Verslag algemeen overleg over genetisch veranderde organismen, (voedsel)veiligheid en keuzevrijheid - Biodiversiteit

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 26407 - Biodiversiteit.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Biodiversiteit; Verslag algemeen overleg over genetisch veranderde organismen, (voedsel)veiligheid en keuzevrijheid 
Document­datum 29-04-1999
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST35149
Kenmerk 26407, nr. 3
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1998–1999

26 407

Biodiversiteit

Nr. 3

1  Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Duivesteijn (PvdA), Stellingwerf (RPF), M.B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD) en Herrebrugh (PvdA). Plv. leden: Van Vliet (D66), Van Zuijlen (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Bos (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Te Veldhuis (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), Reitsma (CDA), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), Dijksma (PvdA), Belinfante (PvdA), Voorhoeve (VVD) en De Boer (PvdA).

2  Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), De Vries (VVD), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD) en Van der Hoek (PvdA).

Plv. leden: Van ’t Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Cherribi (VVD), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O.P.G. Vos (VVD) en Hamer (PvdA).

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 29 april 1999

De vaste commissies voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 14 april 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Faber van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en minister Borst-Eilers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

– genetisch veranderde organismen (voedsel)veiligheid en keuzevrijheid; – de vraagpuntennotitie d.d. 12 februari 1999 van de commissie en de antwoorden op deze vragen d.d. 7 april 1999 van de staatssecretaris van LNV en de minister van VWS (26 407,

nr. 2).

Een lijst met argumenten voor een moratorium is als bijlage bij dit verslag gedrukt.

Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Stellingwerf (RPF) deelde mee mede namens de GPV-fractie het woord te voeren. Hij riep in herinnering dat twee jaar geleden de Kamer een motie heeft aanvaard die ertoe strekt, voedselketens in stand te houden die vrij zijn van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) om de voedselveiligheid en de keuzevrijheid van de consument veilig te stellen. Zo’n GGO-vrije keten kan dienst doen als terugvaloptie, mocht het werken met genetisch gemanipuleerde planten en dieren uit de hand lopen. Een GGO-vrije keten is geen doel op zichzelf, maar de minst slechte optie, aangezien genetisch veranderd voedsel reeds een feit is. Onzekerheden en risico’s daarvan hadden van te voren meer fundamenteel onderzocht moeten worden.

De heer Stellingwerf benadrukte dat meer gekeken moet worden naar de relatie tussen nut en risico van het genetisch manipuleren van voedingsmiddelen, naar de nadelige gevolgen daarvan voor voedingsgewassen, naar het herbicidegebruik bij herbicideresistent gemaakte gewassen en naar de opbouw van antibioticaresistenties bij GGO-gewassen die een antibioticumgen hebben gekregen. Deze aspecten mogen momenteel niet eens bij de beoordeling worden betrokken. Deze tekortkomingen bij de introductie van GGO’s onderstreepte voor de heer Stellingwerf de noodzaak een pas op de plaats te maken. Hij bepleitte een moratorium vanwege de leemten en onduidelijkheden in de regelgeving rond GGO’s, voedselvrijheid en keuzevrijheid. De regering daarentegen spreekt over goede en betrouwbare procedures. Hij vroeg zich af hoe dat te rijmen valt met het feit dat de laatste jaren zoveel vergunningen met succes zijn aangevochten bij de Raad van State. Aan elke nieuwe introductie dienen terinzagelegging en inspraakmogelijkheden vooraf te gaan, overeenkomstig het Besluit GGO’s en biotechnologie bij dieren. De heer Stellingwerf merkte op dat de regering de onduidelijkheden alleen op Europees niveau ziet. Zij gaat echter voorbij aan het feit dat er vooral sprake is van wezenlijke verschillen in argumenten en ethische beoordelingen. Het optimisme van de regering spreekt ook uit de mededeling dat de Nederlandse consument positief tegen de huidige ontwikkelingen aankijkt. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de gemiddelde consument onwetend is over de ontwikkelingen van het GGO-houdende en GGO-vrije voedselaanbod. Een tiental organisaties heeft op 13 april een dringende oproep gedaan, een pas op de plaats te maken met de verdere introductie van nieuwe GGO’s in de voedselketen en de vrije natuur onder andere vanwege de onomkeerbaarheid van het proces. De discussie over GGO’s is principieel van aard. Bij genetische manipulatie gaat het over de erfelijke structuren van planten, dieren en mensen. Voor de fracties van GPV en RPF is de verantwoordelijkheid van schepsel tegenover de Schepper van wezenlijke betekenis. Hij wees op het rentmeesterschap hetgeen inhoudt dat de mens niet naar eigen believen de erfelijke structuren mag doorbreken. Het gaat om de identiteit van levende wezens. Lichtvaardigheid past niet, bescheidenheid des temeer. De discussie over GGO’s is gevoelig, omdat het over een primaire levensvoorwaarde gaat, namelijk het voedsel. Introductie van GGO’s vereist behoedzaamheid en visie. De politiek dient ten minste te garanderen dat de consument daadwerkelijk de vrijheid heeft en houdt om voor een voedingsmiddelenpakket te kiezen dat vrij is van genetisch veranderde organismen. Dat de regering de keuzevrijheid van de consument expliciet benoemt, ervoer de heer Stellingwerf als positief. Hetzelfde geldt voor het wettelijk regelen van het label «zonder gentechnologie geproduceerd». Het is winst dat de reguliere landbouw een bijdrage kan leveren aan de instandhouding van GGO-vrije ketens.

De regeringsnotitie straalt een te groot optimisme uit. Biotechnologie is een speerpunt van beleid. In de visie van de regering liggen op het terrein van biotechnologie en voeding kansen die benut moeten worden. GGO-vrije ketens moeten vooral via de markt van vraag en aanbod totstandkomen. Dat laatste baarde de heer Stellingwerf zorgen, omdat juist bij dit soort fundamentele kwesties vraag en aanbod niet bepalend kunnen en mogen zijn.

De regering acht voor de moderne biotechnologie een stimuleringsbeleid noodzakelijk om niet achterop te komen bij de VS en Canada, maar wie loopt voorop en wie achterop? De Amerikaanse overheid heeft te weinig greep op het proces. Als er geen sprake is van een wezenlijke structurele genetische wijziging, is er geen vergunningplicht. Hoe genetische manipulatie moet worden beoordeeld en wat daarbij de criteria zijn, blijft ook onduidelijk. De etikettering in de VS gebeurt op vrijwillige basis. Het verontrustte de heer Stellingwerf dat in de VS de moderne biotechnologie als een variant op de vroegere veredeling wordt beschouwd. Het wezenlijke verschil tussen veredeling en de moderne biotechnologie is dat de ene methode binnen de grenzen van de in de schepping aanwezige genetische structuren blijft, terwijl de biotechnologie juist tot doel heeft die grenzen te doorbreken. Erfelijk materiaal van mens, plant en dier is uitwisselbaar geworden. Die Amerikaanse visie heeft er recent toe geleid dat het biosafety protocol van de VN, tegen de zin van de EU en de ontwikkelingslanden, niet kon worden ondertekend. De regering wil zowel de biotechnologie stimuleren als de keuzevrijheid van de consument garanderen. In hoeverre is deze dubbeldoelstelling met de voorgestelde maatregel mogelijk? De overheid investeert in de biotechnologische sector. In de GGO-vrije sector moeten de markt en de consument dat doen. De regering wil de keuzevrijheid realiseren door etikettering en het wettelijk vastleggen van het begrip «zonder gentechniek geproduceerd». Het gaat echter niet alleen om herkenbaarheid, maar vooral om de beschikbaarheid van GGO-vrij voedsel. Nu is het GGO-vrije aanbod nog groot, maar binnen enkele jaren kan dat totaal anders zijn. De sector die vrij wil blijven van GGO’s moet daarvoor maximale inspanning plegen en verdient dan ook maximale bescherming. De heer Stellingwerf pleitte ervoor, op korte termijn een programma van eisen op te stellen, zodat er duidelijkheid komt over de vraag hoe de GGO-vrije sector daadwerkelijk GGO-vrij kan worden gehouden. Ziet de regering de noodzaak van zo’n programma van eisen in?

