Verslag algemeen overleg van 25 november 1998 - Functioneren van Defensie - Hoofdinhoud
Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 26237 - Functioneren van Defensie.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Functioneren van Defensie; Verslag algemeen overleg van 25 november 1998 |
---|---|
Documentdatum | 16-12-1998 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST33284 |
Kenmerk | 26237, nr. 2 |
Van | Staten-Generaal |
Commissie(s) | Defensie (DEF) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1998–1999
26 237
Functioneren van Defensie
Nr. 2
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 16 december 1998
De vaste commissie voor Defensie1 heeft op 25 november 1998 overleg gevoerd met minister De Grave van Defensie over het veranderingsproces Defensie (26 237, nr. 1, Def-98-175).
Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
1 Samenstelling:
Leden: Van den Berg (SGP), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Valk (PvdA), voorzitter, Hessing (VVD), ondervoorzitter, Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Stellingwerf (RPF), Essers (VVD), Verhagen (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Van ’t Riet (D66), Van den Doel (VVD), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Niederer (VVD), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Oplaat (VVD), Albayrak (PvdA), Balemans (VVD) en Herrebrugh (PvdA). Plv. leden: Dittrich (D66), Swildens-Rozendaal (PvdA), Arib (PvdA), Leers (CDA), Van Oven (PvdA), Weisglas (VVD), Eurlings (CDA), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (GPV), Passtoors (VVD), Van der Hoeven (CDA), Vendrik (GroenLinks), Lambrechts (D66), Blaauw (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Van Dok-van Weele (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), E. Meijer (VVD), Dijksma (PvdA), Marijnissen (SP), Voorhoeve (VVD), Van Gijzel (PvdA), Wilders (VVD) en Duivesteijn (PvdA).
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Zijlstra (PvdA) merkte op dat de conclusies in het rapport-Van Kemenade niet mis te verstaan zijn, maar dat het al te gemakkelijk is de verantwoordelijkheid eenzijdig bij militairen neer te leggen. Het vak van militair is sinds 1989 veel moeilijker geworden. Militairen moeten in een paar seconden beslissingen nemen, waar politici vervolgens maanden over kunnen praten. Hij benadrukte dat de militaire cultuur een andere is dan die in de burgermaatschappij.
Het was de heer Zijlstra opgevallen dat de discussie in de pers over Srebrenica geen recht doet aan de situatie ter plekke. Als gezegd wordt dat het gedrag van de militairen daar laf was en zij niet gedaan hebben wat zij moesten doen, voelde hij zich daar steeds ongemakkelijker bij, omdat de politiek daarin een centrale rol heeft gespeeld. De politici hebben deze mensen uitgezonden op een mission impossible. Hij steunde de minister ten volle in diens aanbevelingen. Wat bedoelt de minister als hij schrijft dat diensthoofden en bevelhebbers voortaan persoonlijk worden aangesproken op tekortkomingen in de organisatie? De eerste reactie van de minister op het rapport-Van Kemenade was immers dat er geen koppen zullen rollen.
De heer Zijlstra benadrukte dat de positie van opsporingsambtenaar van de Koninklijke marechaussee buitengewoon moeilijk is, aangezien binnen de militaire organisatie rangen en standen een rol spelen. De opsporingsfunctie dient ten volle gerespecteerd te worden en moet ongehinderd uitgeoefend kunnen worden.
De heer Harrewijn (GroenLinks) maakte uit de snelle reactie van de minister op het rapport-Van Kemenade op dat hij daadwerkelijk iets wil doen aan de naar binnen gerichte cultuur bij Defensie. Is de minister daarbij niet te voorzichtig? Directe maatregelen blijven uit en resultaten zijn pas op termijn te zien. Ondanks alle incidenten zit bijna iedere verantwoordelijke nog op zijn plaats of is zelfs gepromoveerd. Hij sloot zich aan bij de vraag van de heer Zijlstra over het persoonlijk aanspreken op tekortkomingen in de organisatie. Is daarbij sprake van terugwerkende kracht?
