nederland. Ligt het in de bedoeling hier in de toekomst meer invulling en impulsen aan te geven? Zij had begrepen dat er de nodige subsidies verstrekt zullen worden voor toeristische en recreatieve activiteiten. Aan welke projecten wordt dan met name gedacht?
De heer Schoenmakers (PvdA) vond dat de toeristische en recreatieve sector complimenten verdient. De sector genereert een flinke omzet en biedt aan veel mensen werk. Uit alles blijkt een grote ambitie om de opgaande lijn voort te zetten. Aangezien de sector gevormd wordt door een groep «vrije jongens die niet gemakkelijk in de pas lopen», zal het niet altijd eenvoudig zijn om de kant van centralisatie en eenduidigheid in opvattingen en doelstellingen op te gaan. Dat is een niet gering probleem als gedacht wordt aan de concurrentieslag die Nederland in Europees verband aan moet gaan.
Een stad die in toeristisch en recreatief opzicht perfect is, moet goede horecavoorzieningen bieden: van frietkar tot viersterrenhotel. Dat geldt zowel voor grote als voor kleine gemeentes. De horecasector heeft dus een belangrijke functie bij het aanbieden van het toeristisch product. Helaas is de relatie tussen gemeentebesturen en deze kant van het toeristisch bedrijf niet altijd goed. Gemeentebesturen stellen eisen waaraan de horecasector niet kan of wil voldoen, bijvoorbeeld aan het uitzetten van terrassen. Dat baarde de heer Schoenmakers zorgen. Rijk en provincies kunnen veel doen, maar uiteindelijk maakt het gemeentebestuur de bestemmingsplannen. Van belang is dat de leefomgeving voor de inwoners van een stad goed is, dan is het voor een toerist ook een goed oord om te verblijven. Zo kunnen de recreant en de toerist gezamenlijk genieten van dezelfde voorziening.
In de brief van de staatssecretarissen staat dat de overheid op bepaalde punten aan de zijlijn gaat staan. Hoe ver gaat de overheid daarin? Wordt de sector helemaal aan zijn lot overgelaten of blijven er bepaalde fondsen over die tot doel hebben de spitsorganisaties in staat te stellen aan productontwikkeling te doen? Hoe ziet het ideaalbeeld eruit van de uiteindelijke organisatie van de horeca- en recreatiesector? Wordt gedacht aan één spitsorganisatie of aan een aantal zuilen naast elkaar? Dit laatste leidt dan toch weer tot vertakkingen en communicatieproblemen. Het punt van de financiering verdient zeker de aandacht. Wie is daar verantwoordelijk voor: Rijk, provincie, gemeente of de sector zelf? Een belangrijk middel is de toeristenbelasting, die in tal van gemeenten wordt gebruikt als algemeen dekkingsmiddel. Het zou beter zijn die belasting aan te wenden voor zaken die het toeristisch product ten goede komen. De heer Schoenmakers vond het geen goede zaak dat er bijna geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen een toerist en een recreant. Valt de recreant, in die optiek, ook onder de toeristenbelasting? Volgens de Van Dale is een toerist een «plezierreiziger» en een recreant «iemand die verpozing zoekt na zijn werk». Dat zijn twee totaal verschillende karakteriseringen. In dit verband vroeg hij hoe de openbaarheid van recreatiegebieden moet worden gezien. Blijven er recreatiegebieden die openbaar toegankelijk zijn? Waar begint dan de commercie, eventueel in tussenvormen? Is het bijvoorbeeld mogelijk via PPS-constructies natuurgebieden aan te leggen, waarbij de particulier een commerciële functie kan uitbaten?
De staatssecretarissen willen dat de Wet op de ruimtelijke ordening flexibeler wordt. Wat wordt daarmee bedoeld? Op welke onderdelen van de ruimtelijke ordening slaat dat?
Op bladzijde 4 van de brief van de staatssecretarissen wordt gesproken over de regeling versterking recreatie, met een fondsomvang van 2,2 mln. en de beleidsagenda voor milieu, toerisme en recreatie met een omvang van 2 mln. De sector heeft aangegeven dat die fondsen nauwelijks worden gebruikt. Is dat waar? Welke projecten worden daarvoor aangemeld en daaruit gefinancierd?