De heer Stellingwerf verzocht de regering het stimuleringsbeleid op beide terreinen te verduidelijken. Hoeveel geld gaat er naar de biotechnolo-gische sector en hoeveel naar de biologische? Hoeveel geld wordt besteed aan voorlichting over de biotechnologie en hoeveel aan voorlichting over de biologische en GGO-vrije sectoren? Op dit terrein is een belangrijke rol weggelegd voor de supermarktketens. De heer Stellingwerf vond het niet terecht dat de sector die GGO-vrij wil blijven, alle extra kosten daarvoor zelf moet opbrengen en in de productprijzen mag verwerken. Zo wordt GGO-vrij voedsel duurder. De gentechsector die deze veranderingen wenst, moet de meerkosten voor zijn rekening nemen. Hoe ziet de regering dat? Wil zij nog eens kijken naar de afgewezen subsidieaanvraag van Biologica voor een project om de keuze van consumenten voor een GGO-vrije voedselketen te stimuleren? De heer Stellingwerf was het oneens met de argumenten van de regering om een moratorium af te wijzen, omdat het de handelsbelangen te veel schaadt en geen zinvol doel dient. Hij deelde een lijst met elf redenen uit waarom een moratorium ingesteld dient te worden. De regering geeft in haar afwijzing van een moratorium aan dat een verbod op introductie van GGO’s na het doorlopen van de notificatieprocedure, alleen mogelijk is wanneer er sprake is van nieuwe inzichten. De heer Stellingwerf was het oneens met het standpunt van de regering dat Oostenrijk en Luxemburg in strijd handelen met richtlijn 90/220 i van de EU. Hij verzocht om een zodanige aanpassing van deze richtlijn dat een individueel land de principiële vrijheid behoudt de voedselketen GGO-vrij te houden. Is de regering bereid deze discussie in Europa aan te gaan? De heer Stellingwerf hoopte met zijn bijdrage duidelijk te hebben gemaakt, dat het om een zaak gaat die van levensbelang is en die in de komende eeuw een groot vraagstuk zal vormen. Het argument dat de moderne biotechnologie het wereldvoedselprobleem kan oplossen, gaat voorbij aan het feit dat er ruim voldoende voedsel is, maar dat het mankeert aan de verdeling. De discussie over medicijnen is een andere dan over genetisch gemanipuleerd voedsel. Een moratorium houdt niet in dat er geen research naar medicijnen meer gedaan kan worden.

De heer Van der Vlies (SGP) wees erop dat het gebruik van GGO’s in landbouwgewassen verschillende doelen dient, zoals herbiciden- en insectenresistentie. Hierdoor is het mogelijk milieuwinst te boeken, omdat minder gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn. Het was voor de heer Van der Vlies de vraag of alle middelen toegestaan zijn om deze doeleinden te bereiken. In de samenleving bestaat een positief beeld over het gebruik van GGO’s. De vraag is waarom deze ontwikkeling toch afgeremd moet worden.

De heer Van der Vlies benadrukte dat men goed dient te beseffen dat genetische manipulatie ingrijpt in de structuur van de schepping. Op het niveau van de bouwstenen van het leven worden veranderingen aangebracht in structuren die er door de Schepper zijn ingelegd. Op grond van de bijbel beleed hij dat de schepping zeer goed uit de hand van God is voortgekomen. Het rentmeesterschap als opdracht is daaruit voortgevloeid. Om die reden is het niet toegestaan in het geheel van de schepping naar eigen believen in te grijpen. Vanuit deze gedachte zei hij de discussie te voeren.

De stukken ademen een optimistische geest uit ten aanzien van het gebruik van GGO’s. De grondvraag welke principiële of ethische bedenkingen tegen het gebruik van GGO’s kunnen worden ingebracht, ontbreekt, hoewel juist daaraan aandacht besteed dient te worden. Het economische belang voert in de stukken de boventoon. Gesteld wordt dat Europa en Nederland dreigen achter te raken bij de mondiale ontwikkelingen. Een stimuleringsbeleid om die achterstand niet groter te maken, is volgens de regering noodzakelijk.

Uit onderzoek blijkt de weifelende houding van de consument jegens GGO-gebruik. Voor de regering moet dat een signaal zijn. Zit de consument te wachten op producten waarin GGO-grondstoffen zijn verwerkt? Velen beseffen niet eens dat zij reeds dergelijke producten consumeren. De regering gaat al te gemakkelijk voorbij aan de opvattingen hierover in de samenleving. Daarom dient een discussie op gang te worden gebracht, waarin meer duidelijkheid wordt verkregen over de maatschappelijke acceptatie van GGO-gebruik. Ziet de regering daarvoor mogelijkheden? Hoe vertaalt zij de kennelijke twijfel van velen over GGO-gebruik? Interpreteert de regering dit als uitvloeisel van een gebrek aan kennis of als een gevolg van een toch meer principiële afwijzing van biotechnologische ontwikkelingen? Hoe worden dergelijke signalen vertaald in het beleid?

Het effect van het gebruik van GGO’s op de volksgezondheid op de langere termijn moet voor de regering een punt van voortdurende aandacht zijn. Het beschermen en bewaken van de volksgezondheid is een primaire overheidstaak. De regering stelt dat de moderne biotechnologie veilig is. De heer Van der Vlies plaatste daar vraagtekens bij. In talloze studies wordt gewezen op de mogelijke gevolgen op lange termijn van GGO’s. Die gevolgen voor de volksgezondheid zijn nog niet te overzien. In de stukken wordt daaraan te snel voorbij gegaan. Hij verzocht de regering in te gaan op de tegenstrijdige wetenschappelijke opvattingen op dit punt en aan te geven waarom zij zich geïnspireerd weet door opvattingen die uitgaan van een risiconeutrale houding jegens GGO-gebruik. Een goede voorlichting aan de consument is van wezenlijke betekenis. De consument moet weten in welke levensmiddelen GGO-materiaal verwerkt is. Nog belangrijker is dat hij te allen tijde moet kunnen kiezen voor gegarandeerd GGO-vrije producten. De regering kiest voor marktwerking. Zolang er behoefte aan GGO-vrije producten is en er bedrijven zijn, die zich daarop instellen, zal de overheid stimulerende en faciliërende maatregelen treffen om die keuzevrijheid in stand te houden. Deze benadering is te beperkt. De overheid moet ervoor zorgen dat er altijd een mogelijkheid bestaat, een keuze te maken. Is de regering van mening dat dit meer is dan een kwestie van marktwerking? De heer Van der Vlies achtte het niet uitgesloten dat GGO-vrije producten geheel verdwijnen. Daartegen protesteerde hij nu reeds. Welke rol ziet de regering weggelegd voor de supermarkten bij het behoud van GGO-vrije producten? Erkent zij dat niet alleen ten aanzien van de producent van GGO-vrije producten stimulerend dient te worden opgetreden, maar ook ten aanzien van de supermarktketens? Etikettering is een bruikbaar instrument om bepaalde producten zichtbaar te maken voor de consument. Hij waardeerde de aankondiging van de regering over een wettelijk kader voor het gebruik van de aanduiding «zonder gentechniek geproduceerd», hoewel hij aan «GGO-vrij» de voorkeur geeft.

Op de gevolgen voor de biodiversiteit, de toepassing van de terminator-gentechnologie en de aansprakelijkheid bij mogelijke schadelijke gevolgen van GGO-gebruik zei de heer Van der Vlies niet in te gaan, omdat over de moderne biotechnologie nog een integrale beleidsnotitie wordt uitgebracht.

Over het verzoek tot een moratorium merkte de heer Van der Vlies op dat vanwege de stand van het onderzoek, de factoren van onzekerheid, de onduidelijke grenzen en het ontbreken van een wettelijke verankering van normen een pas op de plaats gemaakt moet worden. Dit betekent niet dat alle research wordt stopgezet.

De heer Udo (VVD) zei grote voordelen te zien in de moderne biotechnologie. Genetische modificatie maakt therapie en preventie van ziekten mogelijk die tot op heden niet behandelbaar zijn. Ook maakt genetische modificatie wereldwijd efficiëntere productie in de landbouw mogelijk met minder milieuproblemen omdat minder en betere bestrijdingsmiddelen kunnen worden toegepast. Met deze wetenschap worden nieuwe producten en processen ontwikkeld die duurzaam van aard zijn. De dynamiek van de biotechnologiemarkt biedt Nederland kansen in wetenschappelijk en economisch opzicht. Hij erkende de kritiek op GGO’s, waarbij met name ethische aspecten als eerbied en respect voor het leven, zorg en verantwoordelijkheid voor de gezondheid en welzijn van mens en dier een rol spelen.

De heer Udo had met belangstelling kennis genomen van het kabinetsstandpunt dat op hoofdlijnen overeenstemt met het zijne. De kansen die biotechnologie kan bieden, dreigen gemist te worden. Met welke maatregelen denken minister en staatssecretaris de biotechnologie meer te stimuleren?

De maatschappelijke acceptatie van de toepassing van moderne biotechnologie is in Nederland hoog. Dat is belangrijk voor de mate waarin GGO-voedingsmiddelen op de markt zullen komen. Waarom neemt de regering geen maatregelen om de consument en de producent te informeren en om meer vertrouwen te creëren in de veiligheid voor het milieu en de volksgezondheid, zodat het maatschappelijk draagvlak vergroot wordt? Het leek de heer Udo verstandig om de belemmeringen van de moderne biotechnologie voor het bedrijfsleven en de wetenschap nader te evolueren.