De heer Harrewijn had niet echt voor 100% het vertrouwen dat de minister de culturele veranderingen kan volbrengen. Bij uitzendingen van defensiepersoneel wordt dubbelhartig omgesprongen met extern onderzoek en externe deskundigen. Het externe element is nodig om het vertrouwen in Defensie te herstellen, maar uit het raamwerk blijkt de neiging externe deskundigheid in normale omstandigheden af te houden, omdat de defensieorganisatie voldoende zelfkritisch en zelfreinigend moet zijn om een onderzoek zélf ter hand te nemen. Verschillende malen is gebleken dat dit niet werkt. Moet daarom die externe deskundigheid niet eerder ingeschakeld worden?
De heer Harrewijn meende dat niet alleen het functioneren van opsporingsfunctionarissen binnen de Koninklijke marechaussee geëvalueerd moet worden maar dit hele krijgsmachtdeel. Daarbij dient zelfs de vraag gesteld te worden of de marechaussee wel een onderdeel van de krijgsmacht moet blijven. Hij stelde voor, de marechaussee als speciale eenheid onder te brengen bij de politie onder verantwoordelijkheid van de minister van BZK, omdat de dubbele verantwoordelijkheid binnen de hiërarchie van de krijgsmacht problemen veroorzaakt. Houdt het feit dat de stuurgroep veranderingsproces Defensie de lopende reorganisatie binnen de Militaire inlichtingendienst (MID) beoordeelt tevens in dat de Kamer binnenkort een helder rapport krijgt over het functioneren van de MID of blijven de bevindingen binnen de stuurgroep? Periodieke informatie aan de Kamer stelde de heer Harrewijn op prijs. Aangezien het optreden tijdens vredesoperaties nieuwe en hoge eisen aan militairen stelt en dat consequenties heeft voor de werving en de opleiding, verzocht hij de minister daarover iets meer te zeggen.
De heer Van Middelkoop (GPV) was ongelukkig met het voorstel tot een maatschappelijke discussie over de positie van de krijgsmacht, omdat een dergelijke opzet te breed is en, zo geformuleerd, aan het bestaansrecht van de krijgsmacht raakt. Hij sprak liever over nieuwe professionalisering van de krijgsmacht. Het gaat om een cultuurwijziging. Het defensieapparaat moet zich oriënteren op een nieuwe internationale veiligheidssituatie. Daarnaast is er sprake van enige onzekerheid bij nationale politici over hoe om te gaan met de krijgsmacht. Over Srebrenica is zeer uitvoerig politieke verantwoording afgelegd, hoewel de discussie daarna evenveel over de politiek zegt als over de krijgsmacht. De heer Van Middelkoop merkte op dat de aanbevelingen uit het rapport-Van Kemenade een handreiking bieden voor verbetering van de organisatie, van het imago van de krijgsmacht en van de relatie met de politiek onder het behoud van het primaat van de politiek. Van de krijgsmacht wordt gevraagd dat zij een modern instrument is binnen een parlementaire democratie. Hij zag het als een taak van de minister de eigen cultuur van de krijgsmacht te accepteren en te werken aan internationalisering van specifieke militaire normen. De heer Van Middelkoop vroeg zich af hoe vernieuwing van het straf- en tuchtrecht zich verhoudt tot de gedragscodes van de laatste jaren. Van uitgezonden militairen mag bij uitstek humaan gedrag worden verlangd. Aan hun gedragingen dient dan ook veel aandacht te worden besteed. Een discussie over de bestuurlijke positie van de Koninklijke marechaussee vond de heer Van Middelkoop volstrekt inopportuun. Wel dient de verhouding met het openbaar ministerie te worden verbeterd. Hij beaamde dat er meer aandacht moet komen in defensieopleidingen voor de politiek-maatschappelijke omgeving, maar het dient geen theorie te blijven. Militairen moeten meer contact kunnen hebben met parlementariërs, organisaties en de media.