Ook de heer Ter Veer (D66) sprak zijn waardering uit voor de resultaten die de toeristische en recreatieve sector in Nederland op sociaal-economisch gebied heeft bereikt. Hij legde de nadruk op het sociale aspect. Naast het werk wordt veel tijd recreërend doorgebracht. Een succesvol beleid kan leiden tot minder stress bij mensen. Een succesvol beleid zou ook tot gevolg kunnen hebben dat men recreatie dicht bij huis vindt.
Twee departementen houden zich faciliërend en stimulerend bezig met deze sector. Het zwaartepunt van de activiteiten van EZ slaat neer in de steden en van LNV op het platteland. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft tot taak ondernemerschap te helpen ontwikkelen. Zeker in de toeristisch-recreatieve sector blijft er permanent ruimte voor verbetering en voor een extra inspanning. De heer Ter Veer vroeg om nadere informatie op dit punt.
De heer Ter Veer sloot zich aan bij de opmerkingen over de activiteiten van het NBT. Deze organisatie doet nuttig werk. Hij bracht vervolgens het plan voor een winkelgarantiefonds – dat al eerder door zijn partijgenoot de heer Van Walsem is geïntroduceerd – onder de aandacht, met de bedoeling de diversiteit van het winkelaanbod te vergroten en de eenvormigheid van de winkelcentra in de binnensteden te doorbreken. Winkelcentra in Nederlandse steden gaan in toenemende mate op elkaar lijken, waardoor de steden hun identiteit dreigen te verliezen. Deze eenvormigheid is velen een doorn in het oog. Beginnende zelfstandige winkeliers zouden meer kansen moeten krijgen om aantrekkelijke winkellocaties te bemachtigen.
Hij vroeg beide staatssecretarissen de brief van de Recron te becommentariëren, waarin staat dat de Recron het betreurt dat zij als overkoepelende organisatie van recreatieondernemers tot nu toe nooit als gesprekspartner werd beschouwd in het overleg van de ministeries met de sector. Op dat punt is ruimte voor verbetering. Deze omissie moet worden goedgemaakt. Hij had van het Platform ruimte voor recreatie een brief ontvangen, waarin melding wordt gemaakt van het feit dat extra hectaren recreatiegebied nodig zijn. Tot nu toe zijn 1500 hectare gerealiseerd, maar het platform meent dat er 7000 hectare nodig zijn. Dat is een flink verschil. Het gaat hierbij niet alleen om uitbreiding in hectares sec. Daar moet heel zorgvuldig mee omgegaan worden. Er moet gekeken worden naar de mogelijkheden van verweving van functies, waarbij landbouwkundig gebruik, het dienen van doelstellingen voor natuur en milieu en het scheppen van ruimte voor openluchtrecreatie samen kunnen gaan. In Brussel is afgesproken dat regionale ontwikkelingsplannen – ook wel genoemd rurale ontwikkelingsplannen – onderdeel van Europees beleid zijn geworden, laatstelijk definitief geformuleerd tijdens de top van Berlijn. Alle provincies gaan nu een regionaal ontwikkelingsplan maken, waarin ruimte zal zijn voor natuurontwikkeling. De heer Ter Veer vond dat hierbij ook de recreatieve kant en alle andere aspecten die in een regionaal ontwikkelingsplan van belang zijn, aan de orde moeten komen. Een en ander moet in oktober 1999 klaar zijn. Hij wees in dit verband op de verschillende nota’s die zijn verschenen en nog zullen verschijnen en die alle met elkaar moeten sporen. Voorkomen moet worden dat er per deelonderwerp steeds nieuwe nota’s verschijnen. Hij stelde dan ook voor zoveel mogelijk onderwerpen aan de orde te stellen in de regionale ontwikkelingsplannen. Dat kan misschien het schrijven van een extra nota schelen.