De regelgeving in Nederland biedt voldoende garanties voor de veiligheid voor het milieu en het voedsel. De voedselveiligheid wordt in Nederland gewaarborgd door toelatingsvereisten van de warenwetgeving voedingsmiddelen. Europa kent de Novel Foodsverordening waarin de toelatingsprocedure op communautair niveau is vastgelegd. Deze veiligheids-toetsing is cruciaal voor het milieu en de volksgezondheid en voor het vertrouwen in producten met GGO-bestanddelen. Bij die veiligheidsbeoordeling wordt vooral gelet op allergeniteit, antibioticumresistentie, herbiciden- en insectenresistentie. De heer Udo verzocht de regering de Kamer te informeren over de activiteiten van de commissie genetische modificatie (COGEM).

In Europa wordt de veiligheidstoets nog eens zorgvuldig overgedaan met behulp van een risicobeoordeling op onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu. Toelating, import en verbouw van plantaardige GGO’s zijn verboden als zij risico’s bevatten voor mens en milieu. De heer Udo hechtte sterk aan een strenge, zorgvuldige risicobeoordeling, omdat veiligheid en zekerheid van het grootste belang zijn bij consumptie van voedingsmiddelen. Dat in Europa heftige discussies op gang zijn gekomen over de verschillende risicobeoordelingen in de verschillende lidstaten baarde hem zorgen. Daardoor raakt de moderne biotechnologie in Europa achterop en dus ook in Nederland. Door deze problemen wordt de afhandeling van toelatingsprocedures voor GGO’s ernstig in gevaar gebracht. Als de regering meent dat dit ongewenst is, wat denkt zij daaraan op korte termijn te doen? Wil zij een actieplan opstellen om te komen tot een eenduidige interpretatie van risico’s en een daarop volgende adequate uitvoering van de toelatingsprocedures binnen de Europese Unie?

De heer Udo zei een groot voorstander te zijn van het stimuleren van keuzevrijheid voor de consument en dus van het etiketteren van producten. Etikettering heeft slechts zin indien de controleerbaarheid vaststaat en wanneer het redelijkerwijze mogelijk is de herkomst van de producten te achterhalen. Hij erkende dat niet voor 100% gegarandeerd kan worden dat producten GGO-vrij zijn. Daarom dienen er randvoorwaarden geschapen te worden waarbinnen de reguliere landbouw in Nederland een GGO-vrije productie tot stand kan laten komen. Het bedrijfsleven zal stringente afspraken met de verschillende actoren moeten maken. Voor de GGO-vrije voedselketen dient zo snel mogelijk een drempelwaarde te worden ontwikkeld. Dit schept duidelijkheid voor het bedrijfsleven om het GGO-vrije keurmerk te kunnen garanderen en voor de biotechnologische industrie om door te gaan met nieuwe initiatieven. De heer Udo steunde het voornemen van de regering de keuzevrijheid voor de consument te vergroten door hiervoor een wettelijk kader te ontwikkelen. Hoe denkt zij het voor het midden- en kleinbedrijf mogelijk te maken, een GGO-vrije keten te creëren?

Aangezien de vertragingen met de procedures in Europa een ongewenste ontwikkeling zijn, verzocht de heer Udo de regering in Brussel om steun te zoeken voor de oprichting van een Food Agency, overeenkomstig het agentschap voor de toelating van medicijnen in de Europese Unie en analoog aan het Amerikaanse Food and Drug Administration. De instelling van een Europese instantie zal in de toekomst van groot belang zijn voor de totstandkoming van reeds bestaande en nieuwe verdragen van de World Trade Organisation (WTO). Nederland dient bij de instelling van een Food Agency het voortouw te nemen. Het Food Agency moet een volledige vervanging vormen van de bemoeienis van de lidstaten met de Brusselse procedure.

De toelating van GGO’s op de wereldmarkt heeft alles te maken met de WTO-discussie. Een dreigend Europees protectionisme van GGO-producten ten opzichte van de VS kan voor Nederlandse agrarische producten de nodige risico’s inhouden. Daarom dienen handelsbelemmeringen te worden tegengegaan. Doordat de goedkeuring van GGO-gewassen in de EU sterk achterblijft bij die in Amerika kan de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie op termijn in gevaar komen. Terecht worden producten uit de VS conform de Novel Foodverordening beoordeeld op veiligheid voor milieu en volksgezondheid. Aangezien het kabinet constateert dat de mondiale standaard voor GGO-voedingsmiddelen niet op korte termijn is te verwachten, verzocht de heer Udo de bewindslieden in Brussel initiatieven te ontplooien om de mondiale standaard te bespoedigen. De heer Udo wees erop dat biotechnologie ten behoeve van volksgezondheid onontbeerlijk is. Patiëntenorganisaties, wetenschappelijke wereld en bedrijfsleven hebben hun zorg geuit over de lengte van de procedures. Zij doen een beroep op de politiek een beter klimaat te scheppen rond het biotechnologisch onderzoek. Daarom is het nodig dat een werkbaar beoordelingssysteem wordt gecreëerd dat zorgvuldig is en voorziet in een ethische toetsing die berust op realiteitswaarde. Het GGO-beleid ten aanzien van wetenschappelijke bedrijven zal binnen Nederland stimulerend moeten blijven, zodat dit soort bedrijven niet naar het buitenland uitwijkt. De heer Udo vroeg de minister van VWS extra aandacht voor de noden en wensen van de patiëntenorganisaties. De heer Udo concludeerde dat, om de positie van de moderne biotechnologie binnen Nederland te versterken, het kabinet een stimuleringsbeleid moet voeren, waarbij de wetgeving transparant is en het duidelijk wordt onder welke voorwaarden een GGO-vrije voedselketen kan ontstaan. Elementen die hierbij van het grootste belang zijn, zijn de drempelwaarden en de negatieve lijst binnen Nederland en Europa. Nederland zal binnen de EU nieuwe initiatieven moeten nemen om de risicobeoordeling te harmoniseren, rekening houdend met een veilige standaard voor milieu en volksgezondheid.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA) merkte op dat de discussie over biotechnologie al vele jaren wordt gevoerd, waarbij verschillende aspecten van biotechnologie aan de orde kwamen. De humane gezondheidszorg is nu volop in discussie. Dat biotechnologie voor de gezondheidszorg nieuwe perspectieven kan bieden voor veel patiënten is een belangrijke invalshoek. De grote belangstelling voor de agrofoodsector heeft te maken met de stroomversnelling waarin deze sector terecht is gekomen en met het besef dat bij ongewenste ontwikkelingen de koers niet gemakkelijk veranderd kan worden. Het gaat om het dagelijks voedsel dat in toenemende mate wordt voorzien van ingrediënten waarin GGO’s zijn verwerkt. De consument is zich daarvan niet of nog niet bewust. De regering dient daarover meer voorlichting te geven. De keuzevrijheid van de consument dient gegarandeerd te zijn.

Mevrouw Swildens stelde dat het de vraag blijft waarom we GGO’s in de voedselproductie toelaten. Is het mogelijk deze nieuwe techniek duurzaam te benutten als de nadelen worden afgewogen tegen de voordelen? Het argument dat Europa mondiaal gezien achterop raakt bij de VS en Japan sprak haar niet aan. Nederland draagt ook verantwoordelijkheid voor de Derde Wereld. Aangezien het gaat om de gezondheid van mens en dier, het milieu en de biodiversiteit, dat wil zeggen om de levende genenbank kan men niet voorzichtig genoeg zijn. Als men dan toch risico’s wil nemen, verkoos zij het risico achterop te raken.

Het argument van het veiligstellen van de voedselvoorziening voor de wereldbevolking vond mevrouw Swildens discutabel. Zij wees op de positie van monopolisten voor de Derde Wereld. Met moderne, duurzame biologische landbouw kan de wereldbevolking worden gevoed met behoud van biodiversiteit.

Hoewel de bewindslieden schrijven dat Nederland en Europa strenge waarborgen hanteren voor het toelaten van GGO’s en producten, verontrustte het mevrouw Swildens dat de EU geen overeenstemming kent over de risicobeoordeling en -aanvaarding. Het feit dat sommige veranderingen over de natuurlijke grenzen heengaan, roept de vraag op of op termijn de combinatie van genen voor de gezondheid van mensen risico’s inhoudt. Dat betreft onder andere de allergeniteit en de antibioticaresistentie. Een detectiesysteem voor samengestelde producten ontbreekt nog. De effecten van herbicideresistentie en bestrijdingsmiddelen kunnen weliswaar getest worden, maar hoe moet men testen als men niet weet waarnaar men moet zoeken? De combinatie van sommige genen is immers nog niet eerder door mensen geconsumeerd. Via genetisch gemodificeerd veevoer kan dat doordringen. De productaansprakelijkheid biedt de individuele consument weinig soelaas, mocht later blijken dat toch een en ander is fout gegaan. Het is immers al vaker voorgekomen, dat achteraf moest worden vastgesteld, dat de verkeerde beslissingen zijn genomen op het moment van productie.