Mevrouw Van ’t Riet (D66) waardeerde de snelle reactie van de minister op het rapport-Van Kemenade. Bij veranderingen binnen Defensie gaat het niet alleen om de structuur, maar vooral om de werkwijze en de houding. Zij was geschrokken van de defensieve houding van haar collega’s jegens een maatschappelijke discussie over de krijgsmacht. In de kern gaat het bij defensie om de vraag of geweld gerechtvaardigd is. Geweld is uitvoering van macht en politici zijn verantwoordelijk voor de legitimering van de macht. Daarvoor is maatschappelijk draagvlak nodig. Het feit dat de integriteit van de defensieorganisatie niet ter discussie staat, verheugde mevrouw Van ’t Riet. Om de tekortkomingen op het punt van informatievoorziening en -verwerking op te heffen, komt er behalve een raamwerk ook een stuurgroep. Zij had begrepen dat als onafhankelijk deskundige de heer Etty wordt aangesteld. Zij vroeg zich af of het mogelijk is de verantwoordelijkheden van adviseur van de stuurgroep en van onafhankelijk deskundige die een eigen rapport uitbrengt, samen te brengen in dezelfde persoon. De constatering dat inzake de opsporingsbevoegdheid de verhouding tussen de Koninklijke landmacht en de Koninklijke marechaussee niet optimaal is, verontrustte mevrouw Van ’t Riet. Zij wees de suggestie om de Koninklijke marechaussee te laten overgaan naar het ministerie van BZK van de hand. De verantwoordelijkheden dienen duidelijker vastgelegd te worden. Kan de minister bij de begrotingsbehandeling al iets zeggen over het onderzoek onder leiding van de minister van Justitie naar het functioneren van de opsporingsambtenaren binnen de Koninklijke marechaussee? Dit onderwerp dient op korte termijn besproken te worden. Zij waardeerde het dat de minister het rapport-Van Kemenade naar alle leden van Dutchbat heeft gestuurd als teken van openheid van de organisatie.
Voor het opstellen van een draaiboek met procedures voor de informatievoorziening bij calamiteiten wordt advies ingewonnen bij de universiteiten van Rotterdam en Leiden. Hoe wordt vervolg gegeven aan de regeling van informatie inzake strafbare feiten? Komt de minister op deze zaken terug bij de hoofdlijnendiscussie of komt hij met een aparte rapportage?
Hoewel in de brief gesteld wordt dat het toetsingskader zo goed gewerkt heeft, pleitte mevrouw Van ’t Riet ervoor dit kader ook te evalueren. Op grond waarvan is de minister zo tevreden over het toetsingskader?
De heer Hillen (CDA) maakte zich grote zorgen over het imago van de krijgsmacht en de motivatie van het personeel. De discussie over de krijgsmacht duurt voort, maar een kabinet dat begint met ongefundeerde bezuinigingen op Defensie, onderstreept daarmee de gemaakte afspraken en de waardering voor de krijgsmacht te relativeren. Dat is een slechte start voor een nieuw kabinet en slecht voor de krijgsmacht. De heer Hillen stelde dat de minister is begonnen met een vlucht naar voren en daardoor het risico loopt dat hij tegenover de krijgsmacht komt te staan. Hij verzocht de minister duidelijk uit te spreken dat de krijgsmacht zoals hij die heeft aangetroffen de toets van veler kritiek kan doorstaan.
Aangezien een werkgroep binnen de Tweede Kamer nog bestudeert welk vervolg het rapport-Van Kemenade moet hebben, ging de heer Hillen niet diep in op de aanbevelingen. Wel meende hij dat de Kamer zich niet al te zeer moet bemoeien met de organisatie van Defensie. De minister bepaalt hoe hij zijn departement ordent en legt verantwoording af aan de Tweede Kamer. De heer Hillen riep de politiek op, de krijgsmacht positiever te waarderen.
Hij sloot zich aan bij degenen die hebben gezegd dat de organisatie van de Koninklijke marechaussee als krijgsmachtonderdeel dient te blijven bestaan. De uitkomst van de werkgroep wachtte hij met vertrouwen af. Hij verwachtte met name dat de verhouding met het openbaar ministerie duidelijker wordt.
De heer Hillen benadrukte dat de inspecteur-generaal der krijgsmacht (IGK) zo voortreffelijk kan functioneren, omdat de IGK hoewel hij verantwoording aflegt aan de minister, tamelijk onafhankelijk is. Gevraagd en ongevraagd kan hij iedereen en elk onderdeel tegen het licht houden. Er dient op te worden toegezien dat door veranderingen die delicate, maar tegelijk waardevolle positie van de IGK niet in het geding komt. De discussie van de afgelopen week over Kosovo duidde naar de mening van de heer Hillen eerder op slijtage van het toetsingskader dan op een adequate toepassing ervan.