De heer Ter Veer noemde het besluit van voormalig staatssecretaris van EZ Vermeend om klassieke vaartuigen die gebruik maken van dieselmotoren vrij te stellen van accijns op diesel. Dat is in de desbetreffende sector met veel gejuich ontvangen. Hij vroeg de staatssecretaris van LNV te onderzoeken of het gebruik van biodiesel verplicht gesteld kan worden bij het gebruik van vaartuigen met dieselmotoren in de recreatieve sector. Dat zou een flinke impuls de goede kant op zijn voor een schoner milieu. Het ligt in de bedoeling in 2002 een floriade te organiseren. Wordt die planning gehaald? Zullen alle infrastructurele voorzieningen rondom dat project op tijd klaar zijn? Iedereen is het eens over het toeristisch-recreatief goed positioneren van Nederland en het zou dan ook heel spijtig zijn als in december 2001 blijkt dat die openingsdatum niet wordt gehaald.
Het antwoord van de regering
De staatssecretaris van Economische Zaken was het met alle sprekers eens dat de toeristische en recreatieve sector van buitengewoon belang is voor de economie. Het is één van de snelst groeiende sectoren in de Nederlandse economie.
De afgelopen jaren lag de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het toeristisch beleid bij de spitsorganisaties. Daar is bewust voor gekozen. Het gaat er vervolgens wel om dat de spitsorganisaties in die uitvoering zo effectief mogelijk optreden. De overheid moet zorgen voor de juiste randvoorwaarden waarbinnen de sector zich kan ontwikkelen en waarbinnen die spitsorganisaties effectief inhoud kunnen geven aan hun uitvoeringsverantwoordelijkheid.
Het verheugde de staatssecretaris dat de Kamer instemt met de nauwe samenwerking tussen de departementen van EZ en van LNV. Het grotestedenbeleid is een belangrijk aandachtspunt voor EZ en voor LNV ligt het accent vooral op het landelijk gebied. De afgelopen jaren heeft de sector zelf steeds meer verantwoordelijkheid gekregen en heeft de overheid meer afstand genomen. Hij wees daarbij op de taakuitbreiding van het NBT en de AVN. Dat vindt ook zijn weerslag in de organisatie binnen de departementen. Er is nu nog een betrekkelijk kleine eenheid beschikbaar voor beleidsontwikkeling op het departement van EZ. Gevraagd is naar de praktische uitwerking van het samen optrekken van EZ en LNV. In de brief is aangegeven dat toerisme en recreatie niet langer naast elkaar staan. Toerisme en recreatie zijn steeds meer met elkaar verweven geraakt. Het toeristisch bedrijfsleven kan niet zonder een recreatief hoogwaardige omgeving en bij recreatie is er ook steeds meer vraag naar toeristische elementen. Ook op beleidsniveau kan men daar niet omheen. Samenwerking en afstemming van beleid op departementaal niveau tussen LNV en EZ is dan ook een logische ontwikkeling daarbij. Dit beleid zal in de komende periode worden versterkt, zeker waar het gaat om de beoogde integratie van toerisme en recreatie in andere brede beleidsterreinen.
Gezamenlijke speerpunten zijn: het grotestedenbeleid, Vitaal platteland, ruimtelijke inrichting, verkeer en vervoer en het waterbeleid. Bij al deze onderwerpen komt de gezamenlijke inzet goed tot zijn recht. Die inzet komt in hoofdlijnen op het volgende neer. Getracht wordt toerisme en recreatie mee te laten wegen in deze brede beleidsterreinen vanuit een stevige en evenwichtige relatie tussen wonen en werken en recreatie en toerisme. Vervolgens moeten publieke middelen, die voor deze andere beleidsterreinen beschikbaar zijn, beter benut worden voor toeristische en recreatieve doeleinden. De integratieaanpak zal op termijn veel nuttiger en effectiever werken dan een aanpak met allerlei verschillende fondsen en projecten. Milieubelangen en economische belangen moeten niet gezien worden als elkaars tegenpolen. Belangrijk is daar de synergievoordelen van te zien.