Mevrouw Swildens stelde dat om de keuzevrijheid van de consument te waarborgen een zo objectief mogelijke publieksvoorlichting door de overheid dringend noodzakelijk is. Over de biotechnologie dient een breed maatschappelijk debat gevoerd te worden. Voor de keuzevrijheid is etikettering van groot belang. De Europese richtlijnen lopen vertraging op en zijn bovendien niet volledig. Zij verzocht de bewindslieden te stimuleren dat daaraan binnen Europa voortvarend wordt gewerkt. In verband met het label «zonder gentechniek geproduceerd» vroeg mevrouw Swildens de bewindslieden naar de drempelwaarde. Zij verzocht de bewindslieden van LNV zich extra in te zetten voor biologische landbouw.

Mevrouw Swildens herinnerde eraan dat in het verleden de nodige debatten zijn gevoerd over de risico’s van GGO’s voor het milieu. De commissie genetische modificatie (COGEM) kan om advies worden gevraagd. Er moeten waarborgen gegeven worden tegen overwaaien van stuifmeel van GGO-gewassen naar de omgeving, waardoor het predikaat GGO-vrij in gevaar kan komen. Volgens recent onderzoek is de procedure voor vergunningverlening in de praktijk niet transparant. Zij concludeerde dat er een betere monitoring moet komen en dat de risicoanalyse aangepast moet worden aan de nieuwe kennis en inzichten. Mevrouw Swildens kon zich niet goed voorstellen hoe een pas op de plaats gemaakt kan worden voor GGO-producten die reeds gangbaar zijn. Alleen voor nieuwe producten is een en ander denkbaar. Voor het in Nederland verbouwen van GGO-gewassen en veldproeven is een pas op de plaats gedurende de periode dat in openheid en vertrouwen het debat met de samenleving gevoerd wordt, een goede gedachte. Daarna kan de beslissing genomen worden hoe verder te gaan.

De heer Ter Veer (D66) merkte op dat de moderne consument informatie en openheid vraagt over zijn voedsel. De overheid dient niet alleen de voedselveiligheid te garanderen, maar ook extra informatie daarover te geven. Hij was het ermee eens dat naast het label voor biologisch-ecologisch geproduceerd voedsel, er nu ook voedsel komt dat het label mag voeren «zonder gentechniek geproduceerd». De overheid moet door het stellen van voorwaarden ervoor zorgen dat deze keten een eigen leven kan gaan leiden en levensvatbaar wordt.

De heer Ter Veer zei tegen een moratorium op GGO’s te zijn. De moderne tijd brengt moderne productietechnieken mee. Hij was voorstander van GGO’s als modern middel dat te hulp geroepen kan worden, mits aan strenge eisen wordt voldaan. Hij sloot zich aan bij het verzoek aan de regering aan te geven hoe zij die regelgeving opstelt, controleert en afdwingt en vroeg zich af of er nog ruimte is voor verbetering en verbijzondering.

De heer Ter Veer miste de publieke discussie over GGO’s. Hij constateerde dat er nog steeds geen sprake is van een uitwisseling van visies en standpunten. Hij sloot zich aan bij de oproep aan de regering een brede maatschappelijke discussie te entameren.

Het kenmerk van de eenentwintigste eeuw is globalisering, hetgeen een wereldwijde uitwisseling van producten inhoudt. Dat vereist wereldwijde regelgeving, alsmede de controle daarop. De situatie op dat punt is echter verre van ideaal. Het element consumer concerns wordt in Amerika en Canada node gemist. Daarover moet met de producenten gediscussieerd worden, hoewel hij zich realiseerde dat deze discussie nog heel lang vruchteloos kan blijven. Bij de voorbereiding van de nieuwe WTO-onderhandelingen is reeds afgesproken dat de consumer concerns daarbij een rol zullen spelen. Hij riep de bewindslieden op, zich op dat terrein actief op te stellen bij deze onderhandelingen en in Brussel. De heer Ter Veer betreurde het te moeten vaststellen dat de EU zich kenmerkt door non decision making. Er is geen enkele voortgang gemaakt met de regulering en etikettering van de nieuwe GGO-techniek. Nu lijkt de omgekeerde route te zijn ingezet, waarbij Nederland in navolging van en in samenwerking met Duitsland op nationaal c.q. bilateraal niveau begint met regelgeving die wel voortvarend, reëel, controleerbaar en afdwingbaar is. Hetzelfde geldt voor de Novel Foodverordeningen, waarvoor Nederland misschien ook in samenwerking met Duitsland regelgeving kan opstellen. De heer Ter Veer miste de deelname van de voedingsmiddelenindustrie en van de levensmiddelenvoorzieningsketen aan de brede publieksdiscussie over deze nieuwe techniek. De heer Ter Veer meende dat er sprake is van een ondefinieerbare grens tussen enerzijds geneesmiddelen en anderzijds de toepassing van GGO’s

in de voeding. Om die reden achtte hij het bepleite moratorium onuitvoerbaar en ongewenst.

Om de biodiversiteit veilig te stellen en te garanderen, doet Nederland mee aan de genenbank die met een relatief gering bedrag deze wereldwijde taak moet uitvoeren. De heer Ter Veer maande de staatssecretaris van LNV bij het zoeken naar eventuele nieuwe bezuinigingen de genenbank ongemoeid te laten.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA) constateerde dat er de laatste tijd veel ophef, emotie en rumoer is over GGO’s onder wetenschappers, producenten en consumenten in de verschillende lidstaten van de EU. Het ingrijpen in de genenstructuur van planten en dieren roept in de samenleving ethische bezwaren op. Ook is er de vrees voor onveiligheid van voedsel en blijvende nadelige gevolgen voor de gezondheid van mens en dier. Aan de andere kant zijn er zeer positieve geluiden te vernemen over de ontwikkelingen en het gebruik van GGO’s vanwege de mogelijkheden van onder meer betere voedselvoorziening en minder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er is veel onduidelijkheid voor burgers en producenten.

Mevrouw Eisses duidde op de complexe relatie tussen mens en natuurlijke omgeving. De mens is niet de eigenaar van de natuurlijke omgeving, maar de beheerder en heeft vanuit dit rentmeesterschap de plicht zorgvuldig en respectvol met de schepping om te gaan. Een goed rentmeesterschap verzet zich niet tegen het toepassen van genetische modificatie van planten. Wanneer de genetische modificatie ertoe leidt dat het nuttig gebruik van de plant wordt verbeterd en de teeltwijze het milieu minder belast, is zij acceptabel. Iedere GGO dient uitgebreid op milieuveiligheid gecontroleerd te worden, het liefst volgens een uniforme Europees richtlijn. Zij benadrukte dat het haar in dit debat alleen gaat om het gebruik van GGO’s bij voedingsmiddelen.

Mevrouw Eisses koos voor een ja-mitsbenadering. Dus ja, mits voldaan wordt aan een aantal zeer belangrijke voorwaarden. Over de productie en het gebruik van GGO’s oordeelde zij positief, hoewel daaraan risico’s verbonden zijn. Bij alle ontwikkelingen dient de vraag gesteld te worden hoe schade voorkomen kan worden, wie verantwoordelijk is en hoe het welzijn het beste kan worden gediend. De overheid heeft vanuit haar zorgplicht een sterk normerende taak. Zij zal de bandbreedte moeten aangeven en kaders moeten vaststellen waarbinnen GGO’s mogen worden toegepast. De overheid heeft de taak, risico’s zo klein mogelijk te maken en randvoorwaarden te creëren voor gentechniekvrije productieketens, voor duidelijke etikettering en voedselveiligheid. Zij moet daarbij de concurrentiepositie van Nederland in het oog houden. De overheid mag dit niet overlaten aan de markt.

De toelatingsprocedures voor de introductie van GGO’s in het milieu en in de voeding lijken adequaat te zijn. Mevrouw Eisses achtte het een lacune in de EU-regelgeving dat veevoedergrondstoffen op GGO-basis geïmporteerd en vervoederd kunnen worden, zonder op veiligheid gecontroleerd te zijn. Zij vroeg de bewindsvrouwen in EU-verband op een betere regeling aan te dringen. Bij de GGO’s dient de naleving van de Europese en Nederlandse wet- en regelgeving streng gecontroleerd te worden. Zij pleitte voorts voor verplichte monitoringbepalingen in beide richtlijnen, in ieder geval in richtlijn 90/220 i. Kunnen de bewindsvrouwen toelichten welke andere wijzigingen in deze richtlijn overwogen worden? Mevrouw Eisses hield vast aan de huidige case-by-casebenadering. De regering overweegt deze benadering te verlaten. Het wetenschappelijk onderzoek naar de risico’s van gentechnologie op planten voor mens, dier en milieu dient voortgezet te worden. De resultaten daarvan dienen bij de toelatingsprocedures betrokken te worden. Mevrouw Eisses drong tevens aan op onderzoek naar de gevolgen van herbiciden- en insecticideresistentie. Wat is het risico op allergeniteit?