De heer Van den Doel (VVD) vond het belangrijk dat de Kamer haar mening kan geven over de voorstellen om het functioneren van Defensie te verbeteren. Hij had de indruk dat de defensieorganisatie te weinig tijd is gegund zich aan de veranderde situatie aan te passen. Hij steunde de veranderingsprocessen die de minister in gang heeft gezet in de hoop dat daardoor een einde komt aan de defensieve situatie waarin het ministerie tot voor kort verkeerde en aan het slechte imago.
Hij verzocht de minister duidelijk te maken wat het proces van de centrale aansturing van de vredesoperaties heeft opgeleverd. Het instrument van het toetsingskader is niet vrijblijvend. Bij deelname aan missies dienen alle elementen van het toetsingskader nagelopen te worden. De heer Van den Doel merkte op dat de Koninklijke marechaussee als geheel niet ter discussie staat. Wel dient duidelijk te zijn wie voor welke taken verantwoordelijk en bevoegd is, met name inzake de relatie tussen de Koninklijke marechaussee en het openbaar ministerie enerzijds en de Koninklijke marechaussee en Defensie anderzijds. Welke afspraken zijn hierover gemaakt met het openbaar ministerie en de minister van Justitie?
Hoewel de heer Van den Doel het instituut van de IGK zeer waardeerde, vroeg hij zich toch af of de positie van de IGK niet onafhankelijker moet worden, aangezien de hoofdfunctie van de IGK die van militaire ombudsman is. De huidige ondergeschiktheid aan de minister mag zijns inziens aan de orde worden gesteld.
De heer Van den Doel benadrukte dat elke organisatie baat heeft bij reguliere doorstroming van het personeel om de flexibiliteit en de creativiteit in de organisatie te behouden. Voor het militaire personeel is dat standaard geregeld, maar voor het burgerpersoneel niet. Hij pleitte ervoor met personeelswisselingen op hoog niveau te beginnen en vroeg zich af of de secretaris-generaal op Defensie niet het goede voorbeeld zou kunnen geven. Hij verzocht de minister te bevorderen dat ook Defensie volop participeert in de algemene bestuursdienst. Gezien de relaties van het ministerie van Defensie met de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken suggereerde de heer Van den Doel tussen deze drie ministeries een zekere roulatie op gang te brengen.
De heer Van den Berg (SGP) erkende aarzelingen te hebben gehad bij alweer een onderzoek naar de gang van zaken in Srebrenica, met name uit zorg over het personeel dat onder druk staat van de voortdurende bezuinigingen en de publiciteit. Hij was dan ook heel blij dat de integriteit van het personeel niet ter discussie staat. Met de hoofdlijnen van het rapport stemde hij in.
De heer Van den Berg merkte op dat hoewel sommige zaken voor verandering en verbetering vatbaar zijn binnen Defensie, zij nooit een organisatie kan zijn zoals andere burgerlijke overheidsorganisaties gezien het geweldsmonopolie. Wel dient de organisatie doorzichtig te zijn, opdat de politieke aansturing helder kan geschieden. Tussen politieke leiding en eigen militaire verantwoordelijkheden behoort een zekere distantie te zijn.
De heer Van den Berg vroeg zich af of de voorstellen voor een andere aanpak van de debriefings al gereed zijn.
Aan een verandering van de positie van de Koninklijke marechaussee had hij geen behoefte. De positie van dit krijgsmachtonderdeel binnen Defensie dient versterkt te worden. De verantwoordelijkheden jegens het openbaar ministerie moeten duidelijker worden. Hij sloot zich aan bij de vragen die daarover zijn gesteld.
Aangezien er sinds juni een nota van wijziging bij de Kamer ligt bij het wetsvoorstel tot wijziging van het militair straf- en tuchtrecht vroeg de heer Van den Berg zich af of de minister nieuwe aanpassingen nodig acht en of er al aangepaste gedragscodes zijn voor het optreden in buitenlandse situaties.
De taken en bevoegdheden van de IGK achtte de heer Van den Berg niet altijd even helder. De minister dient aan veranderingen van het organisatiepatroon zelf sturing te geven. Wanneer hoort de Kamer daar iets van?