Voor de toekomst van toerisme en recreatie is een verdere krachtenbundeling van kennis en expertise binnen de sector belangrijk. Daarin kan het toeristisch huis een grote rol spelen. De staatssecretaris hechtte dan ook aan een zo snel mogelijke realisering van het toeristisch huis. Om dat te bereiken zullen alle zeilen bijgezet worden. Er is onderzoek gedaan door het bureau voor economische argumentatie. Vervolgens is binnen de sector een afspraak gemaakt over de structuur. Het verheugde de staatssecretaris zeer dat tijdens het topberaad met de sector dat op 2 april heeft plaatsgevonden de bereidheid is uitgesproken om tot die ene spitsorganisatie te komen. Men heeft een traject in gang gezet om dat zo snel mogelijk te realiseren. Hij hechtte er zeer aan dat nog dit jaar tot een materiële fusie van NBT en AVN wordt gekomen. Hij zag dit als een belangrijke eerste stap. Er zullen vervolgens meer organisaties bij ondergebracht moeten worden. Op de vraag of hij wat dit betreft een ideaalbeeld heeft, antwoordde hij dat hij geen blauwdruk voor ogen heeft. De organisaties moeten zelf met een voorstel komen om het toeristisch-recreatief product zo effectief mogelijk te verkopen. Hij sprak wel zijn voorkeur uit voor een nog breder samenwerkingsverband dan alleen tussen het NBT en de AVN. Ook de ANVV en de regionale en provinciale VVV’s horen daarbij. Het zou goed zijn als op termijn organisaties als het Nederlands congresbureau en het KIC-stichting Recreatie ook onderdeel uit gaan maken van het toeristisch huis. Gedacht wordt dus aan een totale integratie. Hoe meer organisaties bij het toeristisch huis betrokken worden die aantoonbaar een bijdrage kunnen leveren aan die effectiviteit, des te beter is het. Nederland heeft precies de goede schaalgrootte om tot die ene hechte organisatie te komen. Dat zien de organisaties zelf ook. Het gaat echter om heel veel organisaties en dan kost samenvoeging nu eenmaal enige moeite. Het toeristisch huis zal een aantal kerntaken krijgen: het ontwikkelen van een algemene marketingstrategie, kennisvorming over relevante ontwikkelingen en over markten, algemene Hollandpromotie en het stimuleren van toeristische productontwikkeling die van nationaal en van internationaal belang is.
Bij de discussie over het evenementenfonds gaat het over twee soorten fondsen. Ten eerste is er het fonds voor evenementen en festivals waarop in de brief wordt gedoeld. Ten tweede is er het idee van een revolvingfund voor grootschalige activiteiten, met name in de museale sfeer. In de brief is aangegeven dat het fonds voor evenementen en festivals een impuls zou kunnen geven aan de evenementensector. Meer marktconforme financiering kan bijdragen aan de continuïteit van de evenementen doordat de organisatie op een stevige financiële basis wordt gegrondvest. Het bevordert ook zelfstandigheid en marktgerichtheid en zou de subsidieafhankelijkheid kunnen verminderen. Naar de mogelijkheden van zo’n revolving fund is onderzoek gedaan. Uit dat onderzoek blijkt dat een revolving fund voor financiering van evenementen niet haalbaar blijkt, omdat de markt onvoldoende revenuen oplevert. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de schaal waarop de evenementen en festivals plaatsvinden. Een evenementenfonds zou dus in die benadering betekenen dat er sprake is van een structurele financiering via een extra subsidie. Bovendien is er een grote kans dat andere fondsen die nu een rol spelen als financiers van die evenementen en festivals zich dan zullen terugtrekken. De mogelijkheid van een kennistransferpunt voor evenementenorganisatie, al dan niet in relatie tot het toeristisch huis, is zeker het onderzoeken waard, omdat het organiseren van kennis belangrijk is voor verbetering van het product.