De EU-lidstaten beoordelen ondanks de geharmoniseerde regelgeving op verschillende wijze de risico’s van het gebruik van GGO’s in voedingsmiddelen. Moratoria in bepaalde landen hebben tot gevolg dat de toelatingsprocedures in andere landen stilliggen. Gezien deze ontwikkelingen verzocht mevrouw Eisses om de oprichting van een gezaghebbend, onafhankelijk Europees instituut dat zich, al dan niet in samenwerking met de andere lidstaten, bezig houdt met de veiligheidsbeoordeling van GGO-producten voor mens en dier. Om de harmonisatie van de regelgeving in Europa en van de risicobeoordeling tussen de lidstaten te bereiken, is maximale inspanning vereist. Willen de bewindslieden hierop reageren?

Kunnen de bewindslieden meer informatie geven over de berichtgeving in Trouw van zaterdag 10 april over het in opdracht van Greenpeace uitgevoerde onderzoek en de daarin veronderstelde nalatigheid inzake het ontbreken van gegevens over proefvelden met veranderde gewassen? Het antwoord op vraag 13 geeft andere informatie. Nog helderder toetsingscriteria kunnen de besluitvorming over toelating transparanter maken, zodat er meer draagvlak ontstaat.

Producenten en consumenten hebben keuzevrijheid als zij bekend zijn met het bestaan van GGO’s, als er goede voorlichting over is en er juiste en duidelijke etikettering is over het bestaan van gentechniekvrije ketens. De bewindslieden schrijven dat Nederlanders het meest bewust zijn van GGO’s. Het NIPO toont andere resultaten. Mevrouw Eisses verzocht de bewindslieden de informatie aan de burgers op een nog toegankelijker wijze te presenteren. Kan op een internetpagina van een voedingscentrum aangegeven worden welke risicofactoren onderzocht zijn en wat de uiteindelijke uitkomst is?

Mevrouw Eisses onderstreepte het belang van het ontwikkelen van een wettelijk kader waarin de randvoorwaarden en de criteria voor het gebruik van de claim gentechniekvrij worden vastgelegd. Zij verzocht de bewindslieden hiermee zo spoedig mogelijk te beginnen en de Kamer op korte termijn daarover te informeren. Voor de etikettering is het tot stand brengen van Europese regelgeving dringend noodzakelijk. Voorzien de bewindsvrouwen problemen hiermee?

Mevrouw Eisses stemde in met de vaststelling van een drempelwaarde binnen Europa voor onvrijwillige contaminaties van niet-GGO-producten met GGO-materiaal. Aan welke drempelwaarde denken de bewindsvrouwen? Welke voorwaarden willen zij hieraan verbinden? Zij drong erop aan in EU-verband een negatieve lijst vast te stellen. Mevrouw Eisses zei bedenkingen te hebben tegen een maatschappelijk debat en een daarvan losstaande integrale beleidsnotitie. Zij zag beide liever efficiënter ingekaderd. Zij stelde voor een commissie in te stellen die de kansen en de bedreigingen schetst van de moderne biotechnologie. Zij dacht aan een breed samengestelde commissie met een afgebakende opdracht, gebaseerd op de gedachte dat helderheid moet worden gegeven over de aanvaardbare en gewenste toepassing van moderne biotechnologie in voedselproductie en milieu. De aanbevelingen zouden als basis kunnen dienen voor de integrale beleidsnotitie die begin volgend jaar is toegezegd.

Mevrouw Vos (GroenLinks) merkte op dat de ontwikkelingen op het gebied van biotechnologie razendsnel gaan, terwijl de regelgeving achterblijft. De risico’s op langere termijn voor volksgezondheid en milieu zijn onbekend. Zij achtte het van groot belang deze risico’s af te zetten tegen een voorzorgbeginsel. Een groot risico is de herbicideresistentie die in planten wordt ingebouwd. Dat kan op den duur een grotere afhankelijkheid van bestrijdingsmiddelen creëren, hetgeen haaks staat op het overheidsbeleid dat juist het tegenovergestelde beoogt. Voor de biologische landbouw wordt het steeds moeilijker vrij te blijven van GGO’s. Aangezien de beoordeling van de voedselveiligheid van recente datum is,

is het de vraag of men daarop kan vertrouwen. Dient uit dien hoofde het voorzorgbeginsel niet strikt gehanteerd te worden?

Mevrouw Vos plaatste grote vraagtekens bij het argument dat genetische manipulatie dé oplossing is voor het wereldvoedselvraagstuk. Zij wees op het risico dat boeren in de Derde Wereld afhankelijk kunnen worden van een beperkt aantal grote zaadbedrijven die een machtsconcentratie vormen. Zij wees op de introductie van terminatorzaden die niet opnieuw gebruikt kunnen worden. Deze zaadproducenten werken niet aan gewassen die op marginale gronden verbouwd kunnen worden. Zij vreesde een verkeerde ontwikkeling met grote sociale gevolgen. Om deze reden prefereerde mevrouw Vos biologische landbouw die op duurzaamheid is gericht boven de ontwikkeling van genetisch gemanipuleerde gewassen. Zij sloot zich aan bij degenen die pleiten voor een moratorium. Waarom wil de Nederlandse regering daar niets van weten? Waarom zet zij zich binnen Europa niet in voor een moratorium op de introductie van nieuwe producten, op de teelt in Nederland en op veldproeven? Hoewel Oostenrijk erop is gewezen dat het met het moratorium niet voldoet aan de Europese regelgeving, stelde mevrouw Vos dat een land altijd de mogelijkheid heeft, de eigen volksgezondheid of het eigen milieu te beschermen. Mevrouw Vos was het oneens met de positieve opstelling van de bewindslieden jegens de procedures en de regelgeving. Zij maken te vaak de vergelijking met de traditionele zaadveredeling. Bij GGO’s gaat het om een heel ander proces. Ook ontbreekt het in de vergunningverlening aan transparantie. Stelselmatig ontbreken delen van documentatie. In 40% van de gevallen is het voor belangstellenden niet mogelijk te beoordelen hoe het verloop van een veldproef is met genetisch gemanipuleerde planten. Willen de bewindslieden daarop reageren?

Mevrouw Vos had de indruk dat Nederland in vergelijking met andere landen nogal gemakkelijk gemanipuleerde gewassen in het veld toelaat. Als voorbeeld noemde zij de antibioticumresistentie in een aardappel. Hoe kan de COGEM toestemming verlenen dat gewas te verbouwen? Hetzelfde geldt voor gewassen met herbicideresistentie. Uit het feit dat de Raad van State 50% van de uitgegeven vergunningen nietig heeft verklaard, blijkt dat de COGEM niet goed werkt. Wat is het oordeel van de bewindslieden daarover? Is er iets mis met de samenstelling van deze commissie? Hoe komt het dat maatschappelijke organisaties niet of nauwelijks daarin vertegenwoordigd zijn? Is het noodzakelijk de samenstelling fundamenteel te veranderen?

Mevrouw Vos meende dat in de Europese regelgeving te veel van geval tot geval wordt beoordeeld of GGO’s al dan niet kan. De gevolgen op langere termijn van een grootschalige introductie van GGO-gewassen worden onderschat. De Novel Foodverordening kent een lichte procedure voor producten die wezenlijk gelijkwaardig zijn aan traditionele producten. Dat doet geen recht aan de principiële problemen die een groot deel van de Europese consumenten heeft met dit type producten. Het gaat niet alleen om dat ene voedselproduct, maar ook om de productiewijze en de gevolgen daarop van genetische manipulatie. Mevrouw Vos vond het onacceptabel dat alleen voor GGO-eiwit en GGO-DNA, die detecteerbaar zijn, de etiketteringsplicht geldt. Er dienen detectiesystemen te worden ontwikkeld, waardoor het wel mogelijk is aan te tonen of olie al dan niet van genetisch gemanipuleerde gewassen afkomstig is. Daarbij is een goed certificeringssysteem noodzakelijk. Zij was op dat punt zeer teleurgesteld in het werk van de regering tot nu toe. De motie-Vos/ Stellingwerf uit april 1997 over een gentechvrije voedselketen is Kamerbreed aangenomen. Het kabinet heeft daar niets mee gedaan. Deze voedselketen kan niet aan de markt worden overgelaten, zoals de regering schrijft. De regering stelt de introductie voor van het label «zonder gentechniek geproduceerd». Daarvoor dient eerst een heel systeem opgezet te worden. Mevrouw Vos verzocht de regering om een wettelijk kader voor het organiseren van een keten die gegarandeerd gentechvrij is, hoewel zij erkende dat enige vervuiling misschien niet voor 100% te voorkomen is. Aangezien het op vrijwilligheid gebaseerd is, vroeg zij zich af hoeveel bedrijven met het label gaan werken. Als met de aanduiding «zonder gentechniek geproduceerd» gewerkt wordt, welke marges zullen dan gehanteerd worden? Hoeveel vervuiling wordt er toegestaan? Kan dat aandeel daarin niet behoorlijk uitdijen? Een systeem waarbij wordt aangegeven dat er wel GGO’s in het voedsel zit, had haar voorkeur. Mevrouw Vos sprak haar zorg uit over het in gevaar komen van de GGO-vrije voedselproductie. De biologische landbouw heeft daar grote problemen mee. De overheid dient daarvoor verantwoordelijkheid te nemen. Het is de omgekeerde wereld dat de kosten voor het gentechvrij houden van de voedselketen en dit type van etikettering voor rekening komen van producenten die dit voorstaan. Degenen die gentech introduceren, dienen de kosten te dragen voor het systeem. Als het noodzakelijk is detectiesystemen te ontwikkelen voor een bepaalde genconstructie, dient degene die het product op de markt brengt daartoe verplicht te worden.