Over de opleiding en toerusting merkte de heer Van den Berg op dat militairen op alle niveaus op de nieuwe taakstelling moeten worden voorbereid. Dat verdraagt zich slecht met bezuinigingen op defensie-onderwijs. Hij vroeg in het bijzonder aandacht voor de positie van het personeel dat onder zware druk staat als gevolg van alle ontwikkelingen. Nieuwe bezuinigingen achtte hij om die reden niet juist.
Het antwoord van de minister
De minister was het volstrekt eens met de opmerking dat van een minister verwacht mag worden dat hij loyaliteit en solidariteit uitstraalt naar zijn organisatie. Defensie verdient dat zeer zeker. De kerntaak van Defensie wordt op een goede en professionele wijze uitgeoefend. Hij baseerde deze uitspraak niet alleen op zijn ervaringen tot nu toe, maar vooral op gesprekken met NAVO-partners. Hij meende echter dat een minister niet de houding kan aannemen van: geen discussie, alleen applaus. Een minister moet de schakel vormen tussen een organisatie waarvoor hij de verantwoordelijkheid draagt en een samenleving die naar die organisatie kijkt. Als bepaalde zaken daarin kritisch worden beoordeeld, dan is het de taak van de minister die organisatie spiegels voor te houden en te vragen wat er aan de hand is. Hij dient veranderingen aan te brengen zodat de kwaliteit, de kracht en de professionaliteit van die organisatie wordt versterkt, zodat zij kan rekenen op de steun van de samenleving.
De minister geloofde niet dat zijn reactie op het rapport-Van Kemenade in de organisatie is beleefd als een probleem. De organisatie had er juist behoefte aan, op basis van het rapport te werken aan de verandering. Het is ook een operatie van de organisatie, waarbij de heer Etty als adviseur en buitenstaander slechts een spiegel voorhoudt. De heer Etty brengt niet zelf een advies uit. Er komt één rapport van de stuurgroep. Dat rapport zal uiterlijk 1 maart 1999 gereed zijn. De minister was voornemens het rapport vrij spoedig daarna aan de Kamer toe te zenden, voorzien van zijn conclusies en voorgenomen maatregelen. Het afrondende debat met de Kamer kan dus vrij spoedig na 1 maart plaatsvinden. De minister merkte op dat het rapport-Van Kemenade geen aanleiding geeft een individu verantwoordelijk te stellen voor bepaalde gebeurtenissen. Voor het functioneren van de organisatie, zowel binnen krijgsmachtonderdelen als daarbuiten, moet de structuur zodanig zijn dat kan worden geoordeeld en beoordeeld. Bij de beoordeling wie leiding moet geven aan een Nederlands detachement militairen dat deelneemt aan vredesoperatie, is in het verleden te vaak automatisch degene benoemd die aan de beurt was. De minister gaf er de voorkeur aan na te gaan of in die bijzondere omstandigheden de betreffende persoon de juiste man of vrouw op de juiste plaats is. Het gaat dus om de beoordeling vooraf van verantwoordelijke posities bij vredesoperaties of van hoge functies binnen de krijgsmacht. Daarnaast wilde hij activeren, dat achteraf verantwoording wordt afgelegd over gevoerd commando of beleid, hetgeen van belang is voor toekomstige promoties. Omdat er bij Defensie nog te vaak sprake is van automatisch bevorderen, leek het de minister goed, daarin kritischer te zijn.
Hoewel de maatschappelijke steun voor de krijgsmacht en de NAVO breed is, is deze niet diep. De minister baseerde zich daarbij op door de stichting Maatschappij en krijgsmacht gestelde vragen aan de bevolking. In de samenleving hebben de ingrijpende wijzigingen in het internationale veiligheidsbeeld vragen opgeroepen over de legitimatie van de activiteiten van de krijgsmacht. Gezien de publieke en politieke discussie over taak, structuur en functie van de krijgsmacht en de afwegingen over bezuinigingen op het budget van Defensie achtte de minister het noodzakelijk om de permanente steun voor Defensie niet alleen te behouden, maar vooral te verdiepen. Om die reden wilde hij met relevante onderdelen van de samenleving verder praten over de structuur van de krijgsmacht, niet alleen in deze kabinetsperiode, maar ook in de toekomst. Het kabinet zal daartoe eerst een hoofdlijnennotitie formuleren. De minister verzocht de discussie over het toetsingskader te voeren bij de begrotingsbehandeling, opdat enkele aspecten nader kunnen worden afgestemd met de minister van Buitenlandse Zaken. De minister ontkende dat de voorgestelde veranderingen te voorzichtig zijn. Een finale beoordeling van het veranderingsproces kan plaatsvinden kort na 1 maart.