Vervolgens ging de staatssecretaris in op het voorstel voor een revolving fund voor grootschalige tentoonstellingen en activiteiten, met name in de museale sfeer. Dergelijke grote tentoonstellingen zijn tot nu toe steeds tot stand gebracht zonder overheidssubsidie. Marktconform opereren is één van de doelstellingen geweest bij de verzelfstandiging van musea. Musea moeten meer geprikkeld worden om zelf de markt te verkennen. Daar komt bij dat het organiseren van tentoonstellingen een basistaak voor de musea is. De staatssecretaris uitte tegen deze achtergrond zijn twijfels over het door de overheid financieren van grote tentoonstellingen. De ervaring met de Vermeertentoonstelling heeft geleerd dat er een commerciële markt is. Als een dergelijk evenement goed wordt georganiseerd, kan er rendement mee behaald worden. Dat is natuurlijk een taak voor de markt. De staatssecretaris was echter wel bereid de mogelijke voordelen van zo’n revolving fund te onderzoeken en zegde toe dit punt op te nemen met de staatssecretaris van OCW en de Kamer hierover schriftelijk nader te informeren.
De staatssecretaris merkte naar aanleiding van de opmerkingen over de toeristenbelasting op dat het ministerie van Financiën primair verantwoordelijk is voor de lokalelastendruk. Dit ministerie heeft een aantal jaren geleden een zogenoemde monitor voor de lokalelastendruk ingesteld die jaarlijks registreert wat er op dat punt veranderd is. Elk jaar wordt op Prinsjesdag gerapporteerd over de ontwikkelingen op dat punt. Eind 1997 is op basis van een quick scanonderzoek in opdracht van het ministerie van Economische Zaken vastgesteld dat gemeenten bij het heffen van de toeristenbelasting binnen de kaders van de Gemeentewet blijven. Ook is daarbij gebleken dat in de meeste gemeenten de heffing mede is aangewend voor extra toeristische voorzieningen. De Gemeentewet dwingt de gemeenten ook niet om de inkomsten uit deze belasting uitsluitend aan te wenden voor toeristische voorzieningen. De bewindsman zag geen aanleiding voor een beleidsingrijpen. Wel kon hij toezeggen dat de ontwikkeling van de toeristenbelasting voortaan ook door het ministerie van EZ nauwgezet in de gaten zal worden gehouden. De staatssecretaris stelde vervolgens dat het toerisme één van de speerpunten is in de economische pijler van het grotestedenbeleid. Daarbij is de toeristische stad ook één van de te beogen beleidsdoelen. Via het regeerakkoord is er veel geld beschikbaar gesteld voor het grotestedenbeleid. Dat geld wordt de komende maanden via indicatieve verdelingen aan de G4 en G21 bekendgemaakt. Op grond daarvan moeten de gemeenten plannen en projecten indienen. Voorzover het gaat om de niet-fysieke activiteiten is toerisme een belangrijk aandachtspunt, omdat toerisme kan bijdragen aan de revitalisering van grote steden. Grote steden wordt op die manier de mogelijkheid geboden om gebruik te maken van middelen voor toerisme. Gemeenten die niet onder de G25 vallen doen ook mee via de AVN, die de steden ondersteunt bij de gemeentelijke beleidsplannen. Evenzo is er ondersteuning via het NBT, dat het thema de toeristische stad promoot. Hoeveel geld er voor toerisme beschikbaar is, hangt af van de kwaliteit van de plannen die men indient. Op dit moment kan men nog niet beschikken over deze budgettaire middelen. Het budget zal pas vanaf 2000 beschikbaar zijn. De staatssecretaris zag geen aanleiding voor een aparte evaluatie van de gezamenlijke beleidspunten van EZ en LNV. De Kamer wordt regelmatig gerapporteerd over de voortgang van dit beleid. Ook is het jaarlijks aan de orde bij de begrotingsbehandeling. Er verschijnen regelmatig deelnota’s, bijvoorbeeld in het kader van het grotestedenbeleid. Dat traject wordt nu in gang gezet en aan het eind van dit jaar worden de convenanten ingevuld en worden projecten toegewezen. Dan wordt de Kamer gerapporteerd over de toeristisch-recreatieve elementen verband houdend met het grotestedenbeleid. Elk beleidsterrein heeft te maken met toeristisch-recreatieve aspecten. Daarover zal dan ook per beleidsterrein worden gerapporteerd.