De heer Poppe (SP) wees erop dat in Nederland sprake is van een groeiend verzet tegen het genetisch veranderen van organismen. Een reden daarvoor zag hij in het agressieve gedrag van zaadproducent Monsanto die het terminatorgen heeft ontwikkeld. Hierdoor wordt de boer afhankelijk van de zaadhandel. Dit is een direct gevaar voor de biodiversiteit aan voedingsgewassen. Uitkruising naar wilde gewassen betekent een groot gevaar. Toch blijft de regering van mening dat Nederland aan deze ontwikkeling mee moet doen.

De heer Poppe meende dat de regering op twee gedachten hinkt. Zij wil enerzijds meewerken aan een wettelijk kader waarin de claim «zonder gentechniek geproduceerd» wordt vastgelegd. Hoe wil de regering dit garanderen en detecteren? Kunnen producenten van GGO-vrije producten straks nog een zaadhandelaar vinden die tegemoet komt aan hun wensen? Wat als het aanbod van GGO-vrije zaden beperkt en dus duurder is? Anderzijds wil de regering meewerken aan de ontwikkeling van GGO’s. Het garanderen dat er zonder gentechniek geproduceerde producten verkrijgbaar blijven, staat haaks op het gelijktijdig extra stimuleren van de biotechnologie uit bedrijfseconomische overwegingen. De heer Poppe benadrukte dat het hierbij om een zeer ingewikkelde materie gaat met zeer veel aspecten en grote risico’s voor de biodiversiteit aan voedingsgewassen. Over de antibioticumresistentie maakte hij zich grote zorgen. Hij drong aan op een pas op de plaats. De regering betoogt dat Nederland goede regels heeft met betrekking tot de risicobeoordeling, maar waarom heeft dan iedere lidstaat een eigen risico-inschatting? De WTO werkt in het voordeel van de gentechnologiemonopolisten. Raakt Nederland echt achterop, als het niet daaraan meewerkt? Gezien de heftige discussie, is stimulering van de biologische landbouw misschien wel het meest toekomstgericht.

De regering stelt dat het gebruik van moderne biotechnologie vooral de humane gezondheidszorg en de agrofoodsector veelbelovende nieuwe mogelijkheden biedt. De heer Poppe vond het een gebrek aan visie dat de regering meent dat deze kansen moeten worden benut, zonder onderscheid te maken tussen humane gezondheidszorg en de agrofoodsector. Tussen deze beide moet een duidelijk onderscheid te maken zijn. Patiëntenorganisaties hebben ongeruste brieven daarover aan de Kamer geschreven, uit angst dat voor hen gunstige ontwikkelingen, stil vallen. De wetenschap, gestimuleerd door opdrachtgevende commercie, is te veel gericht op resultaten op korte termijn, maar vooral op commerciële belangen. Er zijn op dit moment meer vragen dan antwoorden over effecten van genetische ingrepen in gewassen en dieren op de lange termijn voor de biodiversiteit aan voedingsgewassen, het milieu en de volksgezondheid. Een pas op de plaats is gerechtvaardigd om de huidige, zich internationaal ontwikkelende discussie de ruimte te geven. De heer Poppe wees op het gebruik van DDT dat destijds een wondermiddel leek te zijn. Hij gaf daarmee aan dat men zich goed rekenschap dient te geven van de risico’s en de voordelen van GGO’s. Die discussie moet inzichtelijker worden. Binnen de toepassingsgebieden van de biotechnologie bestaan nog veel blinde vlekken. Vragen die gesteld moeten worden zijn van toxicologische, ecologische, economisch-maatschappelijke en ethische aard. Moet alles wat kan? Hij erkende dat gentechnologische kennis bestaat en dat kennis niet verboden kan worden. Het ging hem om de vraag hoe deze kennis ten dienste van wat en onder welke strenge voorwaarden gebruikt kan worden. Hij drong erop aan dat daarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen economische belangen en de volksgezondheid. Alleen de mogelijkheden voor de volksgezondheid beoordeelde de heer Poppe positief. De heer Poppe verklaarde een voorstander te zijn van een moratorium, waarbij nagedacht wordt over de voordelen en de mogelijke nadelige gevolgen op termijn. Er zou ook een moratorium moeten komen voor de invoer van GGO-gewassen.

De heer Poppe constateerde een toenemende behoefte aan een algemene discussie over biotechnologie. Is de regering bereid alle lopende biotechnologische onderzoeken en toepassingen in Nederland in een voor iedereen begrijpelijke vorm te publiceren en daarbij aan te geven wat van de ontwikkelingen en toepassingen het maatschappelijk nut en de maatschappelijke noodzaak zijn? Wat is wel en wat niet gewenst? Op die manier kan het brede publiek een goed inzicht krijgen in de ontwikkeling van de biotechnologie van de afgelopen 25 jaar.

Het antwoord van de bewindslieden

De minister merkte op dat de moderne biotechnologie en de genetische modificatie onderwerpen zijn, waarover verschillend wordt gedacht. Sommigen vinden het een nabootsing van wat in de natuur gebeurt. Sinds de oersoep treden er genetische mutaties in de natuur op, die leiden tot een diversiteit aan soorten. Die diversiteit is geen statische situatie. Veel soorten zijn in het verleden zonder ingrijpen van de mens uitgestorven en andere zijn ontstaan. Anderen menen dat de thans aanwezige ordening, die niet door de mens is gemaakt, niet verstoord mag worden. Het huidige debat is vergelijkbaar met dat tussen de aanhangers van het geloof in de schepping en de aanhangers van de evolutieleer.

Het kabinet kiest voor de stellingname dat de moderne biotechnologie nabootst wat in de natuur gebeurt. Bij genetische modificatie kunnen door actief ingrijpen grenzen overbrugd worden die in de natuur niet zo gemakkelijk overbrugbaar zijn en misschien nooit overbrugd worden. Toch meende de minister dat er geen onacceptabele dingen gebeuren. Het kabinet wil de moderne biotechnologie onder bepaalde voorwaarden kansen geven. De eerste voorwaarde is veiligheid voor het milieu en voor de consument. Omdat het kabinet de mening respecteert van mensen die principieel geen voedsel willen consumeren dat gemaakt is met genetische modificatietechnieken, is de tweede voorwaarde de keuzevrijheid. Bij keuzevrijheid hoort goede voorlichting en volstrekte openheid. Etikettering is dan ook van wezenlijk belang. Keuzevrijheid is alleen mogelijk als er sprake is van een GGO-vrije voedselketen. De minister benadrukte dat het kabinet zonder meer de positieve kanten erkent van de moderne biotechnologie waarbij gebruik wordt gemaakt van genetische modificatiemethoden, in de eerste plaats voor de geneeskunde. Kankeronderzoek is niet meer denkbaar zonder intensief gebruik van genetische modificatie. Degenen die principieel genetische modificatie afwijzen, moeten zich realiseren dat zij daarmee ook de zegeningen daarvan afwijzen. Het kabinet ziet in de tweede plaats voordelen in de GGO-methode voor de voedselproductie, omdat efficiënter geproduceerd kan worden met minder belasting van het milieu. De minister wees erop dat de Food and Agriculture Organisation (FAO), de World Health Organisation (WHO) en de Nederlandse gezondheidsraad tot de conclusie zijn gekomen dat voedsel bereid met behulp van GGO’s niet inherent onveiliger is dan voedsel dat via klassieke veredeling tot stand is gekomen. Als men eenmaal het vermogen heeft, bepaalde stoffen in voedsel te stoppen, kunnen daarin ook stoffen worden aangebracht die wel schadelijk zijn voor de consument. Ieder product zal daarom getoetst moeten worden op de aanwezigheid van stoffen die schadelijk zijn voor de consument. De Gezondheidsraad doet dat in Nederland volgens een Europees protocol van het Wetenschappelijk comité voor de menselijke voeding. Dit comité is tamelijk eensgezindheid over de gevolgen voor de gezondheid. Over de gevolgen voor het milieu is men minder eensgezind. De productbeoordeling moet zich dan ook richten op het opsporen van mogelijk negatieve effecten van door genetische modificatie ingebrachte stoffen. Dat kunnen schadelijke elementen betreffen, maar ook verhoging van de concentratie van potentieel schadelijke stoffen die al aanwezig zijn. Voorts dient bekeken te worden of er stoffen ingebracht zijn die tot allergische reacties kunnen leiden. Dat betreft nieuwe eiwitten van de, overigens beperkte, groep voedingsmiddelen die allergische reacties kunnen veroorzaken. Een ander aspect is de mogelijke schadelijkheid van ingebrachte antibioticumresistentie. De minister was niet erg gelukkig met het feit dat men antibioticumresistentie inbrengt als merkergen. De vergunning daartoe moet per antibioticumresistentiegen bekeken worden, omdat voorkomen moet worden dat via de voeding een resistentiegen tegen antibiotica wordt ingebracht. De bewindsvrouw wees voorts op het toetsen van de veiligheid voor de mens van producten van dieren die met GGO-veevoer zijn gevoederd en de mogelijke effecten op lange termijn. De beoordeling volgens het protocol vindt zorgvuldig plaats. In de Commissie veiligheid nieuwe voedingsmiddelen bij de Gezondheidsraad zitten vertegenwoordigers van verschillende deskundige instituten en diverse wetenschappelijke disciplines. De Europese Unie kent twee procedures, te weten notificatie versus een autorisatie-vergunningverlening. Bij het laatste kan het wetenschappelijk comité een rol spelen. Dat comité is op dezelfde wijze samengesteld, maar dan met deskundigen uit de verschillende lidstaten. De minister zei te vertrouwen in deze beoordelingsprocedures. Zij erkende dat het mogelijk is een bepaald product toe te laten dat later gevaarlijk blijkt te zijn. Je kunt je als mens vergissen, maar dat heeft weinig te maken met het principe van de genetische modificatie. Naarmate de tijd voortschrijdt, wordt men deskundiger en leert men die categorieën stoffen kennen die op den duur risico’s kunnen inhouden.