Als er dingen misgaan in een organisatie, behoort het tot de professionaliteit van die organisatie om daarmee op een normale manier om te gaan. Daarvoor behoeft geen externe deskundige te worden aangetrokken. Als de discussie voortduurt, kan het functioneel zijn voor een finale beoordeling externe deskundigen in te schakelen. De minister benadrukte dat daarbij deze volgorde aangehouden moet worden. Hij was de overgrote meerderheid van de Kamer dankbaar voor de heldere boodschap geen behoefte te hebben aan een wijziging in de beheerspositie van de Koninklijke marechaussee. Hij zegde toe in samenwerking met het ministerie van Justitie na te gaan welke mogelijkheden er zijn, verbeteringen aan te brengen in de lastige positie van de Koninklijke marechaussee met aan de ene kant de verantwoordelijkheid van opsporingsambtenaar en de relatie met Justitie en aan de andere kant het onderdeel zijn van de defensieorganisatie. De minister deelde de mening dat hij verantwoordelijk is voor de inrichting en organisatie van het departement. Toch leek het hem goed met de Kamer te discussiëren over de wijze waarop Defensie het proces van de externe communicatie kan verbeteren, aangezien dit onderwerp van politieke discussie is geweest.
Hij beaamde de positie van de IGK voorzichtig te hebben geformuleerd, omdat dit een lastig onderwerp is. De vraag of het zinvol is de positie van de IGK te versterken, is moeilijk te beantwoorden. In het genoemde rapport zullen eventuele voorstellen worden opgenomen. Hij zegde toe dat elementen genoemd door de heer Van den Doel daarbij een rol zullen spelen.
De minister achtte het van groot belang dat de chef Defensiestaf (CDS) een rol van betekenis heeft bij de aansturing van vredesoperaties, omdat daardoor voor de minister en staatssecretaris een centraal aanspreekpunt is georganiseerd op het departement, waardoor de communicatie beter verloopt. Onderzocht wordt hoe dit nog beter kan. Met dankbaarheid had de minister de suggestie over de roulatie van personeel genoteerd. Het is een zeer belangrijk onderdeel van het veranderingsproces. Het is noodzakelijk dat ook defensiepersoneel regelmatig doorstroomt en eens buiten het ministerie kijkt, waardoor verkokering kan worden voorkomen. Hij erkende dat Defensie daarbij niet vooroploopt. Het is belangrijk daarin meer dynamiek te brengen. De minister ondervond binnen de defensieorganisatie steun om op dat terrein een inhaalslag te plegen. Het leek hem niet noodzakelijk de roulatie tot de departementen van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken te beperken. De filosofie van de algemene bestuursdienst is immers dat hoge ambtenaren zodanig moeten en kunnen functioneren dat zij breed binnen de rijksoverheid of daarbuiten inzetbaar zijn. Andersom geldt dat mensen van buiten binnen de defensieorganisatie moeten kunnen functioneren. Hij zei toe daaraan met kracht te zullen werken. De minister stelde dat zijn opmerkingen over het straf- en tuchtrecht niet zijn bedoeld om wijzigingen aan te brengen in de instrumenten. Het gaat erom in hoeverre commandanten daarmee uit de voeten kunnen in bijzondere omstandigheden waarin elementen een rol spelen die in de normale Nederlandse verhoudingen niet aan de orde zijn. Desondanks is het ook dan van grote betekenis dat het opereren van de Nederlandse krijgsmacht in het buitenland onder dezelfde regels valt die gelden in het militair straf- en tuchtrecht.
De minister deelde mee dat het rapport over de MID klaar is. Het was zijn voornemen dat rapport toe te zenden aan de vaste commissie voor de Inlichtingen- en veiligheidsdienst. Hij was gaarne bereid daarover een gesprek met de betreffende commissie te hebben.
De voorzitter van de commissie, Valk
De griffier van de commissie, De Lange