Met betrekking tot de vogelrichtlijn merkte de staatssecretaris op dat deze vooral betrekking heeft op de kernzones uit de ecologische hoofdstructuur. Deze EZ-lijn ten aanzien van het EHS-beleid is gericht op recreatief medegebruik. Dat blijft de inzet van EZ, ook bij de implementatie van de vogel- en habitatrichtlijn.
De staatssecretaris stelde dat de eenvormigheid van binnensteden hem ook een doorn in het oog is. Het is een aandachtspunt voor veel gemeenten en grote steden. Het grotestedenbeleid biedt de mogelijkheden om projecten in te dienen waarmee die eenvormigheid wordt tegengegaan. Overigens zal de minister van Economische Zaken nog reageren op het plan van de heer Van Walsem.
Op de vraag waarom de Recron geen gesprekspartner is in het overleg met de overheid en de sector antwoordde de staatssecretaris dat de Recron deelnemer is in het Platform toerisme en recreatie. Het ministerie van EZ voert regelmatig overleg met dat platform. Wat de relatie tussen rekeningrijden en toerisme betreft merkte de staatssecretaris op dat hij ervan uitgaat dat toeristen zich vooral buiten de spits in het verkeer begeven en derhalve de gevolgen van het rekeningrijden niet zullen ondervinden.
De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij was er ook van overtuigd dat de nauwe samenwerking met de staatssecretaris van Economische Zaken vruchten zal afwerpen voor het beleid dat gevoerd wordt voor de recreatieve en toeristische sector. Het is van belang dat beide ministeries werken aan de synergie tussen de twee beleidsterreinen, mede met het oog op komende nota’s. Zij noemde onder andere de Vijfde nota ruimtelijke ordening. Het recreatiebeleid dat LNV voert heeft alles te maken met het plattelandsbeleid, het natuurbeleid en het beleid gericht op de kwaliteit van de openbare ruimte. Bij dit alles spelen uiteraard milieuaspecten een belangrijke rol. Bij het recreatiebeleid staat de kwaliteit van de omgeving voorop.
De staatssecretaris was van mening dat recreatie steviger op de kaart gezet kan worden. Zij wees in dit verband op de nieuwe nota Natuur, bos en landschap, waarvan een eerste concept gereed is, en op de nota Vitaal platteland, die nog zal verschijnen. Beide nota’s zijn een nadere uitwerking van de nota Kracht en kwaliteit. In de nota Natuur, bos en landschap zal de recreatieve functie van de natuur een belangrijke rol spelen. Tezamen met de staatssecretaris van VROM, de staatssecretaris van VWS en met de minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid wordt gewerkt aan beleid dat is gericht op het groen in en om de stad. De recreatieve functie in de stad is een punt dat extra aandacht krijgt. Gestreefd wordt naar het realiseren van recreatie dichtbij huis, vooral van belang voor groepen met een beperkte actieradius, zoals oudere kinderen, allochtonen en mensen met weinig geld.
Vervolgens noemde zij de nota Vitaal platteland. Zij realiseerde zich zeer wel dat het agrarische landschap bijzonder waardevol is voor toerisme en recreatie. In de nota Natuur, bos en landschap zal dit element ook een belangrijke rol spelen. Het platteland heeft vele mogelijkheden. Om die ten volle te benutten zal samenwerking tussen aanbieders van recreatiemogelijkheden op regionaal niveau gestimuleerd moeten worden. Het betekent ook dat bedrijven de ruimte moeten hebben om zich te ontwikkelen. Dan moeten er natuurlijk wel kwalitatieve randvoorwaarden gesteld worden. Het betekent ook het vergroten van de toegankelijkheid van het platteland voor wandelaars, fietsers en watersporters. Er wordt interdepartementaal breed aan gewerkt om geld vrij te maken voor de groenvoorzieningen in en om de stad. Het streven is: het groen moet terug in de stad en er moet een betere verbinding zijn met het groen rondom de stad via groen-blauwe structuren met daarin recreatieve ruimtes.