De bewindsvrouwe benadrukte dat naast de veiligheid de openheid jegens de consument voor haar heel wezenlijk is. Etikettering maakt daarvan onderdeel uit. Zij was blij met de steun van velen voor de Nederlandse pogingen om te komen tot een etikettering «geproduceerd zonder gentechniek». Informatie aan de consument is moeilijk. Die informatie moet zodanig zijn dat mensen echt begrijpen wat er aan de hand is, zodat zij weten waar zij tegen zijn en waar zij genoegen mee willen nemen. Het ministerie van Economische Zaken heeft een aantal voorlichtingscampagnes gefinancierd en wil daarmee doorgaan via de stichting Weten. De overheid financiert al vele jaren de stichting Consument en biotechnologie. Deze stichting werkt voor de Consumentenbond. Het Voedingscentrum heeft kortgeleden een website geopend over dit onderwerp. Binnenkort start het Voedingscentrum weer een voorlichtingscampagne over veilige voeding waarin veel aandacht wordt besteed aan de biotechnologie. Informatie is alleen waardevol als zij echt begrijpelijk en toegankelijk is. In de integrale notitie over biotechnologie van minister Pronk zal aan dit punt aandacht worden besteed. De minister meende dat er een misverstand bestaat over het moratorium in andere landen. Oostenrijk en Luxemburg kennen inderdaad een verbod, maar slechts voor één van de GGO-maïsrassen. In deze landen is dus geen sprake van een algemeen moratorium tegen alle genetisch gemodificeerde organismen. Griekenland heeft zo’n verbod voor één recent ingevoerd GGO-koolzaadras. In het Verenigd Koninkrijk is geen sprake van een verbod of moratorium. Frankrijk heeft een bezwaar aan het Europese Hof voorgelegd tegen het op de markt brengen van een bepaald GGO-ras. Er zijn allerlei onderzoeken bij de discussie over deze moratoria genoemd, maar er zijn geen nieuwe feiten of inzichten over de veiligheid van GGO’s als zodanig bekend geworden. Het kabinet houdt dan ook vast aan het standpunt dat Nederland niet moet overgaan tot een moratorium. De grens tussen biotechnologie in de gezondheidszorg en in het voedsel ligt niet zo scherp. Bij de ontwikkeling van functional foods gaat het om voedingsmiddelen die tegelijkertijd de werking van een geneesmiddel hebben. In de praktijk is sprake van een glijdende schaal. De beoordeling op milieuveiligheid door COGEM en op gezondheid door de Gezondheidsraad gebeurt goed. Een moratorium op dit moment dient geen goed doel, integendeel het remt geneeskundige ontwikkelingen. De minister zegde de patiëntenorganisaties toe door te gaan met het ontwikkelen van nieuwe, zegenrijke geneesmiddelen. De minister zei ontevreden te zijn over de wijze waarop de Europese Unie de Novel Foodverordening uitvoert. Er is te veel vertraging in de verschillende procedurele stappen. De Europese Commissie houdt zich niet aan de in de verordening gestelde termijnen. Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Nederland hebben voorstellen gedaan om de administratieve afhandeling te verbeteren. Aangezien de Europese Commissie demissionair is, werkt zij ook niet aan het vaststellen van een drempelwaarde. De minister riep in herinnering dat enkele jaren geleden al eens een overzicht is opgesteld en toegestuurd van de regelgeving op het gebied van GGO’s alsmede een evaluatie van de wetgeving dienaangaande. De inspectie gezondheidsbescherming waren en veterinaire zaken ziet toe op de controle en naleving. De minister zegde toe dat aan dit aspect aandacht zal worden besteed in de integrale notitie biotechnologie. De minister zegde toe de vraag hoeveel geld er wordt besteed aan voorlichting over de biotechnologie en hoeveel aan voorlichting over de biologische en GGO-vrije sectoren schriftelijk te zullen beantwoorden. Zij beaamde dat er keuzevrijheid moet zijn, zolang er consumenten zijn die prijs stellen op voedsel geproduceerd via een GGO-vrije keten. Voorzover er sprake is van achterstand in en stimuleren van wetenschappelijk onderzoek zegde de minister toe dit punt te zullen bespreken met de minister van OCW. Zij zegde eveneens toe minister Pronk te verzoeken de vragen over COGEM schriftelijk te beantwoorden. Zij onderstreepte het belang van de biodiversiteit. De toetsing van gecombineerde producten is nog in ontwikkeling. Over nog niet eerder door de mens geconsumeerde genen merkte de minister op dat dit eiwitten zijn die in het darmstelsel afgebroken worden tot aminozuren en daar niet als vreemd herkend worden.

De minister nam een open houding aan jegens het verzoek tot instelling van een Food Agency. Zij zegde toe met enkele andere landen daar bij de Europese Commissie op te zullen aandringen. Het feit dat op die manier geen verschillende beoordelingen in de verschillende lidstaten kunnen plaatsvinden, oordeelde zij zeer positief.

Zij ontkende dat de ontwikkelingen sneller gaan dan de regelgeving. Op haar beleidsterrein gaan beide gelijk op. Sinds 1993 wordt in Nederland de voedselveiligheid beoordeeld. Bij de notificatieprocedure kan er sprake zijn van productietechnieken die gebruik maken van genetische modificatie terwijl dat niet bij het product vermeld wordt, bijvoorbeeld bij sojaolie. Deze sojaolie is absoluut vrij van DNA en eiwitten en kan niet herkend worden als afkomstig van GGO. Om die reden is het zeer belangrijk over te gaan tot de etikettering «geproduceerd zonder gentechniek». Voor mensen die principieel dergelijke producten niet willen gebruiken, geeft het etiket dan duidelijkheid.

De minister antwoordde dat het inbrengen van de terminatorgen ook via traditionele veredelingstechnieken gebeurt en dus geen principieel argument is tegen het gebruik van GGO-technieken.

De staatssecretaris wees op de kansen en toepassingen van de moderne biotechnologie, in het bijzonder op de ontwikkeling van medicijnen, gewassen met specifieke eigenschappen, milieuvriendelijke teelt en nieuwe voedingsmiddelen. Biotechnologie is belangrijk voor de kennis en werking van genen. Zij erkende dat in dit stadium de nieuwe toepassingen nog niet voorspeld kunnen worden, hetgeen onzekerheid veroorzaakt. Zij deelde dan ook de zorg dat misschien verkeerde beslissingen worden genomen. Het is de taak van de overheid, de voor- en nadelen van de moderne biotechnologie op een rij te zetten en deze duidelijk te maken aan het grote publiek.

Als punt van zorg noemde de staatssecretaris de mogelijke schade aan de agrobiodiversiteit en -ecosystemen alsmede de mogelijke nadelige landbouwkundige effecten, de onvoorspelbare effecten op de langere termijn van de ingebrachte genen met betrekking tot onbekende allergene en toxische stoffen die door genetische modificatie kunnen ontstaan in gewassen die worden gegeten door mens en dier en het gebruik van merkengenen die stoffen produceren die therapeutisch worden gebruikt voor mens en dier, zoals antibiotica.