De staatssecretaris deed melding van een zogeheten strategisch debat dat zij recentelijk heeft gevoerd met allerlei actoren in de recreatieve wereld. Daarbij was ook de Recron gesprekspartner. Gesproken is over mogelijkheden van een sterkere integratie van recreatie in beleid en over de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen overheid en bedrijfsleven. Zij was positief over het verloop van dit debat.
Op de vraag of het KIC-stichting Recreatie moet opgaan in het toeristisch huis antwoordde de staatssecretaris dat zij wat dat betreft terughoudend is. Het KIC moet zelf beoordelen met wie het wil samenwerken. Het is een zelfstandige organisatie. Daar ligt geen directe verantwoordelijkheid voor de overheid. Uiteraard vond zij het wel van groot belang dat er sprake is van samenwerking. Het leek haar niet zinvol nu al te spreken over een fusie.
Gevraagd is naar meer duidelijkheid over de consequenties van de habitat- en vogelrichtlijn. Die is nog niet te geven. De implementatie van deze richtlijnen en de definitieve aanwijzing van de gebieden zijn nog niet afgerond. Buiten kijf staat dat het huidige recreatief gebruik van vogel-richtlijngebieden gewoon door kan gaan. Met betrekking tot uitbreiding van de gebieden zal in het kader van het structuurschema Groene ruimte beoordeeld moeten worden wat in die richtlijngebieden passend en mogelijk is. Hierover is inmiddels overleg gevoerd met Recron en Hiswa.
De staatssecretaris heeft een en ander in een brief verwoord die in afschrift aan de Kamer is gezonden.
De staatssecretaris beaamde dat de stankrichtlijn belemmerend kan werken voor ondernemers die een toeristisch of recreatief bedrijf willen starten op het platteland. Zij deelde mede dat de minister van VROM toegezegd heeft hieraan aandacht te besteden in het kader van de reconstructiegebieden. Het heeft dus de politieke aandacht. Naar aanleiding van de vraag een actieplan voor het platteland op te stellen analoog aan het actieplan Zee van cultuur deelde de staatssecretaris mee dat er in toenemende mate aandacht is voor de culturele waarde van het platteland, van Nederland. Binnenkort wordt het Belvédèreproject geïntroduceerd, waarin met name die cultuurhistorische waarden tot uitdrukking komen. Dat zal ook in de nota Vitaal platteland worden verwerkt. Een apart actieplan leek de staatssecretaris dan ook niet nodig. Vervolgens merkte de staatssecretaris op dat over het meebetalen van recreatieve ondernemingen aan natuurontwikkelingen nog geen duidelijkheid bestaat. Dit punt wordt in de nota Natuur, bos en landschap aan de orde gesteld. Uit een onderzoek van de KPMG blijkt dat recreatieve ondernemers die in de nabijheid van natuurgebieden gevestigd zijn gemiddeld 30% van hun omzet daaraan te danken hebben. Het is interessant om na te gaan in hoeverre dat voor het natuurbeleid te verzilveren is. Uiteraard moet hierover overleg gevoerd worden met de sector. Ook het punt van PPS-structuren voor natuurgebieden zal nader uitgewerkt moeten worden. Private financiering kan wel degelijk een rol spelen bij de aanleg van natuurgebieden. Dat gebeurt ook al op beperkte schaal in bepaalde delen van het land.
Gevraagd is of de recreatiefondsen bij LNV wel voldoende worden benut. Die fondsen worden wel degelijk voldoende benut. Er dreigt zelfs een overtekening van de ingediende projecten. Er is dus zeker geen sprake van onderuitputting.
Zij deelde tot slot mede dat haar door het Platform ruimte voor recreatie een rapport is aangeboden, waarin de recreatiesector met één mond spreekt. Zij vond het een rapport dat voor de recreatie in Nederland van bijzonder groot belang zal zijn.