De vraag om een moratorium verwierp de staatssecretaris. In Europa is geen sprake van een algemeen moratorium, alleen van een verbod van een bepaald genetisch gemodificeerd ras in enkele landen. Een moratorium op veldproeven en de commerciële teelt van GGO’s heeft een negatief effect op de handelspositie van Nederland. Het Nederlandse bedrijfsleven zal als gevolg van een dergelijk moratorium naar verwachting minder bereid zijn te investeren in biotechnologisch onderzoek. Biotechnologische kennis zal verminderen of naar het buitenland verdwijnen. De positie van het Nederlandse kennisnetwerk en van het betrokken bedrijfsleven wordt daarmee geschaad. Het instellen van een moratorium op veldproeven en commerciële teelt van GGO’s houdt geen invoerverbod van GGO’s in. Dat laatste is een handelsbelemmering, hetgeen binnen het kader van de Word Trade Organisation (WTO) alleen toelaatbaar is, als wetenschappelijk kan worden aangetoond dat er sprake is van een gevaar voor de gezondheid van mens, dier en plant. GGO’s mogen alleen worden ingevoerd, als wetenschappelijk is aangetoond dat er geen gevaar voor de gezondheid van mens, dier en plant is.

De afkondiging van een eenzijdig moratorium is in het kader van de gemeenschappelijke markt moeilijk verdedigbaar. De Europese Commissie is de hoedster van het verdrag. Schendingen van de gemeenschappelijke markt worden terecht door de Europese Commissie aangekaart, zoals is gebeurd bij het verbod van een GGO-maïsras door Oostenrijk en Luxemburg en een GGO-koolzaadras door Frankrijk. Bij de beoordeling van eventuele positieve dan wel negatieve effecten van GGO’s moet gekeken worden naar de ontwikkeling elders. De ontwikkelingen in de VS en Canada gaan hard. In de VS is de omzet van biotech-producten bijna zes keer zo hoog als in Europa. De investering in onderzoek en ontwikkeling is vier keer zo hoog. De octrooien voor de biowetenschappen zijn in de VS en Japan over het algemeen veel talrijker dan in Europa. Als er nauwelijks octrooien in Europa zijn en deze later toch van belang zijn, zullen tegen hoge kosten licenties verkregen moeten worden. De onderhandelingspositie van Europese bedrijven wordt daardoor slechter.

De Europese Unie heeft sinds 1982 meer dan een half biljoen ecu gestoken in onderzoeksprogramma’s voor biotechnologie. Nederland heeft daarenboven nog eens speciale stimuleringsprogramma’s gefinancierd. Van andere Europese landen is bekend dat zij stevig inzetten op het verbeteren van het ondernemingsklimaat voor biotechnologiebedrijven. België, Frankrijk en het VK doen dat in veel sterkere mate dan Nederland. Het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij draagt een verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven, met name voor de primaire productie, dat wil zeggen de land- en tuinbouw, en voor de agro-industrie. Ook is het verantwoordelijk voor de veiligheid volgens de normen die door de minister van VWS zijn en zullen worden opgesteld. Het ministerie van LNV is ook verantwoordelijk voor de gezondheid en het welzijn van dieren en daarmee voor diergeneesmiddelen.

De minister van LNV heeft in een brief van maart 1998 aangekondigd dat ter stimulering van GGO-vrije ketens in de biologische landbouw en in de andere sectoren stappen gezet zullen worden. Daaraan is hard gewerkt. De aanpassing van de Europese regelgeving voor biologische landbouw, waarin bepalingen zijn opgenomen die de toepassing van moderne biotechnologie uitsluiten, is nagenoeg afgerond mede onder druk van Nederland. Dit zal een positieve bijdrage leveren aan het vrijwaren van GGO’s in de biologische landbouw.

Het huidige plan van aanpak voor de biologische landbouw loopt tot en met het jaar 2000. De ontwikkelingen in de biologische landbouw gaan heel snel. Er is derhalve alle aanleiding het beleid nog meer in stimulerende zin bij te stellen. De evaluatie zal dan ook eerder plaatsvinden. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de ondersteuning van projecten die samenhangen met het blijvend vrijwaren van biologische productieketens van de toepassing van moderne biotechnologie. Aan het platform Biologica is een subsidie verleend voor de coördinatie van initiatieven en activiteiten met dit doel. De staatssecretaris benadrukte dat haar ministerie werkt aan een heldere normstelling en handhaving van GGO-vrij voedsel. Het Landbouweconomisch instituut heeft een onderzoek afgerond naar de wensen van de consument betreffende GGO-vrije producten. Dit onderzoek zal binnenkort worden gepresenteerd in een workshop.

De staatssecretaris constateerde dat de laatste jaren al veel aan een brede maatschappelijke discussie is gedaan. De etikettering, zoals voorgestaan door de regering, speelt daarin een rol. In de integrale beleidsnotitie van minister Pronk zal hieraan meer aandacht worden besteed. De staatssecretaris zegde toe aandacht te vragen in het kabinet voor de instelling van een brede adviescommissie die ter wille van de consument alle voor- en nadelen op een rij zet en die gevormd wordt door onafhankelijke deskundigen. Zodra hierover meer duidelijkheid bestaat, wordt de Kamer daarover geïnformeerd.

De staatssecretaris zei dat het ministerie van LNV bij de WTO-onderhande-lingen het element van de consumer concerns nadrukkelijk betrekt. Zij meende dat het gebruik van GGO’s, gezien de gevolgen voor milieu en grondgebruik, wel eens tot duurzame landbouw zou kunnen leiden. De staatssecretaris zegde toe mee te zullen werken aan het vergroten van de transparantie van toelatingsprocedures. De openheid van procedures in de Europese Unie is van wezenlijk belang. Aan de totstandkoming van regelgeving voor GGO-diervoeders in de EU wordt continu gewerkt. Gelet op de complexiteit van de handelsstromen is het van groot belang dat een volledige en specifieke regelgeving in de EU wordt gerealiseerd. Nederland heeft daarop bij herhaling bij de Europese Commissie aangedrongen. In samenwerking met het Nederlandse agrarische bedrijfsleven wordt ernaar gestreefd dat in Nederland alleen GGO-diervoeders worden gebruikt die vooraf zijn beoordeeld op de veiligheid voor mens en dier. Die beoordeling vindt deels plaats op grond van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen en deels op vrijwillige basis.

De voorzitter stelde vast, dat alvorens de commissies bijeen komen voor de tweede termijn, zij eerst de schriftelijke antwoorden van de regering afwachten.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en

Visserij,

Ter Veer

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en

Sport,

Essers

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en

Visserij,

Van Overbeeke

Bijlage                                                     Argumenten voor een moratorium

  • 1. 
    De aangekondigde wettelijke bescherming van het label «zonder gentechnologie geproduceerd» is voorlopig niet gerealiseerd.
  • 2. 
    de onvolkomenheden van de huidige etiketteringsregels zijn groot. Wanneer een GGO niet aantoonbaar is, hoeft er ook niet te worden geëtiketteerd. Dit is natuurlijk de wereld op z’n kop. Zolang genetische wijzigingen niet aantoonbaar zijn zou niet tot introductie mogen worden over gegaan.
  • 3. 
    Analyse- en detectietechnieken zijn soms nog niet voorhanden. Introductie zou pas mogelijk mogen zijn wanneer dergelijke technieken voorhanden zijn en de bruikbaarheid ervan is bewezen.
  • 4. 
    Het is onduidelijk hoe de keuzevrijheid van de consument concreet kan worden gegarandeerd. Wat zijn de criteria waaraan de GGO-vrije keten moeten voldoen?
  • 5. 
    Gescheiden voedselketens vanaf de producent tot en met de consument zijn nog niet gerealiseerd, laat staan gegarandeerd.
  • 6. 
    De discussie over de zogeheten drempelwaarden binnen de GGO-vrije ketens is nog amper gevoerd. Het suggereert dat de biologische landbouw op voorhand een bepaalde mate van vervuiling met GGO’s moet accepteren. Er heerst onduidelijkheid over wie de norm gaat stellen, wat de basis ervoor is en of dit niet de eerste stap op het hellende vlak is. Het lijkt erop dat de onzorgvuldigheid van de gentechsector wordt afgewenteld op de GGO-vrije sector.
  • 7. 
    De risico’s rond de onbedoelde uitwisseling van veranderd erfelijk materiaal en het ontstaan van resistenties zijn onbekend. De onvoorspelbaarheid maakt gericht onderzoek juist zo moeilijk.
  • 8. 
    Er heerst veel onduidelijkheid over procedurele aspecten en vergunningverlening.
  • 9. 
    Als ergens sprake is van de noodzaak van het voorzorgsbeginsel dan is het wel bij de veranderingen van de erfelijke structuur van levende organismen.
  • 10. 
    Er is nog geen EU-Novel-Food-richtlijn die de etiketteringsplicht voor producenten afkomstig van dieren die gevoerd zijn met GGO-houdend veevoer regelt.
  • 11. 
    De negatieve lijst van producten die wel GGO’s bevatten maar die niet aantoonbaar zijn, is nog niet gereed.
 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.