Nadere gedachtewisseling
Mevrouw Voûte-Droste (VVD) merkte op dat er binnen de sector veel gaande is op het gebied van productontwikkeling. Juist die nieuwe ontwikkelingen en de prille samenwerking die op verschillende fronten te zien is, zouden in een aparte nota aan de orde gesteld moeten worden. Zij vreesde voor versnippering als gewacht moet worden op de begrotingsbehandelingen. Dan is het toeristisch beleid slechts een klein onderdeel van de grote beleidsterreinen van EZ en LNV. Zij nodigde beide staatssecretarissen uit hun hechte samenwerking te concretiseren in een beleidsnota en deze over een jaar aan de Kamer voor te leggen.
Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA) vond de beantwoording van beide staatssecretarissen op vele punten verhelderend. Zij verzocht de bewindslieden eind van het jaar te rapporteren over de stand van zaken met betrekking tot het toeristisch huis. Wat de vogelrichtlijn betreft wilde zij dat nader onderzocht wordt waarom in sommige gevallen vergunningverlening geweigerd wordt. Zij verzocht de staatssecretarissen om een rapportage over de problemen met de toeristenbelasting.
De heer Schoenmakers (PvdA) kwam terug op zijn vraag over het flexibeler toepassen van de Wet op de ruimtelijke ordening in de sector voor recreatie en toerisme, waarover op bladzijde 3 van de brief van de staatssecretarissen wordt gesproken. Hij vond het een schitterend voornemen om meer groen in en om de stad te creëren. Het is echter wel de vraag of de gemeenten daaraan mee willen werken. Hoe denkt men gemeentebesturen van het belang daarvan te overtuigen, zonder dat er subsidiestromen aan te pas moeten komen?
De heer Ter Veer (D66) had nog geen antwoord gekregen op zijn vraag over de Floriade. Dit is een voorbeeld van privaat-publieke samenwerking. Wie werken daaraan mee? Zijn er van overheidswege toezeggingen gedaan voor financiële ondersteuning, hetzij in de vorm van subsidies, hetzij in de vorm van een garantstelling? Zullen de infrastructurele voorzieningen tijdig gereed zijn?
De staatssecretaris van Economische Zaken begreep de behoefte aan een apart stuk, waarin de Kamer periodiek geïnformeerd wordt over de voortgang van het totale traject. Hij stelde voor om jaarlijks in september te rapporteren bij de begrotingsbehandeling en daarnaast in het voorjaar aan de hand van een notitie alle onderwerpen nog eens apart de revue te laten passeren.
Wat het flexibeler toepassen van de Wet op de ruimtelijke ordening in de sector voor recreatie en toerisme betreft merkte hij op dat het er primair om gaat meer rekening te houden met toerisme in de bestemmingsplannen. Bij dit beleid wordt over het algemeen door provinciale en gemeentelijke autoriteiten via planvorming vastgelegd wat wel en wat niet mag en vooral waar iets wel of niet mag. Met de opmerking in de brief is bedoeld dat getracht moet worden de gemeenten ervan te overtuigen dat zij bij de inrichting van hun bestemmingsplannen meer ruimte laten voor de invulling van de toeristisch-recreatieve functie.
De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij merkte op dat de vogelrichtlijn in sommige gevallen belemmerend kan werken. Dat is de consequentie van het feit men het in Europees verband van belang vindt dat bepaalde gebieden beschermd moeten worden. Dat betekent dat er zorgvuldig mee omgegaan moet worden. Zij herhaalde dat bestaande activiteiten gewoon doorgang kunnen vinden en dat nieuwe activiteiten moeten worden getoetst aan de verschillende elementen. De vogelrichtlijn is dan één element.
Wat het groen in en om de stad betreft zei de staatssecretaris dat het Rijk wel degelijk van plan is om daar subsidie voor beschikbaar te stellen. Uit intensief overleg met de grote steden is gebleken dat men de doelstelling van meer groen in en om de stad heel graag wil realiseren. De staatssecretaris moest het antwoord op de vraag over de floriade schuldig blijven. Het is onderdeel van de portefeuille van de minister van LNV. Zij had begrepen dat de voorbereidingen tot nu toe op rolletjes lopen. Zij was bereid hiernaar bij de minister te informeren en zegde toe dat de Kamer ervan op de hoogte wordt gesteld als zich problemen voordoen.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Biesheuvel
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij,
Ter Veer
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Tielens-Tripels